Bewegingloos voor berglandschap NACHTELIJKE INGEVING MODERNE IERSE VERHALEN ban broeger cn toen Zaterdag 9 maart 1968 Kees Helder weet er zo ongeveer alles van. Hij fotografeert dan ook al ruim 75 jaar en is nog steeds actief als voorzitter van de foto vakschool. In 1883 vestigde zijn vader zich in Middelburg, in een pand aan de Lange Delft opende hij een foto zaak. Er waren toen al drie fotografen in de Zeeuw se hoofdstad. De heren Hiemstra en Koster hadden de spits afgebeten. Misschien wel tegen hun zin. Want de heren waren van origine kunstschilder. En kunstschilders zagen de opkomst van de fotografie met wantrouwen tegemoet. Steeds meer mensen lieten hun conterfeitsel op de gevoelige plaat vast leggen. Mensen, die vroeger naar de kunstschilder gingen om zich te laten portretteren. Hiemstra en Koster pasten zich dus een eeuw geleden aan de nieuwe tijd aan. Er had zich in Middelburg ook een zeekere Bauer, een Duitser, als fotograaf ge vestigd. Het was nog in de tijd, dat fotografen alle materialen zelf moesten prepareren. Die tijd heeft Kees Helder ook nog meegemaakt. Er waren toen al wel fabriekmatig geprepareerde gevoeli ge platen, maar in een heleboel gevallen maakte hij in de begintijd toch nog gebruik van zelf ge prepareerde platen. LOOPJONGEN Keesje Helder begon zijn carrière letterlijk en figuurlijk als loopjongen. Als vader Helder bijvoor beeld opnamen ging maken in de Breeweg kreeg Keesje opdracht om op een bepaalde tijd met de natte platen daar te zijn. Het materiaal was nog van dien aard, dat het voor vader Helder niet moge lijk was zelf de platen mee te nemen, omdat er ,Het was in 1906 met die grote overstromingen. Ik ben toen met m'n hele santekraam naar Zeeuwsch-Vlaanderen geweest, waar koningin Wilhelmina en prins Hendrik een be zoek brachten aan het getroffen gebied. Nou, dal was sjouwen geblazen in die tijd, want alles was toen veel groter en zwaarder dan tegenwoordig. Ik ging daar naar toe om opna men te maken voor prentbriefkaarten. Maar daar is niet veel van terecht gekomen; Ik wilde het te goed doen. Om goede opnamen te maken had ik zoveel door het water gebag gerd, dat ik in een hotel in Hulst een week ziek heb gelegen aldus de nu 82-jarige Kees Helder uit Middelburg. met het instellen van de camera teveel tijd verloren zou gaan. Als Kees aankwam ,ik moest altijd zo hard mogelijk lopen' konden de opnamen on middellijk worden gemaakt. In die tijd werden voor de buitenopnamen camera's gebruikt met platen van 24 bij 30 of van 30 bij 40 centimeter. Camera's op zware driepoten. Het werkte nogal moeilijk, vertelde de heer Helder. Vooral als het een beetje druk was. Dan stond zo'n fotograaf onder zijn zwarte doek de zaak nauwkeurig scherp te stellen, ter wijl de mensen aan alle kanten tegen hem aan liepen. De man kon zich moeilijk verweren: hij zag immers niemand aankomen— Voor de meeste fotografen moest het geld echter worden verdiend in het atelier. Daar kwamen de mensen om zich te laten portretteren. De grote moeilijkheid was steeds weer, dat het materiaal zo weinig lichtgevoelig was. De belichtingstijd was dan ook meestal zó lang, dat een normaal mens niet volmaakt stil kon blijven zitten. Daar was echter iets op gevonden: de fotografen maakten gebruik van een speciale stoel, die qua uiterlijk eerder bij een kapper dan bij een fotograaf thuishoorde. In zo'n stoel kón je je hoofd eenvou digweg niet bewegen. Aan de achterkant zat na melijk een uitschuifbare staaf met aan de boven kant een beugel, die van achter om de nek werd bevestigd. Of de gezichtsuitdrukking er nu altijd even ongedwongen van werd valt te betwijfelen... Met kinderen was het nog moeilijker. Keës Helder had de beschikking over een stoeltje met een drie In de donkere kamer van de heer De Soomer in Góes hangt een merkwaardige lamp. Een lamp, die eigenlijk geen licht geeft. In ieder geval geen licht, dat invloed heeft op fotografisch papier. Het was nog ver voor de oorlog toen de heer De Soomer de opdracht kreeg om in Utrecht, opna men te maken van lichtreclames in Utrecht. Hij was de tweede die een dergelijke opdracht kreeg. De eerste fotograaf had er hard aan ge werkt, maar de met lichtgevende verf beschil derde reclame wilde maar niet op de foto komen. .Ik kreeg ineens een ingeving. Dat moest het zijn. Die verf gaf licht., maar fotografisch ge voelig materiaal was er ongevoelig voor. Dal moest in een donkere kamer te gebruiken zijn. Dan Icon je tijdens het werken toch licht heb ben.' Ik ben toen gaan prakkiseren en knutselen Nachtenlang. Lichtgevende verf schijnt, als het ware na, als je er met een lamp op hebt ge schenen. Toen heb ik een grote cilinder gemaakt en die met die verf bestreken. Om die cilinder heen maakte ik kartonnen schermen, die op korte afstand van de lichtgevende verf zaten. Ik zette achter 'de cilinder een lamp, zo afge schermd, dat het licht daarvan alleen op de ci linder viel. Toen liet ik de cilinder draaien en aan de voorzijde kreeg je dus licht van die lichtgevende verf. Het lamplicht, dat tussen de cilinder en de kartonnen schermen viel bereikte die voorste opening niet, omdat het dan al lang volkomen was geabsorbeerd.' De heer De Soomer werkte bij deze uitvinding samen met de NV Spaarstroom. Vandaar, dat zijn vinding ook Spatolamp heette, financieel is het een flop geworden, want uiteindelijk zijn de grote firma's er mee aan de haal gegaan. Er waren hier al zoveel ingenieurs geweest voor Hcvh '■'•svrekinnen in verband met de produktie van die lamp.... En wat moet je als klein man- eln- v-i innen legen die grote fabriekenV zjjdige zitting Aan de achterzijde zat er een gat in. De stoel werd voor de opname op een verhoging gezet, zodat de vader of moeder, die een hand door het gat moesten steken om het te fotograferen kind koesi te houden, op de foto niet te zien waren. Dat was nog allemaal in de tijd, dat er over elek trisch licht met werd gedroomd. De opnamen moes ten bij daglicht worden gemaakt: Tk heb wel ge had. dat ik zo tegen sinterklaas of kerstfeest zo'n cwintig dertig kinderen op een dag moest fotogra feren. Dus juist in de tjjd, dat het daglicht het zwakste is. Dan had je belichtingstijden van vier tot vijf seconden nodig. Het was dan de kunst om als het ware het moment te fixeren, waarop je de meeste kans had, dat zo'n kind een beetje stil bleef zitten. Kees Helder en hij niet alleen hebben heel wat te stellen gehad met. mensen, die weigerden om zich te laten fotograferen: .Vaak was dat op grond van de bijbel. Maar ze vergaten dan altijd de bijvoeging, waarin staat ,glj zult u voor die niet buigen', als ze verwezen naar het verbod over .gij zult u geen gesneden beeld maken'. Het heeft toch nog erg lang geduurd voor met name de bevolking van de dorpen bereid was voor de camera te po seren. Ik heb nog eens meegemaakt, dat er een boerenvrouw in m'n zaak kwam, die zich voor de eerste keer wilde laten fotograferen. Ze wilde haar conterfeitsel gemaekt ean'. Ze was toch wel een beetje bang, want ze vroeg: 't doe toch geen zere?' PENSEEL Een portretfotograaf moest toch echt wel iets meer kunnen dan kinderen zoet houden. Al te goed gelij kende portretten vielen dikwijls niet in de smaak en aangezien een fotograaf toch ook moest leven werden de afdrukken vaak bijgewerkt met verf en penseel. De heer F. de Soomer uit Goes was en Is er een meester in. Maar hij heeft dan ook zijn opleiding gehad aan de academie voor beeldende kunsten in Antwerpen. Zo'n zeventig jaar geleden haalde hij in een winkel in de Antwerpse Jezus- straat voor een half frankske z'n eerste flesje ont wikkelaar. Met een toestelletje van 9 bij 12 centimeter had de toen tienjarige Frans de Soomer z'n eerste opnamen gemaakt: ,Het materiaal was toen nog niet wat je noemt. Zo had ik een foto gemaakt van m'n broertje. Ik vond het echt artistiek: hij zat in de vensterbank, met op de achtergrond prachtige ge bouwen en ik had hem een pisseblom in z'n mond gestoken. Toen ik de zaak ontwikkeld had bleek, dat die gele bloem op de foto zwart was geworden. Dat lag volkomen aan het materiaal, dat op ver schillende kleuren niet altijd gelijk reageerde'. In de eerste wereldoorlog kwam de heer De Soomer naar Goes, waar hij in 1918 in de fotozaak van Rik Wouters in de Papegaaistraat kwam. In het atelier van Rik Wouters werd vaak gebruik gemaakt van de decors van De Soomer. Het was toen mode geworden om bij atelieropnamen gebruik te maken van de meest bizarre achtergronden, die op linnen waren geschilderd. LANDSCHAPPEN Zo kan het gebeuren, dat in Zeeuwse albums foto's zitten, waar familieleden temidden van woeste berg De heer Ochtman uit Zierikzee liet op allerlei plaatsen in Zeeland het licht inwerken i platen, de voorlopers van het rolfilmpje. Dit stukje glas werd belicht op het vliegveld i p geprepareerde glazen Haamslede. landschappen, voor dromerige meren of bij woeste ri vieren. Het kan best zijn, dat de bewuste persoon nooit verder dan Bergen op Zoom Is geweest. Een schijnbaar onmisbaar attribuut bij een derge lijke opname was een hekje of een bruggetje van ruw in elkaar getimmerd boomschors. De heer De Soomer had net als alle andere fotografen in het begin ,de pest aan amateurs'. Maar dat veranderde spoedig: ,Het zat er al snel in, dat dat een over weldigend iets zou worden. De mensen gingen wel zelf fotograferen, maar dat leverde toch weer allerlei andere voordelen op. Neem alleen maar eens de ver koop. Bovendien bleek, dat de bruidsreportages, waar ik hier mee ben begonnen, goed in de smaak vielen.' STIEKEM In 1901 begon de heer P. J. Ochtman ln Zierikzee met de fotografie. Het moest allemaal stiekum ge beuren, want de nu 86-jarige heer Ochtman vreesde terecht, dat zijn vader er niets voor zou voelen: ,Ik had met een geleend tientje een zelfgebouwde camera gekocht van L. Jongemans, een kameraad van me, die in dienst moest en dus wel een paar centen kon gebruiken. In de kelder onder onze win kel aan de Appelmarkt hadden die kameraad en ik een donkere kamer ingericht. Na een poosje merkte m'n vader dat natuurlijk toch. Nou, die vond het maar niks voor een jongen van een doodgewone winkelier. Fotograferen was toen eigenlijk alleen maar voor de rijkelui. Maar na een tijdje zag hij er wel wat in. Want de_ ansichten, die ik maakte werden nogal goed verkocht. Na een tijdje mocht ik zelfs een camera van hem kopen: een toestel van 36 gulden bij Otto Spltzer. Het was een uittrek- camera van 13 bij 18. Daarna heb ik nog een twee dehands reflexcamera gehad van 12,5 bij 16. Daar gingen twaalf platen in. In 1906 kwamen koningin Wilhelmina en prins Hendrik hier op bezoek. Met m'n kastje om m'n nek heb ik toen 36 opnamen gemaakt en er waren er 30 van gelukt. Nog die zelfde nacht heb ik de platen ontwikkeld en on middellijk naar Haarlem gestuurd, waar ze er an sichten van drukten. Dertigduizend hebben we er toen in twee weken verkocht. M'n vader was zo enthousiast, dat hij er nog tienduizend bij bestelde. De winst was gelijk weg, want daar hebben we er niet een van verkocht. Ik maakte ook veel ansichten in dorpen hier op het eiland, op Sint- Philipsland, Tholen en op Noord-Beveland. Dat was altijd prjjs. Met de plaatselijke winkeliers maakte ik dan afspraken over het aantal dat ze van me zouden kopen. Je moet maar rekenen, dat de mensen toen nog nooit foto's van hun eigen dorp in handen hadden gehad, dus die ansichten vonden nogal af trek. En dan natuurlijk ansichten van actuele ge beurtenissen. Zoals bijvoorbeeld toen er in 1906 een veldwachter van Dreischor een moord had gepleegd. Die man heb ik gefotografeerd, terwijl hij geboeid tussen twee marechaussees liep. Zulke platen wer den verschrikkelijk veel verkocht.' Onze drie zegslieden-zijn het er over eens, dat het publiek maar op een manier lastig was: iedereen wilde graag op de foto als er zo'n man met een kastje in het dorp kwam. En alle drie maakten ze gebruik van hetzelfde trucje om te voorkomen, dat er niets van de omgeving was te zien. Als ze een bepaald gebouw wilden fotograferen stelden ze eerst hun camera ln op dat gebouw, draaiden daarna een halve slag en deden alsof ze een foto in die richting wilden maken. De nieuwsgierigen draaiden natuurlijk mee. Dan was het zaak om snel weer een halve slag te draaien en af te drukken. De heer Ochtman heeft niet alleen zelfgemaakte opnamen a's ansichten verkocht. Toen hij in dienst moest werd er een beroep gedaan op de heer Van Immer zeel, een rondtrekkende fotograaf, die echter toen de kunst van het ontwikkelen en afdrukken nog niet meester was. Het was de eerste leerling van de heer Ochtman. Later zouden nog vele amateurs de weg naar de donkere kamer van de Zierikzeese boekhandelaar vinden. Dat gebeurde ook bij de heer De Soomer, die er ook vaak op uit trok om te fotograferen. Eerst met de motor en later per auto. Vele van de opnamen van de heer De Soomer heb ben ln het geïllustreerde weekblad ,Ons Zeeland' gestaan: .Dat was een schone zaak. Ik gebruikte toen een sportcamera. Vijf gulden per plaat en het was altijd goed, want het ging er maar om, dat de mensen hun eigen dorp op de foto herkenden.' Bloemlezingen zijn eigenlijk onweerstaanbaar, hoeveel bezwaren er ook aan mogen kleven. Ze mogen vaak toevallig zijn en opper vlakkig, produkten van een zeer persoonlijke voorkeur, toch bieden zij mogelijkheden, zo prettig en aanlokkelijk dat het soort als we bloemlezingen een soort' mogen noemen springle vend blijft. Men maakt kennis met auteurs die men anders wellicht nimmer zou hebben ontmoet, er worden verbanden gelegd die onvermoed zouden zijn gebleven. Vaak zijn het auteurs van de zoveelste rang, doch zeer typisch in hun uitingen. Om nu eens een voorbeeld te noemen: James Joyce is waarschijnlijk de grootste Ierse schrijver van deze eeuw Zowel in de bundel .Mees ters der Ierse Vertelkunst', die een jaar of twaalf geleden verscheen en werd verzorgd door Stenfert Kroese (in de bekende Meulenhoff- reeks) als in het boek .Moderne Ierse Verhalen' van Rolf Loebei steken de verhalen van Joyce met kop en schouders boven Alle andere verhalen uit. Bij Kroese was dat .Pension', bij Loeber ,Een tragisch geval', beide uit het bundeltje .Dubliners' Men kan daaruit veilig afleiden, dat de bundel .Dubliners de pain van alle moderne Ierse verhalenbundels toekomt Doch wie nu alleei .Dubliners' zou lezen, las weliswaar net beste van het beste, maar zoi toch veel missen. Toppen stoelen op een brede en diepe onderbouw Ierland heeft veel meer facetten dan .Dubliners' geeft, en Joyce, d«- wereld-stedeling, toont ons, in al zijn grootheid, wellicht minder ty- pisch-Ierse trekken dan vertellers van weliswaar geringer formaat die echter diep wortelen in het eigen-Ierse, het platteland vooral (Ierland is een agrarisch land, de industrie heeft er weinig te be tekenen). J7en buitenstaander denkt bij .Iers' al heel snel aan die merkwaar- dige wereld van Keltische sagen, elven, kabouters en halfgoden die ls blijven bestaan ondanks de zo vroege kerstening van het ge bied (ln de vijfde eeuw. men denke aan Sint Patrick, de bescherm heilige, die er ln 432 landde). En verder aan die Ironische werkelijkheidszin en nuchterheid, die wonderlijk genoeg gepaard gaan met een sterke verbeeldingskracht, een neiging tot exaltatie en mystiek. Inderdaad beweegt de Ierse letterkunde zich tussen die twee polen, waarbü dan nog als belang rijke motieven komen de grote armoede, de door vreemde overheer sing diep gewonde trots, het geslachten lang gedragen leed. Onder drukking en knechtschap Ieren weliswaar zwijgen, maar zjj sporen de fantasie aan, de werkelijkheid moet draaglijk gemaakt worden door het irreële, droombestaan. Wat deze bundel van Rolf Loeber zo buitengewoon aantrekkelijk maakt, is dat hjj niet parallel loopt met het boek van Kroese, doch er als het ware-een soort vervolg op vormt. Bij Stenfert Kroese kwam de jongere generatie niet aan het woord, de jongste schrijfster uit zijn oundel was de in 1912 geboren Mary Lavin. BIJ Loeber ligt het •.waartepunt globaal een vijftiental jaren later en dus bij een jongere ,'eneratie. al zou ook hij desnoods nog wel iets verder hebben kunnen zaan Brendan Behan (1923-1964) is bij hem de jongste van het elftal ïuteurs. (Oorspronkelijk had .Meles Vulgaris' van Patrick Boyle er .ok ln moeten komen, doch dit verhaal was reeds gekozen voor de bundel ,9x9x9' en kon dus niet nógmaals gepubliceerd worden). Bijna alle Ierse schrijvers van naam bedienen zich tegenwoordig van de Engelse taal en niet meer van het Gaelic of Iers (trouwens als ze dat doen worden ze niet bekend...) Reeds in de achttiende eeuw is die ontwikkeling begonnen, en de beroemdste Ierse schrijvers, als Swift, Goldsmith, Sheridan, Wilde, Shaw, Joyce, Murdoch en Durrell schrij ven enkel en alleen In het Engels en worden dan ook eigenlijk bij de Engelse letterkunde gerekend. Van de genoemden toont eigenlijk alleen Joyce markante Ierse trekken. Van de in het Gaelic schrijvende jongere Ieren is ln deze bundel alleen Padraic O'Conaire vertegen woordigd met het verhaal ,De duivel en O'Flaherty'. Of dit verhaal rechtstreeks uit het Gaelic in het Nederlands werd overgebracht dan wel via een Engelse vertaling wordt niet vermeld (we vermoeden het laatste): wel willen we graag hulde brengen aan de vertalers Edo en Rolf Loeber die voor heel mooie Nederlandse versies gezorgd heb ben. We noteerden slechts, op pag. 94 .bantammere' bedoeld is krielkippen, bantams' in het Engels, waardoor ook de tegenstelling: van krielkippen tot kalkoenen pas duidelijk wordt. Overigens heeft het verhaal van O'Conaire niet erg veel om het lijf. Het toont nog de kenmerken van het oude volksverhaal, een mondelinge vertelling over een duivelspact, doch het is zozeer verwaterd en verliteratuurd dat er niet veel aardigheid meer aan is. Wan de Anglo-Ierse schrijvers opent Brendan Behan de rij met een heel kort verhaal .Een vrouw zonder aanzien' dat zéér Iers is en ook zeer goed door de verzwegen spanning. Er gebeurt eigenlijk niets ln: een man is gestorven en wordt begraven, vrouw en dochter, al vanaf het vijfde jaar van het meisje bij hem weg, eisen alle rechten en aandacht op en gunnen een arme ziel die de overledene werkelijk betreurt, en die hem ln zfln laatste jaren heeft bijgestaan, geen kruimel genegenheid, nog geen plaatsje op het kerkhof. De gees lelijkheid staat achter die .wettige vrouw' en veroordeelt de arme vrouw zonder aanzien met haar pannetje kippesoep. In drie bladzij den, nauwelijks geschetst, een drama, een wereld apart. Datzelfde geldt voor .De witte, wilde mustang' van Benedict Kiely, fantasteer van .Cowboy' Carson, een man die helemaal in wanen opgaat Ron dom hem andere Ierse typen, indringend geschetst. Typisch Iers is ook ,De Dronkaard' van Frank O'Connor. Een man die af en toe meestal na begrafenissen, zwaar aan de drank raakt en dan zo diep zinkt dat alle huisraad naar de lommerd moet worden gebracht, krijgt wanneer er weer gevaar dreigt, als toezichthouder zijn zoontje mee (het lijkt wel zo'n oude negentiende-eeuwse vertelling uit d<- t(jd van de opkomst van het socialisme). Deze keer wordt een góed- vriend begraven. Het is een zeer warme dag, het kind heeft dorst en het drinkt ln een onbewaakt ogenblik het hele glas stout van zijn vader leeg. Hij wordt flink dronken, de vader is gedwongen, hem direct na«r huis te brengen, en ze zijn de risé van de hele buurt Heel vermakelijk en lichtvoetig verteld. Ook nog typisch Iers is J5c martelaarskroon' van Flann O'Brien, een .sterk verhaal' over een .heilige' vrouw die tijdens de burgeroorlog een groep gewapende man nen die in haar huis verblijven weet te redden door zich te geven aan de vijand. Tengevolge van die opoffering wordt er een jonge man voor Ierland gebóren waar anders zovelen voor het vaderland sterven. vergang naar de eigenlijk niet meer specifiek-Ierse verhalen is .Onschuld' van Sean O'Faoléin een werkelijk komisch ver haal over de tribulatiën van een kind dat .onkuis' geweest is, biecht, en verkeerd door zijn oude biechtvader wordt begrepen. Blijven dan een vijftal novellen die weliswaar ook zeer specifiek-Ierse trekken vertonen en waarin Ierse karakters getekend worden, doch die ln kwaliteit zoverre boven de andere uitsteken dat ze de grenzen doorbreken, wereldliteratuur worden. Het beste is, zoals gezegd, ,Een LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR HANS WARREN .ragisch geval van James Joyce, nuchter en droog, buitengewoon zuiver. Twee mensen schuiven in late liefde hulpeloos langs elkaar neen. de vrouw gaat er aan ten onder, de man beseft, toch wel erg eenzaam te zijn Vergeleken met deze uiterste soberheid van middelen is JCillachter Weide' van Aidan Higgins een barokke en vreemde, gewrongen schepping. Niettemin getuigt deze beklemmende uitbeel- iing van de ondergang van een huis vol lelijke en dwaze voorname James van een zeldzaam talent. Het ls, na het verhaal van Joyce, ol het waardevolste verhaal uit het boek. Dan volgen .Inleidende bladzijden voor een W'raakschrift' van Brian Moore, het eerste hoofdstuk van Samuel Becketts roman .Watt', dat .nier afzonderlijk gepubliceerd werd als .Hacketts bank' (en zeer ab surd en vermakelijk is) en de drie instantaneetjes van de geboren verteller James Stephen: .Drie trieste echtgenoten'. Al met al vormt deze bundel .Moderne Ierse Verhalen' een welkom ■n kwalitatief bijzonder goede aanvulling op wat er op dit gebied reeds in Nederlandse vertaling bestond, l.'itgave Polak Van Gennep, Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1968 | | pagina 19