DE HEN HEIDEN NIEUWE DICHTBUNDELS B Het Technisch Mirakel! De Wonderfiim! ban broeger en toen terug naar gebondener vorm? Zaterdag 24 februari 1968 blijft tot ea met Donderdag, xoodat: er nog gelegenheid te over Is cüt prachtwerk te komen zien. Woensdagmiddag Matinee met DE TIEN GEBODEN. Plaatsbespreking ten zeerste aanbevolen, i Tijdens de voorstellingen van deze Jilm, die werd geprolongeerdtrad de heer Smits op als ,de zich dapper toerende piamsf. Reeds lang worden wij gedwongen onze aandacht te vestigen op de mogelijkheden der filmkunst. De anti-bioscoopmensch, welk slag van menschen, indien het niet reeds uit gestorven is, vanuit een twijfelachtige hoogte op de meest ktmstvolle rolprenten met een schouderophalende kleineering tracht neer te zien, moet ook tenslotte deze waarheid er kennen. Sinds de laatste jaren leveren filmregisseurs in steeds hardnekkiger pogen tot vol making praestaties, die in elk opzicht tot het domein der serieuze' kunst behooren. Als kunst beschouwd dringt de film tot het stellen van nieuwe normen Met deze gebeeldhouwde zinnen leidde de filmre censent van de Vlissingse Courant op 3 januari 1925 zqn beschouwing over JDe Tien geboden' in. Hij besloot zijn beschouwing met: ,De zich dapper werende pianist zorgde voor een goede, muzikale Illustratie, wat bij een monumentaal filmwerk ,De Tien Geboden', hetwelk eigenlijk een orkestbege leiding vereischt, zeer zeker geen lichte taak is'. De man, die achter de piano het werk van een heel orkest moest doen, was de heer J. Smits. Tijdens het proefdraaien van de film zat hij ge spannen te kijken met een horloge en een aan tekenboekje bij de hand: ,Dat wa~ altijd donder dagsavonds of vrijdagsochtends om te kijken of de film wel van goede kwaliteit was. Dan kon Toon Tabak, onze operateur, nog de nodige reparaties verrichten. Die Toon Tabak was een heel bijzondere vent. Ontzettend handig. Het gebeurde natuurlijk weieens, dat tijdens de voorstelling de filmrol brak. Maar hij zag dan toch maar kans om in een heleboel gevallen de zaak gewoon te laten draai en, zonder dat de toeschouwers iets in de gaten hadden. Dan schakelde hij de opwindspoel uit en ging hij aan het lassen. Ondertussen kwamen er natuurlijk meters film op de grond te liggen. Maar als hij z'n las had gemaakt wond hij die met de hand weer op de spoel'. De eerste film, die de heer Smits zag was toen hij met zijn vader en moeder, die een poffertjeskraam hadden, in Bergen op Zoom op de kermis was: ,Heel vroeger de allereerste films werden al tijd op kermissen gedraaid. Er waren toen natuur lijk nog geen bioscopen. Ik weet nog, dat ze er daar in Bergen op Zoom gewoon versteld van ston den: een film van wel tweehonderd meter lengte! Ja, daar stonden ze toen van te kijken. Het was JDe reis naar de maan', naar het boek van Jules Verne'. De heer J. de Soomer uit Goes weet te vertellen, dat zelfs de stomme film voorlopers heeft gehad. In zijn woning aan de Lange Vorststraat, waar de 80-jarlge fotograaf en kunstschilder woont, heeft hij ergens boven op een kast nog een ingenieus appa raat staan: een epidiascoop. ,Met dat ding werden eigenlijk voor de eerste keer beelden geprojecteerd. Onderin moet je een plaatje of een klein voorwerp leggen. Schuin boven dat plaatje zitten twee lam pen, die op dat plaatje zijn gericht. Met behulp van een holle spiegel worden de teruggekaatste lichtstralen opgevangen en op een doek geprojec teerd. Pas later zijn de lantaarnplaatjes gekomen. Allemaal 83 bij 83 millimeter. Ik heb er talloze gemaakt. Nu zat in het vertonen van lantaarn plaatjes natuurlijk ook geen boterham. Dat gebeur de dan ook meestal tijdens avonden van verenigin gen en dergelijke. Maar ik heb toch ook nog wel van die dingen gemaakt voor wetenschappelijke doeleinden. Voor dokter Snethlage uit Middelburg heb ik In die eerste tijd nog eens een serie lan taarnplaatjes moeten maken over venerische ziek ten'. In de jaren twintig had de heer De Soomer wel door, dat de (nog steeds stomme) film een enorme aantrekkingskracht uitoefende op het publiek: ,Daar was dus wel wat in te verdienen. Ik heb toen hier in Goes het Schuttershof regelmatig gehuurd om filmvoorstellingen te geven. De electriciteit hadden we van een verplaatsbare benzinemotor met over slag. Je moet natuurlijk rekenen, dat er toen nog geen elektriciteitsnet was, dus moest je zelf maar zien hoe je aan stroom kwam voor je projector'. Nu was in 1921 in Goes de heer C. J. van Liere in een zaal achter zijn melksalon ,De Landbouw' ook begonnen met filmvoorstellingen. Dat was de .Witte Bioscoop', zoals er al spoedig ln de volksmond van werd gemaakt. Ook de heer Van Liere wekte zelf de elektriciteit met een gasmotor op. Die elektriciteit bleef niet tot de filmvoorstellingen beperkt, want in 1926 voorzag de gasmotor van de heer Van Liere 35 panden in de buurt van stroom: •15 cent per kilowatt!! Filmvoorstellingen waren in die dagen arbeidsin tensieve aangelegenheden. Dat zat hem natuurlijk in het feit, dat de fiLms nog niet van geluid wa ren voorzien. Daar moest de exploitant van de bios coop zelf voor zorgen. De grotere bioscopen werk ten met complete orkesten. Vooral bij de vertoning van spektakelfilms, die volle zalen trokken. In de meeste gevallen was de muzikale begeleiding be perkt tot een pianist, zoals de heer J. Smits er een was. Tijdens het proefdraaien maakte hij aantekeningen van de aard en de lengte van de verschillende scènes: ,Als er bijvoorbeeld op de film een wals werd gedanst, moest lk zorgen, dat ik ook een wals speelde, precies in de maat. En neem nu eens de Grieks-Turkse oorlog. Dat kwam nogal eens ln het journaal voor. Als er beelden waren te zien van Griekse troepen, speelde ik het Griekse volkslied en als de Turken in het beeld waren, paste ik me daar weer bij aan. We hebben nog eens een film gehad, die heette ,De grote parade'. Nou, dat was echt een kasstuk bij ons ln .Alhambra'. Toen speel den we ook met een compléét orkest: piano en or gel, dat deed ik dan, trompet, cello, viool en fluit. De leiding was ln handen van een Fransman. Dat was een geweldige vent. Als er nou in die film werd geschoten met mitrailleurs en dat gebeurde erg veel roffelde hij met twee trommelstokken op een mat, die hij op een stoel had gelegd. Dat was net echt. Precies gelijk met de film! Ook als er zo maar twee korte schoten achter elkaar vielen, reageerde hij op de seconde precies. Dat was na tuurlijk een geweldig effect!' De .Alhambra'-bios- coop was op 23 oktober 1912 geopend. Maar ruim een jaar voordien was in het gebouw op de hoek van de Spuistraat en de Coosje Buskenstraat in Vlis- singen al door de heer A. W. Smits, een oom van de pianist, een bioscoop geopend, onder de naam .Cinéma Pathé'. Ook de heer De Soomer heeft uiteraard steeds weer een beroep moeten doen op muzikanten. Omdat de heer De Soomer goed bekend was in Antwerpse kunstenaarskringen (hij is zelf Belg van nationali teit) trad er in het Schuttershof te Goes nogal eens een van onze zuiderburen op. Vaak waren daar ook zangers bij: de kunstschilder Alphons Mora, Jef Verschueren, René Bertal en de later als boksarbiter bekend geworden Charles Maas, om maar eens een paar namen te noemen. De zan gers, die in de pauzes tussen de verschillende films optraden, werden meestal begeleid door de violist Jos Ver est, en op de piano door mejuffrouw Van Oosten of door de heer Nolet uit Yerseke. In het Luxor-theater in Vlissingen zaten Ab de Holster en Piet de Rooy achter de piano. In de .Witte Bioscoop' van de heer Van Liere was men al spoedig overgestapt op een pianola annex violine. Zes papieren rollen met ponsgaatjes namen daar het werk van een pianist en een violist over. Het had echter één nadeel: zo kon het heel goed gebeuren, dat tijdens een zeer droevige scène de pianola een bruidsmars door de zaal liet schallen. Tijdens de vertoning van de Nederlandse speelfilm ,De Jantjes' maakte de heer Van Liere gebruik van muziek van het draaiorgel van Nieuwersteeg uit Goes. Een bijzonder belangrijke rol tijdens de filmvoor stellingen in vroeger dagen was toebedeeld aan de man, die als explicateur door het leven ging. Zo'n man kon een film maken en breken. Bij Van Liere trad een zekere John Prent uit Bergen op Zoom als zodanig op. In .Alhambra' ondersteunde een zekere De Graaf uit Goes met zijn stem de filmbeelden. Zo'n man moest niet alleen het ver haal van de film op de voet kunnen volgen en van commentaar voorzien. Er kwam meer- voor- kijken. Het ging vooral om de manier waarop de explica teur de zaal bespeelde. Hij moest als het even kon toch altijd wel ingaan op een reactie uit de zaal. Voor het publiek werd de voorstelling als zoiets goed werd gedaan dubbel zo mooi. Nu had men aan reacties uit de zaal over het alge meen niet te klagen. Of het nu over de vertoonde film ging of niet. De heer De Soomer vertelde: ,Er kwam eens een man ergens van een dorp hier aan het loket en ht) wilde de duurste plaats hebben die er te krijgen was. Nou; dat kon natuurlijk. Voor een gulden zette ik hem bovenop het balkon. Maar dat was niet naar meneer z'n zin. Hij had dat voor de film begon eens even aangezien en hij kwam z'n beklag doen: vooraan in de zaal zat je er veel dichter bij en dat kostte maar een kwartje. Dat noemden wij de pianorang. Dat vond hij maar af zetterij, dus kreeg hij een plaatsje vooraan in de Met deze wagen voorzag de heer De Soomer zijn projector van stroom. Het ding op ijzeren wielen kon nog rijden ook. Uaast hotel .Centraal' de eerste bioscoop van Goes. Dat wil zeggen <le voorkant. Op het boid.. dal bovenaan de gevel van ,De Landbouw' is bevestigd, staat het duidelijk voor alle passanten zichtbaar. De foto werd be schikbaar gesteld door het documentatiecentrum voorhet Zeeuws Deltagebied. zaal. Zo onbekend was men toen nog met de bios coop, dat die man niet door had, dat je daar con stant met je nek ln een onmogelijke bocht gewron gen moet zitten. Hij is dan ook weer teruggegaan naar z'n dure plaats'. Er kwamen ook andere reacties vanuit de zaal. Men leefde intens mee met wat zich op het witte doek afspeelde. En een booosdoener kon verzekerd zijn van de nodige soheldpartijen. Zoals ln de film ,De klokkenluider van de Notre Dame'. Een zeer bijzondere rolprent, aldus de heer Smits: ,In de katholieke kerk had de pastoor tegen de mensen ge zegd, dat het zeer zondig was, als ze naar die film zouden gaan kijken. Dus je kunt wel nagaan, dat we het druk hadden. In die film ging het tus sen een kardinaal en een officier, die allebei ver liefd waren op hetzelfde meisje. De officier wa3 de gelukkige, want hij ging met het meisje uit, ergens naar een hotelletje. De kardinaal was in de ogen van het publiek de kwaaie pier, want hij had de romance ontdekt en sloop het hotelletje bin nen om de officier te vermoorden. Langs de regen pijp maakte hij zich uit de voeten. Dat meisje werd dus van de moord verdacht en ze moest voor een tribunaal komen, waarvan die kardinaal voorzitter was. Nou, toen had je dat publiek moeten horen. Wat die kardinaal niet allemaal voor lelijke woor den naar z'n hoofd kreeg geslingerd. Je snapt niet, dat de mensen toen nog zo dom waren', aldus de nu bijna 81-jarige heer Smits. HET LIJKT ER OP, dat zo langzamerhand de dichters beginnen terug te keren tot de meer gebonden vorm, tot het gebruik van een meer gecondenseerde taal, en zelfs tot het rijm. Dit was te voorzien, zoals het ook te voorzien is dat op den duur schilder kunst, beeldhouwkunst en muziek weer meer in het gareel zullen gaan lopen. Het gaat wat trager dan in de kledingmode, waar om de paar jaar korte rokken met lange afwisselen en ceintuurs wisselen van borst- tot kniehoogte, maar overeenkomst is er wel. Na tucht voigt bandeloosheid, na bandeloosheid weer tucht. Zuiver uit drang naar iets anders, naar nieuwe vorm, nieuwe mogelijk heid. Doch vorm en mogelijkheden zijn beperkt, en zo komt men tel kens weer min of meer bij het oude terug. Wie omstreeks 1940 zijn eerste verzen schreef, maakte strofen, rijmen, sonnetten liefst. Hij leerde de beperking die dit oplegde, de nare gevolgen van de rijm dwang, ervoer de onmogelijkheid soms, om iets gaaf te maken, het nadeel van stoplappen, kortom: alle nadelen van gebondenheid en wet. Wie in 1950 en 1960 verzen begon te schrijven had van dat alles geen last, want hij kon schrijven zoals het hem goed leek. Rijm, ritme, logica zelfs het hoefde allemaal niet meer. De invloed van deze bandeloosheid en wetloosheid was zó st'erk, dat iedereen zwichtte. Zelfs onze oudste en grootste dichters ondergingen de in vloed van deze bevrijdingen uit kluis en kerker. Alles kon en alles mocht en alles was (zogezegd) poëzie. Er is toen inderdaad veel ontdekt en er bleek veel poëzie te vinden op terreinen die men ver geten was, veronachtzaamd had. nieuw dacht te ontdekken. Behal ve een nieuw levensgevoel was het verder merendeel oud nieuws, maar élles moest nu eenmaal van Lijd tot tijd herontdekt worden, ook de poëtische mogelijkheden. Het resultaat van al die explora ties is geweest dat in de afgelopen jaren bijzonder veel bundels poëzie z(jn verschenen die niets anders bevatten dan verknipt proza en losse invallen. We zeggen niet dat door de bank genomen de boekjes zoveel slechter waren dan b v dertig jaar terug (een echt goede bundel blijft altijd een rara avis), maar de lectuur was wel vermoeiender en vervelender, de malaise leek daardoor groter. Het werk was veelal erg pretentieus, men kreeg bovendien adem nood door de hortende, korte regels. Het kon niet uitblijven: wie op die manier poëzie heeft leren schrijven, ontdekt op een goed mo ment de bekoringen en de macht van ritme en rijm, en van klank vooral ook. Langzamerhand sluipen al die oude kwaliteiten de ver zen weer binnen. Er worden weer al volop sonnetten geschreven en strofische gedichten. Nog een poosje, en dan is de ring weer geslo ten. Behouden blijft een grote vrijheid, inhaerent aan het heden daagse levensgevoel het énige waarmerk dat een kunstwerk da- teerbaar maakt. In de nieuwe bundel .De Zwarte Muze' van Paul Snoek valt al dadelijk de sonore taal op, een zekere plechtstatigheid zelfs (Lucebert-achtig), vaak gebruikt Snoek ook weer rijm. Hij durft zelfs weer spreken van .je borsten, de gebenedijde.' al moet ons van het hart dat we naar een dergelijk afschuwelijk taalge bruik beslist niet terugverlangen. Zelfs de titel lijkt terug te gaan naar de romantiek, Baudelaire, aan wie overigens een motto ont leend werd. Aanvangsregels als .Waar is de tijd, dat jij me voedde met je weelde', of ,Gij die mij leest, vergeef mij en vergeet', ,Je ogen smelten ln hun duister licht' doen bijzonder ouderwets aan, grijpen inderdaad terug op een oud en eerlijk gezegd doodgebloed woordge bruik. Vernieuwing is zoiets niet te noemen. Als een der geslaagdste verzen uit JDe Zwarte Muze' citeren we: DAGTEKENING Dag mens, dag onbekende, wat is het fijn dat wij elkaar niet hoeven te herkennen, maar rustig en elk met zichzelf vertoeven in de goede cel van de stilte. Wij zijn niet gebonden door vrees of beminnen. Een vreemde vrede is het die ons innig scheidt. En zij, die vriend of vijand zijn, benijden ons, want wij zijn eeuwenoude vreemdelingen. Fijn, dat wij elkaar zo maar voorbijgaan als schouders, schaduwen of ruggen in de regen. Wij zijn onvindbaar. Wij vormen de leegte. De toekomst is de enige herinnering. Wij zijn terzelfdertijd het rustend evenwicht in een volmaakt en anoniem bewegen van vreemde en volkomen onbekende tweelingen der eenzaamheid. Eenzelfde soort volkomen verouderd taalgebruik als wij bij Snoek signaleerden, treft men ook hier en daar aan bij Jos Vandeloo, wiens bundel .Copernicus of de bloemen van het geluk' niet erg sterk te noemen is. Wie b v de volgende slotstrofe onder ogen krijgt: maar even donker als het water en dieper dan het water is mijn hart en voor mezelf onpeilbaar' zou toch wel nooit vermoeden dat die uit een dichtbundel anno 1967 werd gelicht. .Copernicus etc.' is een .dichtbundel ln twee bedrijven,' er zijn Italiaanse gedichten, een pauze, en Belgische gedichten. Dc Italiaanse gedichten, het eerste bedrijf, zijn slap. De pauze wordt te gen het einde zo onduldbaar banaal (dieptepunt: De directeur van het Grand-Hoteldat men voor het tweede bedrijf nog nauwelijks moed heeft. Doch de Belgische gedichten zijn beter, al blijkt Vande loo beslist geen groot dichter te zijn. Gewoontegetrouw dat vers wat we het beste vonden: SOMS HEB IK BEHOEFTE Soms heb ik behoefte aan een vrouw the rustig uaasl me zit haar arm betronwvol om me heen legt en vol van zwijgen even naar me luistert maar alles wat ik zeggen wu verliest zich op de lange weg van oog naar mond er rest me slechts de zoete zelfmoord in dit warm en gastvrij vlees zo blijf ik altijd eenzaam vruchteloos bezig aan mijn begrensde eeuwigheid. Van Clara Haesaert's bundel .Onwaarschijnlijk recht' vermelden we het besté&n, verder valt er niets over te zeggen dan dat het werk totaal niets om het lijf heeft. Woorden, woorden, woorden zonder enige inhoud of kracht. De uitgever voelde zich blijkbaar gedwongen om de bundel .Robijnlieht' met een mysterieus waas te omringen. .Is dit een ondergeschoven kind Zonder in deze stelling te nemen zegt de wet van 6 april 1908 niet dat ,het onderzoek naar het va derschap niet is toegelaten?' hebben wij gemeend dit literaire do cument niet aan de openbaarheid te mogen onttrekken,' schrijft Manteau op de omslag. Nu, van ons had het best gemogen. Jan Berghmans moge wezen wie hij wil, voor ons is dit soort poëzie on leesbaar. Opeenstapelingen van woorden, het ergst in .Lichtaart.' Een zekere Els is daarin o a .elektronische prinses/natriumlamp/ eenzaamheid der eenzaamheden/constellatie en bundel/H-bom/oud kobalt/witte balk/eldorado visum/egelstelling/torenvalk/antl-atoom- centraie' enz, enz, het houdt niet op, terwijl .Gevoelloos in Geza' he lemaal gezwets Is, een volkomen zich laten gaan: .mlchel angelo david danae/de gouden regen die de heupen van danae raaakte/pn> serpina en jupiter/tjoeplaboem maurice chevalier leda/lido ln Vene tië, plein van sint marco-kathedraal vol klapwiekende duiven/ pas tor et nauta/klapwiekende duiven stervende duiven' enzovoorts, OPDRACHT Laai later anderen dit lezen al is het moeilijk misschien mocht het zijn dat toch één wezen begrijpt waarnaar ik uit bleef zien en daarom diende er gezwegen rapunzel ter herinnering LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR HANS WARREN terwijl een koekoek allerwegen jaar in jaar uit mijn stem verving al klinkt uit handerden verhalen geen naam meer op die wij verstaan en mocht daarom ten enenmale niet vers na vers ten gronde gaan eerst later wordt mijn spoor bekend als alles wat ik heb geschreven uit één voor mij gemaskerd leven Wat dus weer van begin tot eind rijmt. Een totaal andere toon vindt men in .Zeer zeker en zeker zeer, joodse gedichten door Saul van Messel. Deze dichter, geboren in 1912, is pas laat begonnen met publiceren. Het merkwaardige feit doet zich voor dat de discrepantie tussen zijn poëtische vermogen en dat wat hij zeggen wil zó groot is, dat hij er onder bezwijkt. Een verschijnsel dat men bij méér Joodse dichters opmerkt. Het is geen understatement maar onvermogen: eigenlijk heeft Messel heel wei nig te zeggen, ondanks zijn stof: het lot van de joden in de eerste helft van deze eeuw. Bang, zich te overschreeuwen, zegt hij te wei nig. Hij neemt daarbij ook zijn toevlucht tot trucjes die snel hin deren, zoals het dooreen mengen van de tijden (een ,oude slet te Jeruzalem' vertelt de dichter in het jaar 70 iets over Anne Frank, op de middag der kruisiging is er een demonstratie tegen Vietnam, etc.) verder gebruikt hij shock-elementen zoals opzettelijk grove taal. Toch noteert Messel af en toe iets dat treft door precieze zeg ging: FILOSEMIET erger dan haat die beledigen kan: vriendschap waartegen ik mij niet verdedigen kan Of dit nu poëzie is, betwijfelen we zeer, maar veel beters leest men hier niet. Voorts nog: als een dichter de dood niet ziet verwoordt hij ook het leven niet Tenslotte nog een bundel van C. Winkler mei ae wel bijzonder on plezierige titel .Freud is een voyeur.' Een titel om je gruwelijk voor te schamen als de vulgariteit ervan tot je doordringt, wat naar we hopen bij Winkler gebeuren zal. Eigenlijk is een bundel met zo'n ti tel al veroordeeld. Winkler doet Vroman-achtig, met z'n taal, nogal slaafs Vroman-achtig, ïnplaats van Tineke en de Vromanse dochters komen we nu telkens een zekere Hetty en zoontje Walter tegen, aangenaam, maar een beetje zonde voor ze. want Winkler heeft maar een sprankeitje van Vromans poëtische gaven: HUWELIJK In het park onder de platanen oefent mijn zoon zijn hersenbanen het is eigenlijk verwonderlijk hoe De ouders kijken afzonderlijk toe voor mij een lichtplek tussen blaren voor jou de plicht hem te bewaren We gaan m huis. En brengen Walt naar bed langzaam heeft Hetty de koffie gezet we wassen af, zij neemt verstelwerk op wij praten maar de tijd schiet op Dan de concertplaat: een juichtoon bruist door de kamers onze zoon hoest in zijn slaap van het geluid en aan muziek viert zich toch liefde uit. Alles welbeschouwd: een povere oogst. Paul Snoek: De Zwarte Muze, Mantenau, Brussel/Den Haag: Jos Vandeloo: Copernicus of de bloemen van het geluk, Manteau, Brus sel/Den Haag; Clare Haessaert: Onwaarschijnlijk recht, Manteau, Brussel,TDen Haag; Jan Bermans: Robijnlieht, Manteau, Brussel' Den Haag; Saul van Messel: Zeer zeker en zeker zeer. De Ouda egel. Rijswijk Z-H (Haagse Cahiers 10); C. Winkler: Freud is een voyeur. Arbeiderspers. Amsterdam. Jggyiiljri

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1968 | | pagina 15