DE HEN HEIDEN
NIEUWE DICHTBUNDELS
B
Het Technisch Mirakel!
De Wonderfiim!
ban broeger
en toen
terug naar gebondener vorm?
Zaterdag 24 februari 1968
blijft tot ea met Donderdag, xoodat: er nog
gelegenheid te over Is cüt prachtwerk te
komen zien.
Woensdagmiddag Matinee met DE
TIEN GEBODEN.
Plaatsbespreking ten zeerste aanbevolen,
i
Tijdens de voorstellingen van deze Jilm, die werd geprolongeerdtrad de
heer Smits op als ,de zich dapper toerende piamsf.
Reeds lang worden wij gedwongen onze aandacht te vestigen op de mogelijkheden der
filmkunst. De anti-bioscoopmensch, welk slag van menschen, indien het niet reeds uit
gestorven is, vanuit een twijfelachtige hoogte op de meest ktmstvolle rolprenten met een
schouderophalende kleineering tracht neer te zien, moet ook tenslotte deze waarheid er
kennen. Sinds de laatste jaren leveren filmregisseurs in steeds hardnekkiger pogen tot vol
making praestaties, die in elk opzicht tot het domein der serieuze' kunst behooren. Als
kunst beschouwd dringt de film tot het stellen van nieuwe normen
Met deze gebeeldhouwde zinnen leidde de filmre
censent van de Vlissingse Courant op 3 januari
1925 zqn beschouwing over JDe Tien geboden' in.
Hij besloot zijn beschouwing met: ,De zich dapper
werende pianist zorgde voor een goede, muzikale
Illustratie, wat bij een monumentaal filmwerk ,De
Tien Geboden', hetwelk eigenlijk een orkestbege
leiding vereischt, zeer zeker geen lichte taak is'.
De man, die achter de piano het werk van een
heel orkest moest doen, was de heer J. Smits.
Tijdens het proefdraaien van de film zat hij ge
spannen te kijken met een horloge en een aan
tekenboekje bij de hand: ,Dat wa~ altijd donder
dagsavonds of vrijdagsochtends om te kijken of
de film wel van goede kwaliteit was. Dan kon Toon
Tabak, onze operateur, nog de nodige reparaties
verrichten. Die Toon Tabak was een heel bijzondere
vent. Ontzettend handig. Het gebeurde natuurlijk
weieens, dat tijdens de voorstelling de filmrol brak.
Maar hij zag dan toch maar kans om in een
heleboel gevallen de zaak gewoon te laten draai
en, zonder dat de toeschouwers iets in de gaten
hadden. Dan schakelde hij de opwindspoel uit en
ging hij aan het lassen. Ondertussen kwamen er
natuurlijk meters film op de grond te liggen.
Maar als hij z'n las had gemaakt wond hij die met
de hand weer op de spoel'.
De eerste film, die de heer Smits zag was toen hij
met zijn vader en moeder, die een poffertjeskraam
hadden, in Bergen op Zoom op de kermis was:
,Heel vroeger de allereerste films werden al
tijd op kermissen gedraaid. Er waren toen natuur
lijk nog geen bioscopen. Ik weet nog, dat ze er
daar in Bergen op Zoom gewoon versteld van ston
den: een film van wel tweehonderd meter lengte!
Ja, daar stonden ze toen van te kijken. Het was
JDe reis naar de maan', naar het boek van Jules
Verne'.
De heer J. de Soomer uit Goes weet te vertellen,
dat zelfs de stomme film voorlopers heeft gehad.
In zijn woning aan de Lange Vorststraat, waar de
80-jarlge fotograaf en kunstschilder woont, heeft hij
ergens boven op een kast nog een ingenieus appa
raat staan: een epidiascoop. ,Met dat ding werden
eigenlijk voor de eerste keer beelden geprojecteerd.
Onderin moet je een plaatje of een klein voorwerp
leggen. Schuin boven dat plaatje zitten twee lam
pen, die op dat plaatje zijn gericht. Met behulp
van een holle spiegel worden de teruggekaatste
lichtstralen opgevangen en op een doek geprojec
teerd. Pas later zijn de lantaarnplaatjes gekomen.
Allemaal 83 bij 83 millimeter. Ik heb er talloze
gemaakt. Nu zat in het vertonen van lantaarn
plaatjes natuurlijk ook geen boterham. Dat gebeur
de dan ook meestal tijdens avonden van verenigin
gen en dergelijke. Maar ik heb toch ook nog wel
van die dingen gemaakt voor wetenschappelijke
doeleinden. Voor dokter Snethlage uit Middelburg
heb ik In die eerste tijd nog eens een serie lan
taarnplaatjes moeten maken over venerische ziek
ten'.
In de jaren twintig had de heer De Soomer wel
door, dat de (nog steeds stomme) film een enorme
aantrekkingskracht uitoefende op het publiek: ,Daar
was dus wel wat in te verdienen. Ik heb toen hier
in Goes het Schuttershof regelmatig gehuurd om
filmvoorstellingen te geven. De electriciteit hadden
we van een verplaatsbare benzinemotor met over
slag. Je moet natuurlijk rekenen, dat er toen nog
geen elektriciteitsnet was, dus moest je zelf maar
zien hoe je aan stroom kwam voor je projector'.
Nu was in 1921 in Goes de heer C. J. van Liere
in een zaal achter zijn melksalon ,De Landbouw'
ook begonnen met filmvoorstellingen. Dat was de
.Witte Bioscoop', zoals er al spoedig ln de volksmond
van werd gemaakt. Ook de heer Van Liere wekte
zelf de elektriciteit met een gasmotor op.
Die elektriciteit bleef niet tot de filmvoorstellingen
beperkt, want in 1926 voorzag de gasmotor van de
heer Van Liere 35 panden in de buurt van stroom:
•15 cent per kilowatt!!
Filmvoorstellingen waren in die dagen arbeidsin
tensieve aangelegenheden. Dat zat hem natuurlijk
in het feit, dat de fiLms nog niet van geluid wa
ren voorzien. Daar moest de exploitant van de bios
coop zelf voor zorgen. De grotere bioscopen werk
ten met complete orkesten. Vooral bij de vertoning
van spektakelfilms, die volle zalen trokken. In de
meeste gevallen was de muzikale begeleiding be
perkt tot een pianist, zoals de heer J. Smits er
een was.
Tijdens het proefdraaien maakte hij aantekeningen
van de aard en de lengte van de verschillende
scènes: ,Als er bijvoorbeeld op de film een wals
werd gedanst, moest lk zorgen, dat ik ook een wals
speelde, precies in de maat. En neem nu eens
de Grieks-Turkse oorlog. Dat kwam nogal eens ln
het journaal voor. Als er beelden waren te zien van
Griekse troepen, speelde ik het Griekse volkslied
en als de Turken in het beeld waren, paste ik me
daar weer bij aan. We hebben nog eens een film
gehad, die heette ,De grote parade'. Nou, dat was
echt een kasstuk bij ons ln .Alhambra'. Toen speel
den we ook met een compléét orkest: piano en or
gel, dat deed ik dan, trompet, cello, viool en fluit.
De leiding was ln handen van een Fransman. Dat
was een geweldige vent. Als er nou in die film
werd geschoten met mitrailleurs en dat gebeurde
erg veel roffelde hij met twee trommelstokken op
een mat, die hij op een stoel had gelegd. Dat was
net echt. Precies gelijk met de film! Ook als er zo
maar twee korte schoten achter elkaar vielen,
reageerde hij op de seconde precies. Dat was na
tuurlijk een geweldig effect!' De .Alhambra'-bios-
coop was op 23 oktober 1912 geopend. Maar ruim
een jaar voordien was in het gebouw op de hoek
van de Spuistraat en de Coosje Buskenstraat in Vlis-
singen al door de heer A. W. Smits, een oom van
de pianist, een bioscoop geopend, onder de naam
.Cinéma Pathé'.
Ook de heer De Soomer heeft uiteraard steeds weer
een beroep moeten doen op muzikanten. Omdat de
heer De Soomer goed bekend was in Antwerpse
kunstenaarskringen (hij is zelf Belg van nationali
teit) trad er in het Schuttershof te Goes nogal
eens een van onze zuiderburen op. Vaak waren
daar ook zangers bij: de kunstschilder Alphons
Mora, Jef Verschueren, René Bertal en de later als
boksarbiter bekend geworden Charles Maas, om
maar eens een paar namen te noemen. De zan
gers, die in de pauzes tussen de verschillende films
optraden, werden meestal begeleid door de violist
Jos Ver est, en op de piano door mejuffrouw Van
Oosten of door de heer Nolet uit Yerseke. In het
Luxor-theater in Vlissingen zaten Ab de Holster en
Piet de Rooy achter de piano.
In de .Witte Bioscoop' van de heer Van Liere was
men al spoedig overgestapt op een pianola annex
violine. Zes papieren rollen met ponsgaatjes namen
daar het werk van een pianist en een violist over.
Het had echter één nadeel: zo kon het heel goed
gebeuren, dat tijdens een zeer droevige scène de
pianola een bruidsmars door de zaal liet schallen.
Tijdens de vertoning van de Nederlandse speelfilm
,De Jantjes' maakte de heer Van Liere gebruik
van muziek van het draaiorgel van Nieuwersteeg
uit Goes.
Een bijzonder belangrijke rol tijdens de filmvoor
stellingen in vroeger dagen was toebedeeld aan
de man, die als explicateur door het leven ging.
Zo'n man kon een film maken en breken. Bij Van
Liere trad een zekere John Prent uit Bergen op
Zoom als zodanig op. In .Alhambra' ondersteunde
een zekere De Graaf uit Goes met zijn stem de
filmbeelden. Zo'n man moest niet alleen het ver
haal van de film op de voet kunnen volgen en van
commentaar voorzien. Er kwam meer- voor- kijken.
Het ging vooral om de manier waarop de explica
teur de zaal bespeelde. Hij moest als het even kon
toch altijd wel ingaan op een reactie uit de zaal.
Voor het publiek werd de voorstelling als zoiets
goed werd gedaan dubbel zo mooi.
Nu had men aan reacties uit de zaal over het alge
meen niet te klagen. Of het nu over de vertoonde
film ging of niet. De heer De Soomer vertelde: ,Er
kwam eens een man ergens van een dorp hier aan
het loket en ht) wilde de duurste plaats hebben die
er te krijgen was. Nou; dat kon natuurlijk. Voor
een gulden zette ik hem bovenop het balkon. Maar
dat was niet naar meneer z'n zin. Hij had dat voor
de film begon eens even aangezien en hij kwam z'n
beklag doen: vooraan in de zaal zat je er veel
dichter bij en dat kostte maar een kwartje. Dat
noemden wij de pianorang. Dat vond hij maar af
zetterij, dus kreeg hij een plaatsje vooraan in de
Met deze wagen voorzag de heer De Soomer zijn projector van stroom. Het ding op ijzeren wielen
kon nog rijden ook.
Uaast hotel .Centraal' de eerste bioscoop van Goes. Dat wil zeggen <le voorkant. Op het boid.. dal bovenaan de
gevel van ,De Landbouw' is bevestigd, staat het duidelijk voor alle passanten zichtbaar. De foto werd be
schikbaar gesteld door het documentatiecentrum voorhet Zeeuws Deltagebied.
zaal. Zo onbekend was men toen nog met de bios
coop, dat die man niet door had, dat je daar con
stant met je nek ln een onmogelijke bocht gewron
gen moet zitten. Hij is dan ook weer teruggegaan
naar z'n dure plaats'.
Er kwamen ook andere reacties vanuit de zaal.
Men leefde intens mee met wat zich op het witte
doek afspeelde. En een booosdoener kon verzekerd
zijn van de nodige soheldpartijen. Zoals ln de film
,De klokkenluider van de Notre Dame'. Een zeer
bijzondere rolprent, aldus de heer Smits: ,In de
katholieke kerk had de pastoor tegen de mensen ge
zegd, dat het zeer zondig was, als ze naar die
film zouden gaan kijken. Dus je kunt wel nagaan,
dat we het druk hadden. In die film ging het tus
sen een kardinaal en een officier, die allebei ver
liefd waren op hetzelfde meisje. De officier wa3
de gelukkige, want hij ging met het meisje uit,
ergens naar een hotelletje. De kardinaal was in
de ogen van het publiek de kwaaie pier, want hij
had de romance ontdekt en sloop het hotelletje bin
nen om de officier te vermoorden. Langs de regen
pijp maakte hij zich uit de voeten. Dat meisje werd
dus van de moord verdacht en ze moest voor een
tribunaal komen, waarvan die kardinaal voorzitter
was. Nou, toen had je dat publiek moeten horen.
Wat die kardinaal niet allemaal voor lelijke woor
den naar z'n hoofd kreeg geslingerd. Je snapt niet,
dat de mensen toen nog zo dom waren', aldus de nu
bijna 81-jarige heer Smits.
HET LIJKT ER OP, dat zo langzamerhand de dichters beginnen
terug te keren tot de meer gebonden vorm, tot het gebruik van
een meer gecondenseerde taal, en zelfs tot het rijm. Dit was te
voorzien, zoals het ook te voorzien is dat op den duur schilder
kunst, beeldhouwkunst en muziek weer meer in het gareel zullen
gaan lopen. Het gaat wat trager dan in de kledingmode, waar
om de paar jaar korte rokken met lange afwisselen en ceintuurs
wisselen van borst- tot kniehoogte, maar overeenkomst is er wel.
Na tucht voigt bandeloosheid, na bandeloosheid weer tucht. Zuiver
uit drang naar iets anders, naar nieuwe vorm, nieuwe mogelijk
heid. Doch vorm en mogelijkheden zijn beperkt, en zo komt men tel
kens weer min of meer bij het oude terug. Wie omstreeks 1940 zijn
eerste verzen schreef, maakte strofen, rijmen, sonnetten liefst. Hij
leerde de beperking die dit oplegde, de nare gevolgen van de rijm
dwang, ervoer de onmogelijkheid soms, om iets gaaf te maken, het
nadeel van stoplappen, kortom: alle nadelen van gebondenheid en
wet. Wie in 1950 en 1960 verzen begon te schrijven had van dat alles
geen last, want hij kon schrijven zoals het hem goed leek. Rijm,
ritme, logica zelfs het hoefde allemaal niet meer. De invloed van
deze bandeloosheid en wetloosheid was zó st'erk, dat iedereen
zwichtte. Zelfs onze oudste en grootste dichters ondergingen de in
vloed van deze bevrijdingen uit kluis en kerker. Alles kon en alles
mocht en alles was (zogezegd) poëzie. Er is toen inderdaad veel
ontdekt en er bleek veel poëzie te vinden op terreinen die men ver
geten was, veronachtzaamd had. nieuw dacht te ontdekken. Behal
ve een nieuw levensgevoel was het verder merendeel oud nieuws,
maar élles moest nu eenmaal van Lijd tot tijd herontdekt worden,
ook de poëtische mogelijkheden. Het resultaat van al die explora
ties is geweest dat in de afgelopen jaren bijzonder veel bundels
poëzie z(jn verschenen die niets anders bevatten dan verknipt proza
en losse invallen. We zeggen niet dat door de bank genomen de
boekjes zoveel slechter waren dan b v dertig jaar terug (een echt
goede bundel blijft altijd een rara avis), maar de lectuur was wel
vermoeiender en vervelender, de malaise leek daardoor groter.
Het werk was veelal erg pretentieus, men kreeg bovendien adem
nood door de hortende, korte regels. Het kon niet uitblijven: wie op
die manier poëzie heeft leren schrijven, ontdekt op een goed mo
ment de bekoringen en de macht van ritme en rijm, en van klank
vooral ook. Langzamerhand sluipen al die oude kwaliteiten de ver
zen weer binnen. Er worden weer al volop sonnetten geschreven en
strofische gedichten. Nog een poosje, en dan is de ring weer geslo
ten. Behouden blijft een grote vrijheid, inhaerent aan het heden
daagse levensgevoel het énige waarmerk dat een kunstwerk da-
teerbaar maakt. In de nieuwe bundel .De Zwarte Muze' van Paul
Snoek valt al dadelijk de sonore taal op, een zekere plechtstatigheid
zelfs (Lucebert-achtig), vaak gebruikt Snoek ook weer rijm. Hij
durft zelfs weer spreken van .je borsten, de gebenedijde.' al moet
ons van het hart dat we naar een dergelijk afschuwelijk taalge
bruik beslist niet terugverlangen. Zelfs de titel lijkt terug te gaan
naar de romantiek, Baudelaire, aan wie overigens een motto ont
leend werd. Aanvangsregels als .Waar is de tijd, dat jij me voedde
met je weelde', of ,Gij die mij leest, vergeef mij en vergeet', ,Je ogen
smelten ln hun duister licht' doen bijzonder ouderwets aan, grijpen
inderdaad terug op een oud en eerlijk gezegd doodgebloed woordge
bruik. Vernieuwing is zoiets niet te noemen. Als een der geslaagdste
verzen uit JDe Zwarte Muze' citeren we:
DAGTEKENING
Dag mens, dag onbekende, wat is het fijn
dat wij elkaar niet hoeven te herkennen,
maar rustig en elk met zichzelf
vertoeven in de goede cel van de stilte.
Wij zijn niet gebonden door vrees of beminnen.
Een vreemde vrede is het die ons innig scheidt.
En zij, die vriend of vijand zijn, benijden ons,
want wij zijn eeuwenoude vreemdelingen.
Fijn, dat wij elkaar zo maar voorbijgaan
als schouders, schaduwen of ruggen in de regen.
Wij zijn onvindbaar. Wij vormen de leegte.
De toekomst is de enige herinnering.
Wij zijn terzelfdertijd het rustend evenwicht
in een volmaakt en anoniem bewegen
van vreemde en volkomen onbekende
tweelingen der eenzaamheid.
Eenzelfde soort volkomen verouderd taalgebruik als wij bij Snoek
signaleerden, treft men ook hier en daar aan bij Jos Vandeloo,
wiens bundel .Copernicus of de bloemen van het geluk' niet erg
sterk te noemen is. Wie b v de volgende slotstrofe onder ogen krijgt:
maar even donker als het water
en dieper dan het water
is mijn hart en voor mezelf onpeilbaar'
zou toch wel nooit vermoeden dat die uit een dichtbundel anno 1967
werd gelicht. .Copernicus etc.' is een .dichtbundel ln twee bedrijven,'
er zijn Italiaanse gedichten, een pauze, en Belgische gedichten. Dc
Italiaanse gedichten, het eerste bedrijf, zijn slap. De pauze wordt te
gen het einde zo onduldbaar banaal (dieptepunt: De directeur van
het Grand-Hoteldat men voor het tweede bedrijf nog nauwelijks
moed heeft. Doch de Belgische gedichten zijn beter, al blijkt Vande
loo beslist geen groot dichter te zijn. Gewoontegetrouw dat vers wat
we het beste vonden:
SOMS HEB IK BEHOEFTE
Soms heb ik behoefte
aan een vrouw
the rustig uaasl me zit
haar arm betronwvol
om me heen legt
en vol van zwijgen
even naar me luistert
maar alles wat ik zeggen wu
verliest zich op de lange weg
van oog naar mond
er rest me slechts
de zoete zelfmoord
in dit warm en gastvrij vlees
zo blijf ik altijd eenzaam
vruchteloos bezig
aan mijn begrensde eeuwigheid.
Van Clara Haesaert's bundel .Onwaarschijnlijk recht' vermelden we
het besté&n, verder valt er niets over te zeggen dan dat het werk
totaal niets om het lijf heeft. Woorden, woorden, woorden zonder
enige inhoud of kracht. De uitgever voelde zich blijkbaar gedwongen
om de bundel .Robijnlieht' met een mysterieus waas te omringen.
.Is dit een ondergeschoven kind Zonder in deze stelling te nemen
zegt de wet van 6 april 1908 niet dat ,het onderzoek naar het va
derschap niet is toegelaten?' hebben wij gemeend dit literaire do
cument niet aan de openbaarheid te mogen onttrekken,' schrijft
Manteau op de omslag. Nu, van ons had het best gemogen. Jan
Berghmans moge wezen wie hij wil, voor ons is dit soort poëzie on
leesbaar. Opeenstapelingen van woorden, het ergst in .Lichtaart.'
Een zekere Els is daarin o a .elektronische prinses/natriumlamp/
eenzaamheid der eenzaamheden/constellatie en bundel/H-bom/oud
kobalt/witte balk/eldorado visum/egelstelling/torenvalk/antl-atoom-
centraie' enz, enz, het houdt niet op, terwijl .Gevoelloos in Geza' he
lemaal gezwets Is, een volkomen zich laten gaan: .mlchel angelo
david danae/de gouden regen die de heupen van danae raaakte/pn>
serpina en jupiter/tjoeplaboem maurice chevalier leda/lido ln Vene
tië, plein van sint marco-kathedraal vol klapwiekende duiven/ pas
tor et nauta/klapwiekende duiven stervende duiven' enzovoorts,
OPDRACHT
Laai later anderen dit lezen
al is het moeilijk misschien
mocht het zijn dat toch één wezen
begrijpt waarnaar ik uit bleef zien
en daarom diende er gezwegen
rapunzel ter herinnering
LETTERKUNDIGE KRONIEK
DOOR HANS WARREN
terwijl een koekoek allerwegen
jaar in jaar uit mijn stem verving
al klinkt uit handerden verhalen
geen naam meer op die wij verstaan
en mocht daarom ten enenmale
niet vers na vers ten gronde gaan
eerst later wordt mijn spoor bekend
als alles wat ik heb geschreven
uit één voor mij gemaskerd leven
Wat dus weer van begin tot eind rijmt.
Een totaal andere toon vindt men in .Zeer zeker en zeker zeer,
joodse gedichten door Saul van Messel. Deze dichter, geboren in
1912, is pas laat begonnen met publiceren. Het merkwaardige feit
doet zich voor dat de discrepantie tussen zijn poëtische vermogen en
dat wat hij zeggen wil zó groot is, dat hij er onder bezwijkt. Een
verschijnsel dat men bij méér Joodse dichters opmerkt. Het is geen
understatement maar onvermogen: eigenlijk heeft Messel heel wei
nig te zeggen, ondanks zijn stof: het lot van de joden in de eerste
helft van deze eeuw. Bang, zich te overschreeuwen, zegt hij te wei
nig. Hij neemt daarbij ook zijn toevlucht tot trucjes die snel hin
deren, zoals het dooreen mengen van de tijden (een ,oude slet te
Jeruzalem' vertelt de dichter in het jaar 70 iets over Anne Frank,
op de middag der kruisiging is er een demonstratie tegen Vietnam,
etc.) verder gebruikt hij shock-elementen zoals opzettelijk grove
taal. Toch noteert Messel af en toe iets dat treft door precieze zeg
ging:
FILOSEMIET
erger dan
haat die
beledigen kan:
vriendschap
waartegen
ik mij niet
verdedigen
kan
Of dit nu poëzie is, betwijfelen we zeer, maar veel beters leest men
hier niet. Voorts nog:
als een dichter
de dood niet ziet
verwoordt hij
ook het leven niet
Tenslotte nog een bundel van C. Winkler mei ae wel bijzonder on
plezierige titel .Freud is een voyeur.' Een titel om je gruwelijk voor
te schamen als de vulgariteit ervan tot je doordringt, wat naar we
hopen bij Winkler gebeuren zal. Eigenlijk is een bundel met zo'n ti
tel al veroordeeld. Winkler doet Vroman-achtig, met z'n taal, nogal
slaafs Vroman-achtig, ïnplaats van Tineke en de Vromanse dochters
komen we nu telkens een zekere Hetty en zoontje Walter tegen,
aangenaam, maar een beetje zonde voor ze. want Winkler heeft
maar een sprankeitje van Vromans poëtische gaven:
HUWELIJK
In het park onder de platanen
oefent mijn zoon zijn hersenbanen
het is eigenlijk verwonderlijk hoe
De ouders kijken afzonderlijk toe
voor mij een lichtplek tussen blaren
voor jou de plicht hem te bewaren
We gaan m huis. En brengen Walt naar bed
langzaam heeft Hetty de koffie gezet
we wassen af, zij neemt verstelwerk op
wij praten maar de tijd schiet op
Dan de concertplaat: een juichtoon
bruist door de kamers onze zoon
hoest in zijn slaap van het geluid
en aan muziek viert zich toch liefde uit.
Alles welbeschouwd: een povere oogst.
Paul Snoek: De Zwarte Muze, Mantenau, Brussel/Den Haag: Jos
Vandeloo: Copernicus of de bloemen van het geluk, Manteau, Brus
sel/Den Haag; Clare Haessaert: Onwaarschijnlijk recht, Manteau,
Brussel,TDen Haag; Jan Bermans: Robijnlieht, Manteau, Brussel'
Den Haag; Saul van Messel: Zeer zeker en zeker zeer. De Ouda
egel. Rijswijk Z-H (Haagse Cahiers 10); C. Winkler: Freud is een
voyeur. Arbeiderspers. Amsterdam.
Jggyiiljri