TOEN EEN AUTO
NOG EEN
AUTOMOBIEL WAS
NIEUWE NEDERLANDSE POËZIE:
DICHTERS-OMNIBUS,
VAN GEEL, GUEPIN, KROL
ban broeger en toen
Zaterdag 6 januari 1968
De chauffeursplaatsen waren met leer bekleed en de achterbanken waren veelal voorzien
van pluche met franje. Zo was dat toen. Er moest tenslotte verschil zijn. De negentiende
eeuw liet zich niet zonder meer verdringen. De mensen achterin hadden ook vaak een plaid
en een stoof om de voeten van bevriezing te vrijwaren. Maar die stoven boden niet zo
veel soelaas: chauffeur en passagiers hadden het allemaal even koud. Misschien was de
chauffeur nog wel beter af. Die kon tenminste af en toe nog eens naar buiten om zich te
warmen aan de slinger als de motor weer eens was uitgevallen.
Co Schoolmeester uit de St.-Janstraat in Middelburg
had het er ook maar druk mee. Nu heeft hij al ja
renlang een garagebedrijf, maar hij is begonnen als
chauffeur-in de Espano Suissa van een Belgische
dokter. En als zo'n dokter van de ene visite naar
de andere rijdt, moet er nog weieens een keertje
worden geslingerd. En toch had die dokter na een
tijdje een zeer luxueuze wagen: mota bene een Mi
nerva. Een zeer speciale, naar de heer Schoolmees
ter verzekerde. De prijs was er dan ook naar. Zelfs
naar huidige maatstaven gerekend zou die Minerva
goed aan de prijs zijn geweest: de aankoopprijs was
vijftienduizend gulden. Een auto van vijftien mille en
geeneens een behoorlijke verwarming. Dat was nog
in de tijd dat een auto de naam automobiel droeg.
En automobielen waren voor grote heren. Een auto
mobiel was in de beginjaren van deze eeuw het sta
tussymbool bij uitstek voor de financiële toplaag.
Pas na de eerste wereldoorlog is het voorzichtigjes
gaan doorbreken, aldus de heer Wm C. Mullié, oud-
garagehouder in Middelburg. Hij heeft de tijd van
de carbidlantaarns. de massieve banden en de slin
gers volop meegemaakt In 1911 maakte hij zijn
eerste tochtje per auto. Dat was in Antwerpen, waar
vader Mullié zoonlief vertrouwd wilde laten worden
met de graanhandel: .Dat was nog een auto, waar
de chauffeur in de open lucht zat. Via een spreek
buis kreeg hij dan te horen, waar de reis naar toe
moest'. De scheiding tussen chauffeursplaats en ach
terbank heeft nog vrij lange tijd stand gehouden.
Een glazen wana die in de meeste gevallen kon
worden weggeschoven, zorgde dat de auto .separee'
was.
ACCU
Over de technische ontwikkeling van de auto zijn al
boeken volgeschreven. De belangrijkste omwente
ling, die onze zegslieden hebben meegemaakt was
wel de invoering van de accu. Toen ging het hele
maal vanzelf. Je hoefde maar op een knopje te druk
ken of aan een stangetje te trekken en er gebeurde
precies wat je wilde. De heer N. de Klerk, die het
voornamelijk in de vrachtwagens heeft gezocht:
.Voordat je batterijen had moest je veel meer zelf
doen. Neem alleen het starten maar. Vooral bij een
zware vrachtwagen was er wel een beetje por nodig
om de motor op gang te krijgen. En bij regen.... dan
moest je met de hand de knop van de ruitenwisser
bedienen. En als je dan in het donker rijdt, op slech
te wegen, met massieve banden, met lampen, die
bijna geen licht geven, knoerharde houten banken
en in een cabine, die aan alle kanten tocht en je
rt het vergelijken met de luxe van nu...'. Waarom
cabines altijd zo tochtten? De vloer was van
Ïlanken en de uitlaat van de motor was vlak onder
le planken vloer gemonteerd. In theorie wel leuk,
want de chauffeur zou er nog wat warmte van kun
nen hebben. Maar in de praktijk kwam het er op
neer, dat door de grote hitte, die de uitlaat uit
straalde, de planken krom trokken en krompen en
op die manier de cabine een compleet waaigat werd.
De heer De Klerk, die in 1932 in het bedrijf van zijn
broers kwam, nadat hij eerst in Rotterdam in het
transportbedrijf had gewerkt, kan nog wel barre
verhalen vertellen. Van die week, dat ze bij elkaar
acht uur sliepen: twee nachten, een van drie en een
van vijf uur. Van tochten met een T-Ford, die onge
laden de voor een vrachtwagen prachtige snelheid
van bijna veertig kilometer per uur kon halen. Ove
rigens bestrijdt de heer De Klerk krachtig de mening
als zou de vrachtwagen veel werk uit handen van de
spoorwegen en de vrachtschippers hebben genomen:
,Ik noem maar een klein voorbeeld. ,De Schelde' uit
Vlissingen bouwde in Groningen een elektrische cen
trale en wij moesten daar vaak heen. Nu kun je
zeggen, dat het vervoer vroeger per schip of per
spoor zou hebben plaatsgevonden, maar dan moet je
wel even bedenken, dat er vroeger ook geen elektri
sche centrales waren! Er kwam veel meer om te
vervoeren en de manieren om te vervoeren namen
ook toe'.
RIJWIELSCHOOL
De heer 't Gilde, die in Bachtensteene in Middelburg
woont, heeft meer dan één carrière achter de rug.
Hij begon als krullenjongen en verwierf zich een
zekere faam als timmerman. In Middelburgse hui-
zen bevinden zich nog heel wat trappen, die de heer
't Gilde in het eerste decennium van deze eeuw heeft
getimmerd. Maar hij stapte van het hout over op het
metaal. Dat was zijn wens al als kleine jongen: hij
wilde bankwerker worden. Maar vader 't Gilde wilde
nu eenmaal per se, dat zoonlief timmerman werd en
in die tijd zo omstreeks 1893 was de wil van
een massa vaders nog wet. Toch zwaaide de heer
't Gilde, hoe handig hij met hamer en nijptang ook
was, om van hout naar ijzèr. In eerste instantie was
dat de flets. In 1900 al begon hfl er mee. Dat was
in de rijwielschool op het Molenwater, zo vertelde de
heer 't Gilde: ,Daar leerden de mensen toentertijd
fietsen. Compleet onder leiding van een leraar en
met directe assistentie van een aantal jongens, die
moesten voorkomen, dat de leerlingen tegen het
grind smakten en op die manier een broodwinning
hadden. Ik heb toen veel geleerd en het duurde niet
zo heel lang of ik kon fietsen maken. In 1911 ben
ik voor mezelf in de fietsen begonnen. Ik weet nog
goed: met een lening tegen vijf en een kwart procent
rente. Nu maakte ik in 1912 kennis met een inge
nieur, die een motorfiets had en die raadde me aan
om ook in motorfietsen te beginnen. Toen hij het
Jaar daarop 's zomers met vakantie kwam heb ik
voor het eerst op die motor gereden en vanaf die
tijd ben ik ook daarin gaan leren. Door de ontwik
keling moest ik eigenlijk doorlopend blijven leren.
Dat was met de auto's net zo. En ik heb niet alleen
zelf veel van auto's geleerd, maar ik heb ook nog wel
les gegeven. Visser van het Hofplein nam toen de
rijexamens af. Dat was altijd hetzelfde rondje, vanaf
de Noordstraat over het Hofplein naar de Balans.
Visser zei op de Balans altijd tegen de kandidaat,
dat hij de Burg moest oprijden. Altijd stuurde hij de
kandidaten de Burg op. maar daar stond een ver
keersbord, dat aangaf dat het verboden voor auto's
was, dus moest ik alle kandidaten goed vertellen,
dat ze zich niks van Visser aantrokken daar bij de
Balans. Die man maakte het niet zo moeilijk. Altijd
hetzelfde rondje en hetzelfde strikvraagje'. Terecht
werd zo n tochtje dan ook rijproef genoemd. Als je
maar goed op de weg bleef kreeg je zonder veel vij
ven of zessen een rijbewijs, dat geldig was van per
sonenauto's tot en met autobussen en trucks met
oplegger. De opleiding van de heer 't Gilde was dan
ook een doorslaand succes. Honderd procent van zijn
cursisten slaagde. Een groot aantal slaagde trou
wens zonder dat de heer Visser meereed. Dan stuur
de hij de toekomstige chauffeur op weg met de in
structie het bekende rondje door Middelburg te rij
den. Als ze in een redelijke tijd terug kwamen moch
ten ze zelf verslag doen over hun verrichtingen in
het verkeer. Als de kandidaat vertelde, dat het
allemaal goed was gegaan, was dat een reden om een
rijbewijs toe te kennen.
PIONIERS
Automobielen waren voor heren. De automobiel
pioniers in Middelburg waren dan ook mannen van
aanzien, zoals jhr Bogaert, graai Van Lynden, bur
gemeester Dumon Tak en de Heyses. Bekende
chauffeurs uit die eerste jaren waren Anton Hu-
bregtse, die mr Heyse van het Hofplein reed, Theo
Kortekaas en Willem Murk, die beiden jhr Bogaert
hebben gereden en Anton Reynhout, die graaf Van
Lynden van de ene plaats naar de andere bracht.
Zo'n chauffeur moest echter wel het een en ander
van het automobiel weten. De auto's waren nog
verre van volmaakt. Soms waren ze na een paar
honderd kilometer al verpulverd, aldus de heer
Mullié, die dan nog spreekt over de tfld, dat men
nog met massieve banden reed. Soms ook liep er
wel eens een ketting af. Dat was dan natuurlijk in
de tijd, dat de wielen door middel van een soort
reuzenfietskettingen werden rondgedraaid. Anton
Hubregtse had het een keer toen het wel heel erg
koud was. Maar ja, wat doe je als je een beetje
chauffeur bent? Je kruipt onder de auto en Je gaat
de zaak repareren. Zo ook Anton Hubregtse. Nadat
hij een hele tijd op zijn rug onder de auto had ge
legen en het zaakje had geklaard, bleek, dat zijn
jas aan de straat was vastgevroren. Hij moest toen
eerst uit zijn jas kruipen om het kledingstuk later
zonder al te veel scheuren van de straat te trekken.
Zo was het leven van een chauffeur.
En dan de carbidlantaarns. Enorme koperen geval
len, die het automobiel een koetsachtig uiterlijk
gaven. Dat was dan ook wel een van ae belang
rijkste voordelen, want veel licht gaven ze niet.
Goede carbidlantaarns gaven altijd nog minder licht
dan gedimde lichten van een auto van vandaag. De
heer De Klerk: ,Je zag mekaar aankomen, maar
daar had je het dan ook wel mee gehad'. En de
heer Schoolmeester heeft in zijn tijd als privé-
chauffeur heel wat keren moeten zorgen, dat de
lampen bleven branden. Dat ging wel wat eenvou
diger dan thans. Als tegenwoordig je licht uitvalt,
is er niet zo veel aan te doen. Maar in de tjjd van
de carbidlantaarns kon je nog weieens op natuur
lijke wijze verhelpen: je gebruikte je koplampen
gewoon als toilet om op die manier het water
reservoir bij te vullen.
ZESTIEN
In de twintiger jaren werden de automobielen steeds
beter. Vooral motorisch. Auto's met een zestien-
cilinder motor waren geen zeldzaamheid. Op ben
zineverbruik werd niet zo gelet. Men kende immers
nog geen accijns op de benzine en dat was goed te
merken ln de prijs: in de twintiger jaren drie tot
vier cent per liter. En wat de heer Schoolmeester
met grote stelligheid staande houdt is: de wagens
van toen waren ontzettend sterk. Ze waren niet
kapót te krijgen. Natuurlijk brak er weieens iets
en men had vaker pech, maar dat was zelden met
essentiële zaken. Het was geen zeldzaamheid, dat
een motor pas na 200.000 kilometer eens uit elkaar
werd genomen voor een algehele revisie. Vanwege
de kou gebeurde het ook nogal eens, dat de auto's
's winters de deur niet uitkwamen. In oktober ver
dwenen een groot aantal wagens voor enkele maan
den in de garage, waar men zich dan de gehele
winter aan een grote beurt kon wijden. De auto's
gingen trouwens toch veel vaker naar een garage
aan nu het geval is, vertelden de heren Schoolmees
ter en Mullié. De handelsreizigers, die over een auto
De fotografen moesten nog wennen aan de hoge snelheid. Toch staat er op deze foto (beschikbaar gesteld
door het Documentatiecentrum voor het Zeeuws deltagebiedeen heuse Rolls Royce, die hoog bezoek doof.
de straten van Middelburg voerde.
beschikten bestelden van tevoren al een plaatsje in
een garage om 's nachts de auto neer te kunnen zet
ten. Zo'n vervoermiddel liet je nu eenmaal niet bui
ten staan. Daar was het net iets te kostbaar voor.
Middelburgse garages zoals van Blaas, Bliek, Louis-
se, Den Toonder en Sukkel hebben er zijde bjj ge
sponnen.
De heer Mullié ziet toch nog wel een lichtpuntje als
hij naar vroeger kijkt: ,Je wist beter dan tegen
woordig, dat zo'n automobiel niet volmaakt was.
Er gebeurde te vaak iets mee om je niet te doen
vergeten, dat het geen volmaakt vervoermiddel was.
Daarom was je vroeger ook veel voorzichtiger in
het rijden. Men onderhield de wagens ook beter.
Het weinige verkeer en de lage snelheid zorgden
er natuurlijk ook voor, dat er niet veel ongelukken
gebeurden. Maar toch, voor een belangrijk deel
kwam dat ook door de instelling van de chauffeur^
die bijzonder goed wisten, dat er met een automo
biel elk ogenblik iets kon gebeuren'.
Vordering van automobielen in 1914. Het Zeeuwse wagenpark stond te pronk op het Molenwater te MiddéU
burg. De tweede auto van links was eigendom van burgemeester Viruly van Westkapelle. Het jongetje achter
het stuur is de later bekend geworden schrijver-vlieger A. Viruly. Deze foto werd beschikbaar gesteld door
het Documentatiecentrum voor het Zeeuws deltagebied.
HET IS HOPELIJK een vasie traditie geworden: bij de gezellige
en goede dingen van de oudejaarsviering behoort een .Dichters-
Omnibus', een bloemlezing uit het recente werk van hedendaagse,
levende dichters, een boekje waarvan vijfduizend exemplaren
door de Esso-Nederland worden geschonken aan relaties en
^autoriteiten'. Deze bundel is een van de meest gedistingeerde
vormen van reclame die we kennen: geen enkele werving vindt
er plaats, men krijgt de goede seizoenwensen van de firma en
de poëzie, en dat volstaat. Voor de dichters zelf is het heel ple
zierig dat de Esso een mooi honorarium per gekozen gedicht
geeft. Kortom: het is werkelijk gerechtvaardigd een woord van
grote waardering uit te spreken voor dit particuliere initiatief dat
vele mensen met de poëzie in aanraking brengt die zij anders
mogelijk niet zouden lezen.
De kwaliteit van deze bloemlezing tdit jaar :s het veertiende
bundeltje verschenen) is meestal buitengewoon goed, wat te dan
ken is aan het feit dat de Esso de beste krachten daarvoor weet
aan te trekken. D!t jaar was Ad den Besten weer de samenstel
ler Den Besten is een enorm belezen poëziekenner. hij heeft
een bezonken, kritisch oordeel en hij is een betrouwbare gids. Hij
hoort ook niet tot een bepaalde kliek. Hij heeft uiter
aard zijn voorkeuren, wat hem wel eens een enkele keer parten
«peelt (een wat vaag ethisch-religieus getint vers doet hem wel
eens mistasten), en men kan af en toe grondig met hem van
mening verschillen maar in de loop van de jaren ls toch wel ge
bleken dat men met Ad den Besten gerust de poëtische zee
opkan. En we. die enigszins thuis is in de materie, zal ontkennen dat
het .une mer k bolre'' is. die moderne Nederlandse poëzie. d:e sta
pels en stapels bundels en tijdschriftenpubiikaties en goudzoe-
kerswerk om tussen die massa's zand en erts enkele juwelen
op te diepen
Vorig jaar bood de dertiende Dichter-Ommbus een panorama
van de jongste dichtkunst. Dit jaar heeft Den Besten ook weer
werk van de vóór 1930 geborenen opgenomen. Alles gekozen uit
publikaties van 1965 en 1966. Dat dit Juist ls, wordt toch wel
bewezen door het feit dat het zwaartepunt van de bundel in de
eerste (oudste, de rangschikking is chronologischhelft ligt. Dat is
logisch: ln de eerste plaats selecteren de oudere dichters meestal
zelf al strenger, terwijl zij bovendien op het hoogtepunt van hun
kunnen zijn. Hoeveel debutanten laten bovendien later niet meer
van zich horen. En verder dreigt de bloemlezer zich sneller te
vergissen in nieuw werk van jonge mensen hij zal daar eerder
een misgreep doen. Inderdaad zijn er ln de tweede helft van dit
boekje enkele verzen waarvan de waarde ons ontgaat.
Juist omdat een Dichters-Omnibus een zo groot publiek bereikt
dat mogelijk voor het éérst met poëzie van gehalte geconfron
teerd wordt, ia het van het allergrootste belang dat men een
indruk krijgt van letterlijk alle stromingen die gelijktijdig in ons
land bestaan. De lezer moet dus zowel van Roland Holst en Van
Schagen kennis kunnen nemen, als van de allerjongsten. Deze lezer
énkel in aanraking brengen met het allernieuwste (zoals in bun
del 13) lijkt ons dan ook foutief: het zal velen eerder afschrikken
dan aanlokken. En dat aanlokken is tenslotte toch het doel van
deze boekjes: het Nederlandse publiek nader te brengen tot zijn
dichters.
De bundel opent met een vers van Pierre Kemp, geb. 1886 en In
middels in de zomer van 1967 overleden, en dan volgen gedichten
van de respectievelijk ln 1888 en 1891 geboren Roland Holst en
Van Schagen. Vooral de late verzen van Roland Holst treffen ons
elke keer weer diep; dit .Laatste Brief', uit het tijdschrift .Maat
staf is een groots vers. Er volgen dan verzen van wat we de
miödelgroep kunnen noemen, de 35 tot 65-jarigen, waaronder
onder anderen Dordrecht' van de vrij onbekende Tom Naastepad
(g«b. 1921) en .Vader en Zoon' van Michel van der Plas ons
troffen. Onder de jongeren valt de Surinamer Michael Slory (1935)
op met een fel gekleurd gedicht, .Suriname'.
Als proeve van dit verzorgde boekje schrijven we het bovenbe
doelde vers van Naastepad over:
DORDRECHT
Zolang de bomen groen zijn is er hoop.
Mijn vaderen hebben het steeds geweten,
het hout van bomen bood men hun te koop:
koorbanken om het nimmer te vergeten,
weerbarstig hout; wie hebben er gezeten,
brede rivier, aan uw benedenloop
Hardnekkig hopen als de hoop verdort
deed men in Dordrecht, men maakte er banken
dwars tegen de jaarringen, onverkort,
van dik dogmatisch hout zaagt men er planken
om er te zingen en de Heer te danken
wanneer het alom tronstelozer wordt.
O hoge bomen in de noordenwind,
koorbankenhout, altijd groene loofbomen,
de Dordtse psalmen hoorde ik als kind
en waar ik ben of weldra nog zal komen,
zolang de bomen groen zijn zal ik hopen,
ik ben mijn vaderen zeer wel gezind.
In Dlchters-Omnibus 14 staat ook een vers van de dit jaar vijftig
jaar geworden Chr. J. van Geel, van wie, mogelijk ter gelegenheid
van dit halve-eeuwfeest, een zeer mooi uitgegeven en dikke bun
del ,Ult de Hoge Boom geschreven' verscheen.
Voor de poëzie van Van Geel hebben we nog nooit veel waarde
ring kunnen opbrengen. Hij ls een van de tegenwoordig vrij
talrijke dichters die zich specialiseren in het héél korte vers.
Doch helaas, waar de Japanners in him haikoes inderdaad de
kunst verstaan een maximum aan poëzie in een minimum aan
woorden te persen (waardoor weer een ultkristalliseringsproces
in het denken kan beginnen) menen de Nederlanders meestal
dat een vage poëtische gedachte volstaat als gedicht. De paar
regeltjes, meestal niet meer dan een onbenullige notitie, krijgen
daardoor een enorme pretentie, ze bezwijken. Zo ook bij Van Geel.
althans heel vaak. We moeten ons hier uiteraard beperken tot
een paar korte voorbeelden. Een der bekendste Japanse haikoes is
,Kochö' van Moritake (1472-1549), ln nuchter proza vertaald .Ge
vallen bloem keert terug naar de tak het is een vlinder* (We
zetten dit (in nuchter proza vertaald' erbij om te voorkomen dat
J. B. Charles nogmaals zo'n onbewerkte tekst gebruikt alsof het
een volwaardige Interpretatie is, zoals hij die uit onze bespre
king van Hussems werk heeft gehaald!). Dit gedichtje van Mori
take geeft, zoals elke echt goede haikoe een en ander om over
te mediteren. Het ls niet alleen talloze malen in diverse Europese
talen vertaald (Jef Last noemde er zelfs zijn bundel .Vloog een
bloesem terug naar haar tak' naar), doch een soort poëtisch ge
meengoed geworden dat onbewust in menigeen sluimert die bloe
men en vlinders samen ziet. Het ontgaat ons nu ten enenmale
waarom Van Geel nog eens een allerslapste parafrase als .origi
neel' vers moet geven:
LETTERKUNDIGE KRONIEK
DOOR HANS WARREN
OM EEN LIJSTERBES
Twee wttte vlinders stggen
boven de bloesem van
een lijsterbes als fladdert
los bloesem weg. Als was
de bloesem een tros vlinders.
Vooral die laatste toevoeging draait net versje helemaal de nek
om. Van bewuste navolging zal wel geen sprake zijn, doch het
maakt de zaak zeker met beter. Een ander versje:
HOMMEL
Zijn vleugels zijn onzichtbaar in zijn vaart,
ztjn naderen beweegt dor blad,
twee dorre bladeren bewegen,
ik blaas op vleugelkracht en zij bewegen weer.
Men houde het ons ten goede, maar zoiets Is voor ons op het
imbeciele af. Hetzelfde fenomeen vindt men terug in ,Een enkel
dor blad tilt de wind van de grond het roodborstje daalt
in de schemering' (pag. 86).
Van Geel wordt gepreoccupeerd door dieren, buiten zijn, het na
tuurgebeuren, zaken die ons ook zeer intrigeren. Daarom spijt het
ons oprecht dat we bij hem telkens de neus stoten zijn poëzie is
ons te slap en te vormloos van gedachten.
Eén vers heeft Van Geel opgedragen aan J. P. Guépin, van wie
we nog nooit hadden gehoord, doch die nu debuteert met een
bundel ,De mens is een dier maar hij zou het kunnen weten'
een boekje met een heel gekke omslag. Een felle kleurenfoto
van een naakte man of jongen met een kakelbont klppemasker
op als het een haan voor moet stellen is de kam wel wat te
klein uitgevallen. Maar het zal wel een haan moeten zijn de
dichter windt er geen doekjes om, hij gaat graag en veelvuldig
en jongensachtig met meisjes om. Guépin is inmiddels 38 gewor
den en waarschijnlijk is dit werk deels dus wel al wat ouder,
althans wat belegen van Inspiratie. Zoals het omslag ls de Inhoudt
niet helemaal serieus, wat opdringerig en met een gekke kronkel
erin. Toch ook erudiet, met af en toe ontzettend leuke dingen, laco
niek meegedeeld:
DE REIS NAAR SYBARIS
Waarom vruchteloos verouderen van pijn t
dus, als een gevederde vriend, in de trein,
op naar de Middellandse Zee die ik een kind
erachtige zee voor kinderachtige mensen vind.
Wat doen de tranen bij deze zoute zee 7
wij lopen met een feestende menigte mee,
dan, de buik gevuld, gestreeld,
een speling der natuur gespeeld.
En verder weer, naar wat al het begin
van afscheid ls, de kleine vervreemding.
Vijfentwintig uur terug in een doos
voortgesleurd maakt mij bang en boos.
Gerrlt Krol, van wie we enkel wat proza kenden, debuteert nu
eveneens met poëzie, en wel met ,Een morgen in maart', oogst
van een vijftal Jaren dichtwerk. Het is een heei ongelijk verzen
boek, waarin hier en daar aardige dingen staan. Ook Krol la
speels, maar hij heeft minder vlucht en cultuur dan Guépin. h|J
ls ook wat verbetener. Bij Guépin krijgt men de Indruk dat het
vaak zijn kouwe kleren niet raakt. hg dicht met enorme afstand.
Bij Krol ls het dichten een wat ernstiger aangelegenheid. Het
aardigst geëvoceerd wel dit:
HET MEISJE VAN STEINBERG
Het meisje van Steinberg gezien,
in volle staat, doodstil,
met op haar achterste een staart,
de krullen op haar hoofd
met veters aan elkaar geknoopt,
niet kwaad, maar breed,
dat is, zei Stem, wat men graag heeft
schouders van een kapitein,
pijpjes naaizij op gordijn,
boezem, maar met strikjes,
substrikjes in een gesp bijeen,
de armen bloot maar zeer voorzien,
en o, die benen, indrukwekkend,
zo zwaar en naast elkaar,
van nylons glaciaal
Hij zei, dat zeggen ze allemaal,
maar zo moeten benen zijn,
waar ze de weelde van hierboven
hij hing haar een horloge om,
een restje dit, de spelden in de mond,
een restje datkwadraat,
een stapel confectiehoeden
op het hoofd dragen moeten
Dichters Omnibus, uitgave van Esso. Nederland. Essogebouw Den Haag.
Chr. J van Geel: Uit de hoge boom geschreven. G. A van Oorschot. Am
sterdam. J P Guépin: Dc mens ls een dier maar hl) zou het kunnen weten,
Bert Bakker. Dnamen/Den Haag. Gerrlt Krol: Een morgen ln maart. Querl-
do. Amsterdam.