TOEN EEN AUTO NOG EEN AUTOMOBIEL WAS NIEUWE NEDERLANDSE POËZIE: DICHTERS-OMNIBUS, VAN GEEL, GUEPIN, KROL ban broeger en toen Zaterdag 6 januari 1968 De chauffeursplaatsen waren met leer bekleed en de achterbanken waren veelal voorzien van pluche met franje. Zo was dat toen. Er moest tenslotte verschil zijn. De negentiende eeuw liet zich niet zonder meer verdringen. De mensen achterin hadden ook vaak een plaid en een stoof om de voeten van bevriezing te vrijwaren. Maar die stoven boden niet zo veel soelaas: chauffeur en passagiers hadden het allemaal even koud. Misschien was de chauffeur nog wel beter af. Die kon tenminste af en toe nog eens naar buiten om zich te warmen aan de slinger als de motor weer eens was uitgevallen. Co Schoolmeester uit de St.-Janstraat in Middelburg had het er ook maar druk mee. Nu heeft hij al ja renlang een garagebedrijf, maar hij is begonnen als chauffeur-in de Espano Suissa van een Belgische dokter. En als zo'n dokter van de ene visite naar de andere rijdt, moet er nog weieens een keertje worden geslingerd. En toch had die dokter na een tijdje een zeer luxueuze wagen: mota bene een Mi nerva. Een zeer speciale, naar de heer Schoolmees ter verzekerde. De prijs was er dan ook naar. Zelfs naar huidige maatstaven gerekend zou die Minerva goed aan de prijs zijn geweest: de aankoopprijs was vijftienduizend gulden. Een auto van vijftien mille en geeneens een behoorlijke verwarming. Dat was nog in de tijd dat een auto de naam automobiel droeg. En automobielen waren voor grote heren. Een auto mobiel was in de beginjaren van deze eeuw het sta tussymbool bij uitstek voor de financiële toplaag. Pas na de eerste wereldoorlog is het voorzichtigjes gaan doorbreken, aldus de heer Wm C. Mullié, oud- garagehouder in Middelburg. Hij heeft de tijd van de carbidlantaarns. de massieve banden en de slin gers volop meegemaakt In 1911 maakte hij zijn eerste tochtje per auto. Dat was in Antwerpen, waar vader Mullié zoonlief vertrouwd wilde laten worden met de graanhandel: .Dat was nog een auto, waar de chauffeur in de open lucht zat. Via een spreek buis kreeg hij dan te horen, waar de reis naar toe moest'. De scheiding tussen chauffeursplaats en ach terbank heeft nog vrij lange tijd stand gehouden. Een glazen wana die in de meeste gevallen kon worden weggeschoven, zorgde dat de auto .separee' was. ACCU Over de technische ontwikkeling van de auto zijn al boeken volgeschreven. De belangrijkste omwente ling, die onze zegslieden hebben meegemaakt was wel de invoering van de accu. Toen ging het hele maal vanzelf. Je hoefde maar op een knopje te druk ken of aan een stangetje te trekken en er gebeurde precies wat je wilde. De heer N. de Klerk, die het voornamelijk in de vrachtwagens heeft gezocht: .Voordat je batterijen had moest je veel meer zelf doen. Neem alleen het starten maar. Vooral bij een zware vrachtwagen was er wel een beetje por nodig om de motor op gang te krijgen. En bij regen.... dan moest je met de hand de knop van de ruitenwisser bedienen. En als je dan in het donker rijdt, op slech te wegen, met massieve banden, met lampen, die bijna geen licht geven, knoerharde houten banken en in een cabine, die aan alle kanten tocht en je rt het vergelijken met de luxe van nu...'. Waarom cabines altijd zo tochtten? De vloer was van Ïlanken en de uitlaat van de motor was vlak onder le planken vloer gemonteerd. In theorie wel leuk, want de chauffeur zou er nog wat warmte van kun nen hebben. Maar in de praktijk kwam het er op neer, dat door de grote hitte, die de uitlaat uit straalde, de planken krom trokken en krompen en op die manier de cabine een compleet waaigat werd. De heer De Klerk, die in 1932 in het bedrijf van zijn broers kwam, nadat hij eerst in Rotterdam in het transportbedrijf had gewerkt, kan nog wel barre verhalen vertellen. Van die week, dat ze bij elkaar acht uur sliepen: twee nachten, een van drie en een van vijf uur. Van tochten met een T-Ford, die onge laden de voor een vrachtwagen prachtige snelheid van bijna veertig kilometer per uur kon halen. Ove rigens bestrijdt de heer De Klerk krachtig de mening als zou de vrachtwagen veel werk uit handen van de spoorwegen en de vrachtschippers hebben genomen: ,Ik noem maar een klein voorbeeld. ,De Schelde' uit Vlissingen bouwde in Groningen een elektrische cen trale en wij moesten daar vaak heen. Nu kun je zeggen, dat het vervoer vroeger per schip of per spoor zou hebben plaatsgevonden, maar dan moet je wel even bedenken, dat er vroeger ook geen elektri sche centrales waren! Er kwam veel meer om te vervoeren en de manieren om te vervoeren namen ook toe'. RIJWIELSCHOOL De heer 't Gilde, die in Bachtensteene in Middelburg woont, heeft meer dan één carrière achter de rug. Hij begon als krullenjongen en verwierf zich een zekere faam als timmerman. In Middelburgse hui- zen bevinden zich nog heel wat trappen, die de heer 't Gilde in het eerste decennium van deze eeuw heeft getimmerd. Maar hij stapte van het hout over op het metaal. Dat was zijn wens al als kleine jongen: hij wilde bankwerker worden. Maar vader 't Gilde wilde nu eenmaal per se, dat zoonlief timmerman werd en in die tijd zo omstreeks 1893 was de wil van een massa vaders nog wet. Toch zwaaide de heer 't Gilde, hoe handig hij met hamer en nijptang ook was, om van hout naar ijzèr. In eerste instantie was dat de flets. In 1900 al begon hfl er mee. Dat was in de rijwielschool op het Molenwater, zo vertelde de heer 't Gilde: ,Daar leerden de mensen toentertijd fietsen. Compleet onder leiding van een leraar en met directe assistentie van een aantal jongens, die moesten voorkomen, dat de leerlingen tegen het grind smakten en op die manier een broodwinning hadden. Ik heb toen veel geleerd en het duurde niet zo heel lang of ik kon fietsen maken. In 1911 ben ik voor mezelf in de fietsen begonnen. Ik weet nog goed: met een lening tegen vijf en een kwart procent rente. Nu maakte ik in 1912 kennis met een inge nieur, die een motorfiets had en die raadde me aan om ook in motorfietsen te beginnen. Toen hij het Jaar daarop 's zomers met vakantie kwam heb ik voor het eerst op die motor gereden en vanaf die tijd ben ik ook daarin gaan leren. Door de ontwik keling moest ik eigenlijk doorlopend blijven leren. Dat was met de auto's net zo. En ik heb niet alleen zelf veel van auto's geleerd, maar ik heb ook nog wel les gegeven. Visser van het Hofplein nam toen de rijexamens af. Dat was altijd hetzelfde rondje, vanaf de Noordstraat over het Hofplein naar de Balans. Visser zei op de Balans altijd tegen de kandidaat, dat hij de Burg moest oprijden. Altijd stuurde hij de kandidaten de Burg op. maar daar stond een ver keersbord, dat aangaf dat het verboden voor auto's was, dus moest ik alle kandidaten goed vertellen, dat ze zich niks van Visser aantrokken daar bij de Balans. Die man maakte het niet zo moeilijk. Altijd hetzelfde rondje en hetzelfde strikvraagje'. Terecht werd zo n tochtje dan ook rijproef genoemd. Als je maar goed op de weg bleef kreeg je zonder veel vij ven of zessen een rijbewijs, dat geldig was van per sonenauto's tot en met autobussen en trucks met oplegger. De opleiding van de heer 't Gilde was dan ook een doorslaand succes. Honderd procent van zijn cursisten slaagde. Een groot aantal slaagde trou wens zonder dat de heer Visser meereed. Dan stuur de hij de toekomstige chauffeur op weg met de in structie het bekende rondje door Middelburg te rij den. Als ze in een redelijke tijd terug kwamen moch ten ze zelf verslag doen over hun verrichtingen in het verkeer. Als de kandidaat vertelde, dat het allemaal goed was gegaan, was dat een reden om een rijbewijs toe te kennen. PIONIERS Automobielen waren voor heren. De automobiel pioniers in Middelburg waren dan ook mannen van aanzien, zoals jhr Bogaert, graai Van Lynden, bur gemeester Dumon Tak en de Heyses. Bekende chauffeurs uit die eerste jaren waren Anton Hu- bregtse, die mr Heyse van het Hofplein reed, Theo Kortekaas en Willem Murk, die beiden jhr Bogaert hebben gereden en Anton Reynhout, die graaf Van Lynden van de ene plaats naar de andere bracht. Zo'n chauffeur moest echter wel het een en ander van het automobiel weten. De auto's waren nog verre van volmaakt. Soms waren ze na een paar honderd kilometer al verpulverd, aldus de heer Mullié, die dan nog spreekt over de tfld, dat men nog met massieve banden reed. Soms ook liep er wel eens een ketting af. Dat was dan natuurlijk in de tijd, dat de wielen door middel van een soort reuzenfietskettingen werden rondgedraaid. Anton Hubregtse had het een keer toen het wel heel erg koud was. Maar ja, wat doe je als je een beetje chauffeur bent? Je kruipt onder de auto en Je gaat de zaak repareren. Zo ook Anton Hubregtse. Nadat hij een hele tijd op zijn rug onder de auto had ge legen en het zaakje had geklaard, bleek, dat zijn jas aan de straat was vastgevroren. Hij moest toen eerst uit zijn jas kruipen om het kledingstuk later zonder al te veel scheuren van de straat te trekken. Zo was het leven van een chauffeur. En dan de carbidlantaarns. Enorme koperen geval len, die het automobiel een koetsachtig uiterlijk gaven. Dat was dan ook wel een van ae belang rijkste voordelen, want veel licht gaven ze niet. Goede carbidlantaarns gaven altijd nog minder licht dan gedimde lichten van een auto van vandaag. De heer De Klerk: ,Je zag mekaar aankomen, maar daar had je het dan ook wel mee gehad'. En de heer Schoolmeester heeft in zijn tijd als privé- chauffeur heel wat keren moeten zorgen, dat de lampen bleven branden. Dat ging wel wat eenvou diger dan thans. Als tegenwoordig je licht uitvalt, is er niet zo veel aan te doen. Maar in de tjjd van de carbidlantaarns kon je nog weieens op natuur lijke wijze verhelpen: je gebruikte je koplampen gewoon als toilet om op die manier het water reservoir bij te vullen. ZESTIEN In de twintiger jaren werden de automobielen steeds beter. Vooral motorisch. Auto's met een zestien- cilinder motor waren geen zeldzaamheid. Op ben zineverbruik werd niet zo gelet. Men kende immers nog geen accijns op de benzine en dat was goed te merken ln de prijs: in de twintiger jaren drie tot vier cent per liter. En wat de heer Schoolmeester met grote stelligheid staande houdt is: de wagens van toen waren ontzettend sterk. Ze waren niet kapót te krijgen. Natuurlijk brak er weieens iets en men had vaker pech, maar dat was zelden met essentiële zaken. Het was geen zeldzaamheid, dat een motor pas na 200.000 kilometer eens uit elkaar werd genomen voor een algehele revisie. Vanwege de kou gebeurde het ook nogal eens, dat de auto's 's winters de deur niet uitkwamen. In oktober ver dwenen een groot aantal wagens voor enkele maan den in de garage, waar men zich dan de gehele winter aan een grote beurt kon wijden. De auto's gingen trouwens toch veel vaker naar een garage aan nu het geval is, vertelden de heren Schoolmees ter en Mullié. De handelsreizigers, die over een auto De fotografen moesten nog wennen aan de hoge snelheid. Toch staat er op deze foto (beschikbaar gesteld door het Documentatiecentrum voor het Zeeuws deltagebiedeen heuse Rolls Royce, die hoog bezoek doof. de straten van Middelburg voerde. beschikten bestelden van tevoren al een plaatsje in een garage om 's nachts de auto neer te kunnen zet ten. Zo'n vervoermiddel liet je nu eenmaal niet bui ten staan. Daar was het net iets te kostbaar voor. Middelburgse garages zoals van Blaas, Bliek, Louis- se, Den Toonder en Sukkel hebben er zijde bjj ge sponnen. De heer Mullié ziet toch nog wel een lichtpuntje als hij naar vroeger kijkt: ,Je wist beter dan tegen woordig, dat zo'n automobiel niet volmaakt was. Er gebeurde te vaak iets mee om je niet te doen vergeten, dat het geen volmaakt vervoermiddel was. Daarom was je vroeger ook veel voorzichtiger in het rijden. Men onderhield de wagens ook beter. Het weinige verkeer en de lage snelheid zorgden er natuurlijk ook voor, dat er niet veel ongelukken gebeurden. Maar toch, voor een belangrijk deel kwam dat ook door de instelling van de chauffeur^ die bijzonder goed wisten, dat er met een automo biel elk ogenblik iets kon gebeuren'. Vordering van automobielen in 1914. Het Zeeuwse wagenpark stond te pronk op het Molenwater te MiddéU burg. De tweede auto van links was eigendom van burgemeester Viruly van Westkapelle. Het jongetje achter het stuur is de later bekend geworden schrijver-vlieger A. Viruly. Deze foto werd beschikbaar gesteld door het Documentatiecentrum voor het Zeeuws deltagebied. HET IS HOPELIJK een vasie traditie geworden: bij de gezellige en goede dingen van de oudejaarsviering behoort een .Dichters- Omnibus', een bloemlezing uit het recente werk van hedendaagse, levende dichters, een boekje waarvan vijfduizend exemplaren door de Esso-Nederland worden geschonken aan relaties en ^autoriteiten'. Deze bundel is een van de meest gedistingeerde vormen van reclame die we kennen: geen enkele werving vindt er plaats, men krijgt de goede seizoenwensen van de firma en de poëzie, en dat volstaat. Voor de dichters zelf is het heel ple zierig dat de Esso een mooi honorarium per gekozen gedicht geeft. Kortom: het is werkelijk gerechtvaardigd een woord van grote waardering uit te spreken voor dit particuliere initiatief dat vele mensen met de poëzie in aanraking brengt die zij anders mogelijk niet zouden lezen. De kwaliteit van deze bloemlezing tdit jaar :s het veertiende bundeltje verschenen) is meestal buitengewoon goed, wat te dan ken is aan het feit dat de Esso de beste krachten daarvoor weet aan te trekken. D!t jaar was Ad den Besten weer de samenstel ler Den Besten is een enorm belezen poëziekenner. hij heeft een bezonken, kritisch oordeel en hij is een betrouwbare gids. Hij hoort ook niet tot een bepaalde kliek. Hij heeft uiter aard zijn voorkeuren, wat hem wel eens een enkele keer parten «peelt (een wat vaag ethisch-religieus getint vers doet hem wel eens mistasten), en men kan af en toe grondig met hem van mening verschillen maar in de loop van de jaren ls toch wel ge bleken dat men met Ad den Besten gerust de poëtische zee opkan. En we. die enigszins thuis is in de materie, zal ontkennen dat het .une mer k bolre'' is. die moderne Nederlandse poëzie. d:e sta pels en stapels bundels en tijdschriftenpubiikaties en goudzoe- kerswerk om tussen die massa's zand en erts enkele juwelen op te diepen Vorig jaar bood de dertiende Dichter-Ommbus een panorama van de jongste dichtkunst. Dit jaar heeft Den Besten ook weer werk van de vóór 1930 geborenen opgenomen. Alles gekozen uit publikaties van 1965 en 1966. Dat dit Juist ls, wordt toch wel bewezen door het feit dat het zwaartepunt van de bundel in de eerste (oudste, de rangschikking is chronologischhelft ligt. Dat is logisch: ln de eerste plaats selecteren de oudere dichters meestal zelf al strenger, terwijl zij bovendien op het hoogtepunt van hun kunnen zijn. Hoeveel debutanten laten bovendien later niet meer van zich horen. En verder dreigt de bloemlezer zich sneller te vergissen in nieuw werk van jonge mensen hij zal daar eerder een misgreep doen. Inderdaad zijn er ln de tweede helft van dit boekje enkele verzen waarvan de waarde ons ontgaat. Juist omdat een Dichters-Omnibus een zo groot publiek bereikt dat mogelijk voor het éérst met poëzie van gehalte geconfron teerd wordt, ia het van het allergrootste belang dat men een indruk krijgt van letterlijk alle stromingen die gelijktijdig in ons land bestaan. De lezer moet dus zowel van Roland Holst en Van Schagen kennis kunnen nemen, als van de allerjongsten. Deze lezer énkel in aanraking brengen met het allernieuwste (zoals in bun del 13) lijkt ons dan ook foutief: het zal velen eerder afschrikken dan aanlokken. En dat aanlokken is tenslotte toch het doel van deze boekjes: het Nederlandse publiek nader te brengen tot zijn dichters. De bundel opent met een vers van Pierre Kemp, geb. 1886 en In middels in de zomer van 1967 overleden, en dan volgen gedichten van de respectievelijk ln 1888 en 1891 geboren Roland Holst en Van Schagen. Vooral de late verzen van Roland Holst treffen ons elke keer weer diep; dit .Laatste Brief', uit het tijdschrift .Maat staf is een groots vers. Er volgen dan verzen van wat we de miödelgroep kunnen noemen, de 35 tot 65-jarigen, waaronder onder anderen Dordrecht' van de vrij onbekende Tom Naastepad (g«b. 1921) en .Vader en Zoon' van Michel van der Plas ons troffen. Onder de jongeren valt de Surinamer Michael Slory (1935) op met een fel gekleurd gedicht, .Suriname'. Als proeve van dit verzorgde boekje schrijven we het bovenbe doelde vers van Naastepad over: DORDRECHT Zolang de bomen groen zijn is er hoop. Mijn vaderen hebben het steeds geweten, het hout van bomen bood men hun te koop: koorbanken om het nimmer te vergeten, weerbarstig hout; wie hebben er gezeten, brede rivier, aan uw benedenloop Hardnekkig hopen als de hoop verdort deed men in Dordrecht, men maakte er banken dwars tegen de jaarringen, onverkort, van dik dogmatisch hout zaagt men er planken om er te zingen en de Heer te danken wanneer het alom tronstelozer wordt. O hoge bomen in de noordenwind, koorbankenhout, altijd groene loofbomen, de Dordtse psalmen hoorde ik als kind en waar ik ben of weldra nog zal komen, zolang de bomen groen zijn zal ik hopen, ik ben mijn vaderen zeer wel gezind. In Dlchters-Omnibus 14 staat ook een vers van de dit jaar vijftig jaar geworden Chr. J. van Geel, van wie, mogelijk ter gelegenheid van dit halve-eeuwfeest, een zeer mooi uitgegeven en dikke bun del ,Ult de Hoge Boom geschreven' verscheen. Voor de poëzie van Van Geel hebben we nog nooit veel waarde ring kunnen opbrengen. Hij ls een van de tegenwoordig vrij talrijke dichters die zich specialiseren in het héél korte vers. Doch helaas, waar de Japanners in him haikoes inderdaad de kunst verstaan een maximum aan poëzie in een minimum aan woorden te persen (waardoor weer een ultkristalliseringsproces in het denken kan beginnen) menen de Nederlanders meestal dat een vage poëtische gedachte volstaat als gedicht. De paar regeltjes, meestal niet meer dan een onbenullige notitie, krijgen daardoor een enorme pretentie, ze bezwijken. Zo ook bij Van Geel. althans heel vaak. We moeten ons hier uiteraard beperken tot een paar korte voorbeelden. Een der bekendste Japanse haikoes is ,Kochö' van Moritake (1472-1549), ln nuchter proza vertaald .Ge vallen bloem keert terug naar de tak het is een vlinder* (We zetten dit (in nuchter proza vertaald' erbij om te voorkomen dat J. B. Charles nogmaals zo'n onbewerkte tekst gebruikt alsof het een volwaardige Interpretatie is, zoals hij die uit onze bespre king van Hussems werk heeft gehaald!). Dit gedichtje van Mori take geeft, zoals elke echt goede haikoe een en ander om over te mediteren. Het ls niet alleen talloze malen in diverse Europese talen vertaald (Jef Last noemde er zelfs zijn bundel .Vloog een bloesem terug naar haar tak' naar), doch een soort poëtisch ge meengoed geworden dat onbewust in menigeen sluimert die bloe men en vlinders samen ziet. Het ontgaat ons nu ten enenmale waarom Van Geel nog eens een allerslapste parafrase als .origi neel' vers moet geven: LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR HANS WARREN OM EEN LIJSTERBES Twee wttte vlinders stggen boven de bloesem van een lijsterbes als fladdert los bloesem weg. Als was de bloesem een tros vlinders. Vooral die laatste toevoeging draait net versje helemaal de nek om. Van bewuste navolging zal wel geen sprake zijn, doch het maakt de zaak zeker met beter. Een ander versje: HOMMEL Zijn vleugels zijn onzichtbaar in zijn vaart, ztjn naderen beweegt dor blad, twee dorre bladeren bewegen, ik blaas op vleugelkracht en zij bewegen weer. Men houde het ons ten goede, maar zoiets Is voor ons op het imbeciele af. Hetzelfde fenomeen vindt men terug in ,Een enkel dor blad tilt de wind van de grond het roodborstje daalt in de schemering' (pag. 86). Van Geel wordt gepreoccupeerd door dieren, buiten zijn, het na tuurgebeuren, zaken die ons ook zeer intrigeren. Daarom spijt het ons oprecht dat we bij hem telkens de neus stoten zijn poëzie is ons te slap en te vormloos van gedachten. Eén vers heeft Van Geel opgedragen aan J. P. Guépin, van wie we nog nooit hadden gehoord, doch die nu debuteert met een bundel ,De mens is een dier maar hij zou het kunnen weten' een boekje met een heel gekke omslag. Een felle kleurenfoto van een naakte man of jongen met een kakelbont klppemasker op als het een haan voor moet stellen is de kam wel wat te klein uitgevallen. Maar het zal wel een haan moeten zijn de dichter windt er geen doekjes om, hij gaat graag en veelvuldig en jongensachtig met meisjes om. Guépin is inmiddels 38 gewor den en waarschijnlijk is dit werk deels dus wel al wat ouder, althans wat belegen van Inspiratie. Zoals het omslag ls de Inhoudt niet helemaal serieus, wat opdringerig en met een gekke kronkel erin. Toch ook erudiet, met af en toe ontzettend leuke dingen, laco niek meegedeeld: DE REIS NAAR SYBARIS Waarom vruchteloos verouderen van pijn t dus, als een gevederde vriend, in de trein, op naar de Middellandse Zee die ik een kind erachtige zee voor kinderachtige mensen vind. Wat doen de tranen bij deze zoute zee 7 wij lopen met een feestende menigte mee, dan, de buik gevuld, gestreeld, een speling der natuur gespeeld. En verder weer, naar wat al het begin van afscheid ls, de kleine vervreemding. Vijfentwintig uur terug in een doos voortgesleurd maakt mij bang en boos. Gerrlt Krol, van wie we enkel wat proza kenden, debuteert nu eveneens met poëzie, en wel met ,Een morgen in maart', oogst van een vijftal Jaren dichtwerk. Het is een heei ongelijk verzen boek, waarin hier en daar aardige dingen staan. Ook Krol la speels, maar hij heeft minder vlucht en cultuur dan Guépin. h|J ls ook wat verbetener. Bij Guépin krijgt men de Indruk dat het vaak zijn kouwe kleren niet raakt. hg dicht met enorme afstand. Bij Krol ls het dichten een wat ernstiger aangelegenheid. Het aardigst geëvoceerd wel dit: HET MEISJE VAN STEINBERG Het meisje van Steinberg gezien, in volle staat, doodstil, met op haar achterste een staart, de krullen op haar hoofd met veters aan elkaar geknoopt, niet kwaad, maar breed, dat is, zei Stem, wat men graag heeft schouders van een kapitein, pijpjes naaizij op gordijn, boezem, maar met strikjes, substrikjes in een gesp bijeen, de armen bloot maar zeer voorzien, en o, die benen, indrukwekkend, zo zwaar en naast elkaar, van nylons glaciaal Hij zei, dat zeggen ze allemaal, maar zo moeten benen zijn, waar ze de weelde van hierboven hij hing haar een horloge om, een restje dit, de spelden in de mond, een restje datkwadraat, een stapel confectiehoeden op het hoofd dragen moeten Dichters Omnibus, uitgave van Esso. Nederland. Essogebouw Den Haag. Chr. J van Geel: Uit de hoge boom geschreven. G. A van Oorschot. Am sterdam. J P Guépin: Dc mens ls een dier maar hl) zou het kunnen weten, Bert Bakker. Dnamen/Den Haag. Gerrlt Krol: Een morgen ln maart. Querl- do. Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1968 | | pagina 12