nieuw realisme, neo dada,
barbarber,
joodse witze, literatuur
Joep Nicolas
raamt' verder
TELEVISIE
EN
TONEELSPREIDING
MILJOENEN
Amerika
Zaterdag 7 Oktober 1967
I
In het boek ,Een cheque voor de tandarts' beloven J. Bernlef en K. Schippers te ge
ven: ,het eerste informatieve en rijk geïllustreerde overzicht van de moderne stromin
gen in beeldende kunst, literatuur en muziek, over Dada, Pop-Art, Nieuw-Realisme,
Fluxus, Neo Dada en over een groot aantal o i tamelijk willekeurig gekozen per
sonen. Voorop Marcel Duchamp, die op 3 december 1919 zijn tandarts betaalde met
een zelfgemaakte cheque van de door hemgefantaseerde Teeth's Loan Trust Com
pany, Consolidated' (sindsdien bekend als de cheque Tzanck'), een papiertje dat
door de tandarts als kunstvoorwerp' werd geaccepteerd. Duchamp was het ook die, in
1913 al, een voorwiel van een fiets op een krukje monteerde en exposeerde, en later
een flessenrek en een urinoir, en die daarmee die voorwerpen een andere waarde pro
beerde te geven dan de gebruikelijke. We zeggen het zo voorzichtig mogelijk, want
dat Duchamp daarmee een fietswiel of een urinoir ,tot kunstwerk koos', zoals Bernlef-
Schippers het formuleren, lijkt ons minder juist.
Doch laten we de hele zinsnede citeren, daar zit wel
wat in: ,Toen Duchamp in 1913 een fietswiel tot
kunstwerk koos, legde hij daarmee de basis voor een
totaal nieuwe kunst- én werkelijkheidsconceptie.
Duchamp liet kunst en werkelijkheid samenvallen,
een gebaar, dat rondom de jaren zestig door de ma
kers van pop-art, Nieuw-Realisme, Nul-Zero, op-art
en kinetische kunst tot een kunstrichting zou wor
den uitgewerkt.' We lezen dit op het voorplaat van
het boek dat tevens de eerste pagina tekst bevat,
verliest het boek zijn voorplaat dan is de tekst dus
niet meer compleet. Ook weer een aardig grapje
waar we een stap mee verder zijn. We willen het er
hier nu verder ook niet over hebben of we gelukkig
zijn met de ontwikkeling van deze .kunstrichting'
of niet, met die in elkaar geperste autowrakken, in
verf gedrenkte afgedankte kledingstukken, opge
zette geiten met wurm erin en een autoband erom,
vergrote strips en ijsco's met elefantiasis en wat
niet al. Met gedichten kant en klaar uit de krant
geknipt of opgetekend uit de mond van kinderen
en debielen, met wegwerpkunst, knarsmuziek en
toneelstukken waarin niets gebeurt. Er is immers
over dit alles geen zinnig woord meer te zeggen.
Beschouwt men die uitingen als kunst en gaat men
ze met .kunstmaatstaven' te lijf, dan is het mis,
want ze zijn niet meer bedoeld als kunst en de maker
wil niet meer als kunstenaar worden beschouwd.
Typerend is de uitspraak van de musicus John
Cage: ,1 have nothing to say and I am saying it'.
Een .kunstenaar' van de oude stempel, iemand die
niet deze stromingen toegedaan is, dacht, menen
we, juist altijd dat hij wél wat te zeggen had, ook
al was hij mogelijk de enige die dat dacht. Maar zon
der die fundamentele boodschap, hoe gebrekkig of
slecht ook, geen kunst. Wegwerpkunst is inderdaad
geen kunst meer, maar decoratie of puur spel, zo
als het maken van beelden uit sneeuw of zand, van
praalwagens van bloemen of fruit. Men kan er zijn
voordeel mee doen, men kan er veel van leren, ne
derigheid, en ook: hoe het beslist niet moet. Doch
we nemen toch stelling, en dat hoeft niet. Het gaat
er hier om: zijn Bernlef en Schippers er met hun
(heel mooi uitgevoerde) boek in geslaagd de lezer
en beschouwer een goed of beter inzicht te geven in
deze artistieke mentaliteit? Dat zijn ze. Door vele
informatieve artikelen, en bovenal door allerlei top
figuren uit deze sectoren zelf aan het woord te la
ten. Vaak zijn dit zeer boeiende stukken die duide
lijk maken wat er in de mensen leeft. Voor grote
groepen mensen zijn de kunstgrenzen verlegd, of
helemaal weggevallen. Doorgangsstadium, eind- of
beginpunt, fascinerend is het vaak wel. Hoewel
nu niet bepaald .rijk geïllustreerd' zoals beloofd,
bevat het boek toch vele interessante afbeeldingen
en portretten. Minder geslaagd is, dat het hele
werk doorspekt is met .Barbarber-teksten' als blad
vullingen, stuntelige bijdragen op een toch wel an
der niveau.
Wie déér meer van wil lezen, kan terecht bij ,128
Vel Schrijfpapier,' samengesteld door C. Bud-
dingh' en dezelfde K. Schippers, een .Barbarber-
boek.' Buddingh' loopt al lang met het etiket ka
meleon op zijn rug: men kent hem nog van onver
sneden Criteriumgezang, hij was bij de Vijftigers,
bij de Zestigers en er is, als hij tijd van leven heeft,
nog veel variatie te verwachten. Schippers is een
rasecht Barbarberman: poëzie en .tekst' zijn voor
hem één. Waarmee hij dus helemaal past in de sfeer
van het Neo-Realisme uit ,Een cheque voor de tand
arts.' Het tijdschrift .Barbarber' en de daaruit ge
destilleerde Barbarberboeken hebben één voordeel:
ze zijn voor het grootste gedeelte, bij éénmalige
lezing althans, tamelijk amusant. Bij herlezing ver
veelt men zich dood. Wegwerp-poëzie dus. Wie meer
van poëzie verwacht, ,a joy for ever,' o heerlijke
gruwel, komt beslist niet aan zijn trek. Het leukste
vonden we nog (maar dat is stellig een verkeerde
keus):
BI ANC A'S EERSTE KUNSTEN
De grenzen van beeldende kunst
zijn verlegd (Duchamp)
een schoen is een kunstvoorwerp
De grenzen van muziek
zijn verlegd (Cage):
schoengekraak is muziek
De grenzen van ballet
zijn verlegd (Cunningham)
lopen is dans
De grenzen van poëzie
zijn verlegd (Buddingh')
de maat in een kinderschoen is een gedicht
Bianca lyLjZ
loopt op haar eerste schoenen
door de kamer.
Met erg veel plezier hebben we de Nederlandse
versie gelezen van Frank Arnau's ,Wer nicht
glaubt an Wunder ist keln Realist,' Jüdische Witze,
door M. Coutinho vertaald (voor zover mogelijk)
met als titel ,Wie niet in wonderen gelooft, is geen
realist'. Over joodse Witse, die typische vorm van
humor, is al zoveel geschreven en geanalyseerd
dat we liever naar Arnau's beknopte inleiding ver
wijzen. Het belangrijkste kenmerk ervan is wel de
zelfkritiek en de zelfspot die er uit spreekt, en die
vaak zo'n droevige, ironische indruk nalaat. Heel
typerend is in dit opqzicht de witz, uitvoerig verteld
op blz. 77, over een arme Newyorkse jood, die ge
lezén heeft dat hij 5000 dollar zal krijgen wanneer
hij lid wordt van een bepaalde sekte. De hele familie
komt in opstand, maar na drie maanden, als Sammy
gedoopt zal worden, zijn vrouw, dochter en zoon
toch al een beetje verzoend door het vooruitzicht
van het geld. Wanneer Sammy thuiskomt met het
geld, na zijn doop die hem dus' niet-jood of ,goj'
heeft gemaakt, herinneren vrouw, dochter en zoon
hem er aan dat hij hen alle drie 500 dollar heeft be
loofd, voor een bontjas, een uitzet, een betere auto.
Drie maal telt Sammy het bedrag neer, en zegt
dan teneergeslagen: ,De antisemieten hebben ge
lijk. Zodra een goj een beetje geld heeft, plunderen
de joden hem leeg.' Dit is voor ons een der koste
lijkste witze uit dit aardige boekje. Of deze de
keuze is heel moeilijk uit zo'n rijke verzameling:
Salomon Grünstein leidt zijn gast Eisig Meyer-
sohn trots door de prachtige kamers van zijn vorste
lijke villa: ,Een vermogen!' roept Meyersohn steeds
geestdriftig uit. ,Wat een schilderijen! Wat een ta
pijten! Wat een kronen! Een vermogen!' Plotseling
kijkt hij de eigenaar van dit alles verschrikt aan.
En wat gebeurt er, meneer Grünstein, als er, God
beware, brand uitbreekt? Rustig antwoordt Grün
stein: .Alles is voor twee miljoen mark verzekerd.
Tegen brand, tegen inbraak, tegen diefstal, tegen
lekkage en tegen hagel.' Meyersohn denkt even na
LETTERKUNDIGE KRONIEK
- DOOR HANS WARREN -
en zegt dan: .Heel verstandig. U bent een voorzich
tig mens. Brand - goed. Diefstal - goed. Lekkage -
goed. Maar, God beware meneer Goldstein - hoe
maakt u als het nodig mocht wezen hagel?'
De uitgeverij Polak en Van Gennep komt met een
zeer welkom initiatief, zij gaat een courante li
teratuurgeschiedenis brengen, een literatuurgeschie
denis in statu nascendi, .Literair Lustrum' geheten.
Elke vijf jaar zal een nieuw deel verschijnen. Het
eerste, de Nederlandstalige letterkunde uit de pe
riode tussen 1 januari 1961 en 31 december 1965 be
vattende, is thans verschenen, samengesteld door
J. J. Oversteegen, Kee3 Fens en H. U. Jessurun
d'Oliveira. Het omvangrijke werk (310 pagina's) be
vat: een Panorama (overzicht van de hele produk-
tie tussen 1961-1966), dan als hoofdschotel een der
tiental .Profielen' van de auteurs die de samenstel
lers de belangrijkste achtten (een nog al aanvecht
bare keuze, zoals altijd), een bibliografie en een
personenregister. Als geheel is .Literair Lustrum'
een bruikbaar informatie- en naslagwerk dat ons
ook zeer geschikt lijkt voor de hoogste klassen van
middelbare scholen.
J. Bernlef en K. Schippers: Een cheque voor de tandarts,
Querldo, Amsterdam. C. Buddingh en K. Schippers: 128
Vel schrijfpapier. Querldo, Amsterdam. Frank Arnau:
Wie niet in wonderen gelooft ls geen realist, A. W. Bruna
it Zoon Utrecht. Zwarte Beertjes 1078.
1961-88 Literair Lustrum. Polak en Van Gennep, Amster-
Dat de meeste Nederlandse toneelgezelschappen minder voor
stellingen willen brengen, is door persbijeenkomsten, forums en
publikaties nn echt wel eenieder ingehamerd. Dat dit ten koste
zou gaan van een stuk toneelspreiding in de provincie, is er even
spijkervast ingetimmerd. Merkwaardig is echter, dat in de meeste
publikaties, amper door het toneel zelf weersproken, de rol van
de televisie zeer denigrerend wordt behandeld. Sterker, van di
verse kanten is smalend gesteld, dat vermindering van het aantal
speelbeurten mede zon worden beoogd om de acteurs extra gele
genheid te geven tot televisie-schnabbels'.
Dat is een even onwaardige als on
waarachtige voorstelling van zaken.
Het Nederlandse en ook het Bel
gisch-Nederlandse tv-publlek kan
er 2ach wekelijks van overtuigen,
dat het tv-drama voor de acteurs
en voor de omroepen heus geen
schnabbeltje (gemakkelijke bij
verdienste) is, maar een streven naar
topkwaliteitof die altijd wordt ge
haald of niet. Er is net als op
de planken een zekere hoeveel
heid amusementstoneel, maar er is
ook Shakespeare en Vondel, Aischy-
los' .Electra' of Lorca's .Bloedbrui
loft', modern edgenlands toneel of
.De dood van een Handelsreiziger*.
Dfit met topsterren van het toneel,
veelal in een sterkere bezetting dan
binnen één van de toneelgroepen be
schikbaar zou zijn.
De laatst beschikbare exacte cijfers
over het seizoen 1965-1966 kunnen
als uitgangspunt dienen. In dat set-
Eoen werden door alle Nederlandse
toneelgroepen tezamen 3489 voorstel
lingen gegeven. Daarvan werd méér
dan eenderde ingebracht door de drie
stedelijke gezelschappen: Haagse Oo-
medie (425), Nederlandse Comedie
(457) en Nieuw Rotterdams Toneel
(417). Samen 1299 op totaal 3489.
Dit betekent een behoorlijk aandeel
in de toneelspreiding, als men be
denkt dat de drie groepen voor een
belangrijk deel worden gesubsidieerd
door hun standplaats. (Wat dat be
treft profiteerden de regionale
- schouwburgen dus een beetje van
de belastingopbrengst in de drie
grote steden.
Voegt men bij die 1299 voorstellin
gen van de .grote drie' de twee
andere randstadgezelschappen Cen
trum (442) en Studio (ook 442), sa
men 884, dan komt in het totaal
van 3489 voorscellingen tweederde,
2183, ten laste van de randstad-
groepen. Voor de spreidingsgroepen
resteren dan nog 1306 voorstellin
gen, verdeeld over Ensemble (386),
Nieuwe Komedie (384), Theater
(378) en Proloog (158.
Met name die .grote drie' en andere
randstadgroepen blijken met een ge
middelde van meer dan 430 voor
stellingen in ruim ï£)0 dagen per
speelseizoen de zwaarste van de toch
al zware lasten te dragen. En juist
uit die grote, goedbezette groepen
moet de televisie putten voor héér
aandeel in de toneelspreiding, een
aandeel dat eveneens wat cijferwerk
doet lonen.
Immer bij de huidige tv-verzadiging
van Nederland is 90 procent van de
gezinnen voorzien. Blijkens het we
tenschappelijk kjjkerscmderzoek staat
vast dat als alle kijkers inderdaad
kijken, dit een totaal betekent van
ruim 7,5 miljoen. Dat zelfde onder
zoek leert, dat voor tv-drama een
gemiddelde kijkdichtheid bestaat van
tussen 30 en 40 procent. Wij nemen
het laagste, 30 procent: dat is dus
voor één tv-spel ongeveer 2,5 mil
joen kijkers. En dat is precies even
veel als voor al die 3489 theater
voorstellingen in een heel jaar sa
men. Gemiddeld mag men immers
per zaal hooguit 700 bezoekers re
kenen, dus 2.443.000 in een Jaar.
In het speeljaar 1965-1966 brachten
de gezamenlijke omroepen aanzien
lijk meer dan honderd dramatische
produkties. Als men series en feuil
letons erbij rekent, komen wij zelfs
in de buurt van tweehonderd produk
ties. Maar laten wij nog steeds de
laagste grenzen aanhouden en stel
len, dat er minstens 60 echt waar
devolle tv-drama's op het toestel
kwamen. Dan is dat 150 miljoen .toe
schouwers' in één jaar, tegenover
de schouwburgen met 2,5 miljoen.
Dat Ls niet alleen een enorm veel
grotere toneelspreiding qua hoeveel
heid, maar ook in sociale diepte
spreiding. De televisie komt nu een
maal binnen bij vrijwel alle lagen der
bevolking, terwijl het theaterpubliek
nog wordt gerecruteerd uit een te be
perkte schouwburgfahige (of zich zo
voelende) bovenlaag.
Het is dus onzinig om bij de ver
andering in het toneelaanbod de fac
tor tv buiten beschouwing te laten.
Sterker, bij de reorganisatie van het
toneelbestel zouden de culturele be
windslieden an voorgangers zélf moe
ten pleiten voor een zo kwalitatief
mogelijke voorziening van een jaar
lijkse toneelmarkt van meer dan tien
maal de hele Nederlandse bevolking.
.Werken heeft me nooit verveeld.
Ik kan er niet buiten. Voor de oorlog
wilden ze me op een kwaje dag
hoogleraar-directeur aan de rijksaca
demie maken. Roland Holst had er
genoeg van en er moest worden uit
gekeken naar een ander. Ik was de
uitverkorene. Enfin, je weet hoe dat
gaat hé? Nummer één pp de voor
dracht. Nicolas voelde er geen blik
sem voor. Met leerlingen omgaan
lag me helemaal niet. Laat dat maar
aan pedagoochelaars over, redeneer
de ik.'
.Minister Marchant is er nog aan
te pas gekomen. Nou, ik hem uit
gelegd waar de schoen wrong. Niks
voor mij, om de hele dag in een
deftig kostuum rond te moeten hup
pelen. Toen de minister de weiger
achtige daar zo In diens paasbeste
klofje zag staan, begreep hij de situa
tie volkomen. Hij wist voldoende. Bfl
m'n vertrek gaf hij me nog de raad
de knopen van mijn broek dicht te
doen. Ik zal hem er eeuwig dank
baar voor blijven.'
De vriendelijke boerenwoning ligt achterafeen eind buiten het Noordlimburgse stadje Te-
gelen. Voor wie de streek niet kent, moet de tocht erheen bijna het karakter krijgen van een
buitenlandse reis. Een smalle weg, lang en vol bochten. Bijna gearriveerd op de plaats van
bestemming, staat er dan nog het afschrikwekkende bordje Doodlopende weg', waar een pad
zich moeizaam tussen velden en weilanden wringt. Velen, soms gekomen vanuit Frankrijk of
Engeland, hebben hier in' het zicht van de haven ten eind raad al rechtsomkeert willen ma
ken.
In deze oase van rust ligt het rus
tieke boerderijtje. Plotseling ver
schijnt een gestalte, soepel van be
weging en gekleed in flodderige pan
talon, ruitjeshemd, paars werkjasje
met koperen knopen. Het gezicht
vol lijnen, rimpels en groeven is van
een steeds wisselende mimiek. Hef
tige gebaren of luide lachsalvo's be
klemtonen de woorden. Daar staat
Joep Nicolas, een kerel die onmoge
lijk 69 kan zijn, maar het wel dege
lijk is. Joep Nicolas: glazenier, een
en al beweeglijkheid, de mom die
eigenlijk zuiver bij toeval im de kunst
verzeild raakte na zijn studies in de
filosofie en de rechtswetenschappen
te hebben afgebroken. Ruim veertig
jaar geleden neemt zijn verhaal een
'aanvang, in 1923 om precies te zijn.
Voor herhalingsdoeietnden itn militai
re dienst en daarom voortdurend
strijd leverend tegen de verveling,
begon de jonge Nicolas te schilderen,
nam voor de aardigheid deel aan een
prijsvraag, zag zijn inzending be
kroond. Een terug was niet meer
mogelijk.
Nicolas opent de deur van zijn stolp,
in 1958 een onbewoonbaar verklaard
bouwval nu gerestaureerd. Onder
de hanebalken waar vroeger het was
goed te drogen hing heeft hij zijn
ateliers.
Een Pieter Brueghel valt er te be
wonderen naast antieke fragmenten
gebrandschilderd glas: .Gedeeltelijk
uit de twaalfde eeuw. Iets fijns.'
Langs de wanden staan zwaarwich
tige boeken, rekken vol doeken van
eigen makelij, schetsen voor weer
nieuwe ramen. Joep Nicolas heeft
bet razend druk, daar verandert zijn
leeftijd totaal niets aan.
,Mijn leven lang kwam ik tijd tekort.
En nog. Wanneer ik ergens met va
kantie wil, maakt Suzanne (mijn
vrouw) meestal lang tevoren een af
spraak. Anders komt er niks van.
Achteraf spijt het .plichtsverzuim'
me keer op keer en begint het ge-
foeter: potdomme, waren we maar
niet gegaan. Moet je nou kijken wat
allemaal is blijven liggen.'
Joep Nicolas gaat er eens lekker
voor zitten. .Alle mensen, wat heb
ik geploeterd. Tot 's nachts drie,
vier uur toe. Vooral in Amerika,
mijn vaderland tussen 1939 en 1858.
.Eens kyken, 22 hele kerken voorzag
ik er van glas. .Nicolas* schrok zo
wat nergens voor terug. In twee of
drie maanden tljds vervaardigde ik
ean heel leven van Christus. Het om
vatte 36 taferelen. Man, man, hoe
speelde ik het klaar. Eigenlijk was
m(jn werklust een geluk bij een on
geluk. ,HQ fikst het wel', dachten
ae Amerikanen en dan stond er weer
zo'n opdrachtgever met het een of
andere karweitje op de stoep. Je
ging er rond acht uur 's morgens
al aan de slag. Hier begin ik pas
zo tegen negenen eens goed te ade
men.'
,De hele atmosfeer, In New York
vooral, stimuleerde geweldig. Ameri
kanen weten van aanpakken. Ver
moeidheid spoelen ze weg met een
.shot" whiskey. Zelfs de gewone ar
beider zit vol ambities. Ik heb er
maatschappelijk mislukten ontmoet
die mij wat kennis betrof op som
mige gebieden finaal uit het zadel
lichtten.'
Beste herinneringen dus aan een
toch zo merkwaardig begonnen ver
blijf in de States. December 1939
bereikte de in Roermond geboren
Limburger het verzoek om als ere
gast ergens in Duitsland een cul
tureel festijn luister bij te zetten.
Joseph Goebbels persoonlijk had de
„vererende' uitnodiging verstuurd.
Vanaf toen stond Nicolas' besluit
vast: wegwezen Jongen, er is ge
beid.
Zijn terugkeer naar Nederland in
1958. .Kijk, da's nou aardig. Ze zijn
me ginds toch niet helemaal ver
geten', dacht Joep Nicolas nadat in
1953 de toenmalige bisschop van
Roermond hem als eerste had ge
vraagd werk te leveren. Toen hem
vrij spoedig daarna een enorme op
dracht voor de Oude Kerk in Delft
ten deel viel, besloot hij voorgoed
over te komen.
De burgerlijke stand heeft Joep Ni
colas sinds gisteren onder de 70-
jarigen gerangschikt, maar dat be
tekent louter een onbelangrijke for
maliteit. De arbeid aan zijn ten
toonstelling .Schilder- en tekenwerk'
in de rijksacademie voor beeldende
kunst bijvoorbeeld gaat gewoon ver
der. De opening is op 15 december.
Tegelijkertijd houdt het Centraal
Museum te Utrecht een overzichts
expositie van zijn glazenierswerk
stukken. Ook daar komt heel wat
voorbereidend werk bij kijken.
,Ze zijn momenteel bezig de ramen
overal los te peuteren. In Odiliën-
berg, Delft, Wassenaar, Breda, Eind
hoven. Ach ja, ik heb een heleboel
gebrandschilderd. Geen mens weet
precies waar de glazen uithangen.
Het is toch voorgekomen dat men
mij prees om de kwaliteit van een
paar door Roland Holst vervaardigde
taferelen. Wat moet je dan zeggen?'