ZEVENTIG JAAR LEVEN
VAN
MEER DAN EEN MENS
,HET
GOD-GEKLAAGDE FEEST
EEN SOBERDER WERK VAN WILLEM BRAKMAN
Zaterdag 3 juni 1967
BIJ DE 70e VERJAARDAG
-VAN A. H. NIJHOFf—
,Ik heb alleen getracht in woorden vast te leggen,
wat mijn geest te behouden wenscht...' een klein
citaat uit de inleiding tot een groot boek: ,Twee
meisjes en ik', schrijfster A. H. Nijhoff.
De schrijfster van ,Twee meisies en ik', ,De vier
doden en Venus in ballingschap' wordt vrijdag
9 juni zeventig jaar.
Ze zal deze dag niet vieren met een grote schrij
versreceptie in de randstad, maar in besloten kring
in haar huis te Biggekerke.
Een van onze redacteuren was een middag bij
haar op bezoek in huize .Antoinette' een klein wit
rustpunt in de grote groene duinvoet van Walche
ren.
Het is een klein wit landhuis vlak onder de duinen van Valkenisse,
waai* de man, die de deur opendoet, .Nijhoff' zegt. Achter de deur
begint het huis van A. H. Nijhoff-Wind, schrijfster. Ramen en
schilderijen spelen het licht door. Het hoge heersende licht van
Walcheren golft door de kamer. De grillige zanderige duinen aan
de ene kant, de keurige landbouwkaveitjes aan de andere kant. Op
de grens, als laatste stukje niemandsland, het terrein waar Mar-
tinus Nijhoff in '29 zijn Walchers buitenhuis liet zetten, het huis
waarin Antoinette Nijhoff op 9 juni zeventig jaar wordt.
,Ik was in 1929 in Frankrijk. Toen ik
terugkwam stond het huis, dat Ik
nog alleen maar in aanbouw had
gezien, klaar en wel. Nijhoff had
Antoinette' op het hek laten schil
deren. Het staat er nog'.
Zeelands hoge hemel, het on-Neder-
Jandse licht en de zuiverheid van
het vooroorlogse Walcheren brach
ten Martinus en Antoinette Nijhoff
naar Biggekerke.
,Het eiland was toen net een Breu-
ghel-schilderij. De mensen waren
zuiver, durfden je recht in de ogen
te kijken. Een Zeeuw is niet slaafs.
Een Zeeuw is een ontzettend vrij
mens. Zoiets geeft je al onmiddel
lijk een aangename binding met een
dergelijk gewest. Een andere relatie
tot Zeeland hadden we niet. Ja,
Nijhoff had in Middelburg een tante
wonen, maar verder dan dat simpele
feit ging het niet'.
,Ik houd niet van Den Haag, Amster
dam. ik houd niet van midden-Neder
land. We kwamen hier in een oase.
Helaas, er is veel veranderd. De
Zeeuwen zijn de Zeeuwen niet meer.
De infectie van het toerisme doet
niet op alle fronten goed. De stem
ming van de bevolking is gewijzigd.
Ik ben bang dat ook de mensen hier
onverschilliger worden. De oorlog
heeft het eiland kapot gemaakt. Het
toerisme heeft helaas nog erger din
gen aangericht. Vroeger kon ik op
gezette tijden het huis uit om over
het eiland te toeren zo'n beetje
ronddenderen maai-, gek genoeg,
de toeristen houden me tegenwoor
dig binnen'. Sinds 1929 wonen de
Nijhoffs op Biggekerke. Ook na haar
scheiding van Martinus Nijhoff in
1950 is A. H. Nyhoff-Wind in
Walcheren blijven wonen, zij het
dan dat ze het jaar keurig in tweeën
deelt. De ene helft, die we in Ne
derland winter noemen, woont ze in
Athene, de andere met haar zoon in
Biggekerke. ,Die combinatie is niet
zo heel vreemd. We kwamen naar
Zeeland voor dat prachtige licht en
ik ga naar Athene voor dat prachti
ge licht. Athene heeft het in bijna
nog overtreffende trap'.
Leven
Praten met A. H. Nijhoff is praten
over zeventig jaar leven. Zeventig
jaar leven van meer dan één mens.
Werkingen en wisselwerkingen. Per
sonen, gebeurtenissen en toestanden.
Het huwelijk met Martinus Nijhoff
en de tijd daarna. Het leven om en
voor de boeken, het leven om het
leven.
Antoinette Hendrika Wind werd in"
Don Haag geboren op 9 juni 1897.
Ze was er van 1910 tot 1914 leerlin
ge van het gymnasium en ontmoet
te in dat laatste jaar Martinus Nij
hoff. Ze trouwden in 1916.
Mr drs Martinus Nijhoff werd even
eens in Den Haag geboren (20 april
1894). Na zijn scheiding in 1950 van
Antoinette Wind huwde hij in 1952
met de actrice Georgette Hagendoorn
Hij overleed op 26 januari 1953.
.Die scheiding ls voor ons nooit een
breuk geweest. We waren geestelijk
erg sterk met elkaar verbonden, zo
dat het tenslotte niet zo verschrik
kelijk veel verschil maakte. Ik was
veel op reis. Italië, Frankrijk en ver
der. We leefden af en aan. Het was
een leven dat sterk op de persoon
lijkheden van ons tweeën gebouwd
was. Martinus Nijhoff leefde in Hol
land. Hij had hier zijn contacten,
zakelijke en literaire. Hij bleef in de
kring. Nijhoff bleef Nijhoff en dat
betekende veel. Hij was beroemd.
Nee, ik geloof niet dat hij daar als
Boutens last van had'.
De Nijhoffs hebben belden veel in
Biggekerke gewerkt. In het Ideine
witte huis .Antoinette' werden ge
dichten en cyclussen geschreven, die
1 ter leder, die ooit een middelbare
school gevolgd wenste te hebben,
gelezen moest hebben. Er werd in
Biggekerke evenzeer gewerkt aan
liet kleine maar uiterst belangrijke
oeuvre, dat A. H. Nijhoff nu op
haar naam heef* staan.
Schrijven
.Van kinds af aan is het feit dat ik
schrijven zou een definitieve zaak
geweest. Ik heb ook altijd geschre
ven. Het ls waar: er zijn niet zo
heel veel boeken van mij verschenen.
Mijn geminikarakter wil dat ik mij
gemakkelijk verspreid, dat ik zelden
één weg bewandel. Vandaar dat bij
die betrekkelijk geringe publicatie
veel dingen zijn blijven liggen. Ik ben
nu aan een boek over Griekenland
bezig. Het is voor driekwart gedeelte
af. Nee, geen roman. Veel eerder
het verhaal van iemand, die in Grie
kenland, tot Griekenland probeert
door te dringen. Die weinige titels
hebben ook nog een andere oorzaak.
Ik ben van nature een prater. Ik
kan urenlang, eindeloos zitten pra
ten. Dan verschiet je je schrljvei's-
kruit een beetje. Want om het na
derhand nog eens allemaal op te
moeten schrijven
In 1930 verscheen .Twee meisjes en
ik'. Het was een literaire sensatie
van de eerste orde. Henri Borel
noemde het boek zonder meer .schan
dalig'. Voor 1930 lijkt het onderwerp,
de intense beleving van een vriend
schap lussen drie meisjes, wat ge
waagd. .Zo heb ik liet nooit gevoeld
Deze kant van mijn persoon is een
zeer belangrijke. Bepalen hoe een
mens is, zuiver en zonder omwegen,
kan nooit een gewaagd experiment
zijn. Althans niet voor mij. Mijn ge
hele werk is gebaseerd op deze drie
dingen: vriendschap, vrijheid en ech
te schoonheid. Waar deze drie pij
lers samenkomen met pure ernst
ontstaat het fundament voor een
werk, dat er in hoofdlijnen al ls'.
Zou .Twee meisjes en ik' in 1967
gepubliceerd zijn dan moet men
echt niet denken dat de mensen, met
de (oppervlakkig) gewijzigde hou
ding ten opzichte van het onder
werp het boek met meer bijval zou
den hebben onthaald. Iedereen staat
onmiddellijk met zijn lof en bijval
klaar zolang men maar niet voelt
dat er iets serieus achter steekt, iets
dat echt is. Achter het werk van
Gide of Genet, ook achter het werk
van Van het Reve, zit meer dan de
vorm alleen. Dat geldt ook voor
mijn werk. Het is in ieder geval
echt. Hypocriete kritiek is dat niet'.
Ordening
Twaalf jaar na de .Meisjes' ver
schijnt ïn 1942 .Medereizigers', later
herdrukt als ,Het veilige hotel'.
Twaalf jaar voor A. H. Nijhoff om or
de te scheppen in haar geheel eigen
houding ten opzichte van het leven.
Twaalf jaar ook om schoksgewijs
iets van die houding uit te spreken.
Daarna verschijnen nog, met iets
kortere tussenpozen, .Geboorte', ,De
vier doden', herdrukt als ,De brief'.
.Venus in ballingschap' en ,De dagen
spreken'.
Een onzer vaderlandse recensenten
schrijft na het uitkomen van Venus
in ballingschap': ,de naam Nijhoff
is ten schande gemaakt'. A. H. Nij
hoff heeft voor deze wat ze noemt
.verwoede uitval' een .ernstige glim
lach' over.
Venus' werd als een soort vervolg
verhaal opgenomen In .Maatstaf',
het literair tijdschrift dat het idee
was van Martinus Nijhoff en uitge
ver Bert Bakker.
.Nijhoff heeft ook mijn schrijvers
naam bedacht. Ik was vast van
plan onder pseudoniem te publiceren.
We hadden samen naar ccn passende
naam gezocht, toen Nijhoff plotse
ling zei: .waarom schrijf je niet
gewoon A. H. Nijhoff. Dan weet
niemand wie het is. Niemand weet
of het een man of een vrouw is'.
A. H. Nijhoff weet dat haar werk
door heel veel verschillende mensen
wordt gelezen. Haar boeken lopen
nog steeds door in de verkoop. Zelfs
.Twee meisjes en ik', waar een Deen
se vertaling van verscheen, zit
veertig jaar na de eerste uitgave
nog steeds in het fonds van Querido,
de uitgeverij, die de meeste werken
van A. H. Nijhoff heeft uitgegeven.
Dat allemaal ongeacht het feit dat
pure ontspanningsliteratuur een heel
andere zaak is en de omstandigheid
dat A. H. Nijhoff voor die tijd een
wat moeilijke, moderne en altijd
volle zin schreef (en nog schrijft).
.Achteraf kan ik het daar wel mee
eens zijn. Modern, misschien niet
helemaal. En dan is het nog niet
vreemd. In wezen is iedere kunste
naar progressief alleen al om het
Foto: TV'. Stefan Nijhoff, J'J67
eenvoudige feit dat denken auto
matisch tot progressiviteit leidt.
Maar hoe dan ook, modern of niet,
het heeft met het leven te maken en
ook dat wisselt'.
Het werk van A. H. Nijhoff is een
werk van leven, waarin het ele
ment ',Dood' erg belangrijk is.
,De dood hoort bij het loven. Op
deze leeftijd zyn er voor mij veel
doden. Voor mij betekent de dood
op de eerste plaats stilte. Het wordt
voortdurend stiller rond me. Dat is
een ervaring die ik met veel ouder
wordende mensen deel. Ik zal nooit
vergeten dat mijn zoon toen zijn va
der was gestorven, zei: .verdwenen
zonder adres achter te laten'. Dat is
nu de sensatie van de dood. Je hebt
geen adres meer. Er valt zelfs geen
brief meer te schrijven'. ,Ik geloof
niet aan een leven na dit leven. II;
geloof dat de mens blijft voortleven
in het leven. Er zit immers veel meer
eeuwigheid in het leven dan in de
dood'.
Walcheren
Als het gesprek langs andere schrij
vers dwaalt .mag' A. H. Nijhoff Van
het Reve om zijn diepe ernst.
.En Bordewijk heel erg en natuurlijk
Couperus. Hermans mag ik niet.
Anna Blaman heel graag en ook
Theun de Vries, hoewel op een ander
plan". Het gesprek dwaalt verdel
en plotseling staat weer het huis aan
de duinen centraal, waar we in 1942
op last van de Duitsers uit moesten.
Er stonden twee officieren aan het
*hek. Das Haus gefalt uns. Dat be
tekende dat wij er om twaalf uur
uit moesten zijn en alles in de status
quo moesten achterlaten. Ik pak
ken en Nijhoff losdraaien wat vast
zat. Ik zie hem nog samen met
Goedbloed uit het dorp de boiler
losschroeven en die Duitsers maar
zeggen dat die Hollanders er niets
van begrepen. .Juist', zei Nijhoff,'
we begrijpen er helemaal niets van.'
Na de oorlog kwamen we terug.
Walcheren lag kapot. De beschietin
gen en het water. Nijhoff was ont
daan. .Walcheren is voorgoed verlo
ren', zei hij. De tijd heeft hem ge
lukkig niet helemaal gelijk gegeven'.
In het witte landhuis .Antoinette'
wordt A. H. Nijhoff-Wind op 9 juni
zeventig jaar. Querido en de vele
goede bekenden hadden in tiet uitge-
verspand Singel 262 in Amsterdam
een grootse receptie willen geven en
dat zou ook gebeura zijn. Echter, de
dtreotrice van Querido, Alice von
Eugen-Van Nahuys, overleed korte
tijd gjleden plotseling. ,lk wilde
geen groot feest meer. Alice heeft
altijd in mij geloofd en altijd achter
me gestaan. Tine van Buul, de
huidige directrice, wilde het toch
wel door laten gaan, maar hoe graag
ik haar ook een plezier doe, ik houd
het nu toch maar liever in besloten
kring hierin Biggekerke.
De enige plaats in Nederland, waar
ik echt warmte voor heb, is en
blijft tenslotte Walcheren, het spij
tig toerisme ten spijt'.
LETTERKUNDIGE KRONIEK
- DOOR HANS WARREN -
Het is niet gemakkelijk, iets steekhoudends te
beweren over Willem Brakmans nieuwe roman
,Het Godgeklaagde Feest'; deze ontsnapt door
zijn droomachtige, nachtelijk-duistere sfeer aan
het controlerende verstand. Vooropgesteld: we
hebben dit boek met meer waardering gelezen
dan de drie voorgangers, de romans ,De Opstan
deling' en ,De gehoorzame Dode' en de verhalen
bundel .Water als water' waarvan vooral de
laatste voor ons vrijwel onleesbaar was. Brak
man is, na een frappante start (,Een Winter
reis', ,De weg naar Huis') een stijl en een taal
gaan hanteren die hij zelf voor ,veel geladener'
wil laten doorgaan, maar die in onze ogen eer
der een chaotische verwarring en vertroebeling
moet bemantelen, een frenetiek tasten in vrijwel
volmaakt duister, een zoeken naar een vermoe
de, maar nog niet gevonden weg. Daarbij komen
dan ook nog onzuivere bijmengsels aan het
licht, een zekere overmoedigheid bij een gebrek
aan middelen en ook wel wat literaire arrogan
tie, wat vooral in ,De Opstandeling' en ,De ge
hoorzame Dode' erg kon storen.
In .Het godgeklaagde Feest' is Brakman gelukkig wat
soberder en daardoor zowel aanvaardbaarder als beter.
We spraken reeds van een frenetiek tasten in het
donker, het zoeken in een warwinkel. Men krijgt de
indruk dat Brakman zelf zo'n zoeker in de duisternis
is, iemand die van dit speuren verslag uitbrengt, ver
slag uitbrengen móet, want van een noodzakelijkheid
getuigt dit werk wel. Belast met allerlei christelijke
jeugdherinneringen en met atavismen uit onbekende
gebieden, belast ook met wat hem verder in het leven
aanwoei en wat hij verwierf door studie en nadenken,
lijkt hij te lopen in een donkere doolhof, vagelijk ver
moedend dat ergens een centrum is en een uitgang
waar dan mogelijk zelfs het lichtende kruis der be
goocheling schittert: maar het is geen zelfbegooche
ling. wie weet. Zo strompelt hij voort door kuilen en
moerassen, langs grotten en holen vol heidens gespuis
en pueriel bijgeloof, en hij goochelt maar een beetje.
Ieder kant de wegen van een schietgebed, ieder kent
bepaalde patronen uit de bijbel, waardoorheen weer
oeroude vroegere patronen heenschijnen, dus vooruit,
wie zal het zeggen, mogelijk komen we ooit waar
we wezen willen, en het einde is aan één kant altijd
zwart en dood, waarover dan weer te discussiëren
valt. Nu ligt dit obscure gemodder, dit opzettelijk
vertroebelen, dit maar laten woekeren van beelden en
associaties, dit enigszins vagelyk-mystieke. zwoele,
.germaanse' ons van nature niet zo erg, vandaar wel
onze moeite met Brakman.
De hoofdpersoon uit zijn nieuwe roman, de heer
Vogelaar, is een prototype van Brakmanse troe
belheid. Het boek begint nogal ongelukkig, twee saaie
bladzijs vol banale toespelingen en gezochte vergelij
kingen, maar dan knapt het snel op. al heeft Brak-
jnan na al die jaren nog steeds niet leren spellen
(kouwen naast kauwen, wouwelen inplaats van wau
welen, brei voor brij, verbrandde turf, verhardde lid
als het verbrande en verharde moet zijn, enzovoorts).
Doch zoals gezegd, spoedig komt het verhaal op dreef,
dat wil zeggen als men al van op gang wil spreken,
want er gebeurt in wezen niets, tweehonderd bladzijs
lang niet, het is een lange, mijmerende pas op de
plaats. De heer Vogelaar, die ongeveer vijftiger moet
zijn, is per trein op pad naar een dorp ergens in de
bossen, waar hij het kerstfeest door wil gaan brengen
bij de moeder van zijn in de oorlog op zee omgekomen
jeugdvriend Puck. Ook de andere vriend uit zijn jeugd
is dood, aan gezwellen in de buik. Zo is de heer Voge
laar blijkbaar heel alleen, maar daar we verder geen
enkel exact gegeven over hem horen, tast men aan
gaande zijn plaats in. of liever eigenlijk: buiten de
samenleving volkomen in het duister.
Hij begeeft zich. steunend op en porrend met zijn
stok met zilveren knop te voet op pad van het pen
sion naar de heuveltop in de bossen, waarop het hotel
pension staat dat door .Ma' Schroder, de moeder van
zijn vroegere vriend, gedreven wordt. Het verhaal is
vol onderstromingen en dubbele bodems, doch die zijn
meestal uiterst vaag of summier verstaanbaar gemaakt.
Eerst bekijkt Vogelaar de kerstetalages in het dorp,
een wat goedkope beschrijving met even goedkope
kritiek erin verwerkt, en door zijn hoofd gaan kerst-
herinneringen van vroeger, thuis. Dan passeert hij
ergens in het dorp in de open lucht een door schijn
werpers fel belichte kerststal van gedrapeerde etala
gepoppen (het Kerstkind is er nog niet bij) waarvoor
inj geruime tijd, steunend op zijn stok, blijft mediteren.
Zoals meestal in Brakmans boeken, worden in de
tekst telkens .Fremkörper" ingelast, in dit geval voor
namelijk brokstukken uit middeleeuwse teksten en
brokjes romantische Engelse poëzie. Zij vergen vaak
een vrij grote kennis van de lezer doordat hij uit aller
lei duistere en mystieke oorden symbolen haalt, die
bepaald niet algemeen bekend mogen worden genoemd.
Bijvoorbeeld als hij spreekt over de zon: .Voor de een
heeft hij handen, voor de ander weer vleugels: hij
kwinkeleert als een leeuwerik of loeit als een koe.
Hij sterft en leeft weer. wat wonderlijk zou zijn zo
het niet eindeloos gebeurde en hij heeft een zwabbe
rend genitaal, een slurf die, naar men zegt, de winde
rend genitaal, een slurf die. naar men zegt, de winden
veroorzaakt'. We zouden bijvoorbeeld wel eens willen
weten welk percentage van Brakmans lezers die slurf
thuis weet te brengen.
Zo doet veel in dit boek, ook in de gesprekken
en handelingen, denken aan een palimpsest: er
schemert iets anders heen door het eigenlijke geschre
vene, maar de samenhang blijft duister of de tekst
onleesbaar, er zijn meer vermoedens dan zekerheden,
zoals Vogelaar op zijn duistere wandeling door het
Dos van struikeling tot struikeling voortgaat.
Doch hij is in gesprek geraakt met God, daar bij die
kerststal. Hij. Vogelaar, .de eenzaat wiens contacten
met het grote gros der mensen meestal negatief zijn.
Luister wat hij tegen God zegt: .Overschat ze niet,
er geschiedt al zoveel aan de mens in de hoofdstraat
(dat wil zeggen de grote massa). Ik haat ze als de
pest. dat is zo, en waarom zou dat ook niet eens ge
zegd zijn aan de kribbe, dat ge u buigt over een wezen
dat onmiskenbaar grof is, plomp, nidlch, stom, bruut,
eigenwijs, onaanspreelcbaar, hovaerdich, ikzuchtig, kil
als een kikker, geil, chronisch verveeld als een dikke
verwende zuigelaar sentimenteel, een begeesterd en
begaafd dierenkweller met hoogstens wat troebele
aandacht voor de hemel in de avonduren als er wer
kelijk niets anders meer te doen valt. Maar er zijn
ogenblikken dat ik verzwak, dat ik energ-ie tekort
kom... Ik zeg dat maar wat uitgebreid, want niets
is verdachter dan mensenliefde... dan rust ik een
wijle tegen een boom en vertel mijzelf dat er onder
hen lieden moeten zijn wier hoofd is ingericht als
zullende witmarmeren tempels met een zon op iedere
hoek, want op die ogenblikken heb ik sterkere beelden
nodig en ook dat is verdacht' (pp. 18-18) en later:
kijk eens naar mij, welk woord is hier nou vlees
geworden? Soms. in de nacht leg ik de hand veront
rust op mijn dyspeptisehe buik. totaal versockeld en
vermosl. en zeg. hoor toch eens het tumult van mijn
vele f:guren: opdrachtgever, saboteur, openbare aan
klager. verdediger, dokter en patiënt, schijthuis, moed-
insproker, armoedzaaier, trotsaad, paria, begunstigde
stommeling, intelelctueel, knoeier, ga maar door, een
mensheid in buikformaat. Dat is nu mijn stal, kom
oude vader, jaag ze toch ïn de verkens. Ze dansen
om elkaar heen in de nacht met het geluid van wild
koerende duiven en pogen elkaar slapjes de nek om
te draaien. O wach, o wee, wat dede ic ye geboren.
Ik ben een veiligheidszoeker moet u weten, een troost
soeckend wezen, niet zo maar eentje uit de hoofdstraat.
Begin en einde ben ik van vele Vogelaars en ik ben
er doodmoe van. Bedreigd van buiten en van binnen,
onmachtig op te roepen en naar mij toe te halen wat
grote vorm geeft aan het leven; wflsheijt, cracht,
duecht, vroescap, stalrust vooral, Certeyn, ge hebt me
wel zo het een en ander geschonken ïn uw oneindige
goedheid, maar te weinig. Nooit kon ik mijn onmacht
het zwijgen opleggen, volwaardiger worden, minder
kwetsbaar, minder eenzaam. Goede oude. ge hebt mij
te afwezig liefgehad', (pag, 19). Men krijgt door deze
twee tekende citaten tevens een proeve van de merk
waardige stijl van Brakman, een stijl die als hij slaagt
allure en warmte heeft, als hij faalt in een zeverig
en verongelijkt gebroddel verloopt.
Trouwens, de aandacht van Brakman voor de kleine,
wat verknipte en verongelijkte mens is enorm
groot. Hij weet met een haast griezelig inlevings
vermogen een stroopiikker ten tonele te voeren (het
betreft versuikerde stroop): .Ik zag hem troebel wor
den, ik zag hem om zo te zeggen versuikeren, maar
ik zag ook hoe hij een kleine parel in zich droeg,
een coeloom van stilte en onbetredenheid. Daar duwde
ik de lepel diep tot op de bodem, ik trok hem voor
zichtig weer terug tot in het merg, vol begeerte, en
mobiliseerde alle sappen die nodig zijn. Ik concentreer-
- de mij, want de voorsmaak wordt het criterium voor
achteraf, stak de gedegenereerde stroop in de mond
en de tong tastte zich een weg door alle verrukkingen
die de taal niet vermag te volgen. Ik moet bekennen
dat ik mijn diepste gedachten heb wanneer ik snoep,
dan word ik een visionair, een Blake, een Eckhart,
een Boehme. Zo zag ik zojuist mijn lieve vader...
daar. tussen de schuimspaan en die pan met dat
gele handvat. Ik zoog, ik sabbelde hem tevoorschijn.
Hij liep aan de kant van een weg...' etc. (pag. 33).
Zoiets is ronduit meesterlijk, maar ook wel wat riskant,
en het staaltje dat hij geeft van de bijgelovige man
met het lucifersdoosje is van een zo overtuigende
veelzijdigheid, dat het wel een sleutel lijkt tot Brak
man-zelf (en die dan een verdacht slot doet open
springen!): .Vogelaar ging nog even naar de wc,
Daar deed hij het haakje op de deur. knipte het licht
aan, haalde een lucifersdoosje uit zijn zak en hield
dat omhoog in het licht. .Lieve God', zei hij, ,ïk vind
dat een mooi meisje. Houdt ze van me? Heb ik een
geweldige indruk op haar gemaakt. Gaat ze ontzettend
veel van me houden?' Hij tikte met zijn duim tegen
de rand zodat het doosje kantelend door de lucht
suisde. Het blauwe vlak kwam boven. Dit betekent
alles blauw blauw laten dacht hij teleurgesteld. Maar
ik heb ook niet eerst gevraagd welke kant Co ven
moest komen, ik heb over God beschikt en dat is on
eerbiedig. Hij raapte het doosje weer op, hield het
bij de bungelende trekker van de wc en zei: .Lieve
God, Vader in de hemel, is dit de goeie kant?" maar
de gekozen zwaluw kantelde niet boven. Dat is een
goed teken, dacht hij. dan was het dus tóch goed zoeven,
dat blauw. Daar gaat ie dan. Vlakbij de voet van de
porseleinen pot lag het vogeltje... svalan... Vogelaar
fronste ,dat is éénmaal' zei hij, .dat is nog niks. het
moet overtuigen en dat is dus tweemaal van de drie
keer blauw of vogel, dat geldt pas'.
Er werd op de deur geklopt. .Ik kom' riep hij hoorbaar,
met toiletpapier ritselend, ,ik kom zo'. Hij wierp 'het
doosje in de lucht, hoorde het met gesloten ogen val
len en na een poosje keek hij. De gehate zwaluw uit
Uddevalla was er weer. ,Nu gaat het erom', dacht
hij nerveus. ,Nu gaat het erom, de laatste keer is
altijd de belangrijkste'. Hij wierp het doosje in de
lucht en keek pas toen de stilte weer was terugge
keerd. Vogel. .Drie van de drie', dacht hij somber, .dat
is eigenlijk geen twee van de drie, zoals was afge
sproken'. Teleurgesteld raapte hij het doosje op. .On
beslist', zei hij knorrig, .als ik een man tegenkom op
deze wandeling met een hoed én een bril dan is dat
een gunstig teken' (pp. 74-75).
A ltijd even een ruimte opzoeken waar geen mensen
zijn, een andere weg naar God is er niet', heeft Vo
gelaar terzijde gemompeld, en zo. in het duister tastend,
overal verbanden vermoedend en voelend zoekt Voge
laar-Brakman zijn weg af naar God. Het is een boeiend,
maar erg duister verslag geworden en de strijd is nog
lang niet beslist: .Het beste ïn de mens wil dood.
het slechtste in hem wil leven. Plezier :s schuld. God
is geen schone zaak. verdomd niet. Het is een vuile
bezigheid die weg naar God. een ploeter en een strom-
peltocht. Ik weet het, het is In al mijn vezels neer
gelegd. God en ik, Ik en God, wij zijn naijverig op el
kaar, de spelregels zijn hard en daarbuiten is geen belo
ning en ik wil er altijd om getroost worden. Wanneer
ik dat bij elkaar veeg, wodt het maar één woord en
dat is moeder... Streel mijn hoofd Ma. mijn lief oud
zeilschip... toe, ik heb mijn moment van zwakte'.
Willem Brakman: Het godgeklaagde feest.
Querido, Amsterdam, geb. 14,S0.
Willem Brakm