EEN ECHTE KERSTENGEL
daarom
vier ik
kerstmis
P
W-
HELMUTH
THIELICKE
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT - KERSTNUMMER 1966
Professor doctor Helmuth Thielicke, hoogleraar aan het semi
narium voor systematische theologie te Hamburg, schreef dit
jaar voor ons blad de kerstoverdenking. Het seminarium, waar
aan prof Thielicke doceert, is een onderdeel van de universiteit
van Hamburg.
Prof Thielicke is in Duitsland en daarbuiten een vooraanstaand
theoloog.
Hij ontleent zijn bekendheid aan tal van publikaties en boeken
die de mens, de maatschappij en de kerken tot onderwerp heb
ben.
Professor Thielicke gaf zijn overdenking de titel Daarom vier
ik Kerstmisals antwoord op de vraag Waarom vier ik Kerst-
Wanneer aan mij gevraagd wordt waarom ik ate christen Kerstmis
vier antwoord >k intuïtief en de eerste plaats, omdat door het
kerstgebeuren iets is geschied dat mij heeft geraakt en omdat daarop
ook nu maar alleen wanneer ik er een ogenblik van besinning
voor neem en mij ervoor openstel iets in mij kan worden bewerkt.
Ik besta bij de gratie van het wonder dat God niet het zwijgend
beginsel van alle leven op aarde is, maar dat hij persoonlijk tot
mij komt, tot in de diepte waar ik mijn leven leef- Ik zie dat aan
hem die daar als kind in de kribbe ligt en die anders is dan vrij allen.
Ik zie hoe hij, van wie geschreven is dat heel de wereld hem niet
bevatten kan binnentreedt in de wereld van het aardse kleine,
van mijn eigen aardse kleinheden. Hij komt in een wereld waar
ballingschap tot de dagelijkse orde behoort en waar karavanen
vluchtelingen langs de wegen zijn. Dat hij te vinden is in het land
van de melaatsen, de verontrusten, de verloren zoon en de arme
oude vrouwtjes en dat hij zich daar bevindt waar mensen elkaar
het bestaan betwisten, waar mensen sterven en waar mensen vallen
onder de handen van andere mensen.
Het is een buitengewoon gebeuren, wanneer in de wereldgeschiedenis
Iemand opstaat die zegt: ik.ben de zoon van God en: Ik en de
Vader zijn één. Slecfyts "éénmaal is dat f eitelijk gébèivrd, zonder dat
de mens die zich aldus aandiende niet tegelijkertijd bij wijze van een
soort legitimatie deze aanlcondiging gestalte probeerde tè geven door
zich een bovenaardse houding aan te meten, ofwel door de bewoners
van deze aarde te verbijsteren met zijn wijsheden, opwel door hen
een blik te gunnen vn een hoog.verheven wereld. Deze ene maal ging
het om een mens die erom vroeg zijn hoge aanspraken juist te
aanvaarden omdat hij zich neerliet in de diepste diepten. Een zoon
van God die zijn predikaat verdedigt met het argument dat hij ook
van de armsten en de met schuld beladenen nog de broeder is en hun
lasten op zich neemt: tegenover een dergelijk fenomeen kan men
slechts het één of het ander men aanschouwt het met scepsis
en men knielt in aanbidding neer. Een derde keus is er nietWelnu,
ik kniel m aanbidding neerDaarom vier ik Kerstmis.
De Vader die volgens het gezangenboek daar boven ds
sterrenhemel is, zit in een ivoren toren, hoog en droog. Ik sta met mijn
lofprijzing in de regen en mijn stem bereikt hem niet. En of ik nu
ergens zit als onderhuurder of in een villa woon, mijn grondvlak is en
blijft een glibberige helling. Wat heb ik er in zo'n positie aan, wanneer
men mij zegtluistert u eens, er bestaat so iets als een hoogste
intelligentie. Die heeft de schepping van de wereld uitgedacht, de
wetten van oorzaak en gevolg uitgevonden en de planeten netjes in
hun banen geplaatst- Ik kan dan alleen maar zeggen: ,Ach, kom.
Een mooie gedachte, maar bijna te fraai om waar te zijn' en dan
pak ik mijn krantje weer of ik zet het tv-toestel aan. Want dit is
geen boodschap, waarmee ik leven kan.
Maar wanneer iemand mij zegt: JSr is iemand die u in uw bestaan
gadeslaat, die 't zich aantrekt wanneer u uw eigen weg gaat en
hij heeft er heel wat voor betaald (namelijk alles tussen kribbe en
kruisj om voor u de ster te zijn waarnaar u mag uitzien, oni voor u
de staf te zijn waarmee u vooruit kunt en de bron waaraan ji kunt
rusten wanneer iemand mij dat zegt, dan is mijn interesse gewekt.
Want als dat klopt, als het werkelijk klopt dat er iemand is die
belang in mij stelt en die mijn lot wil delen, dan kan dat in één klap
alles wait ik tot dan toe hoopte en vreesde in een ander licht zetten.
Dan zou dat in mijn leven een revolutie kunnen zijn en niet alleen
een revolutie in mijn leven, maar ook in mijn inzicht...
Ik geloof namelijk dat alle atheïsten, nihilisten en agnostici in een
opzicht best gelijk zouden kunnen hebben: wanneer zij zeggen dat zij
in het verloop van de historie geen aanknopingspunten kunnen vinden
voor een godsbesef en voor een verheven conceptie, naar de lijnen
waarvan onze wereld bestuurlijk wordt bewogen- Maar nu Kerstmis.
Dit gebeuren leert ons het inzicht onze betrekking tot de wereld op een
geheel andert basis te plaatsen, dat wij niet langer uit de structuur
van de wereld de gevolgtrekkingen malcen die op God betrekking
hebben, maar dat wij het kind in de kribbe tot uitgangspunt nemen.
De wereld in al zijn verschijningsvormen is een mysterie maar
voortaan is er in dat mysterie een vast punt: de kribbe. Want
wanneer dit kina er eenmaal is, dan is dat ook het punt vanwaar
de harteklop der wereld uitgaat.
Ik wil daar graag nog een vergelijking aan toevoegen. Wanneer ik
een mooi stuk weefsel door een loep bezie, dan is het beeld in het
midden van het glas scherp en helder. Aan de rand echter komt er
een vertekening in. Maar daardoor laat ik mij niet tot de vergissing
verleiden dat het weefsel-zélf niet deugt. Zo eigenlijk is het ook met
het wonder van inzicht, dat het kerstfeest mij schenkt- Beschouw
ik de wereld in het licht van de blijde boodschap, dan is er helderheid
m het middenHier zie ik het wonder van de liefde, die zich
wegschenkt tot in de diepste diepten van de wereld. Aan de randen
echter, ver van het kerstliclvt, is het beeld onzuiver en vertekend.
Daarom moet de blik van de mens, die de neiging heeft van de hak
op de tak t,e springen, zich steeds weer herstellen en zich vestigen
op de kern van het leven en op het geheim van het leven dat zo
diep is dat het slechts door hen die geloven te vatten is en ook door
hen nog maar amper: dat God mens geworden is en dat ik nu in het
duister niet meer alleen sta.
Daarom vier ik Kerstmis.
A I'
*1
*1
Helemaal achter op de zolder, weggeschoven in een hoekje, staan drie grote
dozen. Het zijn maar heel gewone dozen, zo te zien van vaalbruin karton. In
de ene doos zitten lapjes, in de andere baby-kleertjes, maar in de middelste
doos... Nou, als je die openmaakt, dan knipper je met je ogen. Je weet niet
wat je ziet. Goud, zilver, stralend rood en fonkelend groen! Bovenop ligt een
glazen zeepbel, waarin alles wonderlijk weerspiegelt. Oh, je zou met allebei je
handen diep in die doos willen graven en dan al dat moois door je vingers laten
glijden. Toch kun je dat beter niet doen. Er zou iets kunnen breken. Want al die
ballen, die sterren, die slingers zijn vliesdun en heel teer en heel licht. Er is een
zilveren vogeltje bij dat weegt zo licht als een veertje. Naast dat vogeltje ligt
een engeltje. Maar daar vertel ik straks nog meer over. Nu doen we de doos
weer dicht.
Kijk eens naar de ramen... Daar
staan bloemen op van ijskristal. Als
de zon er op schijnt gaan ze flonke
ren. Maar als de zon er te lang op
schijnt dan gaan ze smelten. Dan
druppelen ze als tranen langs het
'glas naar beneden.
Kijk eens naar buiten... Daar is alles
wit. De huizen hebben dikke donzige
daken gekregen en de schoorstenen
hebben witte mutsen opgezet. De kin
deren op straat hebben ook mutsen
op van kleurige wol, en ze hebben
dassen om en warme wanten aan.
Midden op het pleintje staat een
merkwaardige witte meneer. Hij heeft
koolzwarte ogen en een wortelneus.
Zijn mond is een lange lachende
streep. Hij heeft een roestige hoge
hoed op van kachelpijp. Een klein
jongetje is ijverig bezig knopen aan
zijn jas te zetten.
In het huis met die zolder wonen
drie mensen. Een vader, een moeder
en een klein meisje. Dat kleine meisje
is 7 jaar; ze heeft blonde vlechten en
blauwe ogen. Ze heet eigenlijk Hen-
riëtte. Dat is nogal een deftige naam
hé? Maar omdat ze zulke lange dun
ne benen heeft, wordt ze door haar
vader altijd Hertje genoemd. Zo zul
len wij haar ook maar noemen.
Vader, wanneer gaan we de kerst
boom versieren?' vroeg Hertje. .Over
morgen', zei vader ,Nog twee nacht
jes slapen'.
,Dan pas' zucht Hertje, ,dat duurt
nog zo lang'.
Fronsend liep ze de kamer uit. Maar
opeens klaarde haar gezichtje op. Ze
liep vlug naar boven, regelrecht naar
het hoekje met de drie dozen. Ze
deed de middelste doos open en daar
haalde ze iets uit. Nee, niet dat vo
geltje dat zo licht weegt als een veer
tje, maar het kleine engeltje. Dat is
haar eigen engeltje. Vorig jaar van
oma gekregen. Ze hebben het samen
uitgezocht.
.Hebben engelen ook namen, oma',
had Hertje gevraagd.
Ja zeker kind', zei oma toen. We zul
len jou engeltje Gabriël noemen'.
,Wat ben je toch mooi, Gabriëltje',
fluisterde Hertje. ,Ik was al een beet
je vergeten dat je zo prachtig bent...
met dat mooie golvende haar, die leu
ke vlerkjes en het zilveren bazuin-
tje...
Je hebt al een heel jaar in die don
kere doos gelegen, nu mag je met mij
mee. Ik zal een mooi plekje voor je
zoeken, maar waar.
Weifelend stond ze met het engeltje
in haar hand.
.Hertje', riep vader van beneden, ,ga
je mee naar de bosvyver de eendjes
Ja fijn, ik kom zo', riep Hertje terug.
Weet je wat Gabriël, ik neem jou ook
mee. Ze stopte hem in de zak van
haar mantel. Een warm wollen hol
letje voor Gabriëltje, een erg geheim
holletje... Niemand mocht er iets
van weten. Vader en moeder ook niet.
Niemand.
Hertje huppelde al vooruit en even
later waren ze in het bos. De sneeuw
knerpte onder hun voeten.
,Het is hier nou zo vreemd', zei Hert
je peinzend, ,heel anders dan anders.
Het is zo stil...! ,Ze bleef even staan.
,Hoor eens hoe stil het is vader!'.
De bomen stonden roerloos, de gril
lige takken bedekt met een dikke
even aan en toen gingen ze sneeuwen,
mollige laag wit. Hertje schudde er
even aan en toen gingen ze sneeuwen.
En de zon zag er die middag zo ge
heimzinnig uit. Als een gloeiende
oranje ballon hing hij achter de top
pen van de bomen. Het was net een
betoverd bos.
.Misschien komen we straks de
sneeuwkoningin wel tegen', zei Hert
je.
,Wie weet', antwoordde vader.
Bij de eentjes was het helemaal niet
stil. Het was er een gesnater van je
welste. De boswachter had een wak
in het ijs gekapt en in dat wak troep
ten alle eendjes samen. Toen de zak
met brood bijna leeg was, zei vader:
,We zullen even om de vijver heen lo
pen. Misschien zitten er verderop ook
nog eendjes en die moeten ook wat
hebben'.
Zo af en toe bleef Hertje even achter
en dan haalde ze stiekumpjes het en
geltje uit haar zak. Zie je wel hoe
mooi het hier is Gabriël?
Het was al bijna donker toen vader
en Hertje thuis kwamen. Dat was een
fijne wandeling hé Gabriël? Hertje
stopte d'r hand in haar zak. En toen...
Toen ontdekte ze iets heel vreselijks.
De zak was leeg... Gabriëltje was
weg...!
Het was al veel te donker om nog te
gaan zoeken en ze kon er met nie
mand over praten, want het was een
geheim. Hertje ging die avond heel
gedwee naar bed.
,Wat heeft ze toch', zei moeder. ,ze
zag er zo triest uit na die wandeling.
Is er iets vervelends gebeurd onder
weg?'
.Welnee', zei vader, ,we hebben juist
erg gezellig gewandeld en we hebben
nog sneeuwballen gegooid. Nee, er is
niets gebeurd'.
De volgende moi'gen werd Hertje
wakker met een raar dof gevoel in
haar hoofdje. Ze had akelig ge
droomd, van verloren engeltjes die
buiten in het donker lagen te huilen
van de kou.
Ik moet Gabriëltje gaan zoeken
dacht ze. Nu direct voor er andere
mensen in het bos komen. Vlug kleed
de ze zich aan sloop op haar tenen
naar beneden en glipte stilletjes de
voordeur uit. Ze ging precies dezelfde
weg die ze de vorige dag met haar
vader had gelopen. De zon kwam op
en kleurde de hemel prachtig licht
roze. Maar daar zag Hertje niets van,
want ze keek alleen maar naar bene
den. Ze liep heel langzaam en inge
spannen tuurde ze naar het witte
pad. Haar ogen gingen er van prik
ken. Als ze hem nou eens nooit meer
terugvindt? Dan is er met Kerstmis
een leeg plekje aan de kerstboom en
dan zullen de sterren en de slingers
wel denkenWaar is Gabriëltje toch.
De eendjes sliepen nog. Ze zaten aan
de kant van de vijver met hun kopjes
weggedoken in hun veren. Maar toen
ze Hertje hoorden aankomen werden
ze wakker. Kwakend kwamen ze aan»
,Ik heb geen brood voor jullie', zei
Hertje spijtig, ,daar heb ik niet aan
gedacht. Maar ik heb zelf ook nog
niet ontbeten hoor!'
Toen vroeg ze aarzelend: .Hebben...
hebben jullie Gabriëltje soms ook ge
zien?'
Kwaak,kwaak, zeiden de eenden,
kwèèèk, kweèeèk.
Nou ja, dat kon van alles betekenen.
Hertje haalde haar schouders op en
liep speurend verder langs de vijver.
Misschien komt Gabriëltje nooit
meer terug. Misschien heeft iemand
hem doodgetrapt en ligt hij nu kapot
en ellendig onder de sneeuw.
Ze veegde ze met haar mouw weer af.
De tranen sprongen in Hertjes ogen.
Het is maar goed dat ze even bleef
staan om die tranen af te drogen, an
ders had ze Gabriël misschien wel
nooit meer teruggevonden. Nou ziet
ze hem opeens liggen, vlak voor haar
voeten.
Een heel, heel klein blinkend wezen
tje. Ze pakte hem behoedzaam op en
de sneeuw van zijn vleugel-
Gabriëltje', fluisterde ze, .Gabriëltje,
wat heerlijk dat je weer terug bent.
Zul je nou nooit meer weggaan?
Nu moeten we gauw naar huis hoor,
want...' Wat hoort ze toch? Een
zaehtklagelijk geluidje. Hertje keek
om zich heen en toen ontdekte ze het
eendje, het zat vlakbij op het ijs.
Hertje ging er heen en aaide het over
zijn kopje. Het eendje liep niet eens
weg.
,Wat is er beestje, heb je honger?
Wat zit je hier eigenlijk gek, waarom
ben je niet bij je vriendjes? Oh...!'
Opeens begon Hertjes hartje te bon
zen van schrik. Nu zag ze waarom
het eendje niet wegliep. Het zat met
zijn pootjes vastgevroren aan het ijs.
Hij kón niet meer weg! Wat erg!
Hertje pakte met allebei haar handen
zijn lijfje en probeerde hem los te
maken. Maar hij zat muurvast.
Ik moet hem helpen, anders gaat hij
dood, dacht Hertje. Als ze nou iets
scherps had, dan kon ze het ijs mis
schien lossnijden. Met een takje mis
schien. Maar het takje knapte af op
het harde ijs. Met haar handen het
ijs laten ontdooien? Dat ging ook
niet. Haar handen werden steenkoud
en het ijs bleef keihard. Hertje keek
Wanhopig naar het eendje, dat kou
welijk in elkaar gedoken zat. Hij mag
niet doodgaan, ik zal mijn vest uit
doen en dat over hem heenleggen. En
als ik dan met mijn wanten hard
over het ijs wrijf smelt het vast wel.
Over het bospad kwam een jongetje
aahlopeiï, met een sleetje achter zich
aan. Bij de vijver bleef hij verbaasd
staan kijken. Hij zag een grote rode,
gebreide bobbel op het ijs en een
meisje dat op haar knieën daarnaast
zat.
,Wat doe je daar?' riep hij.
,Hij zit vast!' riep Hertje terug,
,kom eens helpen!'
.Zielig zeg', zei het jongetje. Er
kwam een dikke denkrimpel boven
zijn neus. ,Als je nou zo doet hhhhh
dan komt er stoom uit je mond en
stoom is warm', zei hij geleerd, ,en
dan gaat het ijs smelten'. Laten we
het maar eens proberen'.
'k Heb een zakmes bij me', zei hij een
poosje later. ,als we nou eens...'
De kinderen zwoegden wat ze konden.
,Ik heb zo'n kou aan mijn handen',
klaagde Hertje. ,Dan moet je ze in je
mouw stoppen' zei het jongetje.
,Ik heb een engeltje in mijn zak. Wil
je het eens zien?' Hertje haalde Ga
briëltje tevoorschijn.
,Leuk dingetje zeg', zei het jongetje,
zou ie echt kunnen vliegen? Ik heb
een hardstikke goeie tractor gekre
gen van sinterklaas, met rupsban
den...'
,Oh, kijk eens!' riep Hertje opeens,
hij heeft een paar stapjes gedaan. Hij
is los!'
Het eendje ging een eindje verderop
weer zitten en keek sufig voor zich
uit, met doffe oogjes.
,Hij is natuurlijk een beetje ziek van
de kou', zei Hertje, ,we nemen hem
mee naar huis, dan mag hij lekker bij
de kachel zitten'. Ze pakte hem op.
Hij was wel wat zwaar.
,Ga maar op de slee zitten, dan zal ik
jullie wel trekken', zei het jongetje
flink. Moeder keek wel even vreemd
op toen Hertje thuiskwam met een
onbekend jongetje en een ziek eendje.
,Waar ben je al die tijd geweest?'. Ze
bekeek het eendje nauwkeurig. ,Hij
is alleen maar bevangen door de kou',
zei ze', maar hij komt wel bij'. Geluk
kig dat jullie hem gevonden hebben,
anders was hij doodgevroren. Jullie
heben hem gered!'.
.Eigenlijk heeft Gabriëltje hem ge
red', zei Hertje, want als die er niet
geweest was...'
Daar begreep moeder natuurlijk
eerst niets van. Gabriëltje? Tja, dat
was eigenlijk een geheim, maar Hert
je heeft toch maar alles verteld.
,Ja, je hebt gelijk', zei moeder toen,
.Gabriëltje heeft het eendje gered.
Daaraan kun je zien dat hij een ech
te kerstengel is'.
Toen het Kerstmis was, zwom het
eendje weer gezond en wel rond bij
de andere eendjes. En de kerstengel
had een prachtig plekje boven aan de
boom. Zijn vleugeltjes schitterden in
het licht van de kaarsen.
Liesbeth Dieleman.