Avondje met COB zoon ontdekt dat zijn vader genie was Hitiers geliefde schilder heeft nog volop klanten kleine Alice twintig ramen aan de straat GEHEIME SCHILDERIIEN SENSATIE IN ENGELAND Zaterdag 30 oktober 1965 Illustratie: kunst van de zol der. Donald Rowberry met eer aantal werken van zijn vader, die twee jaar na zijn dood als een belangrijk kunstenaar wordt erkend. LONDEN Twee jaar na de dood van een onbekende Engelse artiest, wiens werk sluimerde in een enorme met ijzer beslagen kist, is officieel vastgesteld dat hij een belangrijk kunstenaar is geweest. Bij zijn dood heeft hij zeshonderd schilderijen en tekeningen nagelaten; deze werden pas ontdekt nadat een zoon de kist had opengebroken. Sommige zullen met overheidsgeld worden gekocht •om aan het Britse openbare kunst bezit te worden toegevoegd. De kunstenaar, die blijkbaar een pathologische afkeer had om be kend te worden, was Claude Row berry. Hij was een zakenman en overleed op ó7-jarige leeftijd te Woking, een stad ten zuidwesten van Londen. Zijn nalatenschap had een waarde van 55.000 gulden, doch niemand had ooit een blik mogen werpen op de schilderijen. Tot het werk van Rowberry behoren schetsen die hij tijdens de eerste we reldoorlog in de loopgraven van Vlaanderen en tijdens de Duitse luchtaanvallen op Londen in de twee de wereldoorlog heeft gemaakt. Row berry heeft nimmer een leermeester gehad. Voor een amateur toont zijn werk nochtans een ongelooflijke veel- zijdigheid; het getuigt ook steeds van een groot zelfvertrouwen. Deskundi gen zijn het er over eens, dat het na latenschap uiterst waardevol is, ook in geld uitgedrukt. in ogenschouw genomen door Philip Mayes, directeur van het Imperial War Museum te Londen. ,Ik ben be paald wel onder de indruk gekomen", zei hij. Hij voegde er aan toe, dat hij minstens tien schetsen voor de per manente collecties van het museum hoopt te De kunstwerken zijn ontdekt door zoon Donald, die te Woking dames kapsels creëert. Pas dit jaar, nadat 11ook zijn moeder was gestorven, heeft hij de geheimzinnige bergplaats ge opend door het hangslot te forceren. ,Het was voor mij geheel nieuw, niet zozeer de hoeveelheid doch juist de kwaliteit. Voor zover mij bekend was mijn vader volkomen een autodidact, maar ik constateerde meteen het zelf vertrouwen waarmede hij de onder ling zo sterk uiteenlopende stijlen en technieken toepaste', vertelt hij. ,Als hij een dag vrijaf had, trok mijn va der er stilletjes met zijn schilderspul len tussenuit. Thuis werkte hij op een zolderkamertje en hij was vaak tot diep in de nacht bezig. Niemand mocht een voet in dat kamertje zet- Tijdens blitz' Slechts éénmaal heeft Donald zijn vader aan een schilderij zien werken. ,Mijn vader lag toen als luitenant-ko lonel te Aldershot in garnizoen. In de tijd van de zware luchtaanvallen ging ik eens met hem mee naar het Londense Bast End. Als hij maar even de kans kreeg, ging mijn vader naar Londen om schetsen te maken van de verwoestingen, die de bommen hadden aangericht. Juist liepen wij in een straat te Whitechapel toen de voorgevel van een huis met een enor me dreun omlaag stortte. Toen zagen wij opeens een oude vrouw heel rus tig in een groot koperen bed liggen. Zij was dood. Mijn vader scheurde een strook papier van de rol die hij altijd bij zich had, prikte het op zijn teken bord, leunde tegen een hek en had het beeld van dood en vernieling bin nen vier minuten op het vel staan'. In de eerste wereldoorlog diende Row berry als sergeant bij de tankgroepen in Vlaanderen. Toen kreeg hij het op eens over zich, hij moest schilderen. Tijdens een kort verlof in Londen be steedde hij al zijn spaargeld aan het nodige materiaal. De commandant van de compagnie had voor hem een .vaderlijke belangstelling' en als de troep tijdelijk uit de frontlijn werd gehaald, kreeg Rowberry vrij van dienst om helemaal vooraan de strijd te volgen. Als bezeten zat hij dan te schetsen aan zijn geïmproviseerde Tussen de beide oorlogen verdiende Rowberry op uiteenlopende manier zijn geld, laatstelijk als vertegen woordiger van een firma in textiel met een jaarsalaris van 15.000 gulden. In 1939 keerde hij terug in het leger en na de periode van de Duitse lucht aanvallen werd hij gedetacheerd bij het Eerste Leger in Algerije. Vandaar dat zich in de nalatenschap vele pa steltekeningen met Algerijnse motie ven bevinden. Na de oorlog keerde Rowberry terug in de burgermaat schappij. Uiteindelijk was hij in dienst van een benzineha.ndel te Knightbrid- ge met een salaris van 30.000 gulden per jaar. Zijn laatste schilderijen boten op de Theems en een sinister profiel in een werveling van kleuren zijn gemerkt 1960. Genie' Nadat Donald Rowberry de werken van zijn vader had ontdekt, zorgde hij ervoor dat zij te Woking werden geëxposeerd. De gevraagde prijzen varieerden van 400 tot 1750 gulden. In een uitzending van Radio Londen, voor het buitenland bestemd, werd voor het eerst van een ontdekt genie' melding gemaakt. Uit Oxford en Du blin kwamen onmiddellijk verzoeken, het werk ook daar ten toon te stel len. Donald intussen is van plan vol gend jaar te Londen een representa tieve expositie in te richten. ,Mijn vader zou misprijzend het hoofd hebben geschud over al die drukte', zei Donald. ,Mijn vader deed altijd zo geheimzinnig, misschien zou een psycholoog het allemaal wel kunnen verklaren. In elk opzicht was hij an ders dan zijn eigen vader, een gefor tuneerde exploitant van onroerend goed te Brighton, een extraverte excentriek. Die deed soms erg rare dingen. Als hij een flink glas had ge dronken in zijn sociëteit, nam hij een taxi naar een van de bruggen over de Theems. Hrj ging dan op de rand balanceren, hield een toespraak tot de verbaasde voorbijgangers en nam dan een ferme duik in de rivier. Meestal kreeg hij dan naderhand tien gulden boete van de politierechter'. .Grootvader liet een massa rariteiten na, ook vier schilderijen. Dat waren de enige schilderijen die thuis aan de muur hingen. Alleen de voddenman zou ze de moeite waard hebben ge vonden', aldus Rowberry junior. Expositie Op een speciaal daartoe ingerichte expositie zjjn 43 werken van Rowber ry getoond. Zij zijn daar onder andere In de Galerie Schumacher te München is een tentoon stelling gehouden van 32 werken van de te Rottach aan het Teaernmeer wonende 63-jange Paul Mathias Padua, schilder van vooraanstaande persoonlijkhe den. Padua noemde de expositie ,De geboycotte schilderijen'. De werken.waren namelijk tussen 1950 en 1955 door jury's geweigerd voor tentoonstellingen in hef ,Haus der Kunst' te München. De oorzaak van deze boycot, die overigens niet zeer consequent werd gevoerd, was niet zozeer de kwaliteit van de werken dan wel de omstandigheid, dat Padua onder Adolf Hitler een der geprotegeerde schilders van het derde rijk was. Padua schilderde onder meer de beroemde ,Leda met de zwaan', die door Hitier voor zijn .arendsnest' Berghof bij Berohtesgaden werd gekocht. De ,Führer' betaalde er 2700 mark voor. Padua voelt zich een uitgestotene om dat hij, zoals Peter Brugge kortgeleden in ,Der Spiegel' schreef, ,zijn vaderlandse plicht met het penseel vervul de'. Padua schilderde ook een werk, dat ,Der Führer spricht' werd genoemd en in 1941 maakte hij twee schil derijen van de oorlog; .Vlammenwerper' en ,10 mei 1940' da.t een voorstelling bedoelde te geven van het over steken van de Rijn in een rubberboot. Padua haalde er soldaten van de Wehrmacht voor in zijn atelier. Moge Padua in de naoorlogse kunstwereld niet meer zijn ge accepteerd, over klandizie als portretschilder heeft hij stellig niet te klagen. Alles wat in West-Duitsland rang en naam heeft, liet zich door Paul Mathias Padua op aet canvas zetten. Krupps .Generalbevollmachtigter' Berthold Beitz telegrafeerde Padua zelfs uit Moskou om hem even te laten weten, dat hij niet op de afgesproken dag zou kunnen poseren. Omdat de heer Beitz het met zijn zaken zo druk heeft is het schilderij nog niet vol tooid. Hij en Padua zijn echter vrienden. Wef schilderde Padua de dirigent Herbert von Karajan, de Beierse mi nister van landbauw Alois Hundhammer, aartsbisschop Makarios uit Cyprus, de Nobelprijswinnaar en ontdek ker der atoomsplitsing prof. Otto Hahn, de industrie magnaat Flick, de vroegere Franse ambassadeur in nazi-Duitsland en in de naoorlogse bondsrepubliek Fran- gois Poncet, wijlen de tekenaar Gulbransson, de actrice Triide Hesterberg en de cellist Ludwig Hoelscher, om er maar een paar te noemen. Padua is een vriend der machtigen en prominenten', schreef Peter Brügge. Al leen met zulke klanten kan de portrettist een goede boterham verdienen. Overigens behoeft Padua al lang niet meer ,om den brode' te schilderen. Hij bezit een landhuis in Portugal en een villa te Rottach am Te- gernsee, die vroeger het eigendom was van de film- actrice Fritzi Massary. Daar is hij omgeven door kunst schatten van eigen hand. Hy is een der weinig talrijke .officiële' schilders van het derde rijk, die ook in het naoorlogse Duitsland erkenning als kunstenaar wilde krijgen. Padua doet dit met behulp van een bureau voor public relations te München, dat zich meestal druk maakt om Schlagerzangers en -zangeressen. Zijn ten toonstelling in de Galerie Schumacher bracht de pers op de been. De reacties waren zeer uiteenlopend, doch in elk geval was de ,haute-volée' aanwezig. Ook kwam Padua's dochter Amanda Leonore, een kind uit een zij ner drie huwelijken, Acht jaren lang had zij zich niet om papa bekommerd. Nu herkende Padua zijn eigen dochter niet. Artistiek is het seizoen 1964-1965 voor de Nederlandse Comedie ramp zalig geweest met in de grote ensce neringen de lelijke, stijlverwarrende voorstelling van Maria Stuart' en een ,Dreigroschenoper' welke als een car navaleske cabaretskefch over de plan ken ging. Een weer opnemen van Bre- dero's kleurrijke Moortje' en het door spelen van ,Wie is bang voor Virginia Woolf?' kon de indruk niet wegnemen dat er malaise heerste in de schouw burg, die zich de eerste van het land noemt. De inzet van het seizoen 1965- 1966 is onmeetbaar sterker. Na een reeks van jaren is het canailleuze ,Ei', met Guus Oster als de versierder, weer opgenomen. Er staat dus ook een stuk op het repertoire waarom kan wor den gelachen, al moet dat, met het oog op de buren, achter de hand gebeuren. Belangrijker echter is, dat de twee ech te premières stukken brengen, die moe ten worden gespeeld omdat ze het toneel van vandaag zijn en omdat ze dit zijn in groot formaat. Begonnen is met ,Niet als bewijs toege laten' van John Osborne, de nog steeds tot de jonge Engelse garde behorende schrijver, van wie eerder in Nederland .Omzien in wrok' en ,De humorist' (met stuk dat zindert van strak gespannen emotie. Het is bijna een teveel, dat drie uur lang te ondergaan. Maar er is geen uitweg, juist omdat die er niet is voor Bill Maitland, advocaat, man die vals staat in het leven, vals tegenover zijn vak, zijn vrienden, de liefde. Bedrog moet worden betaald. Bill Maitland be taalt het met volstrekte eenzaamheid omdat hij alles om zich heen, wat hij zo kundig aan zijn touwtjes scheen te heb ben, verliest, hoe hij ook probeert zijn vat erop te behouden. Bill Maitland ver zuipt in de schijn van zijn welvaarts staat. ,Niet als bewijs toegelaten' is een be langrijk 6tuk. Het heeft te Amsterdam een adequate voorstelling gekregen doordat de Nederlandse Comedie voor de hoofdrol kon beschikken over Bob de Lange, die van de Haagsche Comedie is overgekomen. Na een jaar komische rollen was men bijna vergeten dat Bob de Lange tevens een groot karakter- speler is. Zijn eerste rol te Amsterdam is een uitputtingsslag, die hij virtuoos overwint. Onbegrijpelijk Als tweede première bracht de Neder- landsche Comedie .Kleine Alice' van Edward Albee. Ook dit stuk is een uit puttingsslag, zowel voor de hoofdrollen (in dit geval alle vijf de rollen) als voor het pubiek. Van Albee, de schrijver van ,Wie is bang voor Virginia Woolf?' verwacht men trouwens niet anders. Maar er is een verschil met de slag die op het toneel en in de zaal moet worden geleverd voor ,Niet als bewijs toegelaten' en ,Wie is bang voor Virginia Woolf Om het te beperken tot het aandeel van de bezoe ker: als het doek voor het laatst dicht gaat is hij groggy, maar deze keer weet niet achter te komen met welke bedoe ling. Zelf heeft hij gezegd dat men het stuk niet behoeft te begrijpen. ,Mijn raad is deze; Laat U in uw stoel weg zakken, laat het over U komen, neem het in U op, zoals U een muziekstuk of een droom in U op zou nemen'. Het is een vriendelijk advies, doch voor een toneelstuk gaat dat niet op. Er staan geen visioenen, maar mensen op het toneel die (buiten)-menselijke dingen zeggen en doen. Dat moet te volgen zijn. Zoals te volgen is waarom de man en de vrouw in ,Wie is bang voor Virginia Woolf' elkaar afmaken, ook al zou men dit soort mensen niet graag in de kennissenkring hebben. In Aibees nieuwste stuk kijkt men naar een noodlotstragedie, die niet werkelijk blijft. Herkenbare figuren zijn er wel. De advocaat, die de kardinaal vernedert omdat deze hem vroeger, op school, voor vieze spelletjes heeft gebruikt. De kardi naal. een pompeuze kerkvorst, die zijn verleden heeft vergeten en die bereid Is zijn vriend en secretaris te verkopen voor een bord vol linzen, al zijn die lin zen dan vele honderden miljoenen vaard. De neurotische, seksueel onbevre- een andere vroegere minnaar, de butler, die op zijn beurt weer een verhouding heeft met de advocaat. De secretaris van de kardinaal, een wereldvreemde zoeker naar martelaarschap dat hij meent te vinden door zich voor zijn geloof op te offeren en te trouwen met de kasteel- vróuwe, Alice. Doomsoel? De personen die in het stuk van Albee rondlopen zijn wel le herkennen, ook al zijn het extremiteiten en zijn de per verse onderlinge bindingen er in de re gie van Ton Lutz niet nog eens extra dik opgelegd, eerder wat vervaagd. De dreun uit de onbekende hoek komt even- Wel omdat Albee veel meer wil vertellen dan een verhaal over gefrustreerden. Zijn personages dienen namelijk niet het bewijs van een intermenselijke situatie, zij zijn er om zichtbare vorm te geven aan een in toneelvormen geklede filoso fie over God als werkelijkheid en God als abstractie. Albee vindt zijn stuk een metafysisch droomspel. Het' doet zich echter voor als een zeer reële, door aardse mensen be paalde, nachtmerrie. Er is kortsluiting tussen de middelen (tekst en acteurs om die tekst te spelen) en het doel: het her kenbaar maken van een filosofie. Dat is het tekort van het stuk. Het is echter een tekort in grote stijl omdat men achter de blijvende verwar ring, die het stuk oproept, de noodzaak voelt van het betoog dat er bij de schrij ver uitmoet. De regie moet hondsmoeilijk zijn ge weest.'Hetgeen tusen de lijnen is ge schreven en niet in zichtbare woorden en handelingen is gevangen, moest toch zichtbaar eD herkenbaar worden ge maakt. Het kon dan ook niet anders dan blijven bij een gedeeltelijk aanvoelen. Doorlopend heeft men het gevoel dat de acteurs eigenlijk niet geheel begrijpen waarom zij doen wat zij doen. Ook dat echter is een zoveelste deel van de span ning, de geladenheid, die. het stuk op roept. Een avond naar de schouwburg om er .Kleine Alice' te zien is afmat tend- maar beslist de moeite waard. Illustratie: de Nederlandse Comedie gaf als première ,Kleine Alice' van de auteur Edward Albee, geregisseerd door Ton Lutz. In de hoofd rollen onder anderen Han Bentz van den Berg en Ellen Vogel. WAT HARTELIJK GEBABBEL een vertelling' noemt Olare Lennart haai' nieuwste werk .Twaalf ramen aan de straat'. .Vertelling' klinkt bescheidener dan roman', vooral in een tijd waarin het sim pelste verhaaltje als roman wordt aangekondigd. Vertellen doet aan iets onderhoudends, gezelligs denken. Centrum van de vertelling in kwes tie is dan bovendien een lief, hartelijk, gul schepsel, Kit Brinkman, een wat korte, poezelige vrouw. Niet jong, niet oud, niet mooi, niet lelijk, niet dom en niet intelligent, maar tegenover al die nieten staat haar goeiigheid, haar hart van goud. Zij is een kinderloze weduwe, maar ze lijkt wel de personificatie van de moeder-gestalte: ze is daar met haar geurige kopje koffie, haar interieur vol lieve prulletjes, haar poes en haar canapeetje waarop iedereen graag eens gaat zitten om wat te praten, z'n hart uit te storten, te lachen, te huilen. Kit luistert, beurt op. Zij was er in de dertigerjaren, gedurende de oor log en ook nog daarna: ,Ook de na-oorlogse generatie scheen aan niets zo'n intense behoefte te hebben als aan koffie en vriendelijkheid', leest men op een der laatste bladzijden. Clare Lennart heeft Kit Brinkman met veel liefde getekend, en het aardige is, dat wat voor Kit Brink man geldt, ook geldt voor Clare Lennart als schrijfster. Ook Clare Lennart de auteur, persoonlijk kennen we haar niet heeft iets erg hartelijks en gezelligs. Het opgeschroefde geschrijf over haar, zo als Fré Dommisse produceerde, sohaadt haar. Het is onzinnig, haar een groot talent, een schrijfster van klasse te achten. Zij is, op haar best, een auteur die een warm plekje krijgt in het hart van de lezer; ze is een soort Kit Brinkman in de letteren: hartelijk, keuvelend, gevoelig, af en toe een heel fijne ob servatie, veel liefde en eerbied voor het leven, liefde voor dieren ook en voor de natuur. Alles wat heimweeachtig' en huiverig, maar zich zelf af en toe danig overschattend, en dan ziet men de keerzijde van de medaille: onvermogen tot de beslissende greep, een zeker gebrek aan cultuur, dat gemaskeerd wordt achter een in allerijl opgetrokken vals geveltje, Weinig allure en toch een tikkeltje pretentie (dit mist Kit ten enenmale en dat maakt deze figuur zo sympathiek!). Wat Clare Lennart maakt is niet groot, het is op zijn hoogst lief en aar dig, men leest het met een tikkeltje vertedering. Er is een vleug humor, wat levenswijsheid, wat zacht gemijmer het heeft iets erg .voorbij's'. Clare Lennart weet als weinigen de sfeer op te roepen van het jongemeisjesleven uit het begin van deze eeuw, de tijd toen de meisjes niet droomden van een sportieve, gespierde jongen met Iets overmoedigs in de ogen, doch eerder van een dichterlijke, wat weke jongen met een afwezige blik, die met een tikje vermoeide gratie correct zijn avondkostuum droeg en haar ten dans nodigde. Kit Brinkman was met zo'n man getrouwd geweest. Carel Brink man was leraar Frans en hij speelde uit liefhebberij voortreffelijk piano, doch hij wilde nimmer in het openbaar optreden. Hij was niet gezond, stierf vry jong en Kits pensioentje was magertjes. Het ver haal begint in de dertiger jaren, als Kit Brinkman samen met Carels vriend Jiirgen Vögeli, een violist op zijn retour, een groot herenhuis gaat bewonen in Rotterdam. Het is het huis met de twintig ramen aan de straat, en de mensen die dit huis gaan bevolken leveren de stof voor de vertelling. Het is een aloud beproefd recept dat het tel kens weer doet. Het procédé heeft iets fascinerends, doordat de af wisseling en de onderlinge wisselwerking kans geeft vele facetten van het ieven in een bepaald tijdvak te belichten. Nu heeft Clare Lennart zich werkelijk niet erg om de vorm van haar vertelling bekreund: zij haakt hier en daar in op oude motieven, maar strak is de bouw al lerminst; het verhaal maakt, qua vorm, eerder een rommelige indruk zij heeft maar wat raak verteld, (soms zelfs totaal vergeten waar ze was, zoals op pag 39, waar ze ineens, volkomen onlogisch, beweert: ,Ziju spel maakte de indruk een geniale improvisatie te zijn en dat is nog zo', van iemand, wiens dood, in déze laag van het vertellen, reeds op pag 28 vermeld was). Trouwens, op de slakken zout leggend: het Frans, Duits en Engels waarvan Clare Lennart zicli veelvuldig bedient, bevat nog al veel fouten (terwijl zij toch gemakkelijk de schijn had kunnen vermijden dat het eventueel haar schuld is door die duide lijker op haar protagonisten af te wentelen, die hun talen inderdaad zomaar wat opgepikl heten te hebben) en ook haar Nederlands is wel eens wonderlijk. Kunnen .prominente jukbeenderen' er nog mee door? Doch terug naar het ,huis vol mensen'. Naast Kit. het oerge zonde, gezellige vrouwtje is de violist Jürgen Vögeli het duidelijkst getekend. In diens leven schuilt een roman Clare Lennart zou dat leven mogelijk best eens kunnen .uitdiepen'. Jürgen is namelijk een heel interessant geval'. Hij was een geniaal violist zolang zijn leer meester leefde. Deze meester, een r(jke Duitser, aanbad de talent volle jongen, doch hij hield zichzelf volkomen in bedwang en er had nooit ook maar een liefkozing zelfs tussen hen plaatsgevonden. Toch had deze zwaai- geladen amoureuze krachtoverdraging blijkbaar onbe wust op Jürgen ingewerkt. Hij was al frêle en .herfstig'. Na de dood van de leermeester, die hem tot zijn erfgenaam maakte, begon Jürgens talent te welken hij haalde nooit meer de oude hoogte, al bleef hij een violist van klasse, Zyn huwelijken (drie stuks) mislukten alle:.hij houdt van plantureuze Junotypen die hij niet bevredigen kan of van elfachtige prille wezentjes (dat mogen dan meisjes of jongens zijn) die hem echter niet meer boeien als het prille, juveniele er af is. Toch trouwt hij met zo'n meisje, doch als zij een kindje verwacht, staat zij hem tegen. Petra, zijn dochtertje, zal hij verafgoden tot zij zelfstandig wordt. Prompt valt hij dan weer, bijna zestig jaar oud, (het is een heel vermakelijke episode) in de strikken van een wat boerse, welige jonge vrouw die zich zo ongegeneerd opdringt dat hij haar niet meer weet te ontlopen. Doch ook dit gaat mis. Nogmaals: dit leven is boeiend geschetst, van Jürgen Vögeli zou wat te maken zijn. Dat geldt echter niet voor zijn dochtertje Petra, die danseres wordt, en nog minder voor de Russische .zoveeisterangs' ballerina Valen tine, die volgens een volkomen versleten schablone getekend is. Van af haar introductie tijdens de sneeuwjacht tot aan haar goedkope dood is Valentina .mislukt' enkel de dood van haar hondje is roerend getekend maar daar kon Clare Lennart zich dan ook eens lekker laten gaan. De andere figuren zijn nog minder markant, men vergeet hen stellig snel. Het zijn haast allemaal artiesten: musici, danseressen, zangers. Cor Hoogland, violist, een lange bleke sladood die bij Kit iets van de verloren gezelligheid thuis terugvindt en Ellen Temminck, een schatrijk en erg lief meisje dat zang studeert, zijn nog met vrij duide lijke lijnen geschetst. Met de niet-artiesten, zoals Suzan de Bruin en Martina Oosterhof is Clare Lennart minder zorgvuldig geweest. Suzan heeft dan ook helemaal geen gezicht ondanks de wel aardig geschetste verhouding met de joodse onderduiker, en met Martina heeft de schrijf ster, na een éclatant en vermakelijk entree, helemaal geen weg meer geweten. Ze wordt af en toe nog even genoemd als bewijs dat z-e niet helemaal vergeten is als echtgenote van Jürgen en dan vlug afgevoerd. Naar het einde toe wordt het verhaal hoe langer hoe meer afgerateld. Het lijkt of de schrijfster haar lezers niet heeft willen teleurstellen: we horen van allen hoe het met hen afliep. Een heel klein beetje hin derlijk is ook dat Clare Lennart zo zelden haar lezers voor vol aan ziet de neiging tot schools uitleggen en verklaren heeft haar nooit helemaal verlaten. Op haar best is zij, wanneer zij met een soort na tuurlijke intelligentie observeert. Zo wordt de ontsporing van Martina Oosterhof volkomen correct samengevat in de volgende woorden: .Mis schien kwam het wel door de piano, die in haar vaders café ha,d ge staan, door de oude koster en muziekmeester, die het bijdehante, zwar te krullekopje les had gegeven en haar het hoofd had vol gepraat over opera's, concerten, zangeressen met naakte' jurken, die hij in zijn jeugd had aanschouwd.' (pag 121). En van een dode hond heet het: ,Docr de beschutting van de vacht lijkt het of de dood dieren minder verandert dan mensen. Toch is er ook in hun trekken die vreemde, af wijzende strengheid, liet onbenaderbare.' (pag 141). Doch zulke mo menten zijn schaars. Blijft: een onderhoudende vertelling waar men best geamuseerd naar luistert. Clore Lennart: Twintig ramen aan de straat Nijgh en Van Ditmar, 's-Gravenhage/Rotlerdam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1965 | | pagina 17