Avondje met
COB
zoon
ontdekt
dat zijn
vader
genie
was
Hitiers geliefde schilder
heeft nog volop klanten
kleine Alice
twintig
ramen aan
de straat
GEHEIME SCHILDERIIEN
SENSATIE IN ENGELAND
Zaterdag 30 oktober 1965
Illustratie: kunst van de zol
der. Donald Rowberry met eer
aantal werken van zijn vader,
die twee jaar na zijn dood als
een belangrijk kunstenaar
wordt erkend.
LONDEN Twee jaar na de dood
van een onbekende Engelse artiest,
wiens werk sluimerde in een enorme
met ijzer beslagen kist, is officieel
vastgesteld dat hij een belangrijk
kunstenaar is geweest. Bij zijn dood
heeft hij zeshonderd schilderijen en
tekeningen nagelaten; deze werden
pas ontdekt nadat een zoon de kist
had opengebroken. Sommige zullen
met overheidsgeld worden gekocht
•om aan het Britse openbare kunst
bezit te worden toegevoegd.
De kunstenaar, die blijkbaar een
pathologische afkeer had om be
kend te worden, was Claude Row
berry. Hij was een zakenman en
overleed op ó7-jarige leeftijd te
Woking, een stad ten zuidwesten
van Londen. Zijn nalatenschap had
een waarde van 55.000 gulden,
doch niemand had ooit een blik
mogen werpen op de schilderijen.
Tot het werk van Rowberry behoren
schetsen die hij tijdens de eerste we
reldoorlog in de loopgraven van
Vlaanderen en tijdens de Duitse
luchtaanvallen op Londen in de twee
de wereldoorlog heeft gemaakt. Row
berry heeft nimmer een leermeester
gehad. Voor een amateur toont zijn
werk nochtans een ongelooflijke veel-
zijdigheid; het getuigt ook steeds van
een groot zelfvertrouwen. Deskundi
gen zijn het er over eens, dat het na
latenschap uiterst waardevol is, ook
in geld uitgedrukt.
in ogenschouw genomen door Philip
Mayes, directeur van het Imperial
War Museum te Londen. ,Ik ben be
paald wel onder de indruk gekomen",
zei hij. Hij voegde er aan toe, dat hij
minstens tien schetsen voor de per
manente collecties van het museum
hoopt te
De kunstwerken zijn ontdekt door
zoon Donald, die te Woking dames
kapsels creëert. Pas dit jaar, nadat
11ook zijn moeder was gestorven, heeft
hij de geheimzinnige bergplaats ge
opend door het hangslot te forceren.
,Het was voor mij geheel nieuw, niet
zozeer de hoeveelheid doch juist de
kwaliteit. Voor zover mij bekend was
mijn vader volkomen een autodidact,
maar ik constateerde meteen het zelf
vertrouwen waarmede hij de onder
ling zo sterk uiteenlopende stijlen en
technieken toepaste', vertelt hij. ,Als
hij een dag vrijaf had, trok mijn va
der er stilletjes met zijn schilderspul
len tussenuit. Thuis werkte hij op een
zolderkamertje en hij was vaak tot
diep in de nacht bezig. Niemand
mocht een voet in dat kamertje zet-
Tijdens blitz'
Slechts éénmaal heeft Donald zijn
vader aan een schilderij zien werken.
,Mijn vader lag toen als luitenant-ko
lonel te Aldershot in garnizoen. In
de tijd van de zware luchtaanvallen
ging ik eens met hem mee naar het
Londense Bast End. Als hij maar
even de kans kreeg, ging mijn vader
naar Londen om schetsen te maken
van de verwoestingen, die de bommen
hadden aangericht. Juist liepen wij
in een straat te Whitechapel toen de
voorgevel van een huis met een enor
me dreun omlaag stortte. Toen zagen
wij opeens een oude vrouw heel rus
tig in een groot koperen bed liggen.
Zij was dood. Mijn vader scheurde een
strook papier van de rol die hij altijd
bij zich had, prikte het op zijn teken
bord, leunde tegen een hek en had
het beeld van dood en vernieling bin
nen vier minuten op het vel staan'.
In de eerste wereldoorlog diende Row
berry als sergeant bij de tankgroepen
in Vlaanderen. Toen kreeg hij het op
eens over zich, hij moest schilderen.
Tijdens een kort verlof in Londen be
steedde hij al zijn spaargeld aan het
nodige materiaal. De commandant
van de compagnie had voor hem een
.vaderlijke belangstelling' en als de
troep tijdelijk uit de frontlijn werd
gehaald, kreeg Rowberry vrij van
dienst om helemaal vooraan de strijd
te volgen. Als bezeten zat hij dan te
schetsen aan zijn geïmproviseerde
Tussen de beide oorlogen verdiende
Rowberry op uiteenlopende manier
zijn geld, laatstelijk als vertegen
woordiger van een firma in textiel
met een jaarsalaris van 15.000 gulden.
In 1939 keerde hij terug in het leger
en na de periode van de Duitse lucht
aanvallen werd hij gedetacheerd bij
het Eerste Leger in Algerije. Vandaar
dat zich in de nalatenschap vele pa
steltekeningen met Algerijnse motie
ven bevinden. Na de oorlog keerde
Rowberry terug in de burgermaat
schappij. Uiteindelijk was hij in dienst
van een benzineha.ndel te Knightbrid-
ge met een salaris van 30.000 gulden
per jaar. Zijn laatste schilderijen
boten op de Theems en een sinister
profiel in een werveling van kleuren
zijn gemerkt 1960.
Genie'
Nadat Donald Rowberry de werken
van zijn vader had ontdekt, zorgde
hij ervoor dat zij te Woking werden
geëxposeerd. De gevraagde prijzen
varieerden van 400 tot 1750 gulden. In
een uitzending van Radio Londen,
voor het buitenland bestemd, werd
voor het eerst van een ontdekt genie'
melding gemaakt. Uit Oxford en Du
blin kwamen onmiddellijk verzoeken,
het werk ook daar ten toon te stel
len. Donald intussen is van plan vol
gend jaar te Londen een representa
tieve expositie in te richten.
,Mijn vader zou misprijzend het hoofd
hebben geschud over al die drukte',
zei Donald. ,Mijn vader deed altijd
zo geheimzinnig, misschien zou een
psycholoog het allemaal wel kunnen
verklaren. In elk opzicht was hij an
ders dan zijn eigen vader, een gefor
tuneerde exploitant van onroerend
goed te Brighton, een extraverte
excentriek. Die deed soms erg rare
dingen. Als hij een flink glas had ge
dronken in zijn sociëteit, nam hij een
taxi naar een van de bruggen over
de Theems. Hrj ging dan op de rand
balanceren, hield een toespraak tot
de verbaasde voorbijgangers en nam
dan een ferme duik in de rivier.
Meestal kreeg hij dan naderhand tien
gulden boete van de politierechter'.
.Grootvader liet een massa rariteiten
na, ook vier schilderijen. Dat waren
de enige schilderijen die thuis aan de
muur hingen. Alleen de voddenman
zou ze de moeite waard hebben ge
vonden', aldus Rowberry junior.
Expositie
Op een speciaal daartoe ingerichte
expositie zjjn 43 werken van Rowber
ry getoond. Zij zijn daar onder andere
In de Galerie Schumacher te München is een tentoon
stelling gehouden van 32 werken van de te Rottach
aan het Teaernmeer wonende 63-jange Paul Mathias
Padua, schilder van vooraanstaande persoonlijkhe
den. Padua noemde de expositie ,De geboycotte
schilderijen'. De werken.waren namelijk tussen 1950
en 1955 door jury's geweigerd voor tentoonstellingen
in hef ,Haus der Kunst' te München. De oorzaak van
deze boycot, die overigens niet zeer consequent werd
gevoerd, was niet zozeer de kwaliteit van de werken
dan wel de omstandigheid, dat Padua onder Adolf
Hitler een der geprotegeerde schilders van het derde
rijk was.
Padua schilderde onder meer de beroemde ,Leda met de
zwaan', die door Hitier voor zijn .arendsnest' Berghof bij
Berohtesgaden werd gekocht. De ,Führer' betaalde er
2700 mark voor. Padua voelt zich een uitgestotene om
dat hij, zoals Peter Brugge kortgeleden in ,Der Spiegel'
schreef, ,zijn vaderlandse plicht met het penseel vervul
de'. Padua schilderde ook een werk, dat ,Der Führer
spricht' werd genoemd en in 1941 maakte hij twee schil
derijen van de oorlog; .Vlammenwerper' en ,10 mei 1940'
da.t een voorstelling bedoelde te geven van het over
steken van de Rijn in een rubberboot. Padua haalde er
soldaten van de Wehrmacht voor in zijn atelier. Moge
Padua in de naoorlogse kunstwereld niet meer zijn ge
accepteerd, over klandizie als portretschilder heeft hij
stellig niet te klagen. Alles wat in West-Duitsland rang
en naam heeft, liet zich door Paul Mathias Padua op
aet canvas zetten. Krupps .Generalbevollmachtigter'
Berthold Beitz telegrafeerde Padua zelfs uit Moskou om
hem even te laten weten, dat hij niet op de afgesproken
dag zou kunnen poseren. Omdat de heer Beitz het met
zijn zaken zo druk heeft is het schilderij nog niet vol
tooid. Hij en Padua zijn echter vrienden. Wef schilderde
Padua de dirigent Herbert von Karajan, de Beierse mi
nister van landbauw Alois Hundhammer, aartsbisschop
Makarios uit Cyprus, de Nobelprijswinnaar en ontdek
ker der atoomsplitsing prof. Otto Hahn, de industrie
magnaat Flick, de vroegere Franse ambassadeur in
nazi-Duitsland en in de naoorlogse bondsrepubliek Fran-
gois Poncet, wijlen de tekenaar Gulbransson, de actrice
Triide Hesterberg en de cellist Ludwig Hoelscher, om
er maar een paar te noemen. Padua is een vriend der
machtigen en prominenten', schreef Peter Brügge. Al
leen met zulke klanten kan de portrettist een goede
boterham verdienen. Overigens behoeft Padua al lang
niet meer ,om den brode' te schilderen. Hij bezit een
landhuis in Portugal en een villa te Rottach am Te-
gernsee, die vroeger het eigendom was van de film-
actrice Fritzi Massary. Daar is hij omgeven door kunst
schatten van eigen hand. Hy is een der weinig talrijke
.officiële' schilders van het derde rijk, die ook in het
naoorlogse Duitsland erkenning als kunstenaar wilde
krijgen. Padua doet dit met behulp van een bureau voor
public relations te München, dat zich meestal druk
maakt om Schlagerzangers en -zangeressen. Zijn ten
toonstelling in de Galerie Schumacher bracht de pers
op de been. De reacties waren zeer uiteenlopend, doch
in elk geval was de ,haute-volée' aanwezig. Ook kwam
Padua's dochter Amanda Leonore, een kind uit een zij
ner drie huwelijken, Acht jaren lang had zij zich niet
om papa bekommerd. Nu herkende Padua zijn eigen
dochter niet.
Artistiek is het seizoen 1964-1965
voor de Nederlandse Comedie ramp
zalig geweest met in de grote ensce
neringen de lelijke, stijlverwarrende
voorstelling van Maria Stuart' en een
,Dreigroschenoper' welke als een car
navaleske cabaretskefch over de plan
ken ging. Een weer opnemen van Bre-
dero's kleurrijke Moortje' en het door
spelen van ,Wie is bang voor Virginia
Woolf?' kon de indruk niet wegnemen
dat er malaise heerste in de schouw
burg, die zich de eerste van het land
noemt. De inzet van het seizoen 1965-
1966 is onmeetbaar sterker.
Na een reeks van jaren is het canailleuze
,Ei', met Guus Oster als de versierder,
weer opgenomen. Er staat dus ook een
stuk op het repertoire waarom kan wor
den gelachen, al moet dat, met het oog
op de buren, achter de hand gebeuren.
Belangrijker echter is, dat de twee ech
te premières stukken brengen, die moe
ten worden gespeeld omdat ze het toneel
van vandaag zijn en omdat ze dit zijn
in groot formaat.
Begonnen is met ,Niet als bewijs toege
laten' van John Osborne, de nog steeds
tot de jonge Engelse garde behorende
schrijver, van wie eerder in Nederland
.Omzien in wrok' en ,De humorist' (met
stuk dat zindert van strak gespannen
emotie. Het is bijna een teveel, dat drie
uur lang te ondergaan. Maar er is geen
uitweg, juist omdat die er niet is voor
Bill Maitland, advocaat, man die vals
staat in het leven, vals tegenover zijn
vak, zijn vrienden, de liefde. Bedrog
moet worden betaald. Bill Maitland be
taalt het met volstrekte eenzaamheid
omdat hij alles om zich heen, wat hij zo
kundig aan zijn touwtjes scheen te heb
ben, verliest, hoe hij ook probeert zijn
vat erop te behouden. Bill Maitland ver
zuipt in de schijn van zijn welvaarts
staat.
,Niet als bewijs toegelaten' is een be
langrijk 6tuk. Het heeft te Amsterdam
een adequate voorstelling gekregen
doordat de Nederlandse Comedie voor de
hoofdrol kon beschikken over Bob de
Lange, die van de Haagsche Comedie is
overgekomen. Na een jaar komische
rollen was men bijna vergeten dat Bob
de Lange tevens een groot karakter-
speler is. Zijn eerste rol te Amsterdam
is een uitputtingsslag, die hij virtuoos
overwint.
Onbegrijpelijk
Als tweede première bracht de Neder-
landsche Comedie .Kleine Alice' van
Edward Albee. Ook dit stuk is een uit
puttingsslag, zowel voor de hoofdrollen
(in dit geval alle vijf de rollen) als voor
het pubiek.
Van Albee, de schrijver van ,Wie is bang
voor Virginia Woolf?' verwacht men
trouwens niet anders. Maar er is een
verschil met de slag die op het toneel
en in de zaal moet worden geleverd voor
,Niet als bewijs toegelaten' en ,Wie is
bang voor Virginia Woolf Om het te
beperken tot het aandeel van de bezoe
ker: als het doek voor het laatst dicht
gaat is hij groggy, maar deze keer weet
niet achter te komen met welke bedoe
ling. Zelf heeft hij gezegd dat men het
stuk niet behoeft te begrijpen. ,Mijn
raad is deze; Laat U in uw stoel weg
zakken, laat het over U komen, neem
het in U op, zoals U een muziekstuk
of een droom in U op zou nemen'. Het
is een vriendelijk advies, doch voor een
toneelstuk gaat dat niet op.
Er staan geen visioenen, maar mensen
op het toneel die (buiten)-menselijke
dingen zeggen en doen. Dat moet te
volgen zijn. Zoals te volgen is waarom
de man en de vrouw in ,Wie is bang
voor Virginia Woolf' elkaar afmaken,
ook al zou men dit soort mensen niet
graag in de kennissenkring hebben.
In Aibees nieuwste stuk kijkt men naar
een noodlotstragedie, die niet werkelijk
blijft. Herkenbare figuren zijn er wel.
De advocaat, die de kardinaal vernedert
omdat deze hem vroeger, op school, voor
vieze spelletjes heeft gebruikt. De kardi
naal. een pompeuze kerkvorst, die zijn
verleden heeft vergeten en die bereid Is
zijn vriend en secretaris te verkopen
voor een bord vol linzen, al zijn die lin
zen dan vele honderden miljoenen
vaard. De neurotische, seksueel onbevre-
een andere vroegere minnaar, de butler,
die op zijn beurt weer een verhouding
heeft met de advocaat. De secretaris van
de kardinaal, een wereldvreemde zoeker
naar martelaarschap dat hij meent te
vinden door zich voor zijn geloof op te
offeren en te trouwen met de kasteel-
vróuwe, Alice.
Doomsoel?
De personen die in het stuk van Albee
rondlopen zijn wel le herkennen, ook al
zijn het extremiteiten en zijn de per
verse onderlinge bindingen er in de re
gie van Ton Lutz niet nog eens extra
dik opgelegd, eerder wat vervaagd. De
dreun uit de onbekende hoek komt even-
Wel omdat Albee veel meer wil vertellen
dan een verhaal over gefrustreerden.
Zijn personages dienen namelijk niet het
bewijs van een intermenselijke situatie,
zij zijn er om zichtbare vorm te geven
aan een in toneelvormen geklede filoso
fie over God als werkelijkheid en God
als abstractie.
Albee vindt zijn stuk een metafysisch
droomspel. Het' doet zich echter voor als
een zeer reële, door aardse mensen be
paalde, nachtmerrie. Er is kortsluiting
tussen de middelen (tekst en acteurs om
die tekst te spelen) en het doel: het her
kenbaar maken van een filosofie. Dat is
het tekort van het stuk.
Het is echter een tekort in grote stijl
omdat men achter de blijvende verwar
ring, die het stuk oproept, de noodzaak
voelt van het betoog dat er bij de schrij
ver uitmoet.
De regie moet hondsmoeilijk zijn ge
weest.'Hetgeen tusen de lijnen is ge
schreven en niet in zichtbare woorden
en handelingen is gevangen, moest toch
zichtbaar eD herkenbaar worden ge
maakt. Het kon dan ook niet anders dan
blijven bij een gedeeltelijk aanvoelen.
Doorlopend heeft men het gevoel dat de
acteurs eigenlijk niet geheel begrijpen
waarom zij doen wat zij doen. Ook dat
echter is een zoveelste deel van de span
ning, de geladenheid, die. het stuk op
roept. Een avond naar de schouwburg
om er .Kleine Alice' te zien is afmat
tend- maar beslist de moeite waard.
Illustratie: de Nederlandse
Comedie gaf als première
,Kleine Alice' van de auteur
Edward Albee, geregisseerd
door Ton Lutz. In de hoofd
rollen onder anderen Han
Bentz van den Berg en Ellen
Vogel.
WAT HARTELIJK GEBABBEL een vertelling' noemt Olare
Lennart haai' nieuwste werk .Twaalf ramen aan de straat'. .Vertelling'
klinkt bescheidener dan roman', vooral in een tijd waarin het sim
pelste verhaaltje als roman wordt aangekondigd. Vertellen doet aan
iets onderhoudends, gezelligs denken. Centrum van de vertelling in kwes
tie is dan bovendien een lief, hartelijk, gul schepsel, Kit Brinkman,
een wat korte, poezelige vrouw. Niet jong, niet oud, niet mooi, niet
lelijk, niet dom en niet intelligent, maar tegenover al die nieten staat
haar goeiigheid, haar hart van goud. Zij is een kinderloze weduwe,
maar ze lijkt wel de personificatie van de moeder-gestalte: ze is daar
met haar geurige kopje koffie, haar interieur vol lieve prulletjes,
haar poes en haar canapeetje waarop iedereen graag eens gaat zitten
om wat te praten, z'n hart uit te storten, te lachen, te huilen. Kit
luistert, beurt op. Zij was er in de dertigerjaren, gedurende de oor
log en ook nog daarna: ,Ook de na-oorlogse generatie scheen aan niets
zo'n intense behoefte te hebben als aan koffie en vriendelijkheid', leest
men op een der laatste bladzijden. Clare Lennart heeft Kit Brinkman
met veel liefde getekend, en het aardige is, dat wat voor Kit Brink
man geldt, ook geldt voor Clare Lennart als schrijfster. Ook Clare
Lennart de auteur, persoonlijk kennen we haar niet heeft iets
erg hartelijks en gezelligs. Het opgeschroefde geschrijf over haar, zo
als Fré Dommisse produceerde, sohaadt haar.
Het is onzinnig, haar een groot talent, een schrijfster van klasse
te achten. Zij is, op haar best, een auteur die een warm plekje
krijgt in het hart van de lezer; ze is een soort Kit Brinkman in de
letteren: hartelijk, keuvelend, gevoelig, af en toe een heel fijne ob
servatie, veel liefde en eerbied voor het leven, liefde voor dieren ook
en voor de natuur. Alles wat heimweeachtig' en huiverig, maar zich
zelf af en toe danig overschattend, en dan ziet men de keerzijde van
de medaille: onvermogen tot de beslissende greep, een zeker gebrek
aan cultuur, dat gemaskeerd wordt achter een in allerijl opgetrokken
vals geveltje, Weinig allure en toch een tikkeltje pretentie (dit mist
Kit ten enenmale en dat maakt deze figuur zo sympathiek!). Wat
Clare Lennart maakt is niet groot, het is op zijn hoogst lief en aar
dig, men leest het met een tikkeltje vertedering. Er is een vleug
humor, wat levenswijsheid, wat zacht gemijmer het heeft iets erg
.voorbij's'. Clare Lennart weet als weinigen de sfeer op te roepen
van het jongemeisjesleven uit het begin van deze eeuw, de tijd toen
de meisjes niet droomden van een sportieve, gespierde jongen met Iets
overmoedigs in de ogen, doch eerder van een dichterlijke, wat weke
jongen met een afwezige blik, die met een tikje vermoeide gratie
correct zijn avondkostuum droeg en haar ten dans nodigde.
Kit Brinkman was met zo'n man getrouwd geweest. Carel Brink
man was leraar Frans en hij speelde uit liefhebberij voortreffelijk
piano, doch hij wilde nimmer in het openbaar optreden. Hij was niet
gezond, stierf vry jong en Kits pensioentje was magertjes. Het ver
haal begint in de dertiger jaren, als Kit Brinkman samen met Carels
vriend Jiirgen Vögeli, een violist op zijn retour, een groot herenhuis
gaat bewonen in Rotterdam. Het is het huis met de twintig ramen
aan de straat, en de mensen die dit huis gaan bevolken leveren de
stof voor de vertelling. Het is een aloud beproefd recept dat het tel
kens weer doet. Het procédé heeft iets fascinerends, doordat de af
wisseling en de onderlinge wisselwerking kans geeft vele facetten van
het ieven in een bepaald tijdvak te belichten. Nu heeft Clare Lennart
zich werkelijk niet erg om de vorm van haar vertelling bekreund: zij
haakt hier en daar in op oude motieven, maar strak is de bouw al
lerminst; het verhaal maakt, qua vorm, eerder een rommelige indruk
zij heeft maar wat raak verteld, (soms zelfs totaal vergeten waar
ze was, zoals op pag 39, waar ze ineens, volkomen onlogisch, beweert:
,Ziju spel maakte de indruk een geniale improvisatie te zijn en dat
is nog zo', van iemand, wiens dood, in déze laag van het vertellen,
reeds op pag 28 vermeld was). Trouwens, op de slakken zout leggend:
het Frans, Duits en Engels waarvan Clare Lennart zicli veelvuldig
bedient, bevat nog al veel fouten (terwijl zij toch gemakkelijk de schijn
had kunnen vermijden dat het eventueel haar schuld is door die duide
lijker op haar protagonisten af te wentelen, die hun talen inderdaad
zomaar wat opgepikl heten te hebben) en ook haar Nederlands is
wel eens wonderlijk. Kunnen .prominente jukbeenderen' er nog mee
door? Doch terug naar het ,huis vol mensen'. Naast Kit. het oerge
zonde, gezellige vrouwtje is de violist Jürgen Vögeli het duidelijkst
getekend. In diens leven schuilt een roman Clare Lennart zou dat
leven mogelijk best eens kunnen .uitdiepen'. Jürgen is namelijk een
heel interessant geval'. Hij was een geniaal violist zolang zijn leer
meester leefde. Deze meester, een r(jke Duitser, aanbad de talent
volle jongen, doch hij hield zichzelf volkomen in bedwang en er had
nooit ook maar een liefkozing zelfs tussen hen plaatsgevonden. Toch
had deze zwaai- geladen amoureuze krachtoverdraging blijkbaar onbe
wust op Jürgen ingewerkt. Hij was al frêle en .herfstig'. Na de dood
van de leermeester, die hem tot zijn erfgenaam maakte, begon Jürgens
talent te welken hij haalde nooit meer de oude hoogte, al bleef hij
een violist van klasse, Zyn huwelijken (drie stuks) mislukten alle:.hij
houdt van plantureuze Junotypen die hij niet bevredigen kan of van
elfachtige prille wezentjes (dat mogen dan meisjes of jongens zijn)
die hem echter niet meer boeien als het prille, juveniele er af is.
Toch trouwt hij met zo'n meisje, doch als zij een kindje verwacht,
staat zij hem tegen. Petra, zijn dochtertje, zal hij verafgoden tot zij
zelfstandig wordt. Prompt valt hij dan weer, bijna zestig jaar oud,
(het is een heel vermakelijke episode) in de strikken van een wat
boerse, welige jonge vrouw die zich zo ongegeneerd opdringt dat hij
haar niet meer weet te ontlopen. Doch ook dit gaat mis. Nogmaals:
dit leven is boeiend geschetst, van Jürgen Vögeli zou wat te maken zijn.
Dat geldt echter niet voor zijn dochtertje Petra, die danseres wordt,
en nog minder voor de Russische .zoveeisterangs' ballerina Valen
tine, die volgens een volkomen versleten schablone getekend is. Van
af haar introductie tijdens de sneeuwjacht tot aan haar goedkope dood
is Valentina .mislukt' enkel de dood van haar hondje is roerend
getekend maar daar kon Clare Lennart zich dan ook eens lekker
laten gaan. De andere figuren zijn nog minder markant, men vergeet
hen stellig snel. Het zijn haast allemaal artiesten: musici, danseressen,
zangers. Cor Hoogland, violist, een lange bleke sladood die bij Kit iets
van de verloren gezelligheid thuis terugvindt en Ellen Temminck, een
schatrijk en erg lief meisje dat zang studeert, zijn nog met vrij duide
lijke lijnen geschetst. Met de niet-artiesten, zoals Suzan de Bruin en
Martina Oosterhof is Clare Lennart minder zorgvuldig geweest. Suzan
heeft dan ook helemaal geen gezicht ondanks de wel aardig geschetste
verhouding met de joodse onderduiker, en met Martina heeft de schrijf
ster, na een éclatant en vermakelijk entree, helemaal geen weg meer
geweten. Ze wordt af en toe nog even genoemd als bewijs dat z-e niet
helemaal vergeten is als echtgenote van Jürgen en dan vlug afgevoerd.
Naar het einde toe wordt het verhaal hoe langer hoe meer afgerateld.
Het lijkt of de schrijfster haar lezers niet heeft willen teleurstellen:
we horen van allen hoe het met hen afliep. Een heel klein beetje hin
derlijk is ook dat Clare Lennart zo zelden haar lezers voor vol aan
ziet de neiging tot schools uitleggen en verklaren heeft haar nooit
helemaal verlaten. Op haar best is zij, wanneer zij met een soort na
tuurlijke intelligentie observeert. Zo wordt de ontsporing van Martina
Oosterhof volkomen correct samengevat in de volgende woorden: .Mis
schien kwam het wel door de piano, die in haar vaders café ha,d ge
staan, door de oude koster en muziekmeester, die het bijdehante, zwar
te krullekopje les had gegeven en haar het hoofd had vol gepraat over
opera's, concerten, zangeressen met naakte' jurken, die hij in zijn
jeugd had aanschouwd.' (pag 121). En van een dode hond heet het:
,Docr de beschutting van de vacht lijkt het of de dood dieren minder
verandert dan mensen. Toch is er ook in hun trekken die vreemde, af
wijzende strengheid, liet onbenaderbare.' (pag 141). Doch zulke mo
menten zijn schaars. Blijft: een onderhoudende vertelling waar men best
geamuseerd naar luistert.
Clore Lennart: Twintig ramen aan de straat
Nijgh en Van Ditmar, 's-Gravenhage/Rotlerdam