80-jarige oorlog herleeft TWEEMAAL 17e EEUW OP HET TONEEL Perzische kwatrijnen kunst CONSERVEREN OP EEN WETENSCHAPPELIJKE BASIS Zaterdag 13 maart 1965 zaterdagnummer De Haagsche Comedie gaf de première van „Johan van Oldenbarnevelt", het stuk van Keuls. Links Paul Steen bergen als de grote staats man, rechts Kees Coolen, zijn trouwe knecht. Wie in de vaderlandse geschiedenis niet meer thuis is (wie is het wel na de droogstoppelige lessen van school?), maar wie er nog wel in is geïnteresseerd, kan de komende maan den terecht bij de Nederlandse Come die en bij de Haagsche Comedie, die beide de jaren rond 1617 ten tonele voeren. Het Amsterdamse gezelschap speelt „Moortje" van Brederode, het Haagse „Johan van Oldebarnevelt" van Hans Keuls. „Moortje" dateert van 1615. „Johan van Oldenbarnevelt" van nu, Het zijn beide reportages van een stuk gebeuren in het Nederland, dat zijn tachtigjarige oorlog beleefde en zijn Gouden Eeuw. Daarmee houdt elke vergelijking op. want „Moor tje" is een kluchtige beschrijving van een brokje kleurrijk volksleven in Am sterdam. „Johan van Oldenbarnevelt" is het verslag van een kwalijke periode in de vaderlandse geschiedenis, de gerech telijke moord op een bouwer van de staat ter wille van nieuwe godsdienstige en staatkundige inzichten. De kunstschilder, tevens dichter en to neelschrijver, doch ook levensgenieter Gerbrand Adriaanszoon Brederode, toen dertig jaar oud (hij zou drie jaar later sterven), schreef „Moortje" voor een re derijkerskamer. Naar toen te doen ge bruikelijk nam hij een klassiek stuk als uitgangspunt, de „Eunuchus" van Te- rentius. Het is het verhaal over een Jon geman die een harem weet binnen te dringen en daar een maagd verschalkt. Bij Brederode is het Writsart, die, ver kleed als moorse dienstbode, het bordeel van Moy-Aal wordt binnengesmokkeld, waar zich Katryntie bevindt, een soort stiefzusje van Moy-Aal. ooit in de buurt van het verre Spanje ontvoerd, maar thans ongeschonden teruggekeerd. Een liefje. Haar ontmoeting met Writsart moet zij bekopen met haar maagdelijk heid. Maar Writsart is van goeden huize, dus het komt alles in orde. Moy- Aal blijft over met het probleem twee mannen te behagen, Ritsart, de broer van Writsart en Roemert, de kapitein die niet weet of het is om zijn schoon heid dan wel om. zijn zinnen dat de meisjes hem minnen, denkt hij. Het speelt zich allemaal af voor het huis van Moy-Aal aan een van de grachten in de oude Amsterdamse binnenstad. Het is winter, zodat het speelvlak zich uit strekt tot de ijsvloer op het water. Het is een typisch Oudhollands tafereel. En het is een uitmuntende gelegenheid om kennis te maken met de zeden en ge woonten in dat oude Holland, want Bre derode is zeer uitvoerig in zijn beschrij vingen daarover. „Moortje" is, zoals gezegd, rederijkers toneel. Voor elk van de tonelisten een declamatorium. Het spelen met en tegen elkaar, waaruit de spanning moet ont staan, is nog nauwelijks aanwezig. Re gisseur Ton Lutz moet er een hondse moeite aan hebben gehad om het toch te doen lijken alsof er een spel wordt gespeeld, in plaats van een serie mo nologen. Hij heeft eigenlijk alleen maar re vrije fantasie in de scène waarin de verwaten kapitein met zijn leger van drie verschrompelde trawanten het huis van Moy-Aal belegert. Hij maakt er een kostelijke harlekinade van. Maar zo onsamenhangend het stuk door al die monologen, die de handelingen stopzetten, ook is. juist uit die monolo gen groeit de charme. Hoor hoe Kacker- lack, de panlicker, die al zijn geld heeft verbordeeld, een bloemrijk verslag doet van het marktleven in die dagen. Hoor hoe Geertruy, de minne-moer, een be schrijving geeft over vroeger, toen het leven veel goedkoper was. Hoor Lam berts verhandeling over de IJspret. Het zijn genreschilderijtjes met woorden en ze stralen van leven. „Moortje" is in 1957 gespeeld als ma nifestatie op het Holland Festival, met dus het puik van de Nederlandse to nelisten in de diverse rollen. Myra Ward was toen Moy-Aal, Paul Steenbergen Koenraat en Hans Kaart Kackerlack. De Nederlandse Comedie heeft de nieu we produktie van „Moortje" uit eigen rijen heel behoorlijk kunnen bezetten. Kitty Janssen als Moy-Aal is te weinig een dame van volle gulzigheid. Will van Seist als Ritsart is evenmin een acteur die het toneel kan vullen. Maar al de overige rollen zijn uitstekend bezet. Wim van den Brink als Kackerlack speelt de herinnering aan Hans Kaart weg door de ironie die hij in zijn bom- basterij legt. Paul Cammermans is een pracht van een schrale praalhans. Heel fraai is ook Willem Nijholt als Writsart Hij Ls bovendien een van de weinige ac teurs, die duidel(jk spreekt. Bij een stuk als „Moortje"' waarvan de helft van de woorden zo oud ls dat ze niet meer ge kend z|jn, ls juist de uitspraak belang rijk. Maar dat schijnt de leiding van de Nederlandse Comedie anders te beoor delen. De aankleding is grandioos. Nicolaas Wijnberg ontwierp een Juweel van een grachtendecor en van de kostuums maakte hij het feest van eAi kleurka- narietentoonstelüng. Historisch juist z|jn al die kwikken en strikken en linten niet, maar het kan in dit stuk. Oldenbarnevelt Harry Wich heeft bij de aankleding van „Johan van Oldenbarnevelt" wel strikt de hand gehouden aan het stijlkostuum. Wat het Haagse gezelschap ten tonele voert is als een levend museum. Ook in de grimering trouwens Paul Steen bergen die de Johan van Oldenbarnevelt speelt, is de levende kopie van de man die in steen op de Lange Vijverberg zit. Vlak bij de plaats waar h|j werd ont hoofd. met uitzicht op het paleis waar prins Maurits zijn dood niet heeft tegen gehouden. Die precieze reconstructie in aankleding en gezichten ls nodig omdat ook Hans Keuls heeft geprobeerd te reconstrueren wat in de jaren 1617-1619 in Den Haag is gebeurd. Heeft geprobeerd. De recon structie is hem niet gelukt. Daarvoor is hij een te middelmatig schrijver. Groot toneel heeft hij willen schrijven, dat is duidelijk. Maar zijn personen blijven bui ten het leven. De situatie is weliswaar een drama, maar het drama dat opstuwt uit de botsing tussen het doen en den ken van de personen blijft schraal. In het begin valt dat niet op. Onder regie van Joris Diels wordt er enorm aan het stuk getild. Er worden aan de lopende band acteursprestaties geleverd. Hans Keuls mag dankbaar z|jn dat de Haagsche Comedie zijn stuk heeft willen spelen. Het is he>t enige gezelschap dat ook de» kleinste rollen kan bezetten met acteurs die boven de tekst, die zij in handen hebben, kunnen uitspelen. Plus bovendien die prachtige stijldecora en kostuums. Wie ook maar een beetje wil weten wat er toen is gebeurd, wordt beslist mee gesleept met het lot van de oude ad vocaat van de Staten van Holland, de staatsrechtelijke bouwer van de Zeven Provinciën, die ervaren moet dat zijn getij verloopt. Dat de calvinisten de macht van de remonstranten overne men. Dat prins Maurits zich bij de cal vinisten aansluit. Dat zijn oorlogspauze, het twaalfjarig bestand, wordt onder mijnd. Dat zelfs z|jn vriend, de koning van Frankrijk hem niet kan redden en hij om godsdienstig-politieke belangen sterven moet na een schijnproces. Het blijft echter een verhaal waar men tegen aan kijkt, een voorstelling. Men ondergaat niet. Omdat Hans Keuls in z|jn denken te burgerlijk is om een ka rakter van een krachtfiguur als Johan van Oldenbarnevelt en om het karakter van al die anderen die toen mede de vaderlandse geschiedenis hebben be paald, te kunnen beoordelen. Dimitri Frenkel Frank schreef z|jn Spi noza uit de denkwereld van nu. Hans Keuls heeft geprobeerd te denken uit de tijd van toen. Hij is evenwel niet ver der gekomen dan het burgerlijke stof van de negentiende eeuw. Uit sommige passages van de tekst komt dat plotseling duidelijk naar voren. „Heus Johan, je moet ontslag nemen", zegt de bezorgde Maria van Utrecht. Het is de spreekstijl van de operette. En als dan Annie Leenders opkomt als Louise de Coligny en zoiets zegt als „Maurits, dat kun je niet doen jegens my, is er weer dat plechtige toontje, dat echt moet lijden, maar het niet is. Als beschrijving van een stuk geschie denis is „Johan van Oldenbarnevelt" hoogst interessant en als voorstelling is het magnifiek theater. Maar in hetgeen toen is gebeurd, zit meer dan een repor tage. Door de officiële opening deze week van hel „Centraal Loboratorium voor Onderzoek van voor werpen van Kunst en Wetenschap" in Amsterdam is de aandacht gevestigd op een nieuwe benade ring van de problemen rond hef in stand houden van kunstwerken en op een nieuwe aanpak bij het restaureren van schilderijen en andere kunstvoor werpen, die naar buiten toe weinig bekend zijn. In het verleden was de situatie zo, dat de restaura teur met zijn grote intuïtie en kennis, met zijn in zicht ook in de estetische kant van zijn vak, de man was. die het in stand houden van kunstwoorwer- pen in zijn bekwame handen had. Dat is nog zo. de restaurateur kan niet gemist worden en helaas is het een uitstervend vak. Daarnaast is. vooral na de tweede wereldoorlog, snel een nieuwe, zuiver weten schappelijke benadering opgenomen van de proble men rond het ln stand houden van kunstwerken. Aan verschillende grote buitenlandse musea heeft men wetenschappelijke afdelingen verbonden, die met hun research de restaurateur te hulp komen. In Neder land heeft men het anders aangepakt. essentie De onafhankelijkheid van het centraal laboratorium maakt het mogelijk, bepaalde onderzoekingen ter hand te nemen en andere af te stoten. Zo is op het ogenblik een groot deel van de aandacht gericht op het fundamentele probleem van de veroudering, voor namelijk van zogenaamde natuurlijke polymeren zo als hout, textiel, leer, papier. „Het is een fundamentele studie van de materie, we proberen door te dringen in de essentie van de ver oudering", zegt ir. Lodewjjks. „Juist deze stoffen zijn zo belangrijk. Metalen waarschuwen zelf, wan neer zij achteruitgaan. Maar de polymeren niet. De afbraak is er van het begin af aan, maar in een laat stadium wordt die pas kritisch. Als cellulose bijvoorbeeld een polymerisatiegraad heeft van 1500 tot 2000, dan kan die teruglopen tot 500 zonder dat men iets merkt maar daarna gaat het ven-a! snel. In de musea ziet men vaak in betrekkelijk korte tijd een enorme achteruitgang. Wij gaan er van uit, dat voorkomen beter is dan genezen. Een belangrijk onderdeel van ons werk is dan ook het bepalen van de polymerisatiegraad. We proberen inzicht te krij gen in de verouderingsprocessen. We weten, dat in de laatste twintig jaar de luchtverontreiniging door chemische stoffen maar ook vuil twintigvoudig is toegenomen. Wat is de invloed daarvan? Wat is de invloed van het licht? Met andere woorden: de pre ventie is buitengewoon belangrijk. Dit werk is soms verwant aan dat van de medicus. Een oud voorwerp is de patiënt. De restaurateur werkte tot voor kort met de symptomen als uitgangspunt. W|j proberen ook een diagnose te stellen. Oude textiel bijvoorbeeld kun Je verstevigen, maar Je stopt er het veroude ringsproces niet mee". „Tot de preventie behoort bijvoorbeeld het kiezen van de juiste omstandigheden en de Juiste omgeving. BIJ een airconditioning kun Je met filters de zwavel bul ten houden. Van het licht kun Je de gevaarlijke korte golven het blauw in het spectrum weghalen. Om de goede kleurtemperatuur te behouden, moet je dan ook aan de lange kant rood gaan fil teren wat het voordeel heeft, dat Je de al even ge vaarlijke warmtestraling voor een deel wegneemt". De preventie heeft alleen zin, als er nog wat te be houden blijft. Meestal Is echter de veroudering zo danig. dat moet worden lngegerepen. Niet alleen bij schilderijen of tapijten of meubels. Bronzen kunnen door corrosie worden aangetast, keramiek kan het slachtoffer worden van schimmels, zoals bijvoorbeeld de terra cotta's in het Allard Pierson Museum, die tengevolge van het te veel In de handen nemen door studenten door een schimmel werden aangetast. Het ging er niet alleen om. deze schimmel te verwijderen maar ook om te zorgen, dat h|j niet meer kon op treden. karakter laboratorium Nadat in 1960 een commissie werd geïnstalleerd die de minister van onderwijs, kunsten en wetenschap pen moest adviseren over de instelling van een re- searchiaboratorium. waaraan al lang behoefte was. kreeg in 1961 de chemicus ir. J. Lodewijks opdracht een laboratorium op te richten. Nadat zij zich ln het buitenland had georiënteerd en zich in Nederland op de hoogte had gesteld van de hier bestaande behoef ten op het gebied van de conservering en restauratie van kunstwerken en „voorwerpen van wetenschap", dat wil dus zeggen oude voorwerpen die wel een wetenschappelijke maar geen kunstwaarde hebben manuscripten bijvoorbeeld begon hij zijn werk ln, maar niet slechts voor het rijksmuseum. Een duidelijke opzet dus: een laboratorium, dat werkt ten behoeve van het gehele Nederlandse kunstbezit. In 1963 werd een pand aan de Oranje Nassaulaan in Amsterdam betrokken het is een tijdelijk ver blijft, maar men ziet er dat niet aan! en thans acht ir. Lodewijks de tijd gekomen, iets van het werk naar buiten te brengen. Twee taken heeft het centraal laboratorulm ten eer ste fundamenteel onderzoek, ten tweede musea en andere instellingen helpen bij het oplossen van problemen, die met conservering en restauratie sa menhangen, Wat het eerste betreft: men onderzoekt nieuwe res tauratie- en conserveringsmethoden, men beproeft de bestaande hulpmiddelen de restaurateur zal ge neigd zijn, gebruik te maken van een bepaalde con- serveringsstof, indien deze in staat is, verder verval tegen te houden. De wetenschap graaft dieper. Ener zijds wil men weten, hoe het resultaat over langere tijd zal zijn, anderzijds zal men bij voorkeur stof fen gebruiken die te verwijderen zijn, zodat de con servering ongedaan gemaakt kan worden. Immers: men kan nooit weten of er over tien jaar niet iets veel beters verkrijgbaar is. „Maar bij dit alles staat voorop", zegt ir. I.odewlJks. „dat het karakter van het voorwerp, het imago niet verloren mag gaan. Daarom ls het contact van de praktijkmensen essentieel, met de conservator, die verantwoordelijk is en met de restaurateur, die de restauratie uitvoert. Er is een grote behoefte aan goede restaurateurs, er zijn er te weinig. Wel moet je tegenwoordig andere eisen stellen aan de restau rateur. Voorheen kwam hij gewoonlijk uit de kunst wereld, hij deed zijn ervaringen op in de musea. Nu moet je van een restaurateur een grotere algemene ontwikkeling eisen, een „achtergrond" een talenken nis. Hij moet bereid zijn literatuurstudies op te ne men, met collega's ln binnen- en buitenland te spre ken en hij moet het wetenschappelijk onderzoek kun nen aanvoelen". applicatie Maar tegelijkertijd moet de wetenschapsman In dit vak rekening houden met de eisen van de praktijk. „Wat op een laboratorium kan. kan niet altijd ln het atelier van de restaurateur. Wij kunnen misschien wel een ideale conserveringsstof ontwikkelen, maar als die stof giftig is, kun je er in het atelier geen gebruik van maken. De omslag van dat boek daar kan ik prachtig conserveren, maar als het een stof is. die te snel droogt, heb je er voor een groot schil derij niets aan. Soms is de afstand tussen de we tenschap en de praktijk te groot. Er is behoefte aan een gesprek. En daarom zijn wij bezig een zoge naamd applicatieatelier in te richten, een .vertaai- installatie" tussen het laboratorium en het atelier. Daar kunnen we op dummies toepassen, wat in het laboratorium werd ontwikkeld zodat we zelf op de duur weten of het kans van slagen heeft b|j de restaurateur. niet terug In de eerste plaats zijn de mensen van het centraal laboratorium wetenschapsmensen maar zij moeten toch wel een behoorlijke mate van belangstelling hebben voor kunst. Zij moeten stijlen kennen en pe rioden en weten, hoe de opvattingen in de restaura tie van kunstvoorwerpen luiden. De huidige opvat ting is een verlegging van het accent van restaura tie in dit geval letterlijk: herstel fvan het oude) naar conservering. Een voorbeeld is het wandta pijt. Vroeger werd een gat bijvoorbeeld heel kunstig bijgewerkt in de oude techniek. Je blijft het zien. het is een vervalsing, „want", zegt ir. Lodewijks, „je kunt niet terug in de tijd. Nu fixeren wij het gat en wat ontbreekt schilderen wij in. Zo bl|jken de restauraties uit de tachtiger jaren altijd te roman tisch uitgevallen te zijn want ze werden uitgevoerd door mensen uit een andere tijd dan waarin de schilderijen werden gemaakt". Het centraal laboratorium beschikt over zeer mo derne hulpmiddelen en een van de belangrijkste, te vens kostbaarste uitrustingstukken is een barnes in- frarood-camera de enige in Europa waarmee men de laagsgewijze opbouw van schilderingen wil onderzoeken en in het bijzonder de „ondertekening" in middeleeuwse paneelschilderkunst. „Wat w|j doen", zegt de directeur van het centraal laboratorium samenvattend, „is niet direct naar het stuk k|jken maar de zaak van de andere kant be naderen. Dat kan met deze opzet. We werken voor het gehele kunstbezit. Dat kunstbezit is een publiek eigendom. De nachtwacht is ook een beetje van U en mij en gelukkig is de belangstelling van het pu bliek oneindig veel groter dan voorheen. En dat wet tigt het bestaan van een laboratorium als dit". letterkundige kroniek door HANS WARREN Perzische kwatrijnen zijn een beetje als chrysanten: oorspronkelijk oosters, of althans in het Oosten tot perfecte bloei gebracht, daarna geïmporteerd in het Westen. Daar vielen ze in de smaak, werden ze ver der veredeld, ontstonden bijvormen en aparte soorten, geheel aange past aan de westerse smaak, ook aan de westerse voorliefde voor wat als „oosters" ervaren wordt, al gaat dat soms niet dieper dan het „oos terse" van „Les Indes Galantes" of „Madame Butterfly". Het is met de Chinese cn de Japanse poëzie (en kunst) trouwens eender gegaan om dichter bij de chrysanten te blijven. Doch om ons thans tot de Per zische kwatrijnen te beperken: die zijn eigenlijk mede een westerse kunstvorm geworden sedert de Engelsman Fitzgerald in de vorige eeuw de kwatrijnen van Omar Khayyam in het Engels vertolkte. Ook 'Litis van Sjiraz is in de vorige eeuw zeer veel vertaald. In het kielzog ontdekte men vele andere oosterse kwatrijnendichters. Nu heeft Fitz gerald met zijn meesterlijke vertaling voor geruime tijd het karaktei van de „westerse" Perzische kwatrijnen bepaald. Zijn vertaling is prachtige poëzie geworden, doch het schijnen zeer vrije bewerkinger te zijn, hoewel Fitzgerald ze uit het oorspronkelijke overzette. Di< vrijheid bemerkt men pas, wanneer men een woord-voor-woord ver taling van deze kwatrijnen onder ogen krijgt. Het moet onmiddellijl gezegd, dat er dan veel van het laat-romantïsche Fitzgerald-schoor .vgvalt, doch daarvoor in de plaats treedt dan een verrassend énder Khayyam, vreemder mogelijk, maar niet minder groots. Het is eveD wei het Fitzgerald-type. dat de westerse kwatrijnenwereld ging beheer sen. Welhaast talloos zijn de vertalingen en herdichtingen in anden tuien van Fitzgeralds versie: spoedig volgden vertalingen van ander* Perzische dichters, en weldra begonnen ook westerse dichters in alk landen meer en meer oosterse kwatrijnen te schrijven die „oorspron kelijk" moeten worden genoemd, men zou hot oriëtaliserende kwatr|jnei kunnen noemen. In het Nederlands heeft vooral Leopold daarin een grote hoogte bereikt. Het uit het Oosten stammende beeldenarsenaa werd natuurlijk getrouw overgenomen: de karavaan en het karavan serail, de nachtegaal en de roos, de wijn en de wijnkaraf, de potten bakker en de klei. en ook de meer vage-algemene begrippen als de inerts (paradijsmaagden) mochten nog wel binnen: doch de God van de kwatrijnen werd meestal gekerstend, het bezongen „lief" veranderde ui de meeste gevallen van sexe en de rechtstreeks van Ganymedes af stammende saki of wijnschenker kreeg een beperkter taak toebe deeld. 's Lands wijs 's lands eer Zo ontstond een westerse traditi- van oosterse kwatrijnen, vaak heel schoon en heel aantrekkelijk Want op een of andere manier ligt in een geslaagd oosters kwatrijn de essentie van het hele menselijke bestaan gecomprimeerd in de essentie van poëzie. Een kwatrijn is een brandpunt, een extract, bui tengewoon sterk, men kan er lang op teren. De grootste vergissing is dan ook gemaakt door westerse dichters die meenden kwatrijnen bij tientallen uit de mouw te kunnen schudden, dat elke oppervlakkige indruk genoeg was als inhoud voor een kwatrijn.Kwatrijnen kunnen een spel, een gezelschapsspel zijn. zeker in. het Oosten, doch de kwatrijnen die door de eeuwen heen beklijven, zijn niet de vruchten van een moment. Het z|jn, in tegendeel, de sublieme voortbreng selen van eeuwen traditie, op een begenadigd ogenblik gerijpt tot hun schoonste vorm. Zelfs dan neemt de een de ideeën en de motieven van de ander weer op. Zo is er, in het Oosten zowel als thans ook in het Westen, een soort reservoir ontstaan, waaruit de dichter putten kan. Maar héél veinig mensen kunnen tot de oorspronkelijke bron toegang vinden: zij die de oosterse talen en dialecten kennen zo Iemand was de, ook Als herdichter begenadigde, Fitzgerald, of de Duitser Rückert). Wie dit niet kan, moet zich, wanneer hij zich tot de oosterse kwatrijnen Aangetrokken voelt en herdichten wil, op derden verlaten. Het beste is dan, zich bij te laten staan door iemand die wél de oorspronkelijke tekst nauwkeurig lezen kan, en die U in uw eigen taal precies zegt, zoekend naar varianten en het juiste woord, wat er staat. Zo hebben we zelf •ens „vertaald". Moet men zich met gedrukte, d.w.z. onwrikbaar ge- .vorden, vastgelegde teksten behelpen, dan is het hek eigenlijk van le dam en raakt men verder van huis. Daarom begrijpen we ook niet :o goed waarom Jan Spierdijk achter in zijn bewerking van „Per- '.ische Kwatrijnen van Baba Tahir en Hafis'" zo'n reeks verontschul- iigingen aanvoert, tot een brand toe. om zijn bronnen zo veel mogelijk e verbergen. Was het niet veel directer en ook eerlijker geweest te :eggen dat deze kwatrijnen ontstonden op gegevens uit oosterse lichters? Want veel meer kan men niet zeggen, het éne voorbeeld dat Spierdijk geeft, spreekt in dit opzicht boekdelen. Een tekst die hij ■rgens vond, luidde in het Engels: 3od keep us from these men who fatuously fudge worth by mass, not by capacity: Df all the weigthy things the world provides V quart cup full has weight enough for me. Spierdijks versie: 3tel m|j. o God, niet aan de dwazen bloot, Oie 's werelds waarden wegen bij heit lood. Al pralen zij met omvang en gewicht, Mijn wijn is hun te zwaar, mijn glas te groot. Het eerste is Hafis. het tweede niet. Doch zouden we weten op weik kwatrijn van Hafis het teruggaat, dan zouden we mogelijk nogmaals .-errast worden. Neen. het doet er niet meer zoveel toe. wat de bron vas, wanneer men niet rechtstreeks heeft vertaald. Door het inniger contact tussen Oost en West. door de grotere kennis van elkanders levenssfeer, de grotere bereidwilligheid ook. om elkaar te begrijpen in elkanders kunstuitingen, zou thans eigenlijk alleen een herdichten vanuit het oorspronkelijke zinvol zijn. Dan im mers zou het oude Perzische kwatrijn ons zijn hele schoonheid en wijsheid overbrengen in een eigentijds geluid dat wil zeggen: ver rassend. Dan zou men opkijken: klinkt Hafis, klinkt Khayyams stem eigenlijk zo! Immers, het voortborduren op de 19e-eeuwse traditie, zoals Spierdijk dat doet, is verstarren er moet een steeds nieuwe inspiratie volgen. Soms waren schrijvers in dat opzicht hun tijd verre vooruit, dat kwam dan door verwantschap, trouw. De mooiste Hafis- vertaling, die we kennen is een zo goed als volkomen onbekende en „onvindbare", die van de Duitse romanticus Rückert. die toch niet erg romantisch vertaalde. Om daar een indruk van te geven, citeren we een kwatrijn van een hoogte die Spierdijk nergens, maar dan ook nergens, bereikt: Ostwind. dem Freunde, dem seheimchlerischen. sag ihm du: Den Brand des Herzens immer vom frischen sag ihm du. O sag es ihm so nicht, dasz es ihn verdrieszen kann. Sag etwas andres, und das dazwischen sag ihm du. Hier is een perfectie, in rijm. in wijze van rijmen ook. een rijkdom van inhoud, een poëzie, tout court, die maar weinige herdichte oosterse kwatrijnen bereiken. Toch heeft ook Spierdijk vaak juweeltjes gemaakt, volkomen „oos ters" van inleving, knap van verwoording. Opvallend is bij deze poëzie, dat de traditionele zinswendingen, metaforen en geijkte poëti sche vergelijkingen het blijven „doen". Wat men nauwelijks of totaal niet meer dulden kan in een langer vers gebroken harten, ge schreide tranen bedroefde zuchten en dergelijke kan. wonderlijk genoeg, in het zo heknopte kwatrijn nog een volle werking hebben, getuige b.v. deze strofe van Baba Tahir: Uw zwarte haren speelden langs uw wangen, k Werd door een zwoele nardusgeur bevangen. En zag te laat aan iedre zijden lok De scherven van verliefde harten hangen. Nog een paar illustraties uit dit aanbevelenswaardige boekje: Zo is de minnaar, van zijn lief verstoken- Een groene stam in laaiend vuur gestoken. Wanneer het ene eind te vlammen staat, Is 't andere in tranen uitgebroken. De anemoon, zij bloeit slechts zeven dagen. Het teer viooltje schittert zeven dagen. Al is de waarheid hard. zij dient gehoord: De liefde bloeit het hevigst zeven dagen. En van Hafiz: O drink! Zie hoe dees donkre druif, de nacht. Bezwijkt onder des Persers felle kracht Het rode sap vloeit stralend langs de einder. Haast steelt de dag de wijnen van de nacht. Als was trof zrj mij aan. Met speelse handen Vormde ze een kaars, ontstak haar, liet haar branden. De nacht leent duister aan mijn eenzaam vuur. O vlam, verslindt mijn wezen, maar blijf branden Waarom is Hafis nooit op reis getogen? Hoe onderscheidt hij werkl|jkheid van logen! Hij weet: geen stervling reist voorbij zijn geest. Wie verder wil wordt door het oog bedrogen. Jan Spierdijk: Perzische Kwatrijnen. Contact, Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1965 | | pagina 17