De bijbel in de
taal van deze tijd
GEREFORMEERDE KERKEN IN BEWEGING
CONCILIE DOOR
HET OOG VAN
EEN NAALD
ANTWOORD
Zaterdag 24 oktober 1964
zaterdagnummer
Vertalen is geen gemakkelijk werk.
Wie er wel eens mee bezig geweest
is, weet dat hij telkens weer een
woord tegenkomt, waar hij aarzelt
welk Nederlands woord daarvoor nu
genomen moet worden. Het woorden
boek geeft verschillende mogelijkhe
den, maar ook daarmee komt men er
soms nog niet uit. Helemaal letterlijk
vertalen gaat nooit. Soms is het no
dig een omschrijving te geven en een
geheel andere zin op te zetten om de
betekenis van hetgeen er in een an
dere taal geschreven staat, in onze
taal weer te geven.
Is het vertalen in het algemeen al geen
gemakkelijke zaak, het vertalen van de
bijbel is een nog veel moeilijker zaak In de
eerste plaats omdat de boeken van de bijbel
uit een ver verleden stammen. Het jongste,
de Openbaringen van Johannes, wordt ge
woonlijk gedacht te zijn geschreven zo
omstreeks het jaar 100 na Chr. En wie zal
zeggen welke de oudste gedeelten van de
bijbel zijn en wanneer deze precies ge-
Bchreven zijn en hoelang ze toen reeds in
mondelinge overlevering bekend waren? In
ieder geval zijn de oudste stukken van de
Oude Testament een 1300 jaar eerder ge
schreven dan het jongste boek van het
Nieuwe Testament Middeleeuws Neder
lands lezen we nu niet meer zo gemakke
lijk en dat is slechts een 500 jaar oud. We
vinden daarin soms een voor ons vreemde
gang van gedachten, terwijl we telkens
weer moeten raden naar de achtergronden
van hetgeen geschreven is. De geschreven
taal van de bijbel ligt nu nog veel en veel
verder weg. Dit maakt het vertalen niet al
tijd even gemakkelijk.
In de tweede plaats is het vertalen van de
bijbel moeilijk omdat deze boeken stammen
uit een totaal andere wereld dan de on
ze, welke bovendien verdwenen is, al heb
ben we er wel stuk
ken en brokken van
over gehouden. Het
Nieuwe Testament
stamt uit de Grieks-
Latijnse wereld van
de keizers van Rome en het Oude Testament
is met al zijn vezelen verbonden aan de oude
oosterse wereld. Deze laatste wereld ligt nog
weer veel verder van ons vandaan dan de
eerste. Dit maakt het voor ons westerlin
gen van de 20e eeuw niet altijd gemakkelijk
om de zin en betekenis van hetgeen er ge
schreven staat te vatten en in onze taal
weer te geven. Vooral de wereld van de
oosterse culturen van ver voor het begin
van onze jaartelling, waaraan ook Israël
deel heeft gehad, hebben we slechts lang
zaam iets beter leren kennen, vooral dank
zij de opgravingen. Wanneer iemand meent
dat we ons van die wereld niet veel heb
ben aan te trekken wanneer we de bijbel
willen vertalen, kunnen we dit hem toch
moeilijk toegeven, want de woorden krijgen
pas hun rechte betekenis wanneer wij ons
in kunnen denken in datgene wat bijvoor
beeld het gemeentelid van Corinthe heeft
gedacht toen hij een brief van Paulus las
of wat er bij de Israëliet omging toen hij
de profetieën van Jesaja hoorde, welke vol
zijn van de wereldpolitiek van die
Nu zijn er, wat het vertalen van de bijbel
betreft, altijd twee richtingen geweest,
de ene, die probeerde hetgeen er in
het Grieks of Hebreeuws geschreven stond,
zo letterlijk mogelijk weer te geven en de
andere, die vertaalde naar de zin welke de
geschreven woorden hadden, naar zijn me
ning. De Statenvertalers hebben getracht
zoveel mogelijk letterlijk te vertalen en het
zelfde woord hebben ze bijna altijd met
hetzelfde Nederlandse woord weergegeven.
Daardoor krijg je wel eens een wat won
derlijke uitkomst. Wanneer de vrouw van
Job kapot gaat onder alle ellende die ook
zij moet dragen en het niet meer kan uit
houden, zegt zij, volgens de Statenverta
ling: Zegen God en sterf. (2:9) Ieder die
dit leest begrijpt dat zij niet bedoelt heeft
een lofprijzing van God, zoals in het beken
de oud-christelijke gezang: Wij zegenen, o
Heer, Uw goedheid al den dag. In de bit
terheid van haar leven heeft zij aan vloe
ken gedacht. De nieuwe vertaling van het
Ned. Bijbelgenootschap heeft dit afge
zwakt tot: Zeg God vaarwel en sterf: Een
letterlijke vertaling heeft bezwaren. De
Statenvertalers hebben dit geweten. Daar
om hebben zij gezorgd voor een rijke oogst
van kanttekeningen. Zonder deze is de Sta
tenvertaling eigenlijk niet goed te lezen.
Bij Job 2:9 hebben zij dan ook de aanteke
ning gemaakt dat de vrouw van Job het
alleen maar spottend kan hebben bedoeld
nu God haar man zo'n pijnlijke dood laat
sterven, die hij niet meer ontgaan kan.
„Zij bespot zijn vertrouwen op God". Lu
ther daarentegen is heel wat vrijer geweest
in zijn vertaling, omdat hij mede gevraagd
Toen het Ned. Bijbelgenootschap, dat zich
buitengewoon verdienstelijk heeft ge
maakt door het vertalen van de bijbel
en bijbelgedeelten in weet ik hoeveel talen,
na lange aarzeling besloot om ook een
nieuwe Nederlandse vertaling ter hand te
nemen, stond het voor de vraag op welke
wijze er vertaald moest worden, naar de
regels van de Statenvertaling of ietwat
vrijer. Ze hebben voor dit laatste gekozen
en o.a. niet meer ieder Hebreeuws of Grieks
woord met eenzelfde Nederlands woord
vertaald. Toch heeft men die sfeer van
de Statenvertaling, waarmee ons volk
gedurende drie eeuwen vertrouwd was
geraakt, niet radicaal willen loslaten. Zo is
er een enigszins tweeslachtige vertaling
ontstaan, waarvan wij de verdiensten niet
willen verkleinen, maar die toch bij me
nigeen enige teleurstelling heeft gewekt.
De kritiek welke nadien gehoord werd, was
natuurlijk ook tweeërlei. In de nummers
van „In de Waagschaal" van deze maand
neeft ds. F. W. Falkenburg zijn bezwaren
geuit tegen het feit dat dezelfde woorden
niet op dezelfde wijze zijn herhaald en dat
de woordherhalingen en bepaalde zegswij
zen zijn weggelaten met het argument: Zo
zeggen wij het niet meer. Aan „de vlotte
leesbaarheid en algemene verstaanbaar
heid" is er, volgens hem, te veel opgeof
ferd en dat kan ook moeilijk anders wan
neer „het populair willen vertalen" als re
gel is gesteld. Aan de andere kant komt
natuurlijk de kritiek van hen die zeggen
dat deze nieuwe vertaling veel te weinig
gesteld is in de taal die nu door ons volk
wordt gesproken.
Om aan deze laatste bezwaren tegemoet
te komen heeft het Ned. Bijbelgenoot
schap nu het evangelie van Johannes
laten verschijnen onder de titel „Licht", als
een „proeve van vertaling in hedendaags
Nederlands". We hebben deze vertaling
doorgelezen. We zijn
er aan ontwend om
dit achter elkaar te
doen. Het is toch wel
eens goed. We nemen
van deze vertaling
in hedendaags Nederlands een willekeurig
stukje over. Joh. 5:1-9: Kort daarop reisde
Jezus ter gelegenheid van een jood3 feest
naar Jeruzalem. Daar is in de buurt van de
Schaapspoort een vijver met vijf zuilengan
gen, die Bethesda heet. Daar lagen altijd
veel zieken, blinden, verlamden en mis
vormden. Een van hen was al achtendertig
jaar ziek. Jezus wist dat hij allang zo had
gelegen en toen hij hem zag, vroeg hij:
„Wil je beter worden?" „Mijnheer", zei de
zieke, „ik heb geen mens om mij in de vij
ver te helpen als het water golven gaat;
en probeer ik het zelf, dan is een ander mjj
altijd voor". „Sta op", zei Jezus, „pak je
bed op en loop". Meteen werd de man ge
zond, pakte zijn bed op en liep. Wie de
Statenvertaling, de nieuwe vertaling van
het N.B.G. de r.-k. St.-Willibrordvertaling
en deze proeve van vertaling in hedendaags
Nederlands vergelijkt, komt in aanraking
met een heel stuk worsteling om de H.
Schrift te verstaan en verstaanbaar te ma
ken en hij zal tot de conclusie komen dat
het gemakkelijker gezegd is dan gedaan om
de bijbel te vertalen in de taal die er op het
ogenblik gesproken wordt. Deze proeve bij
voorbeeld is in geen geval te gebruiken in
de kerk waar gepreekt moet worden. Pre
diking is uitleg van de Schrift en daarbij
gaat het ook om de vraag wat er nu pre
cies staat.
De bijbel in de taal van deze tijd. Die wens
is zo nog maar niet uit ons hart ver
dwenen. We weten wel dat er velen
zijn die een taal wensen die hun plechtig
ln de oren klinkt en dan belanden ze weer
bij de Statenvertaling, waarmee ze zo ver
trouwd zijn. De bijbel in de taal van deze
tijd lijkt hun een gruwel. Laten ze dan be
denken dat het Nieuwe Testament geschre
ven is, niet in het klassieke Grieks, maar
In de volkstaal die gesproken werd in de
t(jd toen de apostelen de wereld introkken.
En de Statenvertalers mogen dan nog zo
letterlijk hebben vertaald, zij hebben zich
toch weer welbewust gericht naar de taal
die er toen door het volk gesproken werd.
Er was nog niet één Nederlandse taal. Die
is door deze bijbelvertaling gevormd. Ze
hebben uit verschillende Nederlandse dia
lecten woorden genomen. Toen de Staten
vertaling uitkwam hadden verschillende
lieden er grote bezwaren tegen, juist omdat
de taal wat anders, meer volks, was, dan
die van de vertaling welke zij gebruikten.
Een taal ontwikkelt zich steeds. Ze blijft
niet gelijk en daarom zal ook het vertalen
van de bijbel nooit tot een einde komen,
want in ieder geval is het Woord geschre
ven, opdat gehoord en verstaan zou wor
den.
H.
veldtocht
De koning van Israël zeide tot Josafat: Er is nog één man
door wien wij den Here kunnen raadplegen, maar ik haat
hem, omdat hij over mij nooit iets goeds, maar alleen onheil
profeteert: Micha, de zoon van Jimla. (1 Koningen 22 8).
Er zijn mensen, die boven hun primitieve aanleg niet uitkomen.
Dit is verdrietig en erg voor hen en voor hun medemensen. Ze
leveren geen positieve bijdrage aan de maatschappij. Zo iemand
was koning Achab van Noord-Israël. Het leven had hem niets
geteerd. Izebel, zijn boze vrouw, betekende meer voor hem dan
God, ook al wilde hij openlijk niet anti-godsdienstig zijn. Daar
om vroeg koning Josafat van Zuid-Israël, toen Achab met hem
tegen Syrië wilde ondernemen, of er behalve diens 1,00 adviseurs, niet nog een
profeet des Heren was om ook hem daarin te kennen. En het antwoord luidde:
,Hr is nog één man, door wien wij den Here kunnen raadplegen, maar ik haat
hem, omdat hij over mij nooit iets goeds, maar alleen onheil profeteert".
God vaart een andere koers dan Achab en Josafat. Achab was een groot veldheer;
hij was, zoals dat heet, een geslaagd man, maar hij zakte voor het examen, dat
God hem afnam. Daarom staat hij in de Bijbel niet goed aangeschreven, aange
zien dit het boek is, iat ons vertelt hoe God over ons, mensen, denkt.
Het is niet groot om mensen te haten, die met de beste bedoelingen ons zeggen,
waar het op staat. Het is ooi niet eerlijk en waarachtig. Men heeft er zichzelf
maar mee. En tevens anderen, want een mens staat in het leven nooit alleen. En
adeldom verplicht Achab is zijn volk niet tot zegen geweest!
Een groter profeet dan Micha, de zoon van Jimla. die om zijn ,,onheils"boodschap
gevangen werd gezet, is Jezus van Nazareth. Hij spreekt alleen maar goeds, hoe
onverteerbaar Zijn woorden schijnen mogen, want ze zijn geïnspireerd door de
liefde Gods, die de benepenheid van het menselijk hart overwint Als men zich
tenminste laat raden. Dat deden die koningen van Noord- en Zuid-lsraël niet.
De geschiedenis van koning Achab laat duidelijk uitkomen, dat in letterlijke en
figuurlijke zin de dood met de aanwijzing, die God geeft, gemoeid is, maar
ook, dat wanneer men zich laat raden, het leven bezit neemt van de mens. De
bijbelse geschiedenis is daarvan de bijzondere illustratie, zoals deze door de op
standing van Christus Jezus wordt weergegeven. Vandaar, dat deze bepalend is
voor het leven van het geloof. Want deze Boodschap is de goede profetie van
God, waardoor het. doel, dat Hij zich met. de mensen gesteld heeft, wordt bereikt,
ook in ons. God vraagt ten aanzien daarvan onze- beslissing. Wat is ons antwoordt
CADZAND w. C. LUURING
(Van een onzer redacteuren
De Gereformeerde Kerken in Nederland zijn de laatste
jaren meer dan ooit in beweging. De gereformeerde
jeugd is onrustig, de oudere generatie vaak verontrust.
De duidelijke en vaste koers, waarop men vroeger voer,
lijkt vaak zoek. Er zijn allerlei tekenen van die beweging,
van onrust en verontrusting: de activiteiten van „de
Achttien", de beslissing van de synode van Groningen
over het lidmaatschap van de P.v.d.A. en de reacties
daarop, de steeds positiever wordende houding tegen
over de Wereldraad van Kerken, de richtlijnen voor ver
antwoorde gezinsvorming, het opnieuw bestuderen van
de uitspraken van „Assen '26". De oude normen zijn in
beweging: voor zondagsviering en voor het leven op
maandag. De oude kerkelijke zekerheid lijkt verzwakt,
vooral door de scheuring met de Vrijgemaakten. Theolo
gie en wetenschap aan de V.U. en in Kampen zijn in
beweging, getuige publikaties als van prof. Berkouwer,
prof. Ridderbos („Beschouwingen over Genesis 1"),
prof. Schippers („De gereformeerde zede") en prof. Le
ver („Creatie en evolutie"). Met de verworvenheden
van de oudere generatie kan de draak worden gesto
ken, getuige: „Parade der mannenbroeders".
rmidden van al deze beweging heeft ds. E. G. van
Teylingen, gereformeerd predikant te Amsterdam,
een „tussentijdse balans" opgemaakt van wat hij „het
heroriëntatieproces" in de Gereformeerde Kerken
noemt. Ds. Van Teylingen heeft de ingrijpende veran
deringen, die zich in de Gereformeerde Kerken vol
trekken en reeds hebben voltrokken, zelf bewust mee
gemaakt. Hij werd in 1903 geboren in Hillegom en is
dus opgegroeid in de vooroorlogse situatie. Hij werd
in 1929 predikant te Oostwold, in 1934 in IJmuiden en
dient sedert 1946 de gereformeerde kerk van Amster
dam. Enkele jaren geleden heeft hij samen met prof.
dr. C. G. Berkouwer de derde assemblée van de We
reldraad van Kerken in New Delhi bijgewoond als
waarnemer van de Gereformeerde Kerken.
De schrijver van de brochure „Tussentijdse balans"
maakt uiteraard ook de balans op van de verhouding
van de Gereformeerde Kerken met de andere Refor
matorische Kerken in Nederland. Hij moet constateren,
dat er in ons land wel een „gereformeerde gezindte"
is, maar dat zij als zodanig niet functioneert. De ver
houding met de Christelijke Gereformeerde Kerken
blijft gekenmerkt door een „uiterste moeizaamheid".
Wezenlijk contact is er nauwelijks en dan praktisch al
leen op synodaal niveau. Wat de Vrijgemaakte Gerefor
meerde Kerken betreft, de hoop zelfs op een open
samenspreking is tot een „uiterst minimum" inge
krompen.
Met de Nederlands Hervormde Kerk zijn de contac
ten op plaatselijk en synodaal niveau de laatste twintig
jaar voortdurend toegenomen. De voornaamste reden
voor dit toenemend contact was de reorganisatie van
de Nederlands Hervormde Kerk. Ds. Van Teylin
gen constateert, dat de eerste hoop, die de reorganisa
tie van het hervormde huis heeft gewekt, wel teleur
stelling heeft moeten ondergaan: „De Nederlands Her
vormde Kerk is begonnen men vergeve het beeld
uit de oude huid te kruipen, te beginnen met de „kop"
(de synode met adviserende raden). Van de rest van
het lichaam wil de oude huid maar moeilijk loskomen,
wat ook wel de schuld is van de kerkorde, die onmis
kenbare hiërarchische trekken is blijven dragen".
Ds. Van Tej-lingen heeft ook zijn kritiek op het spre
ken van de hervormde synode: „Wij gereformeer
den krijgen dikwijls de indruk, dat de hervormde sy
node wel de mondigheid van de moderne wereld vol
strekt honoreert, maar de mondigheid van het kerk
volk in het ambt der gelovigen, individueel en organisa
torisch, met even volstrekt wantrouwen bejegent. Dat
kerkvolk, vooral ook het belangstellende gereformeer
de, houdt telkens weer het hart vast, als de hervormde
synode de stem opheft en weer eens oploopt tegen een
stuk werk van geloofsmondigheid in ons land".
De schrijver stelt vast, dat de gereformeerden, wan
neer zij naar de Nederlands Hervormde Kerk luisteren,
zijn aangewezen op „het meerstemmig koor" var: de
zogenaamde „midden-orthodoxie", omdat de Neder
lands Hervormde Kerk als zodanig geen andere stem
doet horen. „Wij gereformeerden, trekken niet op de
midden-orthodoxie. Maar middenin het proces der
heroriëntatie, zoals het ook in de Nederlands Hervorm
de Kerk een eigen gestalte krijgt, gaan wij met dit
wonderlijk fenomeen om, nu eens dankbaar, dan weer
diep teleurgesteld, maar nooit geheel zonder verwach
ting na alles wat in de Nederlands Hervormde Kerk
is losgekomen".
De heroriëntering voltrekt zich ook duidelijk in de
praktijk van het gereformeerde leven, zo laat ds. Van
Teylingen zien: De jongeren „zien nu film en toneel, ze
grasduinen in alles wat zich als literatuur aandient, ze
doen een dansje mee en spelen een partijtje bridge, ze
lopen de oude zondagse zeden omver, zeker als daar
geen duidelijk gebod van God achter staat, ze zijn on
zeker over de plaats der seksualiteit in hun leven en
trouwen jong. al hebben ze soms nog geen voldoende
maatschappelijke zekerheid en nauwelijks een plekje
om te wonen. Men krijgt soms de indruk, dat nóch de
„^uóéentydóe balans"
keroriëntatieproceó
opvoeding, nóch de scholen, nóch de catechisatie in
staat geweest zijn meer dan een minimum aan kriti
sche bezonnenheid bij te brengen. Het gaat allemaal
wat gulzig toe".
Er is ook onzekerheid inzake de politieke en maat
schappelijke organisatie. De crisis, waarin de Gerefor
meerde Kerken zich bevinden, demonstreert zich in het
kerkbezoek, dat minder en onregelmatiger is geworden.
Er is ook een onbestemd gevoel van onbevredigdheid
met de prediking.
In dat alles weerspiegelt zich de crisis van het geloof-
zelf bij velen: Is deze wereld wérkelijk nog in de hand
van God? Is deze wereld werkelijk door Jezus Christus
verlost? Is de Bijbel werkelijk het betrouwbare Woord
van God? Of is het leven absurd, de aarde godloos en
de hemel leeg?
Na deze situatieschets stelt de schrijver de vraag,
hoe het nu verder moet. Men zal niet moeten trach
ten het oude te lijmen, maar om voort te bouwen aan
de kerk, die zich steeds moet vernieuwen wil zij een
levende kerk blijven. Er is hierbij in de eerste plaats
behoefte aan vertrouwen, wat nu nog al eens ontbreekt.
En aan een verstandige en beschaafde wijze van om
gang met elkaar, ook als men het niet eens is met
elkaar.
Waar gesproken wordt over de grenzen der kerk,
moet ook worden gesproken over de ruimte der kerk,
aldus ds. Van Teylingen. „Die ruimte is zo groot als
de barmhartigheid van God en de genade van Chris
tus". De Gereformeerde Kerken hebben het altijd ge
makkelijker gehad met de grenzen dan met de ruimte
der kerk en op het zien van die ruimte komt het nu
vooral aan. Dat neemt niet weg, dat de kerk haar gren
zen behoudt.
In dit verband komt de schrijver op het „onduldbaar",
dat „de Achttien" over de scheiding hervormd-gerefor
meerd hebben uitgesproken. Vereniging nu zou slechts
tot nieuwe scheuring leiden, zo meent hij. „De Gere
formeerde Kerken tonen duidelijke trekken als het over
haar wijze van kerk-zijn gaat, ondanks het proces van
heroriëntatie. Zij zijn kerken, die wel om de goede
ruimte der kerk worstelen, maar tegelijk de grens der
kerk willen blijven zien, en ook menen te zien, waar
die ligt. De bijbelse grens der kerk zien zij wel ru«rt
met haar belijdenis samenvallen, maar zij zien wel de
leer der belijdenis overal, zij het niet ln dezelfde mate
overal, op het hart ervan, de bijbelse Christusbeüjdeiüs
betrokken, zodat zij, behoudens de met die mate van
betrokkenheid samenhangende tolerantie, alles wat dat
hart beledigt en verwondt buiten en over dc grens der
kerk zien staan. Het kerk-zijn van de Gereformeerde
Kerken staat en valt daérmee, niet met een canoniseren
van Afscheiding en Doleantie Kenmerkend voor de
Nederlands Hervormde Kerk in deze jaren is, dat zij
géén duidelijk gezicht vertoon'. Zolang de Neder
lands Hervormde Kerk niet bereid en niet in slaat is,
haar in een breed niemandsland vervagende grenzen
in een bindend belijden te markeren, zal een vereniging
betekenen, dat de Gereformeerde Kerken haar gezicht
verliezen, omdat zij datgene, dat voor hen tot het cen
trale van het belijden behoort, moeten prijsgeven en
zo een modaliteitenbestaan gaan leiden binnen het
grote geheel van de Nederlands Hervormde Kerk, wel
ker situatie principieel dezelfde blijft".
Ds. Van Teylingen ziet weinig kans meer op toenade
ring, laat staan van éénwording met de andere
kerken van de „gereformeerde gezindte" Hij pleit
voorzichtig in de richting van meedoen met de Wereld
raad. Voor de toekomst van de Gereformeerde Kerken
zal het tot stand komen van een verantwoorde zon
dagsviering een zeer hoge prioriteit moeten hebben, zo
meent hij. In de tweede plaats zal men in gereformeer
de kring meer moeten bezig zijn met de zaken van
kunst en cultuur en daartoe zelf ook een bijdrage leve
ren. In de derde plaats zal men zich meer moeten gaan
bezighouden met de problemen van godsdienst en we
tenschap, van theologie en filosofie. In de vierde plaats
zal de prediking meer een prediking „op leven en
dood" moeten zijn, waarbij de predikanten zich als ge
zanten van God gedragen en zich niet te veel laten
imponeren door de wereld. In de vijfde plaats zal men
aan de christelijke organisaties een duidelijke actueel-
bijbelse inhoud moeten geven. „Als deze organisaties
niet bestonden dan was het nu de hoogste tijd, ze in
het leven te roepen. En nu ze er zijn, is het de hoogste
tijd voor de toekomst, er alle overtuiging, kracht en
liefde achter te zetten, die christenen op kunnen bren
gen.
Het kan allereerst voor de gereformeerden nut heb
ben om kennis te nemen van deze tussentijdse ba
lans. Zij kunnen er de lijnen in ontdekken, waarlangs
de huidige veranderingen zich voltrekken. Zij kunnen
er ook nieuwe hoop en vertrouwen uit putten. De kerk
wordt hier niet ziek gepraat, zoals zo vaak gebeurt
tegenwoordig, al worden bepaalde crisisverschijnse
len gesignaleerd. Ook de hervormden zouden dit duide
lijke geschrift moeten lezen. Zij zouden daarmee een
nuttige bijdrage leveren tot het gesprek hervormd-
gereformeerd. Want voor de toenadering hervormd-
gereformeerd lijkt het leven van eikaars publikaties
vaak minstens even vruchtbaar en leerzaam te zijn als
net organiseren van gespreksavonden.
De hervormden zullen vooral met belangstelling lezen,
wat hier gezegd wordt over de Nederlands Hervorm
de Kerk. Zij zullen zich afvragen, of het gelaat van de
Gereformeerde Kerken wat de grenzen en het belijden
der kerk aangaat, werkelijk zó duidelijk is, als ds. Van
Teylingen stelt. Ziet men in de Gereformeerde Kerken
ook niet de modaliteiten opduiken, juist in deze periode
van heroriëntatie? Ziet men de grenzen daar werkelijk?
Gaat ds. Van Teylingen weer niet te veel uit van het
ideale beeld van de zuivere kerk? Liggen de scheids
lijnen werkelijk tussen rechtzinnig en vrijzinnig, tussen
méér belijden of minder belijden? Gaat het om een
méér of minder duidelijk gelaat van de kerk? De kerk
mag niet doel in zichzelf worden. Haar doel is de ver
kondiging. Haar hóóp is het Koninkrijk. Haar hart is
de Heer. Wie zou hier menselijkerwijs de grenzen dur
ven en kunnen trekken? Waar is hier „binnen" en waar
„buiten"? De Gereformeerde Kerken hebben deze vra
gen evenmin opgelost als de Nederlands Hervormde
Kerk. Hervormd en gereformeerd moeten sémen leren
belijden. De weg daartoe gaat langs het sémen lijden
aan eigen en eikaars tekort. Éénwording is evenzeer
een lijdensweg als een belijdcnswcg.
I_Tet concilie is door liet oog
van een naald gekropen.
De oude kardinaal Bea heeft
de situatie in eerste instantie
gered. Paus Paulus heeft bij
velen aan naam ingeboet.
Wat eerder vermoed werd,
wordt thans gezegd: hij is
niet altijd zichzelf en te licht
te beïnvloeden. De bisschop
pen zijn iets kordater gewor
den en waakzamer op tegen
werking. Dit zijn in het kort
de resultaten van een week
die bijzonder geladen was
aan spanning buiten de „au
la", zoals de vergaderruimte
in de Sint-Pieter hier alge
meen heet.
Het oog van de naald, of liever
de fuik, was opgesteld door
enkele curiebureaus die in een
ingewikkeld intrigewerk, waar
bij zij de paus half omgepraat
hadden, probeerden beide tek
sten met een werkcommissie
van hun eigen allooi onschade
lijk te maken. Kardinaal Cicog-
nani moet daarbij genoemd
worden als hoofd van het staats
secretariaat, dat de bezwaar
schriften uit het Midden-Oosten
tegen een tekst ten gunste der
joden in ontvangst nam, en
daarvan onder dc indruk was
gekomen. De oligarchie echter,
de intieme bestuursclub van de
curiebureaus in het Vaticaan, is
zó verstrengeld dat het geen zin
heeft één naam te noemen. Zo
als een groep oudste hovelingen
aan een middeleeuws hof samen
van alles bekonkelt, zo ageren
deze paars en rood geklede he
ren hier. Mgr. Felici was deze
keer de loopjongen, omdat hij,
als algemeen secretaris van het
concilie, ook als zodanig op kon
treden.
Het plan was, kort gezegd, met
de bewerking van de beide tek
sten het initiatief weer terug te
winnen, dat men aan de bis
schopsvergadering verloren
had, en daarmee het concilie op
zo kort mogelijke termijn te be
ëindigen. Dat die opzet in de
kiem is gesmoord, is te danken
aan de reactie van kardinaal
Bea, die als hoofd van het Se
cretariaat voor de Eenheid der
Christenen de brieven met de
curievoorstellen in ontvangst
nam.
Ten eerste weigerde hij op de
voorstellen in te gaan, zolang
hem niet gezegd werd wie pre
cies het initiatief ertoe genomen
had. Hij kreeg daar geen helder
antwoord op. Men is gewend in
de oligarchie /an de Romeinse
Curie te werken met „de wens
van de Heilige Vader", of „het
besluit van de Heilige Stoel", en
door deze formuleringen heeft
de hiërarchie der katholieke
kerk zich heel. heel lang laten
ringeloren. Men kan nooit pre
cies weten of het werkelijk de
wens van de paus is, of van een
of ander groepje van subalterne
ambtenaren en de paus zelf
grijpt veel minder in dan men
gewoonlijk denkt, omdat hij nu
eenmaal afhankelijk is van zijn
eigen bestuursapparaat. Bea
echter hield zijn been stijf.
En. achteraf kan men niet an
ders concluderen, Bea open
de tevens lekken in de richting
van de wereldpers, en van de
leiders van de grote groepen
bisschoppen van verschillende
werelddelen. Het een en het an
der had tot gevolg dat 48 uur
nadat mgr. Felici, algemeen se
cretaris, de brief, dat wil zeg
gen de strop had aangeboden
met het vriendelijke verzoek of
Bea daar zijn hoofd maar in wil
de steken, bijna twintig kardina
len by de Duitse kardinaal
Frings aan huis vergadering
hielden, ondanks het vrije week
end. en gezamenlijk des duivels
werden. Zij stelden een brief
aan de paus op, die er echt niet
om loog, en die voor de paus
zelf niet aangenaam moet zijn
geweest. De paus onttrok zijn
gezag prompt aan de brieven
van Felici, en daarmee was fei
telijk de kous al af. Het enige
wat de paus wel overdacht, was
de tekst over de joden, die tot
nu toe als een geheel aparte
verklaring aan het concilie was
aangeboden, op te nemen in de
grote tekst over „De Kerk", om
daarmee iedere schijn te ver
mijden als zou het een stuk zijn
van andere godsdienstige bete
kenis. Tegen dit idee heeft Bea
overigens geen bezwaar, als de
tekst maar niet afgezwakt
wordt. En het was meer dan
frappant dat binnen die zelfde
48 uur een Italiaanse, een Ame
rikaanse, een Duitse en een Ne
derlandse krant vrijwel waren
ingelicht (II Mezzagero, The
New York Times, de Frankfur
ter Algemeine Zeitung en De
Volkskrant). Dat kardinaal Bea
zelf niets rond verteld heeft,
ligt voor de hand. Maar dat hij
met een goedkeurende blik heeft
toegezien, hoe ten snelste de cu
rieputsch binnen de wereldpers,
en wel op de meest efficiënte
manier, werd geloodst, kan
moeilijk ontkend worden.
De gunstige resultaten van het
hele incident Bea-Felici zijn in
de afgelopen dagen voelbaar ge
weest. De bisschoppen hebben
een iets beslister optreden ge
kregen. Zij hebben de agenda
van het concilie weer uitdrukke
lijk in eigen hand genomen, en
maandag jongstleden bijvoor
beeld een tekst, betreffende het
leven en werk van de priesters,
een tekst die beschamend van
gemeenplaatsen was, en die in
de verste verte niet inging op
de wezenlijke aanpassingsmoei
lijkheden van de priester in de
huidige wereld, glashard terug
verwezen naar de betreffende
werkcommissie, die nog maar
eens goed zijn best moet doen.
Toch dringen velen erop aan dat
men in de „aula" de kat de bel
zal aanbinden en openlijk over
de gang van zaken zal spreken.
Tot nu toe liepen de bisschoppen
vrij mak aan de leiband van ce
concilieleiding, die deels curia-
listisch, deels al te zakelijk was
ingesteld. Een vierde zitting die
waarschijnlijk het volgend jaar
september gehouden zal worden,
is nu wel zeker. En dat is van
het grootste belang, omdat zon
der die vierde zitting het conci
lie toch een rompvergadexing
gebleven zou zijn. Énkele onder
werpen van binnen-hiërarchieke
aard zoals de liturgie en de
plaats van de bisschop in de
kerk waren goed afgewerkt,
doch het raam naar de wereld
van. vandaag was daarmee nog
niet uitdrukkelijk geopend. En.
daar helpt geen moedertje lief
meer aan, dat moet nu gebeu
ren.
Het is interessant om te zien,
hoe de concilietijd op zich
zelf al een concrete verandering
in de binnen-kerkelijke verhou
dingen te zien geeft. Zoals gis
teren een Nederlandse bisschop
ergens uit Afrika my zei:
„Vroeger gingen we in de „bar"
van de Sint-Pietervergadering
altijd keurig opzij als een kardi
naal een kopje koffie wilde pak
ken. Tegenwoordig moet hij net
zo goed dringen als de rest".
Het ontdooiingsproces van de
stijve feodale rangorde in de
katholieke kerk is hier al zo'n
beetje begonnen. Hopenlijk zet
het door.
De figuur van de paus is bijzon
der onzeker. Paulus heeft zijn
angsten omdat alles wat het
concilie in beweging gebracht
heeft, op een of andere manier
door hem moet worden opge
vangen. Dat is geen geringe
taak. Hij is zelf geen geniale
vernieuwer. Hij heeft een scherp
verstand, is een goed admini
strator, en hij meent het uitste
kend. Hij wil niets liever dan
het „aggiornamento" van Joan
nes XXIII doorzetten. Maar, zo
als insiders zeggen, hij vindt
zichzelf nog niet. Daarom is hij
ook te beïnvloeden. Met grote
precisie bestudeert hij de pro
blemen. Hij is zich geweldig be
wust van de traditie waarvan
hij de drager is. Hij heeft ander
zijds alle werken van grote
schrijvers gelezen ciie vragen
om vernieuwing. Hij balanceert
en balanceert, in de voorzin
plaatst hij de vernieuwing, in de
nazin de traditie. In de voorzin
de vrijheid, in de nazin het ge
zag. Hij ziet zichzelf, allerminst
uit eerzucht, doch eerder uit
ijver, als de grote centrale man
in deze wereld, die een ontzag
lijke verantwoordelijkheid
draagt. Daar zit natuurlijk wel
iets in. doch alsmaar met deze
gedachte leven geeft iets ver
lammends. Joannes trok zich
van die centrale positie niet zo
veel aan, en werd van de weer
omstuit meer centraal in de we
reld dan Paulus ooit zal worden.
Bovendien zit in de opvatting
van de centrale plaats die de
katholieke kerk in de wereld in
neemt, ook iets onwerkelijks.
Dat is het onwerkelijke in de
encycliek die hij in deze zomer
op zijn buitenverblijf schreef,
..Ecclesiam Suam". Daarin
wordt een groot panorama ont
vouwd, waarin de paus zichzelf
ziet staan als een middelpunt
van vele cirkels: de meest
dichtbije cirkel zijn de gelovigen
van zijn eigen kerk, dan de an
dere christenen, dan de andere
godsgelovigen, dan alle mensen,
en dan het vage begrip „de we
reld". Met deze opvatting zit de
paus om zo te zeggen omhoog.
Daar zit niets bevrijdends in.
Dit panorama is bedoeld als iets
heel ruims en breeds, maar er
hoeft maar weinig te gebeuren
of het slaat om in een beklem
ming, een inkapseling. Vandaar
ook dat hij met grote spanning
wacht op wat de bisschoppen
gaan zeggen over de plaats van
de katholieke kerk in deze we
reld. de ontwerptekst die deze
week eindelijk aan bod gaat ko
men, en die de kans geeft om
iets jeugdigs, iets evangelisch
en bevrijdends te zeggen. Hij
zelf heeft die tekst hard en hard
nodig.
Paus Paulus is geen fascine
rend man, en is geen poten
taat. Als het concilie, over een
jaar misschien, afgelopen is, zal
hij eindelijk kunnen en moeten
overgaan tot datgene wat de
hele katholieke kerk van hem
verwacht: een diep ingrijpende
hervorming van de curiebu
reaus. Ik hoop dat de bisschop
pen ook op dit punt niet passief
blijven afwachten.
Het bericht dat hij naar het eu
charistisch congres in Bombay
gaat dat einde november gehou
den wordt, nemen veel bisschop
pen met gemengde gevoelens op.
De congressen van dit soort ho
ren. naar het gevoel van velen,
niet meer bij de huidige kerk.
Vertoon, stadions met vlaggen,
optochten, en dat allemaal on
der het teken van wat ook de
katholieken het Avondmaal wil
len noemen, is geen blijk van
religieuze vernieuwing, ook niet
in een jong Aziatisch land. Na
veel weifelen heeft Paulus het
besluit genomen. Prompt komt
Romeins Rome in beweging.
Hoogwaardigheidsbekleders en
paters van allerlei soort moeten
legen pokken en cholera ingeënt
worden vanwege de reis. Want
een hele sleep trekt natuurlijk
mee. Ik wil best eens naar Bom
bay, maar dan een andere keer.