De bijbel in de taal van deze tijd GEREFORMEERDE KERKEN IN BEWEGING CONCILIE DOOR HET OOG VAN EEN NAALD ANTWOORD Zaterdag 24 oktober 1964 zaterdagnummer Vertalen is geen gemakkelijk werk. Wie er wel eens mee bezig geweest is, weet dat hij telkens weer een woord tegenkomt, waar hij aarzelt welk Nederlands woord daarvoor nu genomen moet worden. Het woorden boek geeft verschillende mogelijkhe den, maar ook daarmee komt men er soms nog niet uit. Helemaal letterlijk vertalen gaat nooit. Soms is het no dig een omschrijving te geven en een geheel andere zin op te zetten om de betekenis van hetgeen er in een an dere taal geschreven staat, in onze taal weer te geven. Is het vertalen in het algemeen al geen gemakkelijke zaak, het vertalen van de bijbel is een nog veel moeilijker zaak In de eerste plaats omdat de boeken van de bijbel uit een ver verleden stammen. Het jongste, de Openbaringen van Johannes, wordt ge woonlijk gedacht te zijn geschreven zo omstreeks het jaar 100 na Chr. En wie zal zeggen welke de oudste gedeelten van de bijbel zijn en wanneer deze precies ge- Bchreven zijn en hoelang ze toen reeds in mondelinge overlevering bekend waren? In ieder geval zijn de oudste stukken van de Oude Testament een 1300 jaar eerder ge schreven dan het jongste boek van het Nieuwe Testament Middeleeuws Neder lands lezen we nu niet meer zo gemakke lijk en dat is slechts een 500 jaar oud. We vinden daarin soms een voor ons vreemde gang van gedachten, terwijl we telkens weer moeten raden naar de achtergronden van hetgeen geschreven is. De geschreven taal van de bijbel ligt nu nog veel en veel verder weg. Dit maakt het vertalen niet al tijd even gemakkelijk. In de tweede plaats is het vertalen van de bijbel moeilijk omdat deze boeken stammen uit een totaal andere wereld dan de on ze, welke bovendien verdwenen is, al heb ben we er wel stuk ken en brokken van over gehouden. Het Nieuwe Testament stamt uit de Grieks- Latijnse wereld van de keizers van Rome en het Oude Testament is met al zijn vezelen verbonden aan de oude oosterse wereld. Deze laatste wereld ligt nog weer veel verder van ons vandaan dan de eerste. Dit maakt het voor ons westerlin gen van de 20e eeuw niet altijd gemakkelijk om de zin en betekenis van hetgeen er ge schreven staat te vatten en in onze taal weer te geven. Vooral de wereld van de oosterse culturen van ver voor het begin van onze jaartelling, waaraan ook Israël deel heeft gehad, hebben we slechts lang zaam iets beter leren kennen, vooral dank zij de opgravingen. Wanneer iemand meent dat we ons van die wereld niet veel heb ben aan te trekken wanneer we de bijbel willen vertalen, kunnen we dit hem toch moeilijk toegeven, want de woorden krijgen pas hun rechte betekenis wanneer wij ons in kunnen denken in datgene wat bijvoor beeld het gemeentelid van Corinthe heeft gedacht toen hij een brief van Paulus las of wat er bij de Israëliet omging toen hij de profetieën van Jesaja hoorde, welke vol zijn van de wereldpolitiek van die Nu zijn er, wat het vertalen van de bijbel betreft, altijd twee richtingen geweest, de ene, die probeerde hetgeen er in het Grieks of Hebreeuws geschreven stond, zo letterlijk mogelijk weer te geven en de andere, die vertaalde naar de zin welke de geschreven woorden hadden, naar zijn me ning. De Statenvertalers hebben getracht zoveel mogelijk letterlijk te vertalen en het zelfde woord hebben ze bijna altijd met hetzelfde Nederlandse woord weergegeven. Daardoor krijg je wel eens een wat won derlijke uitkomst. Wanneer de vrouw van Job kapot gaat onder alle ellende die ook zij moet dragen en het niet meer kan uit houden, zegt zij, volgens de Statenverta ling: Zegen God en sterf. (2:9) Ieder die dit leest begrijpt dat zij niet bedoelt heeft een lofprijzing van God, zoals in het beken de oud-christelijke gezang: Wij zegenen, o Heer, Uw goedheid al den dag. In de bit terheid van haar leven heeft zij aan vloe ken gedacht. De nieuwe vertaling van het Ned. Bijbelgenootschap heeft dit afge zwakt tot: Zeg God vaarwel en sterf: Een letterlijke vertaling heeft bezwaren. De Statenvertalers hebben dit geweten. Daar om hebben zij gezorgd voor een rijke oogst van kanttekeningen. Zonder deze is de Sta tenvertaling eigenlijk niet goed te lezen. Bij Job 2:9 hebben zij dan ook de aanteke ning gemaakt dat de vrouw van Job het alleen maar spottend kan hebben bedoeld nu God haar man zo'n pijnlijke dood laat sterven, die hij niet meer ontgaan kan. „Zij bespot zijn vertrouwen op God". Lu ther daarentegen is heel wat vrijer geweest in zijn vertaling, omdat hij mede gevraagd Toen het Ned. Bijbelgenootschap, dat zich buitengewoon verdienstelijk heeft ge maakt door het vertalen van de bijbel en bijbelgedeelten in weet ik hoeveel talen, na lange aarzeling besloot om ook een nieuwe Nederlandse vertaling ter hand te nemen, stond het voor de vraag op welke wijze er vertaald moest worden, naar de regels van de Statenvertaling of ietwat vrijer. Ze hebben voor dit laatste gekozen en o.a. niet meer ieder Hebreeuws of Grieks woord met eenzelfde Nederlands woord vertaald. Toch heeft men die sfeer van de Statenvertaling, waarmee ons volk gedurende drie eeuwen vertrouwd was geraakt, niet radicaal willen loslaten. Zo is er een enigszins tweeslachtige vertaling ontstaan, waarvan wij de verdiensten niet willen verkleinen, maar die toch bij me nigeen enige teleurstelling heeft gewekt. De kritiek welke nadien gehoord werd, was natuurlijk ook tweeërlei. In de nummers van „In de Waagschaal" van deze maand neeft ds. F. W. Falkenburg zijn bezwaren geuit tegen het feit dat dezelfde woorden niet op dezelfde wijze zijn herhaald en dat de woordherhalingen en bepaalde zegswij zen zijn weggelaten met het argument: Zo zeggen wij het niet meer. Aan „de vlotte leesbaarheid en algemene verstaanbaar heid" is er, volgens hem, te veel opgeof ferd en dat kan ook moeilijk anders wan neer „het populair willen vertalen" als re gel is gesteld. Aan de andere kant komt natuurlijk de kritiek van hen die zeggen dat deze nieuwe vertaling veel te weinig gesteld is in de taal die nu door ons volk wordt gesproken. Om aan deze laatste bezwaren tegemoet te komen heeft het Ned. Bijbelgenoot schap nu het evangelie van Johannes laten verschijnen onder de titel „Licht", als een „proeve van vertaling in hedendaags Nederlands". We hebben deze vertaling doorgelezen. We zijn er aan ontwend om dit achter elkaar te doen. Het is toch wel eens goed. We nemen van deze vertaling in hedendaags Nederlands een willekeurig stukje over. Joh. 5:1-9: Kort daarop reisde Jezus ter gelegenheid van een jood3 feest naar Jeruzalem. Daar is in de buurt van de Schaapspoort een vijver met vijf zuilengan gen, die Bethesda heet. Daar lagen altijd veel zieken, blinden, verlamden en mis vormden. Een van hen was al achtendertig jaar ziek. Jezus wist dat hij allang zo had gelegen en toen hij hem zag, vroeg hij: „Wil je beter worden?" „Mijnheer", zei de zieke, „ik heb geen mens om mij in de vij ver te helpen als het water golven gaat; en probeer ik het zelf, dan is een ander mjj altijd voor". „Sta op", zei Jezus, „pak je bed op en loop". Meteen werd de man ge zond, pakte zijn bed op en liep. Wie de Statenvertaling, de nieuwe vertaling van het N.B.G. de r.-k. St.-Willibrordvertaling en deze proeve van vertaling in hedendaags Nederlands vergelijkt, komt in aanraking met een heel stuk worsteling om de H. Schrift te verstaan en verstaanbaar te ma ken en hij zal tot de conclusie komen dat het gemakkelijker gezegd is dan gedaan om de bijbel te vertalen in de taal die er op het ogenblik gesproken wordt. Deze proeve bij voorbeeld is in geen geval te gebruiken in de kerk waar gepreekt moet worden. Pre diking is uitleg van de Schrift en daarbij gaat het ook om de vraag wat er nu pre cies staat. De bijbel in de taal van deze tijd. Die wens is zo nog maar niet uit ons hart ver dwenen. We weten wel dat er velen zijn die een taal wensen die hun plechtig ln de oren klinkt en dan belanden ze weer bij de Statenvertaling, waarmee ze zo ver trouwd zijn. De bijbel in de taal van deze tijd lijkt hun een gruwel. Laten ze dan be denken dat het Nieuwe Testament geschre ven is, niet in het klassieke Grieks, maar In de volkstaal die gesproken werd in de t(jd toen de apostelen de wereld introkken. En de Statenvertalers mogen dan nog zo letterlijk hebben vertaald, zij hebben zich toch weer welbewust gericht naar de taal die er toen door het volk gesproken werd. Er was nog niet één Nederlandse taal. Die is door deze bijbelvertaling gevormd. Ze hebben uit verschillende Nederlandse dia lecten woorden genomen. Toen de Staten vertaling uitkwam hadden verschillende lieden er grote bezwaren tegen, juist omdat de taal wat anders, meer volks, was, dan die van de vertaling welke zij gebruikten. Een taal ontwikkelt zich steeds. Ze blijft niet gelijk en daarom zal ook het vertalen van de bijbel nooit tot een einde komen, want in ieder geval is het Woord geschre ven, opdat gehoord en verstaan zou wor den. H. veldtocht De koning van Israël zeide tot Josafat: Er is nog één man door wien wij den Here kunnen raadplegen, maar ik haat hem, omdat hij over mij nooit iets goeds, maar alleen onheil profeteert: Micha, de zoon van Jimla. (1 Koningen 22 8). Er zijn mensen, die boven hun primitieve aanleg niet uitkomen. Dit is verdrietig en erg voor hen en voor hun medemensen. Ze leveren geen positieve bijdrage aan de maatschappij. Zo iemand was koning Achab van Noord-Israël. Het leven had hem niets geteerd. Izebel, zijn boze vrouw, betekende meer voor hem dan God, ook al wilde hij openlijk niet anti-godsdienstig zijn. Daar om vroeg koning Josafat van Zuid-Israël, toen Achab met hem tegen Syrië wilde ondernemen, of er behalve diens 1,00 adviseurs, niet nog een profeet des Heren was om ook hem daarin te kennen. En het antwoord luidde: ,Hr is nog één man, door wien wij den Here kunnen raadplegen, maar ik haat hem, omdat hij over mij nooit iets goeds, maar alleen onheil profeteert". God vaart een andere koers dan Achab en Josafat. Achab was een groot veldheer; hij was, zoals dat heet, een geslaagd man, maar hij zakte voor het examen, dat God hem afnam. Daarom staat hij in de Bijbel niet goed aangeschreven, aange zien dit het boek is, iat ons vertelt hoe God over ons, mensen, denkt. Het is niet groot om mensen te haten, die met de beste bedoelingen ons zeggen, waar het op staat. Het is ooi niet eerlijk en waarachtig. Men heeft er zichzelf maar mee. En tevens anderen, want een mens staat in het leven nooit alleen. En adeldom verplicht Achab is zijn volk niet tot zegen geweest! Een groter profeet dan Micha, de zoon van Jimla. die om zijn ,,onheils"boodschap gevangen werd gezet, is Jezus van Nazareth. Hij spreekt alleen maar goeds, hoe onverteerbaar Zijn woorden schijnen mogen, want ze zijn geïnspireerd door de liefde Gods, die de benepenheid van het menselijk hart overwint Als men zich tenminste laat raden. Dat deden die koningen van Noord- en Zuid-lsraël niet. De geschiedenis van koning Achab laat duidelijk uitkomen, dat in letterlijke en figuurlijke zin de dood met de aanwijzing, die God geeft, gemoeid is, maar ook, dat wanneer men zich laat raden, het leven bezit neemt van de mens. De bijbelse geschiedenis is daarvan de bijzondere illustratie, zoals deze door de op standing van Christus Jezus wordt weergegeven. Vandaar, dat deze bepalend is voor het leven van het geloof. Want deze Boodschap is de goede profetie van God, waardoor het. doel, dat Hij zich met. de mensen gesteld heeft, wordt bereikt, ook in ons. God vraagt ten aanzien daarvan onze- beslissing. Wat is ons antwoordt CADZAND w. C. LUURING (Van een onzer redacteuren De Gereformeerde Kerken in Nederland zijn de laatste jaren meer dan ooit in beweging. De gereformeerde jeugd is onrustig, de oudere generatie vaak verontrust. De duidelijke en vaste koers, waarop men vroeger voer, lijkt vaak zoek. Er zijn allerlei tekenen van die beweging, van onrust en verontrusting: de activiteiten van „de Achttien", de beslissing van de synode van Groningen over het lidmaatschap van de P.v.d.A. en de reacties daarop, de steeds positiever wordende houding tegen over de Wereldraad van Kerken, de richtlijnen voor ver antwoorde gezinsvorming, het opnieuw bestuderen van de uitspraken van „Assen '26". De oude normen zijn in beweging: voor zondagsviering en voor het leven op maandag. De oude kerkelijke zekerheid lijkt verzwakt, vooral door de scheuring met de Vrijgemaakten. Theolo gie en wetenschap aan de V.U. en in Kampen zijn in beweging, getuige publikaties als van prof. Berkouwer, prof. Ridderbos („Beschouwingen over Genesis 1"), prof. Schippers („De gereformeerde zede") en prof. Le ver („Creatie en evolutie"). Met de verworvenheden van de oudere generatie kan de draak worden gesto ken, getuige: „Parade der mannenbroeders". rmidden van al deze beweging heeft ds. E. G. van Teylingen, gereformeerd predikant te Amsterdam, een „tussentijdse balans" opgemaakt van wat hij „het heroriëntatieproces" in de Gereformeerde Kerken noemt. Ds. Van Teylingen heeft de ingrijpende veran deringen, die zich in de Gereformeerde Kerken vol trekken en reeds hebben voltrokken, zelf bewust mee gemaakt. Hij werd in 1903 geboren in Hillegom en is dus opgegroeid in de vooroorlogse situatie. Hij werd in 1929 predikant te Oostwold, in 1934 in IJmuiden en dient sedert 1946 de gereformeerde kerk van Amster dam. Enkele jaren geleden heeft hij samen met prof. dr. C. G. Berkouwer de derde assemblée van de We reldraad van Kerken in New Delhi bijgewoond als waarnemer van de Gereformeerde Kerken. De schrijver van de brochure „Tussentijdse balans" maakt uiteraard ook de balans op van de verhouding van de Gereformeerde Kerken met de andere Refor matorische Kerken in Nederland. Hij moet constateren, dat er in ons land wel een „gereformeerde gezindte" is, maar dat zij als zodanig niet functioneert. De ver houding met de Christelijke Gereformeerde Kerken blijft gekenmerkt door een „uiterste moeizaamheid". Wezenlijk contact is er nauwelijks en dan praktisch al leen op synodaal niveau. Wat de Vrijgemaakte Gerefor meerde Kerken betreft, de hoop zelfs op een open samenspreking is tot een „uiterst minimum" inge krompen. Met de Nederlands Hervormde Kerk zijn de contac ten op plaatselijk en synodaal niveau de laatste twintig jaar voortdurend toegenomen. De voornaamste reden voor dit toenemend contact was de reorganisatie van de Nederlands Hervormde Kerk. Ds. Van Teylin gen constateert, dat de eerste hoop, die de reorganisa tie van het hervormde huis heeft gewekt, wel teleur stelling heeft moeten ondergaan: „De Nederlands Her vormde Kerk is begonnen men vergeve het beeld uit de oude huid te kruipen, te beginnen met de „kop" (de synode met adviserende raden). Van de rest van het lichaam wil de oude huid maar moeilijk loskomen, wat ook wel de schuld is van de kerkorde, die onmis kenbare hiërarchische trekken is blijven dragen". Ds. Van Tej-lingen heeft ook zijn kritiek op het spre ken van de hervormde synode: „Wij gereformeer den krijgen dikwijls de indruk, dat de hervormde sy node wel de mondigheid van de moderne wereld vol strekt honoreert, maar de mondigheid van het kerk volk in het ambt der gelovigen, individueel en organisa torisch, met even volstrekt wantrouwen bejegent. Dat kerkvolk, vooral ook het belangstellende gereformeer de, houdt telkens weer het hart vast, als de hervormde synode de stem opheft en weer eens oploopt tegen een stuk werk van geloofsmondigheid in ons land". De schrijver stelt vast, dat de gereformeerden, wan neer zij naar de Nederlands Hervormde Kerk luisteren, zijn aangewezen op „het meerstemmig koor" var: de zogenaamde „midden-orthodoxie", omdat de Neder lands Hervormde Kerk als zodanig geen andere stem doet horen. „Wij gereformeerden, trekken niet op de midden-orthodoxie. Maar middenin het proces der heroriëntatie, zoals het ook in de Nederlands Hervorm de Kerk een eigen gestalte krijgt, gaan wij met dit wonderlijk fenomeen om, nu eens dankbaar, dan weer diep teleurgesteld, maar nooit geheel zonder verwach ting na alles wat in de Nederlands Hervormde Kerk is losgekomen". De heroriëntering voltrekt zich ook duidelijk in de praktijk van het gereformeerde leven, zo laat ds. Van Teylingen zien: De jongeren „zien nu film en toneel, ze grasduinen in alles wat zich als literatuur aandient, ze doen een dansje mee en spelen een partijtje bridge, ze lopen de oude zondagse zeden omver, zeker als daar geen duidelijk gebod van God achter staat, ze zijn on zeker over de plaats der seksualiteit in hun leven en trouwen jong. al hebben ze soms nog geen voldoende maatschappelijke zekerheid en nauwelijks een plekje om te wonen. Men krijgt soms de indruk, dat nóch de „^uóéentydóe balans" keroriëntatieproceó opvoeding, nóch de scholen, nóch de catechisatie in staat geweest zijn meer dan een minimum aan kriti sche bezonnenheid bij te brengen. Het gaat allemaal wat gulzig toe". Er is ook onzekerheid inzake de politieke en maat schappelijke organisatie. De crisis, waarin de Gerefor meerde Kerken zich bevinden, demonstreert zich in het kerkbezoek, dat minder en onregelmatiger is geworden. Er is ook een onbestemd gevoel van onbevredigdheid met de prediking. In dat alles weerspiegelt zich de crisis van het geloof- zelf bij velen: Is deze wereld wérkelijk nog in de hand van God? Is deze wereld werkelijk door Jezus Christus verlost? Is de Bijbel werkelijk het betrouwbare Woord van God? Of is het leven absurd, de aarde godloos en de hemel leeg? Na deze situatieschets stelt de schrijver de vraag, hoe het nu verder moet. Men zal niet moeten trach ten het oude te lijmen, maar om voort te bouwen aan de kerk, die zich steeds moet vernieuwen wil zij een levende kerk blijven. Er is hierbij in de eerste plaats behoefte aan vertrouwen, wat nu nog al eens ontbreekt. En aan een verstandige en beschaafde wijze van om gang met elkaar, ook als men het niet eens is met elkaar. Waar gesproken wordt over de grenzen der kerk, moet ook worden gesproken over de ruimte der kerk, aldus ds. Van Teylingen. „Die ruimte is zo groot als de barmhartigheid van God en de genade van Chris tus". De Gereformeerde Kerken hebben het altijd ge makkelijker gehad met de grenzen dan met de ruimte der kerk en op het zien van die ruimte komt het nu vooral aan. Dat neemt niet weg, dat de kerk haar gren zen behoudt. In dit verband komt de schrijver op het „onduldbaar", dat „de Achttien" over de scheiding hervormd-gerefor meerd hebben uitgesproken. Vereniging nu zou slechts tot nieuwe scheuring leiden, zo meent hij. „De Gere formeerde Kerken tonen duidelijke trekken als het over haar wijze van kerk-zijn gaat, ondanks het proces van heroriëntatie. Zij zijn kerken, die wel om de goede ruimte der kerk worstelen, maar tegelijk de grens der kerk willen blijven zien, en ook menen te zien, waar die ligt. De bijbelse grens der kerk zien zij wel ru«rt met haar belijdenis samenvallen, maar zij zien wel de leer der belijdenis overal, zij het niet ln dezelfde mate overal, op het hart ervan, de bijbelse Christusbeüjdeiüs betrokken, zodat zij, behoudens de met die mate van betrokkenheid samenhangende tolerantie, alles wat dat hart beledigt en verwondt buiten en over dc grens der kerk zien staan. Het kerk-zijn van de Gereformeerde Kerken staat en valt daérmee, niet met een canoniseren van Afscheiding en Doleantie Kenmerkend voor de Nederlands Hervormde Kerk in deze jaren is, dat zij géén duidelijk gezicht vertoon'. Zolang de Neder lands Hervormde Kerk niet bereid en niet in slaat is, haar in een breed niemandsland vervagende grenzen in een bindend belijden te markeren, zal een vereniging betekenen, dat de Gereformeerde Kerken haar gezicht verliezen, omdat zij datgene, dat voor hen tot het cen trale van het belijden behoort, moeten prijsgeven en zo een modaliteitenbestaan gaan leiden binnen het grote geheel van de Nederlands Hervormde Kerk, wel ker situatie principieel dezelfde blijft". Ds. Van Teylingen ziet weinig kans meer op toenade ring, laat staan van éénwording met de andere kerken van de „gereformeerde gezindte" Hij pleit voorzichtig in de richting van meedoen met de Wereld raad. Voor de toekomst van de Gereformeerde Kerken zal het tot stand komen van een verantwoorde zon dagsviering een zeer hoge prioriteit moeten hebben, zo meent hij. In de tweede plaats zal men in gereformeer de kring meer moeten bezig zijn met de zaken van kunst en cultuur en daartoe zelf ook een bijdrage leve ren. In de derde plaats zal men zich meer moeten gaan bezighouden met de problemen van godsdienst en we tenschap, van theologie en filosofie. In de vierde plaats zal de prediking meer een prediking „op leven en dood" moeten zijn, waarbij de predikanten zich als ge zanten van God gedragen en zich niet te veel laten imponeren door de wereld. In de vijfde plaats zal men aan de christelijke organisaties een duidelijke actueel- bijbelse inhoud moeten geven. „Als deze organisaties niet bestonden dan was het nu de hoogste tijd, ze in het leven te roepen. En nu ze er zijn, is het de hoogste tijd voor de toekomst, er alle overtuiging, kracht en liefde achter te zetten, die christenen op kunnen bren gen. Het kan allereerst voor de gereformeerden nut heb ben om kennis te nemen van deze tussentijdse ba lans. Zij kunnen er de lijnen in ontdekken, waarlangs de huidige veranderingen zich voltrekken. Zij kunnen er ook nieuwe hoop en vertrouwen uit putten. De kerk wordt hier niet ziek gepraat, zoals zo vaak gebeurt tegenwoordig, al worden bepaalde crisisverschijnse len gesignaleerd. Ook de hervormden zouden dit duide lijke geschrift moeten lezen. Zij zouden daarmee een nuttige bijdrage leveren tot het gesprek hervormd- gereformeerd. Want voor de toenadering hervormd- gereformeerd lijkt het leven van eikaars publikaties vaak minstens even vruchtbaar en leerzaam te zijn als net organiseren van gespreksavonden. De hervormden zullen vooral met belangstelling lezen, wat hier gezegd wordt over de Nederlands Hervorm de Kerk. Zij zullen zich afvragen, of het gelaat van de Gereformeerde Kerken wat de grenzen en het belijden der kerk aangaat, werkelijk zó duidelijk is, als ds. Van Teylingen stelt. Ziet men in de Gereformeerde Kerken ook niet de modaliteiten opduiken, juist in deze periode van heroriëntatie? Ziet men de grenzen daar werkelijk? Gaat ds. Van Teylingen weer niet te veel uit van het ideale beeld van de zuivere kerk? Liggen de scheids lijnen werkelijk tussen rechtzinnig en vrijzinnig, tussen méér belijden of minder belijden? Gaat het om een méér of minder duidelijk gelaat van de kerk? De kerk mag niet doel in zichzelf worden. Haar doel is de ver kondiging. Haar hóóp is het Koninkrijk. Haar hart is de Heer. Wie zou hier menselijkerwijs de grenzen dur ven en kunnen trekken? Waar is hier „binnen" en waar „buiten"? De Gereformeerde Kerken hebben deze vra gen evenmin opgelost als de Nederlands Hervormde Kerk. Hervormd en gereformeerd moeten sémen leren belijden. De weg daartoe gaat langs het sémen lijden aan eigen en eikaars tekort. Éénwording is evenzeer een lijdensweg als een belijdcnswcg. I_Tet concilie is door liet oog van een naald gekropen. De oude kardinaal Bea heeft de situatie in eerste instantie gered. Paus Paulus heeft bij velen aan naam ingeboet. Wat eerder vermoed werd, wordt thans gezegd: hij is niet altijd zichzelf en te licht te beïnvloeden. De bisschop pen zijn iets kordater gewor den en waakzamer op tegen werking. Dit zijn in het kort de resultaten van een week die bijzonder geladen was aan spanning buiten de „au la", zoals de vergaderruimte in de Sint-Pieter hier alge meen heet. Het oog van de naald, of liever de fuik, was opgesteld door enkele curiebureaus die in een ingewikkeld intrigewerk, waar bij zij de paus half omgepraat hadden, probeerden beide tek sten met een werkcommissie van hun eigen allooi onschade lijk te maken. Kardinaal Cicog- nani moet daarbij genoemd worden als hoofd van het staats secretariaat, dat de bezwaar schriften uit het Midden-Oosten tegen een tekst ten gunste der joden in ontvangst nam, en daarvan onder dc indruk was gekomen. De oligarchie echter, de intieme bestuursclub van de curiebureaus in het Vaticaan, is zó verstrengeld dat het geen zin heeft één naam te noemen. Zo als een groep oudste hovelingen aan een middeleeuws hof samen van alles bekonkelt, zo ageren deze paars en rood geklede he ren hier. Mgr. Felici was deze keer de loopjongen, omdat hij, als algemeen secretaris van het concilie, ook als zodanig op kon treden. Het plan was, kort gezegd, met de bewerking van de beide tek sten het initiatief weer terug te winnen, dat men aan de bis schopsvergadering verloren had, en daarmee het concilie op zo kort mogelijke termijn te be ëindigen. Dat die opzet in de kiem is gesmoord, is te danken aan de reactie van kardinaal Bea, die als hoofd van het Se cretariaat voor de Eenheid der Christenen de brieven met de curievoorstellen in ontvangst nam. Ten eerste weigerde hij op de voorstellen in te gaan, zolang hem niet gezegd werd wie pre cies het initiatief ertoe genomen had. Hij kreeg daar geen helder antwoord op. Men is gewend in de oligarchie /an de Romeinse Curie te werken met „de wens van de Heilige Vader", of „het besluit van de Heilige Stoel", en door deze formuleringen heeft de hiërarchie der katholieke kerk zich heel. heel lang laten ringeloren. Men kan nooit pre cies weten of het werkelijk de wens van de paus is, of van een of ander groepje van subalterne ambtenaren en de paus zelf grijpt veel minder in dan men gewoonlijk denkt, omdat hij nu eenmaal afhankelijk is van zijn eigen bestuursapparaat. Bea echter hield zijn been stijf. En. achteraf kan men niet an ders concluderen, Bea open de tevens lekken in de richting van de wereldpers, en van de leiders van de grote groepen bisschoppen van verschillende werelddelen. Het een en het an der had tot gevolg dat 48 uur nadat mgr. Felici, algemeen se cretaris, de brief, dat wil zeg gen de strop had aangeboden met het vriendelijke verzoek of Bea daar zijn hoofd maar in wil de steken, bijna twintig kardina len by de Duitse kardinaal Frings aan huis vergadering hielden, ondanks het vrije week end. en gezamenlijk des duivels werden. Zij stelden een brief aan de paus op, die er echt niet om loog, en die voor de paus zelf niet aangenaam moet zijn geweest. De paus onttrok zijn gezag prompt aan de brieven van Felici, en daarmee was fei telijk de kous al af. Het enige wat de paus wel overdacht, was de tekst over de joden, die tot nu toe als een geheel aparte verklaring aan het concilie was aangeboden, op te nemen in de grote tekst over „De Kerk", om daarmee iedere schijn te ver mijden als zou het een stuk zijn van andere godsdienstige bete kenis. Tegen dit idee heeft Bea overigens geen bezwaar, als de tekst maar niet afgezwakt wordt. En het was meer dan frappant dat binnen die zelfde 48 uur een Italiaanse, een Ame rikaanse, een Duitse en een Ne derlandse krant vrijwel waren ingelicht (II Mezzagero, The New York Times, de Frankfur ter Algemeine Zeitung en De Volkskrant). Dat kardinaal Bea zelf niets rond verteld heeft, ligt voor de hand. Maar dat hij met een goedkeurende blik heeft toegezien, hoe ten snelste de cu rieputsch binnen de wereldpers, en wel op de meest efficiënte manier, werd geloodst, kan moeilijk ontkend worden. De gunstige resultaten van het hele incident Bea-Felici zijn in de afgelopen dagen voelbaar ge weest. De bisschoppen hebben een iets beslister optreden ge kregen. Zij hebben de agenda van het concilie weer uitdrukke lijk in eigen hand genomen, en maandag jongstleden bijvoor beeld een tekst, betreffende het leven en werk van de priesters, een tekst die beschamend van gemeenplaatsen was, en die in de verste verte niet inging op de wezenlijke aanpassingsmoei lijkheden van de priester in de huidige wereld, glashard terug verwezen naar de betreffende werkcommissie, die nog maar eens goed zijn best moet doen. Toch dringen velen erop aan dat men in de „aula" de kat de bel zal aanbinden en openlijk over de gang van zaken zal spreken. Tot nu toe liepen de bisschoppen vrij mak aan de leiband van ce concilieleiding, die deels curia- listisch, deels al te zakelijk was ingesteld. Een vierde zitting die waarschijnlijk het volgend jaar september gehouden zal worden, is nu wel zeker. En dat is van het grootste belang, omdat zon der die vierde zitting het conci lie toch een rompvergadexing gebleven zou zijn. Énkele onder werpen van binnen-hiërarchieke aard zoals de liturgie en de plaats van de bisschop in de kerk waren goed afgewerkt, doch het raam naar de wereld van. vandaag was daarmee nog niet uitdrukkelijk geopend. En. daar helpt geen moedertje lief meer aan, dat moet nu gebeu ren. Het is interessant om te zien, hoe de concilietijd op zich zelf al een concrete verandering in de binnen-kerkelijke verhou dingen te zien geeft. Zoals gis teren een Nederlandse bisschop ergens uit Afrika my zei: „Vroeger gingen we in de „bar" van de Sint-Pietervergadering altijd keurig opzij als een kardi naal een kopje koffie wilde pak ken. Tegenwoordig moet hij net zo goed dringen als de rest". Het ontdooiingsproces van de stijve feodale rangorde in de katholieke kerk is hier al zo'n beetje begonnen. Hopenlijk zet het door. De figuur van de paus is bijzon der onzeker. Paulus heeft zijn angsten omdat alles wat het concilie in beweging gebracht heeft, op een of andere manier door hem moet worden opge vangen. Dat is geen geringe taak. Hij is zelf geen geniale vernieuwer. Hij heeft een scherp verstand, is een goed admini strator, en hij meent het uitste kend. Hij wil niets liever dan het „aggiornamento" van Joan nes XXIII doorzetten. Maar, zo als insiders zeggen, hij vindt zichzelf nog niet. Daarom is hij ook te beïnvloeden. Met grote precisie bestudeert hij de pro blemen. Hij is zich geweldig be wust van de traditie waarvan hij de drager is. Hij heeft ander zijds alle werken van grote schrijvers gelezen ciie vragen om vernieuwing. Hij balanceert en balanceert, in de voorzin plaatst hij de vernieuwing, in de nazin de traditie. In de voorzin de vrijheid, in de nazin het ge zag. Hij ziet zichzelf, allerminst uit eerzucht, doch eerder uit ijver, als de grote centrale man in deze wereld, die een ontzag lijke verantwoordelijkheid draagt. Daar zit natuurlijk wel iets in. doch alsmaar met deze gedachte leven geeft iets ver lammends. Joannes trok zich van die centrale positie niet zo veel aan, en werd van de weer omstuit meer centraal in de we reld dan Paulus ooit zal worden. Bovendien zit in de opvatting van de centrale plaats die de katholieke kerk in de wereld in neemt, ook iets onwerkelijks. Dat is het onwerkelijke in de encycliek die hij in deze zomer op zijn buitenverblijf schreef, ..Ecclesiam Suam". Daarin wordt een groot panorama ont vouwd, waarin de paus zichzelf ziet staan als een middelpunt van vele cirkels: de meest dichtbije cirkel zijn de gelovigen van zijn eigen kerk, dan de an dere christenen, dan de andere godsgelovigen, dan alle mensen, en dan het vage begrip „de we reld". Met deze opvatting zit de paus om zo te zeggen omhoog. Daar zit niets bevrijdends in. Dit panorama is bedoeld als iets heel ruims en breeds, maar er hoeft maar weinig te gebeuren of het slaat om in een beklem ming, een inkapseling. Vandaar ook dat hij met grote spanning wacht op wat de bisschoppen gaan zeggen over de plaats van de katholieke kerk in deze we reld. de ontwerptekst die deze week eindelijk aan bod gaat ko men, en die de kans geeft om iets jeugdigs, iets evangelisch en bevrijdends te zeggen. Hij zelf heeft die tekst hard en hard nodig. Paus Paulus is geen fascine rend man, en is geen poten taat. Als het concilie, over een jaar misschien, afgelopen is, zal hij eindelijk kunnen en moeten overgaan tot datgene wat de hele katholieke kerk van hem verwacht: een diep ingrijpende hervorming van de curiebu reaus. Ik hoop dat de bisschop pen ook op dit punt niet passief blijven afwachten. Het bericht dat hij naar het eu charistisch congres in Bombay gaat dat einde november gehou den wordt, nemen veel bisschop pen met gemengde gevoelens op. De congressen van dit soort ho ren. naar het gevoel van velen, niet meer bij de huidige kerk. Vertoon, stadions met vlaggen, optochten, en dat allemaal on der het teken van wat ook de katholieken het Avondmaal wil len noemen, is geen blijk van religieuze vernieuwing, ook niet in een jong Aziatisch land. Na veel weifelen heeft Paulus het besluit genomen. Prompt komt Romeins Rome in beweging. Hoogwaardigheidsbekleders en paters van allerlei soort moeten legen pokken en cholera ingeënt worden vanwege de reis. Want een hele sleep trekt natuurlijk mee. Ik wil best eens naar Bom bay, maar dan een andere keer.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1964 | | pagina 21