NIEUWE SEIZOEN: TOT
DUSVER GOED TONEEL
ZÖuitve kunót van heden
In het
labyrint
van
Willem
Kloos
TZaterdas* 17 oktober 1964
zaterdagnummer
Ik heb een jaar of twaalf geleden de eerste naoorlogse tentoonstelling van
Duitse beeldende kunst gezien. Het was een geheel, dat vooral protesten uit
lokte. Een deel van de exposanten probeerde vooral vooroorlogse tradities
voort te zetten met name die van Die Brücke een ander deel zocht
hartstochtelijk aansluiting bij wat er in de vrije wereld gebeurde, en probeerde
op die wijze de schade te herstellen, door twaalf jaar domheidsmacht in de
ontwikkeling van de Duitse kunst aangericht. Het geheel was buitengewoon
heterogeen, krampachtig, loodzwaar van problemen en allerminst overtuigend.
Foto boven:
Emil Cimiotti's plastiek „Rotsen en Wolken".
Foto onder:
Fritz Winter: „Geheimzinnige diepte". Deze bijna zestigjarige is als jonge
werkloze tijdens een zwerftocht door Nederland in aanraking gekomen
met de kunst van Van Gogh. De ontmoeting bleek beslissend: enkele
jaren later ging hij aan het Bauhaus in Dessau studeren bij Klee en
Schlemmer, werd als ontaard kunstenaar uitgeschakeld maar na de oor
log vele malen onderscheiden.
zfln we een aantal jaren verder. Hitier wordt zorgvuldig ver
geten, de Duitse kunstenaar» zijn ln het internationale verband
opgenomen en hebben daardoor op wat evenwichtiger wijze hun
aansluiting bij het Europese kunstleven gevonden. In Rotterdam
is een Duitse week mogelijk, die in de eerste plaats is gewijd
aan de economische betrekkingen, maar waarin toch ook cultu
rele manifestaties van klasse de aandacht vragen. In dat verband
is er (tot 1 november) beeldende kunst te zien: „Duitse kunst
van heden". En hoe staat het nu?
Collecties als deze zijn altijd eenzijdig. Zij berusten per se op per
soonlijke voorkeuren en vooroordelen lylijn keus uit deze groep
is evenzeer een kwestie van voorkeui. van affiniteit. Mijn appre
ciatie van de groep als geheel is voor een goed deel bepaald door
de nachtmerrieachtige herinneringen aan de Amsterdamse ten
toonstelling en door een uitgesproken afkeer van veel uitingen
van het Duitse expressionisme. Dat moge duidelijk gezegd zijn.
rvaar staat tegenover, dat er van de loodzware problematiek
van toen weinig meer terug te vinden is. Hier wordt gezocht
en verwerkt. Deze Duitse kunst is een verwerking van interna
tionale impulsen. Zij heeft wel te maken met wat er voor de oor
log in Duitsland is gedaan en geloofd. Zie maar de groepen van
Matare, Baumeister, Fassbaender of Grieshaber om enkele
ouderen te noemen. Hun werk is zonder het oude Duitse expres
sionisme ln feite ondenkbaar. Maar wat jongeren en zelfs nog
enkele ouderen doen, gaat al veel verder.
Een Jonge kerel als Horst Antes heeft in vorm en kleurgebruik
veel van de expressionisten geleerd. HIJ zou zijn hartstochtelijke
roden en gelen hebben kunnen overnemen van een Nolde of een
Kirchner. Maar zijn werk is toch zoveel milder, zoveel minder
rauw en geforceerd dan dat van zijn voorgangers. Het is bijna
poëtisch. Er zijn meer van die opmerkelijke figuren. Een bejaard
man als Julius Bissier maakt piepkleine schilderijen, waarin een
motief wordt herleid tot een enkele sprekende kleurvlek. Zo kan
een stilleven van enkele flessen worden teruggebracht tot een
paar flesachtige vlekken tegen een vrijwel wit fond. Het herin
nert even aan Morandi, maar het heeft aan de ene kant meer
kleur, is aan de andere kant nog minder naturalistisch. Het zeer
wezenlijke is, net als bij de Italiaan, een grote, haast religieuze
stilte. Het zijn dus bepaald niet alleen jongeren, die aansluiting
hebben gezocht en gevonden bij hedendaagse Europese stromin
gen.
Ruppert Geiger zou men zelfs kunnen zien als een voorbeeld van
inspiratie op Japanse tradities. Voor hem bestaat er llechts een
groot rond vlak, ingevuld met een genuanceerde kleur, op een
zwart fond. De kleur wordt door dit contrast en door de merk
waardige aflopende nuancering van een enorme intensiteit. Daar
tegenover staan pogingen, om tot een ritmische geleding van het
vlak te komen. Ik vond ze terug bij K. R. H. Sonderborg, die
uitsluitend in zwart en wit schildert en daarin een ritmisch gele
de calligrafie met een sterk ruimtelijke werking tot stand brengt.
Ik vond ze ook bij Hann Trier, die „zijn penseel laat dansen" en
dat zichtbaar laat worden in een staccatoachtige figuratie.
fn de plastiek zijn er soortgelijke verschijnselen. Weliswaar zou
men Fritz Koenig naturalistisch kunnen noemen, maar dan
toch ook alleen maar, omdat zfln figuurtjes gemakkelijk herken
baar zijn. Want in feite bouwt hij van ruiters en Venetiaanse
gondels net even abstracte constructies op als Otto Hajek van
zijn aan druipsteen herinnerende ruimteknopen. Het gaat in beide
gevallen om architectuur, om geleding van ruimte. Daar sluit
Emil Cimiotti op aan. Deze grijpt in merkwaardige vegetatieve
vormen naar het wezenlijke van landschap, aarde en wolken. Bri
gitte Meyer-Denninghoff gaat heel ver, ofschoon ook zij niet
bulten de bekende paden loopt: zij soldeert staaf koper aaneen
tot gebogen vlakken, met welker welvingen zij nieuwe ruimten
doet ontstaan, ontoegankelijk en compromisloos in hun nadrukke
lijk verticale lijn.
Deze Duitse kunst van heden is een kunst, die aansluit bij wat
elders gaande is misschien minder speels, minder spiritueel,
maar toch ook op geen stukken zo ontilbaar zwaar als een aantal
jaren geleden. De aansluiting blijkt te zijn gelukt. Zo zelfs, dat
bepaalde namen zijn verdwenen: een Hans Hartung bijvoorbeeld
heeft op zijn wijze de consequenties uit zijn eigen ontwikkeling
getrokken en is in Frankrijk gaan wonen. Overigens is deze
kunst niet meer onder een nationale noemer te brengen. Duitsers
maken haar. Maar dat is een kwestie van geografie, niet meer
van mentaliteit.
UFlIlliiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiilllliillililllllllliilllllllllllllllllll
Er is weer een stroom toneelpremières uitgebracht. Ver
heugend feit: het betekende aanvulling van het toneel
seizoen 1964-1965 met voornamelijk voorstellingen die
variëren tussen goed en uitmuntend. Het houdt in dat er
dit seizoen tot dusverre bijzonder veel boeiend toneel is
te zien, want de eerste maanden hebben veel moois ge
bracht. Een toneelliefhebber heeft dit jaar handenvol
werk om het allemaal bij te houden.
De grote hoeveelheid nieuwe stukken dwingt tot een
bespreking in vogelvlucht. Hier is zij, voor wat be
treft het nieuws bij de grote gezedschappende pre
mieres van de kleine gezelschappen komen later ter
sprake.
Het Nieuw Rotterdams Toneel speelt na de verruk
kelijk geschreven en gespeelde klucht „Met blote voe
ten in het park" Goethes „Faust". Het stuk is dertig
jaar niet in Nederland te zien geweest. De barokke
taalpracht van Goethe ligt hier niet zo best en de
mystieke sfeer van het stuk evenmin. Gerrit Kouwe-
naar heeft de Faust vertaald. Hij deed het al stroom
lijnend. Op die basis regisseerde Richard Flink een
stuk dat eeuwenoud is, maar modernistisch aandoet.
Meneer professor Faust is niet alleen maar een tob-
berige geleerde. Johan Schmitz, meer declamator dan
acteur, speelt naar zijn aard zo dat het woord niet te
kort komt; maar ook als mens is zijn Faust geloof
waardig. Hij is geen dokter Umrath die in ,,De blauwe
engel" onmiddellijk valt voor de eerste de beste verlei
ding. Ko van Dijk heeft als Mefistofeles handen vol
werk aan de ondergang van de geleerde. Ko van Dijk
spéélt met zijn tekst. Dat blijkt dus ook te kunnen met
Goethe. Ko van Dijk geniet volop van zijn duivelse
taak. Hij is eerder een handige dan een demonische dui
vel. Het kan. Ida Bons speelt het schuldeloze Gretchen,
die haar ontmoeting met het op stap zijnde tweetal met
de waanzin moet betalen. Het is een zuiver aangevoelde
maar technisch niet volwaardige bijdrage aan de voor
stelling, welke vooral ook heel fraai is als spektakel.
Een anders bombastisch opgedirkte scène als de Wal-
purgisnacht krijgt een heel bijzonder accent door de
gestyleerde bijdrage van enige pantomimespelers.
„Faust" is een gekwalificeerde regieprestatie van Ri
chard Flink, die daarmee ruimschoots de steken recht,
breit die hij vorig jaar liet vallen met een veeleisend
stuk als de „Julius Ceasar" van Shakespeare.
De Haagsche Comedie, die het seizoen begon met de
verkeerd bezette komedie-satire „Clerambard"
van Marcel Ayme, waaraan alleen half plezier te ont
lenen valt en die daarna een krachttoer verrichtte in het
vijftiende-eeuwse Spaanse stuk „Celestina". demon
streert het gaafste toneelensemble van Nederland te
zijn in „Kinderen van de zon" van Maxim Gorki. Het
stuk is geregistreerd door de nu ruim tachtigjarige
Peter Scharoff. Dat betekent dat er kamertoneel wordt
gespeeld in zijn meest sublieme vorm. Zo moeten ze
precies zijn geweest, de kinderen van de Russische zon
rond de eeuwwisseling, de verarmende rijkaards die
zich desondanks kunnen permitteren de ontwakende ar-
beiderswereld buiten de tuinpoort niet te begrijpen. De
verstrooide, lieve naïeve kamergeleerde Pawel Fjo-
dorowitsj Protasof (Bob de Lange) weet van niets. Ook
wat bij hem thuis omgaat ziet hij niet.
Niet dat zijn vrouw Jelena (Anne Marie Heyligers)
haar hulsvriend Dmitri de kunstschilder (Guido de
Moor) zou zijn toegedreven, ware het niet dat haar
keurigheid haar dat verbiedt.
Niet dat zijn zuster Liza (Anny de Lange), die als enige
doorziet wat er in de Russische samenleving staat te
gebeuren, kapot gaat aan haar verantwoordelijkheids
gevoel voor die omwenteling.
Anny de L»ange heeft een hachelijke rol. Ze moet een
ouderwetse waanzinscène weggeven, compleet in wap
perend nachtgewaad. Ze doet het zo dat het zelfs meer
dan acceptabel is. Men zh er volkomen weerloos naar
te kijken. Zo zijn stuk voor stuk ook alle andere rollen:
fijngeslepen miniaturen van toneelspeelkunst van te
weinig geziene orde.
Hoeveel afhangt van de regie bewijst de Nederlandse
Comedie met de eerste twee nieuwe stukken van
dit jaar, die, wat ons betreft, beide bij lange niet het
niveau halen welke het eerste Nederlandse toneelge
zelschap voor zich opeist. Toegegeven, zowel ..De man
van morgen" van de Ierse rebel B rend am Behan als
„Een afgehouwen hoofd" van de Engelse romanciè re
Iris Murdoch, zijn compositorisch niet sterk. Maar de
regie miste de vaste greep en de dwingende kracht
om beide stukken op te halen.
„De man van morgen" is de moordenaar die de vol
gende dag zal worden opgehangen. De gevangenen, de
bewakers en de beul reageren er op, elk op hun eigen
wijze. Behan heeft acht keer in de gevangenis gezeten,
dus hij weet waar hij over spreekt. In de eerste plaats
over leren. Dat zijn andere mensen dan onze intellec
tuele acteurs proberen waar te maken. De acteurs van
het vroegere Volkstoneel, die tegenwoordig ruimschoots
emplooi krijgen in de hoofdstedelijke Stadsschouwburg,
zijn echter evenmin gevangenen en bewakers. Ze zijn
er karikaturen van. Johan Kaart speelt de oude routine
gevangene Dunlavin alsof hij een sketch moet spelen
in de Snip en Snap revue. Er lopen onder regie van
Han Bentz van den Berg veel zulke op hol geslagen
en daardoor ongeloofwaardige figuren rond. Van de
beklemming van Behan blijft weinig over.
-* achtergrond. Maar net verloopt allemaal wat zou
teloos. Aan een stuk als dit zou men een constant
geshockeerd plezier moeten kunnen beleven, regisseur
Henk Rigters heeft er echter alleen een bleke kleur
aan kunnen geven. Alleen Ellen Vogel spreidt voldoende
esprit ten toon om het niet helemaal onsmakelijk en
met name vervelend te maken.
Ensemble-opname van „Kinderen
GELUKKIG ZIJN ZIJ, die nim
mer een letter aan het papier
toevertrouwd hebben, want zij
zullen een ongestoorde rust ge
nieten. Doch wie zich geroepen
heeft gevoeld te dichten, en ook
nog van formaat bleek te zijn,
hij zal geen rust kennen en zijn
nabestaanden zullen geen rust
kennen. Er zal gezocht en ge
speurd, soms zelfs gewroet, wor
den in de innerlijkste, verbor-
genste heimelijkheden, en dat
gene wat de dichter het diepst
heeft willen verbergen, zal open
en bloot worden tentoongesteld.
Wie dicht, geeft zijn ziel reeds
bloot: dichten wordt vaak ge
voeld als „naaktlopen". De dich
ter slaat dus een mantel om, en
beschermt zich tegen te opdrin
gende nieuwsgierigheid, verde
digt zich. Zolang hij leeft, res
pecteert men dat, min of meer.
Na zijn dood, ach. langza
merhand vermindert het res
pect, het menselijk respect. Het
is onvermijdelijk Dan gaat
men zoeken, snuffelen zelfs,
overhoop halen, speuren. Een
boeiend werk, en het verslag er
van kan, mits briljant, geschre
ven. al even meeslepend zijn
Een verslag van een intellectu
eel spel. vol avontuur en han
digheid, kennis en vernuft
Prikkelend vooral, wanneer er
twee speurders van verschillen
de kant naderen.
Het gaat er mee al met het zoe
ken naar een pharonengraf.
Wat met oneindige offers is ver
borgen, wordt eindelijk weer niet
een triomfkreet aan het licht ge
bracht. Alle eerbied is verdwenen,
„we hebben hem! en de mummie
wordt met haast bevende handen
ontzwachteld, de kostbaarheden
worden weggepakt en alles wordt
naar het. museum getransporteerd.
Onze keiinis is weer wat groter en
een heilig plekje is weer ontluisterd.
Dat er iets ongepasts is gebeurd?
Een warhoofd, die daar last van
heeft.
In 1959 was het honderd jaar gele
den dat Willem Kloos geboren
werd. Voor deze eens zo beroemde
dichter, hebben de huidige genera
ties niet veel respect en niet veel
bewondering meer. Een handvol
sonnetten, waarvan uiteindelijk mo
gelijk niet één voor de volle 100
meer bevredigend, en een paar bun
dels briljante kritieken die men
nog steeds bewonderend en met tin
telend plezier leest het is alles.
Toch was hij „de" man van Tachtig,
eens vereerd en zelfs vergood. Een
schoolvoorbeeld van „wie hoog
stijgt, kan diep vallen". Erger nog:
Kloos heeft zichzelf onsympathiek
gemaakt, als literator, door zijn
uitingen. Daar kan ieder die hem
leest zich van overtuigen. Toch moet
Kloos eens, als jonge man, anders
zijn geweest. Twee jonge dichters
van formaat (in onze letteren en
in hun tijd - zelf van flink formaat):
Jacques Perk en Albert Verweij,
hebben zo'n grote vriendschap voor
Kloos gevoeld en zijn dermate door
hem bezield, dat zij aan die vriend
schap uiting hebben gegeven in ge
dichtencyclussen die deels van gro
te schoonheid zijn, en die er ook
niet om liegen. Zelfs ontdaan van
de beeldspraak, de laat-romantische,
dichterlijke taal. de „dichterlijke
overdrijving" getuigen die cyclus
sen van dweperige verering. Bekeno
is verder, dat Perk met Kloos brak
waarop een crisis volgde, en dat la
ter Verweij, na zijn verloving, met
Kloos brak, waarop een nog veel
grotere crisis volgde ja, men kan
wel zeggen dat na de breuk mei
Verweij Kloos te gronde is gegaan,
ook al leefde hij nog tientallen ja
ren.
Er is geen diep psychologisch -in
zicht voor nodig om de grond van
dit alles te bevroeden: Kloos had
deze jonge dichters lief, zij wisten
dat; Perk kon de genegenheid niet
beantwoorden, Verweij kon het eni
ge tijd (zijn verzen uit de cyclus
„Van de liefde die vriendschap
heet" laten geen twijfel, zelfs na
aftrek van de „dichterlijke overdrij
ving") doch daarna ook niet meer,
en Kloos verzonk in ellende, raakte
aan de drank en werd uiteindelijk
gered door Jeanne van Stuwe, die
hem volgens het bekende adagium
„van de drank en van de poëzie af
hielp". Jeanne Kloos is nog al erg
het béte noire geworden, het is wat
onhoffelijk.
In dit alles schuilt een enorme tra
giek, want hier is inderdaad een
geniaal aangelegd dichter ten on
der gegaan. Doch, dit staat voor ons
vast. aan zichzelf. Er moet een
kleinkind, een niet-aankunnen
in hem hebben geschuild, want ten
slotte gingen Couperus of Boutens.
om er maar twee te noemen, niet
ten onder, en die verkeerden in
dezelfde omstandigheden, leefden in
ongeveer dezelfde tijd, vol vooroor
delen. Neen, er heeft angst in Kloos
geleefd voor het „qu'en dira-t-on"
hij is gaan prutsen en knoeien
en hij moet zijn vrienden vaak ge
ïrriteerd hebben menig detail in
het boek van Peter van Eetenf
„Dichterlijk Labirint" doet dat ver
moeden. Hoe breed en open komt
ons dan Verweij tegemoet, in de ge
citeerde brief van 25 februari '91!
Peter van Eeten heeft zich, vol
gens zijn woord vooraf, de
klacht van Brandt Corstius aange
trokken dat de zorg van de litera
tuurhistorici zich nog niet over het
..waardevolle gedeelte van het werk
van Willem Kloos" heeft uitge
strekt. Brandt Corstius zei dat tij
dens de Kloosherdenking in 1959.
Hij zei nog meer: „Het moderne
stijlonderzoek heeft zich met zijn
werk nog niet bezig gehouden, de
interpretatie bleef tot nu toe achter
wege. Terwijl de dichter tot op het
hemd werd uitgekleed, behield hel
beste van zijn werk, zijn slordige
plunje".
Peter van Eeten (en ook H. J. Mi
chael) hebben zich sinds 1959 inten
sief met het vroege werk van Kloos
bezig gehouden, en heel veel speur
werk verricht- De dichter is daar
zelfs zijn hemd nog bij kwijt ge
raakt, maar dat neemt niet weg dat
hun opstellen voortreffelijke stalen
zijn van wetenschappelijk literair
speurwerk, zodat zij tevens fasci
nerende lectuur vormen. De acht
opstellen van Peter van Eeten zijn
thans in boekvorm verzameld en
vormen reeds een basis, waarop
verder kan worden gewerkt.
Men staal, zoals meestal, wanneer
iemand resoluut de stier bij de ho
rens vat. verstomd over de treffen
de resultaten die de le handelingen
reeds opleveren. Zodra men de ge
baande paadjes verlaat, wachten
onthullende verrassingen. Het is een
bekend feit. dat Willem en Jeanne
Kloos alle moeite hebben gedaan om
de waarheid achter een rookgordijn
van fictie te verhullen. Doch Peter
van Eeten begint, met aan te tonen
dat dit verhullen bij Kloos in het
bloed zat van het begin af aan, di
rect reeds bij de eerste uitgaven van
zijn poëzie. Opzettelijk werd er toen
reeds veel verdoezeld. Wat lag ei
nu meer voor de hand, dan te ver
moeden, dat Kloos b.v. verzen vooi
Perk zou hebben geschreven, wan
neer Perk dat voor Kloos had ge
daan! Toch is er in al die-jaren
ibehalve gelijktijdig, heel wonder
lijk, H. J. Michael) niemand opge
komen. althans niet voor zover mer.
weet. En dat n.b. terwijl men dui
delijk uit enkele van Perks sonnet
ten op kan maken, dat er verzen
van Kloos zouden moeten zijn, die
er mede in verband staan. Zuivei
door interpretatie en door heel
nauwkeurig lezen is Van Eeten er
n geslaagd, onder Kloos' bekendste
sonnetten er enige aan te wijzen die
zonder enige twijfel gericht zijp -e
Perk. Zo is Perks sonnet XXV. ,.Zo.<
ooit mijn oog zich weg van 't uwe
wenden" een antwoord op Kloos'
„Wen ooit uw oog zich weg van 't
mijne wendt"; is Sonnet XTV: ,Een
streng Medusahoofd met ïjzren trek
ken" van Perk, een antwoord op
Kloos' „Medusa" om er slechts
twee te noemen waaruit dit verband
inderdaad zó duidelijk naar voren
springt dat het onbegrijpelijk lijkt
dat dit niemand eerder opgevallen
Waarschijnlijker, heeft iedereen het
vergéten. Eenmaal op het spoor
(het verhaal is, wanneer men zich
over eventuele scrupules heen heeft
gezet, zoals gezegd fascinerend)
heeft Peter van Eet%n bijzonder
veel details gevonden en ontdek
kingen gedaan. Sleutel na sleutel
past op laatjes van deze secretaire
van geheimenissen, en er zou nog
veel meer aan het licht komen, zo
alle bronnen toegankelijk %varen.
Zijn reconstructie van de vriend
schap met Perk (pag. 21) lijkt
ons volkomen juist. Jeanne Kloos
gaf als reden voor de breuk op, een
„incompatibilité d'humeur". Is dat
nu juist geen kéurige uitdrukking''
In een tweede opste! suggereer:
Van Eeten dat de vier verzen „Cha-'
taxes aan Rhodopis". waarvan „Me
dusa" in elk geval voor Perk ge
schreven was, mogelijk alle vier
-oor Perk waren. Zijn opstel hee:
dan ook „Charaxes aan Rhodopis, of
:Goos aan Perk?" Hij maakt dit hee.'
ïannemelijk. daar hij steeds verde:
in het labyrint doordringt, doch
zijn voorzichtigheid geen moment
-lit het oog verliest, evenmin als zijn
tritiek. Die wetenschappelijke voor
zichtigheid gaat zó ver dat hij. na
lanvankelijk heel duidelijk gemaakt
le hebben dat het mooie sonnet
.Phoibos Apolloon" (Ik lag en
weende om droomen die vervlogen
óók voor Perk was (en wel een „In
Memoriam", het lijkt ons volkomen
overtuigend!) later, in een ander
opstel daarvan een beetje terug
'<omt (in „Over een kritiek en een
«onnet") omdat dezelfde visie voor-
•mt in een kritiek van Kloos. Het
ujkt ons, dat Van *"tten zelf de
iiiiiiimnniiiinmmimni
beste oplossing gegeven heeft: het
beeld van Apollo uit de kritiek is
o.i. inderdaad een apotheose van de
gestorven Perk. Elke andere uitleg
ging lijkt gewrongen.
Doch hier komen we tevens op het
moeilijke punt bij de bespreking
van een boek als dat van Van Eeten:
hij treedt af en toe zo zeer in de
tails. dat men wel een heel goede
Kloos-kenner moet zijn (en dat zijn
we beslist niet!) om werkelijk kri
tiek op zijn interessante studies te
kunnen uitoefenen. Toch richt een
boek als dit zich niet alleen tot vak
mensen, integendeel: het gunt een
nieuwe blik op facetten van Tachtig
die een ieder met een brede literaire
belangstelling zullen interesseren.
In de andere studies schrijft Van
Eeten over de vriendschap met Ver
weij, over de sonnetten, gericht aan
Hélène Swarth en aan „Dora" en
spoort hij de identiteit op van een
der slachtoffers van de scheldson
netten.
Dit alles gebeurt, zoals gezegd, op
strikt-wetenschappelijke wijze, en
toen is hei allemaal zo prettig ver
leid. dat men het werkelijk voor
het genoegen leest. We moeten ieder
die in Kioos en de Beweging van
Tachtig belang stelt, dan ook aan
baden. dit baanbrekende werkje te
.ezen, en we hopen dat Van Et en
nog meer bouwstenen voor de uit
eindelijke betrouwbare biog.afie
van Kioos bijeen zal brengen, v. ant
lat die nog steeds ontbreekt, is, hoe
.Tien het ook beschouwt, toch wel
een beetje gek.
Is het beeld van Kloos, vraagt men
zich ten slotte af, thans reeds wat
duidelijker dan voorheen? Het was
in de loop der jaren wel heel erg
vuil geworden door rookwolken van
velerlei aard. Enkele trekken ko
men thans reeds wél wat markanter
uit, zonder dat Kloos er sympathie
ker of onsympathieker door ge
worden is. Hoogstens tragischer,
Witsens graveemaald heeft wel
<oed geregistreerd.
i Eeten. Dichterli
van Willem
:er'*unde).