NIEUWE SEIZOEN: TOT DUSVER GOED TONEEL ZÖuitve kunót van heden In het labyrint van Willem Kloos TZaterdas* 17 oktober 1964 zaterdagnummer Ik heb een jaar of twaalf geleden de eerste naoorlogse tentoonstelling van Duitse beeldende kunst gezien. Het was een geheel, dat vooral protesten uit lokte. Een deel van de exposanten probeerde vooral vooroorlogse tradities voort te zetten met name die van Die Brücke een ander deel zocht hartstochtelijk aansluiting bij wat er in de vrije wereld gebeurde, en probeerde op die wijze de schade te herstellen, door twaalf jaar domheidsmacht in de ontwikkeling van de Duitse kunst aangericht. Het geheel was buitengewoon heterogeen, krampachtig, loodzwaar van problemen en allerminst overtuigend. Foto boven: Emil Cimiotti's plastiek „Rotsen en Wolken". Foto onder: Fritz Winter: „Geheimzinnige diepte". Deze bijna zestigjarige is als jonge werkloze tijdens een zwerftocht door Nederland in aanraking gekomen met de kunst van Van Gogh. De ontmoeting bleek beslissend: enkele jaren later ging hij aan het Bauhaus in Dessau studeren bij Klee en Schlemmer, werd als ontaard kunstenaar uitgeschakeld maar na de oor log vele malen onderscheiden. zfln we een aantal jaren verder. Hitier wordt zorgvuldig ver geten, de Duitse kunstenaar» zijn ln het internationale verband opgenomen en hebben daardoor op wat evenwichtiger wijze hun aansluiting bij het Europese kunstleven gevonden. In Rotterdam is een Duitse week mogelijk, die in de eerste plaats is gewijd aan de economische betrekkingen, maar waarin toch ook cultu rele manifestaties van klasse de aandacht vragen. In dat verband is er (tot 1 november) beeldende kunst te zien: „Duitse kunst van heden". En hoe staat het nu? Collecties als deze zijn altijd eenzijdig. Zij berusten per se op per soonlijke voorkeuren en vooroordelen lylijn keus uit deze groep is evenzeer een kwestie van voorkeui. van affiniteit. Mijn appre ciatie van de groep als geheel is voor een goed deel bepaald door de nachtmerrieachtige herinneringen aan de Amsterdamse ten toonstelling en door een uitgesproken afkeer van veel uitingen van het Duitse expressionisme. Dat moge duidelijk gezegd zijn. rvaar staat tegenover, dat er van de loodzware problematiek van toen weinig meer terug te vinden is. Hier wordt gezocht en verwerkt. Deze Duitse kunst is een verwerking van interna tionale impulsen. Zij heeft wel te maken met wat er voor de oor log in Duitsland is gedaan en geloofd. Zie maar de groepen van Matare, Baumeister, Fassbaender of Grieshaber om enkele ouderen te noemen. Hun werk is zonder het oude Duitse expres sionisme ln feite ondenkbaar. Maar wat jongeren en zelfs nog enkele ouderen doen, gaat al veel verder. Een Jonge kerel als Horst Antes heeft in vorm en kleurgebruik veel van de expressionisten geleerd. HIJ zou zijn hartstochtelijke roden en gelen hebben kunnen overnemen van een Nolde of een Kirchner. Maar zijn werk is toch zoveel milder, zoveel minder rauw en geforceerd dan dat van zijn voorgangers. Het is bijna poëtisch. Er zijn meer van die opmerkelijke figuren. Een bejaard man als Julius Bissier maakt piepkleine schilderijen, waarin een motief wordt herleid tot een enkele sprekende kleurvlek. Zo kan een stilleven van enkele flessen worden teruggebracht tot een paar flesachtige vlekken tegen een vrijwel wit fond. Het herin nert even aan Morandi, maar het heeft aan de ene kant meer kleur, is aan de andere kant nog minder naturalistisch. Het zeer wezenlijke is, net als bij de Italiaan, een grote, haast religieuze stilte. Het zijn dus bepaald niet alleen jongeren, die aansluiting hebben gezocht en gevonden bij hedendaagse Europese stromin gen. Ruppert Geiger zou men zelfs kunnen zien als een voorbeeld van inspiratie op Japanse tradities. Voor hem bestaat er llechts een groot rond vlak, ingevuld met een genuanceerde kleur, op een zwart fond. De kleur wordt door dit contrast en door de merk waardige aflopende nuancering van een enorme intensiteit. Daar tegenover staan pogingen, om tot een ritmische geleding van het vlak te komen. Ik vond ze terug bij K. R. H. Sonderborg, die uitsluitend in zwart en wit schildert en daarin een ritmisch gele de calligrafie met een sterk ruimtelijke werking tot stand brengt. Ik vond ze ook bij Hann Trier, die „zijn penseel laat dansen" en dat zichtbaar laat worden in een staccatoachtige figuratie. fn de plastiek zijn er soortgelijke verschijnselen. Weliswaar zou men Fritz Koenig naturalistisch kunnen noemen, maar dan toch ook alleen maar, omdat zfln figuurtjes gemakkelijk herken baar zijn. Want in feite bouwt hij van ruiters en Venetiaanse gondels net even abstracte constructies op als Otto Hajek van zijn aan druipsteen herinnerende ruimteknopen. Het gaat in beide gevallen om architectuur, om geleding van ruimte. Daar sluit Emil Cimiotti op aan. Deze grijpt in merkwaardige vegetatieve vormen naar het wezenlijke van landschap, aarde en wolken. Bri gitte Meyer-Denninghoff gaat heel ver, ofschoon ook zij niet bulten de bekende paden loopt: zij soldeert staaf koper aaneen tot gebogen vlakken, met welker welvingen zij nieuwe ruimten doet ontstaan, ontoegankelijk en compromisloos in hun nadrukke lijk verticale lijn. Deze Duitse kunst van heden is een kunst, die aansluit bij wat elders gaande is misschien minder speels, minder spiritueel, maar toch ook op geen stukken zo ontilbaar zwaar als een aantal jaren geleden. De aansluiting blijkt te zijn gelukt. Zo zelfs, dat bepaalde namen zijn verdwenen: een Hans Hartung bijvoorbeeld heeft op zijn wijze de consequenties uit zijn eigen ontwikkeling getrokken en is in Frankrijk gaan wonen. Overigens is deze kunst niet meer onder een nationale noemer te brengen. Duitsers maken haar. Maar dat is een kwestie van geografie, niet meer van mentaliteit. UFlIlliiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiilllliillililllllllliilllllllllllllllllll Er is weer een stroom toneelpremières uitgebracht. Ver heugend feit: het betekende aanvulling van het toneel seizoen 1964-1965 met voornamelijk voorstellingen die variëren tussen goed en uitmuntend. Het houdt in dat er dit seizoen tot dusverre bijzonder veel boeiend toneel is te zien, want de eerste maanden hebben veel moois ge bracht. Een toneelliefhebber heeft dit jaar handenvol werk om het allemaal bij te houden. De grote hoeveelheid nieuwe stukken dwingt tot een bespreking in vogelvlucht. Hier is zij, voor wat be treft het nieuws bij de grote gezedschappende pre mieres van de kleine gezelschappen komen later ter sprake. Het Nieuw Rotterdams Toneel speelt na de verruk kelijk geschreven en gespeelde klucht „Met blote voe ten in het park" Goethes „Faust". Het stuk is dertig jaar niet in Nederland te zien geweest. De barokke taalpracht van Goethe ligt hier niet zo best en de mystieke sfeer van het stuk evenmin. Gerrit Kouwe- naar heeft de Faust vertaald. Hij deed het al stroom lijnend. Op die basis regisseerde Richard Flink een stuk dat eeuwenoud is, maar modernistisch aandoet. Meneer professor Faust is niet alleen maar een tob- berige geleerde. Johan Schmitz, meer declamator dan acteur, speelt naar zijn aard zo dat het woord niet te kort komt; maar ook als mens is zijn Faust geloof waardig. Hij is geen dokter Umrath die in ,,De blauwe engel" onmiddellijk valt voor de eerste de beste verlei ding. Ko van Dijk heeft als Mefistofeles handen vol werk aan de ondergang van de geleerde. Ko van Dijk spéélt met zijn tekst. Dat blijkt dus ook te kunnen met Goethe. Ko van Dijk geniet volop van zijn duivelse taak. Hij is eerder een handige dan een demonische dui vel. Het kan. Ida Bons speelt het schuldeloze Gretchen, die haar ontmoeting met het op stap zijnde tweetal met de waanzin moet betalen. Het is een zuiver aangevoelde maar technisch niet volwaardige bijdrage aan de voor stelling, welke vooral ook heel fraai is als spektakel. Een anders bombastisch opgedirkte scène als de Wal- purgisnacht krijgt een heel bijzonder accent door de gestyleerde bijdrage van enige pantomimespelers. „Faust" is een gekwalificeerde regieprestatie van Ri chard Flink, die daarmee ruimschoots de steken recht, breit die hij vorig jaar liet vallen met een veeleisend stuk als de „Julius Ceasar" van Shakespeare. De Haagsche Comedie, die het seizoen begon met de verkeerd bezette komedie-satire „Clerambard" van Marcel Ayme, waaraan alleen half plezier te ont lenen valt en die daarna een krachttoer verrichtte in het vijftiende-eeuwse Spaanse stuk „Celestina". demon streert het gaafste toneelensemble van Nederland te zijn in „Kinderen van de zon" van Maxim Gorki. Het stuk is geregistreerd door de nu ruim tachtigjarige Peter Scharoff. Dat betekent dat er kamertoneel wordt gespeeld in zijn meest sublieme vorm. Zo moeten ze precies zijn geweest, de kinderen van de Russische zon rond de eeuwwisseling, de verarmende rijkaards die zich desondanks kunnen permitteren de ontwakende ar- beiderswereld buiten de tuinpoort niet te begrijpen. De verstrooide, lieve naïeve kamergeleerde Pawel Fjo- dorowitsj Protasof (Bob de Lange) weet van niets. Ook wat bij hem thuis omgaat ziet hij niet. Niet dat zijn vrouw Jelena (Anne Marie Heyligers) haar hulsvriend Dmitri de kunstschilder (Guido de Moor) zou zijn toegedreven, ware het niet dat haar keurigheid haar dat verbiedt. Niet dat zijn zuster Liza (Anny de Lange), die als enige doorziet wat er in de Russische samenleving staat te gebeuren, kapot gaat aan haar verantwoordelijkheids gevoel voor die omwenteling. Anny de L»ange heeft een hachelijke rol. Ze moet een ouderwetse waanzinscène weggeven, compleet in wap perend nachtgewaad. Ze doet het zo dat het zelfs meer dan acceptabel is. Men zh er volkomen weerloos naar te kijken. Zo zijn stuk voor stuk ook alle andere rollen: fijngeslepen miniaturen van toneelspeelkunst van te weinig geziene orde. Hoeveel afhangt van de regie bewijst de Nederlandse Comedie met de eerste twee nieuwe stukken van dit jaar, die, wat ons betreft, beide bij lange niet het niveau halen welke het eerste Nederlandse toneelge zelschap voor zich opeist. Toegegeven, zowel ..De man van morgen" van de Ierse rebel B rend am Behan als „Een afgehouwen hoofd" van de Engelse romanciè re Iris Murdoch, zijn compositorisch niet sterk. Maar de regie miste de vaste greep en de dwingende kracht om beide stukken op te halen. „De man van morgen" is de moordenaar die de vol gende dag zal worden opgehangen. De gevangenen, de bewakers en de beul reageren er op, elk op hun eigen wijze. Behan heeft acht keer in de gevangenis gezeten, dus hij weet waar hij over spreekt. In de eerste plaats over leren. Dat zijn andere mensen dan onze intellec tuele acteurs proberen waar te maken. De acteurs van het vroegere Volkstoneel, die tegenwoordig ruimschoots emplooi krijgen in de hoofdstedelijke Stadsschouwburg, zijn echter evenmin gevangenen en bewakers. Ze zijn er karikaturen van. Johan Kaart speelt de oude routine gevangene Dunlavin alsof hij een sketch moet spelen in de Snip en Snap revue. Er lopen onder regie van Han Bentz van den Berg veel zulke op hol geslagen en daardoor ongeloofwaardige figuren rond. Van de beklemming van Behan blijft weinig over. -* achtergrond. Maar net verloopt allemaal wat zou teloos. Aan een stuk als dit zou men een constant geshockeerd plezier moeten kunnen beleven, regisseur Henk Rigters heeft er echter alleen een bleke kleur aan kunnen geven. Alleen Ellen Vogel spreidt voldoende esprit ten toon om het niet helemaal onsmakelijk en met name vervelend te maken. Ensemble-opname van „Kinderen GELUKKIG ZIJN ZIJ, die nim mer een letter aan het papier toevertrouwd hebben, want zij zullen een ongestoorde rust ge nieten. Doch wie zich geroepen heeft gevoeld te dichten, en ook nog van formaat bleek te zijn, hij zal geen rust kennen en zijn nabestaanden zullen geen rust kennen. Er zal gezocht en ge speurd, soms zelfs gewroet, wor den in de innerlijkste, verbor- genste heimelijkheden, en dat gene wat de dichter het diepst heeft willen verbergen, zal open en bloot worden tentoongesteld. Wie dicht, geeft zijn ziel reeds bloot: dichten wordt vaak ge voeld als „naaktlopen". De dich ter slaat dus een mantel om, en beschermt zich tegen te opdrin gende nieuwsgierigheid, verde digt zich. Zolang hij leeft, res pecteert men dat, min of meer. Na zijn dood, ach. langza merhand vermindert het res pect, het menselijk respect. Het is onvermijdelijk Dan gaat men zoeken, snuffelen zelfs, overhoop halen, speuren. Een boeiend werk, en het verslag er van kan, mits briljant, geschre ven. al even meeslepend zijn Een verslag van een intellectu eel spel. vol avontuur en han digheid, kennis en vernuft Prikkelend vooral, wanneer er twee speurders van verschillen de kant naderen. Het gaat er mee al met het zoe ken naar een pharonengraf. Wat met oneindige offers is ver borgen, wordt eindelijk weer niet een triomfkreet aan het licht ge bracht. Alle eerbied is verdwenen, „we hebben hem! en de mummie wordt met haast bevende handen ontzwachteld, de kostbaarheden worden weggepakt en alles wordt naar het. museum getransporteerd. Onze keiinis is weer wat groter en een heilig plekje is weer ontluisterd. Dat er iets ongepasts is gebeurd? Een warhoofd, die daar last van heeft. In 1959 was het honderd jaar gele den dat Willem Kloos geboren werd. Voor deze eens zo beroemde dichter, hebben de huidige genera ties niet veel respect en niet veel bewondering meer. Een handvol sonnetten, waarvan uiteindelijk mo gelijk niet één voor de volle 100 meer bevredigend, en een paar bun dels briljante kritieken die men nog steeds bewonderend en met tin telend plezier leest het is alles. Toch was hij „de" man van Tachtig, eens vereerd en zelfs vergood. Een schoolvoorbeeld van „wie hoog stijgt, kan diep vallen". Erger nog: Kloos heeft zichzelf onsympathiek gemaakt, als literator, door zijn uitingen. Daar kan ieder die hem leest zich van overtuigen. Toch moet Kloos eens, als jonge man, anders zijn geweest. Twee jonge dichters van formaat (in onze letteren en in hun tijd - zelf van flink formaat): Jacques Perk en Albert Verweij, hebben zo'n grote vriendschap voor Kloos gevoeld en zijn dermate door hem bezield, dat zij aan die vriend schap uiting hebben gegeven in ge dichtencyclussen die deels van gro te schoonheid zijn, en die er ook niet om liegen. Zelfs ontdaan van de beeldspraak, de laat-romantische, dichterlijke taal. de „dichterlijke overdrijving" getuigen die cyclus sen van dweperige verering. Bekeno is verder, dat Perk met Kloos brak waarop een crisis volgde, en dat la ter Verweij, na zijn verloving, met Kloos brak, waarop een nog veel grotere crisis volgde ja, men kan wel zeggen dat na de breuk mei Verweij Kloos te gronde is gegaan, ook al leefde hij nog tientallen ja ren. Er is geen diep psychologisch -in zicht voor nodig om de grond van dit alles te bevroeden: Kloos had deze jonge dichters lief, zij wisten dat; Perk kon de genegenheid niet beantwoorden, Verweij kon het eni ge tijd (zijn verzen uit de cyclus „Van de liefde die vriendschap heet" laten geen twijfel, zelfs na aftrek van de „dichterlijke overdrij ving") doch daarna ook niet meer, en Kloos verzonk in ellende, raakte aan de drank en werd uiteindelijk gered door Jeanne van Stuwe, die hem volgens het bekende adagium „van de drank en van de poëzie af hielp". Jeanne Kloos is nog al erg het béte noire geworden, het is wat onhoffelijk. In dit alles schuilt een enorme tra giek, want hier is inderdaad een geniaal aangelegd dichter ten on der gegaan. Doch, dit staat voor ons vast. aan zichzelf. Er moet een kleinkind, een niet-aankunnen in hem hebben geschuild, want ten slotte gingen Couperus of Boutens. om er maar twee te noemen, niet ten onder, en die verkeerden in dezelfde omstandigheden, leefden in ongeveer dezelfde tijd, vol vooroor delen. Neen, er heeft angst in Kloos geleefd voor het „qu'en dira-t-on" hij is gaan prutsen en knoeien en hij moet zijn vrienden vaak ge ïrriteerd hebben menig detail in het boek van Peter van Eetenf „Dichterlijk Labirint" doet dat ver moeden. Hoe breed en open komt ons dan Verweij tegemoet, in de ge citeerde brief van 25 februari '91! Peter van Eeten heeft zich, vol gens zijn woord vooraf, de klacht van Brandt Corstius aange trokken dat de zorg van de litera tuurhistorici zich nog niet over het ..waardevolle gedeelte van het werk van Willem Kloos" heeft uitge strekt. Brandt Corstius zei dat tij dens de Kloosherdenking in 1959. Hij zei nog meer: „Het moderne stijlonderzoek heeft zich met zijn werk nog niet bezig gehouden, de interpretatie bleef tot nu toe achter wege. Terwijl de dichter tot op het hemd werd uitgekleed, behield hel beste van zijn werk, zijn slordige plunje". Peter van Eeten (en ook H. J. Mi chael) hebben zich sinds 1959 inten sief met het vroege werk van Kloos bezig gehouden, en heel veel speur werk verricht- De dichter is daar zelfs zijn hemd nog bij kwijt ge raakt, maar dat neemt niet weg dat hun opstellen voortreffelijke stalen zijn van wetenschappelijk literair speurwerk, zodat zij tevens fasci nerende lectuur vormen. De acht opstellen van Peter van Eeten zijn thans in boekvorm verzameld en vormen reeds een basis, waarop verder kan worden gewerkt. Men staal, zoals meestal, wanneer iemand resoluut de stier bij de ho rens vat. verstomd over de treffen de resultaten die de le handelingen reeds opleveren. Zodra men de ge baande paadjes verlaat, wachten onthullende verrassingen. Het is een bekend feit. dat Willem en Jeanne Kloos alle moeite hebben gedaan om de waarheid achter een rookgordijn van fictie te verhullen. Doch Peter van Eeten begint, met aan te tonen dat dit verhullen bij Kloos in het bloed zat van het begin af aan, di rect reeds bij de eerste uitgaven van zijn poëzie. Opzettelijk werd er toen reeds veel verdoezeld. Wat lag ei nu meer voor de hand, dan te ver moeden, dat Kloos b.v. verzen vooi Perk zou hebben geschreven, wan neer Perk dat voor Kloos had ge daan! Toch is er in al die-jaren ibehalve gelijktijdig, heel wonder lijk, H. J. Michael) niemand opge komen. althans niet voor zover mer. weet. En dat n.b. terwijl men dui delijk uit enkele van Perks sonnet ten op kan maken, dat er verzen van Kloos zouden moeten zijn, die er mede in verband staan. Zuivei door interpretatie en door heel nauwkeurig lezen is Van Eeten er n geslaagd, onder Kloos' bekendste sonnetten er enige aan te wijzen die zonder enige twijfel gericht zijp -e Perk. Zo is Perks sonnet XXV. ,.Zo.< ooit mijn oog zich weg van 't uwe wenden" een antwoord op Kloos' „Wen ooit uw oog zich weg van 't mijne wendt"; is Sonnet XTV: ,Een streng Medusahoofd met ïjzren trek ken" van Perk, een antwoord op Kloos' „Medusa" om er slechts twee te noemen waaruit dit verband inderdaad zó duidelijk naar voren springt dat het onbegrijpelijk lijkt dat dit niemand eerder opgevallen Waarschijnlijker, heeft iedereen het vergéten. Eenmaal op het spoor (het verhaal is, wanneer men zich over eventuele scrupules heen heeft gezet, zoals gezegd fascinerend) heeft Peter van Eet%n bijzonder veel details gevonden en ontdek kingen gedaan. Sleutel na sleutel past op laatjes van deze secretaire van geheimenissen, en er zou nog veel meer aan het licht komen, zo alle bronnen toegankelijk %varen. Zijn reconstructie van de vriend schap met Perk (pag. 21) lijkt ons volkomen juist. Jeanne Kloos gaf als reden voor de breuk op, een „incompatibilité d'humeur". Is dat nu juist geen kéurige uitdrukking'' In een tweede opste! suggereer: Van Eeten dat de vier verzen „Cha-' taxes aan Rhodopis". waarvan „Me dusa" in elk geval voor Perk ge schreven was, mogelijk alle vier -oor Perk waren. Zijn opstel hee: dan ook „Charaxes aan Rhodopis, of :Goos aan Perk?" Hij maakt dit hee.' ïannemelijk. daar hij steeds verde: in het labyrint doordringt, doch zijn voorzichtigheid geen moment -lit het oog verliest, evenmin als zijn tritiek. Die wetenschappelijke voor zichtigheid gaat zó ver dat hij. na lanvankelijk heel duidelijk gemaakt le hebben dat het mooie sonnet .Phoibos Apolloon" (Ik lag en weende om droomen die vervlogen óók voor Perk was (en wel een „In Memoriam", het lijkt ons volkomen overtuigend!) later, in een ander opstel daarvan een beetje terug '<omt (in „Over een kritiek en een «onnet") omdat dezelfde visie voor- •mt in een kritiek van Kloos. Het ujkt ons, dat Van *"tten zelf de iiiiiiimnniiiinmmimni beste oplossing gegeven heeft: het beeld van Apollo uit de kritiek is o.i. inderdaad een apotheose van de gestorven Perk. Elke andere uitleg ging lijkt gewrongen. Doch hier komen we tevens op het moeilijke punt bij de bespreking van een boek als dat van Van Eeten: hij treedt af en toe zo zeer in de tails. dat men wel een heel goede Kloos-kenner moet zijn (en dat zijn we beslist niet!) om werkelijk kri tiek op zijn interessante studies te kunnen uitoefenen. Toch richt een boek als dit zich niet alleen tot vak mensen, integendeel: het gunt een nieuwe blik op facetten van Tachtig die een ieder met een brede literaire belangstelling zullen interesseren. In de andere studies schrijft Van Eeten over de vriendschap met Ver weij, over de sonnetten, gericht aan Hélène Swarth en aan „Dora" en spoort hij de identiteit op van een der slachtoffers van de scheldson netten. Dit alles gebeurt, zoals gezegd, op strikt-wetenschappelijke wijze, en toen is hei allemaal zo prettig ver leid. dat men het werkelijk voor het genoegen leest. We moeten ieder die in Kioos en de Beweging van Tachtig belang stelt, dan ook aan baden. dit baanbrekende werkje te .ezen, en we hopen dat Van Et en nog meer bouwstenen voor de uit eindelijke betrouwbare biog.afie van Kioos bijeen zal brengen, v. ant lat die nog steeds ontbreekt, is, hoe .Tien het ook beschouwt, toch wel een beetje gek. Is het beeld van Kloos, vraagt men zich ten slotte af, thans reeds wat duidelijker dan voorheen? Het was in de loop der jaren wel heel erg vuil geworden door rookwolken van velerlei aard. Enkele trekken ko men thans reeds wél wat markanter uit, zonder dat Kloos er sympathie ker of onsympathieker door ge worden is. Hoogstens tragischer, Witsens graveemaald heeft wel <oed geregistreerd. i Eeten. Dichterli van Willem :er'*unde).

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1964 | | pagina 15