Nieuw werk van
L. Th. Lehmann
JUDAICA, EXPOSITIE IN AMSTERDAM
Continentale première „Curlew River"
Zaterdag 1 augustus 1964
zaterdagnummer
T
EEN NOG AL eenzelvige, wat won
derlijke figuur in onze moderne lette
ren, L. Th. Lehmann. Miskend is hij
niet, bekend evenmin echter. Veel
schrijven doet hij niet, het is waar,
doch er zijn auteurs bekender gewor
den met nog minder werk. Hij wordt
binnenkort 44 jaar, wat mogelijk en
kelen verbaast, want Lehmann is al
een kwart eeuw in de roulatie. Zijn
eerste bundels, rond zijn 20ste gepu
bliceerd, vonden algemeen weerklank,
werden door critici van naam opgehe
meld, en verzen er uit compareerden
dadelijk in bloemlezingen. Zodat wie
nu ook rond de veertig is, op school
reeds kennis maakte met zijn werk.
Nadien, ja, wat heeft Lehmann eigen
lijk nadien gedaan. Hij voltooide twee
studies archaeologie en rechten) hij
reisde, hij schreef, af en toe. Maar
het publiceren leek hem blijkbaar niet
zo belangrijk. Men moest hem zijn
verzen soms ontfutselen, hij werkte
met pseudoniemen, vertaalde. Hij
moet ook vrij veel gelezen hebben,
zijn werk wemelt van reminicenties
aan schrijvers, en dan liefst aan wat
minder bekende. Want Lehmann is
wel een tikje geaffecteerd, of moge
lijk beter andersom: eenvoud is zijn
zaak niet. Hij cultiveert een soort
overbeschaving vol tics, zelfs zijn
spelling getuigt er van: precieus.
Ph's waar letterlijk niemand die meer
gebruikt b.v. Als men er zelf een
zwak voor heeft, en dat hebben we,
ziet men het met plezier.
Onlangs verscheen nieuw werk van hem:
de verzenbundel ..Who's who in What-
land". de roman „Tussen Medemblik en
Hippolytushoef" en, mogelijk mede naar
aanleiding daarvan stond er in de juni-
aflevering van „De Gids" een vraaggesprek
met Lehmann afgedrukt van Bernlef en
Schippers. Uit dit gesprek komt dezelfde
man naar voren als uit verzen en proza:
iemand waar men echt een houding tegen
over bepalen moet. Daartoe dwingt hij.
Men verzet zich aanvankelijk, het lijkt niet
de moeite waard. Die vrij doorzichtige pose,
die hinderlijke tics, dat zichzelf tegenspre
ken in geaffecteerd understatement. Doch
dan raakt men overtuigd van een waarde
die achter dit alles schuil gaat. Men moet
ook doorlezen, Lehmann voert zijn houding
zover door dat hij juwelen verstopt in een
schoenendoos Wie „Tussen Medemblik en
Hippolytushoef" (het is zo'n leuke, schert
sende titel) opneemt, zal werkelijk niet op
slag geïmponeerd worden: een snipverkou
den jongeman met vrij banale gedachten
die allertraagst zijn bed uitkomt en een
dag begint waarvoor geen sterveling zich
interesseren kan. Doch lees door, en dan
komt het op een bepaald moment: uit al
die banaliteiten, natuurlijke en geforceerde
gedachtensprongen begint zich iemand los
te maken die we menen te Herkennen: een
jonge student die veel van Lehmann anno
ongeveer 1946 heeft en net genoeg van
Elcerlyc om te treffen De tijd is overigens
wat zweverig in het boek. op bladzjj 25
meent men later te zijn dan b.v op b!z. 87,
waar staat dat „De Avonden" pas versche
nen was. Het zal wel komen door de recon
structie. het is ook niet erg belangrijk.
Het boek beschrjjft, beeldt uit. één etmaal
uit het leven van de student Everard
SChulphorn, die dus erg verkouden is en
blijft, ook al vergeten lezer en schrijver
dat wel eens een poosje. Hij brengt de dag
wachtende en peinzende door om des
avonds zijn vriendinnetje, een medestudente,
af te halen en mee te tronen naar zijn
kamer. Het relaas heeft drie hoogtepunten:
de rijles in de manege, heel beelden en
warm verteld; het brokstuk studenten
leven. waaruil straks een citaat, dat rond
uit voortreffelijk is, en dan het samenzijn
met het meisje, dat weliswaar iets al te
dicht met de neus op de feiten geschreven
lijkt, maar dat toch een prettige en zuivere
atmosfeer ademt. Er is in de tegenwoordige
tijd wel moed voor nodig om nog eens om
standig een bedscène te verhalen, doch
deze is gaaf. mogelijk net iets te ernstig.
Dit kan ook persiflage zijn. want men weet
bij Lehmann eigenlijk nooit precies waar
men aan toe is: hij imiteert, persifleert
en pasticheert verrukelijk, strooit daarbij
kunstig met moderne en oude talen (wel
een dozijntje verschillende) is soms
spits en uniek-geestig, soms ongelooflijk
flauw, al naar het hem invalt. Een mense
lijke eigenschap. „Wat een quasi-frappant-
heid. Om vooral nooit op te schrijven" leest
men op pag.'l2 Doch hij schrijft het wel op
en daarin zit 'm de kneep.
Zelfs die onmogelijke stalenkaart van talen
kennis wordt gerelativeerd (onderaan blz.
28) ..zingendein verscheidene talen die hij
machtig was. zoals vele jongelieden in deze
tijd" of: „De termen waarin ik soms denk.
A bookish person if ever there was one.
Wie weet wat ik daarachter voor mezelf
verberg! En dat terwijl Hélène naast me
zit". Dat is weliswaar Everard speaking,
doch 100 Lehmann, evenals b.v. „Dorps-
notabel wordt men al gauw met een graad"
vergelijk, uit „Treinraampraat" de stro
fe „Wie woont er in zo'n net huis/aan een
singel in Deventer /Een man met een mees
terstitel ?/Ik heb er ook éen, hoe nuttig".
Sarcasme: in het gesprek bekent Lehmann
dat het hem, ondanks titel en studies, nooit
gelukt is een baan te krijgen.
Hier volgt, om een indruk te geven van
het hoge peil waarop Lehmann-op-zijn-
best zich beweegt, een citaat: „Toen hij de
deur weer uitkwam was er een stilte voor
de wasbakken. Oren waren blijkbaar ge
spitst. ook de zijne. IJl, ver weg en vals,
werd in de zaal door een wisselend aantal
monden een 17-eeuws oranjeklantendeuntje
gefloten.
Het teken dat het eerste jaar eruit gegooid
moest worden. Door het tweede. Dit ge
beurde niet vaak. Het was dus blijkbaar
een geanimeerde avond of de wanhoop was
zo.algemeen, dat er met geweld een geani
meerde avond gemaakt moest worden. Toen
hij op de gang kwam, was er voor de deur
al een tros duwende jongemannen gevormd
die door elkaar naar buiten werden geduwd,
maar het naar binnen duwen mimeerden.
Steeds vielen er individuen af en verspreid
den zich in de gang, besluiteloze toekijkers,
zoals ten slotte allen. Ze zouden zich weer
bij de tros voegen als die weer opgeslurpt
leek te worden. Nu zou een geste bij de
algemene spheer passen, een affirmatie van
het ouderejaars zijn.
Hij liep recht op de uitstromende tros in,
raakte vast en werd ook weer teruggedrukt.
Hij riep „Niet zo jeujen, schoften" en voel
de zich zeer tevreden voor een ogenblik.
De kreet had geen enkel gevolg, zoals hij
vooruit geweten had. Om zich heen zag hjj
gezichten, soms gespannen omdat de licha
men eronder even echt duwden, maar de
meesten lachend in verstandhouding met
hem en alle anderen. Ook zijn kreet, zijn
quasi-hautainheid hoorde er bij. De situa
tie was bij uitzondering zo elementair ge
maakt dat iedereen erbij hoorde. De vele
vioolspelers, de vrij talrijke dwarsfluitspe
lers vooral, waar kwamen ze de laatste
tijd vandaan? de cellisten, die Tam-
quam Orpheus Olim onmiddellijk na de
inauguratie opschepte als een enorm vuil-
nisblik, waarin men ook en massa Orpheus
wilde evenaren, de spierprollen die obscuur
zouden worden in Glaukos, of geheel zou
den verdwijnen in de onzichtbare turntour-
nooien van Exercendo en die daarna platte
landsdokters zouden worden, de zitvlezigen
die even ongemerkt zouden schaken in
Maelzel, de oudachtige mannetjes die al
de maat van de Caraïbische zee genomen
hadden om er hun petroleum-carrière uit
te knippen, de gladde blaters die via een
tweede assessorschap in het kwink weg
zouden glijden naar de ambassades of nu
net helemaal niet, omdat de evidentste
typen de grootste verrassingen geven, ze
waren een massa die langzaam en met een
zekere kalmte verhit zou raken, ze waren
allemaal blij dat er een van de irrelevante
dingen gebeurde die ze even student naar
oud model maakten en nu eens iets anders.
Het gaf een zekere vertedering, ongerecht
vaardigd, want alles zou weer uiteenvallen
in bijterige knaapjes die het begin van hun
carrière tussen hun tanden hielden als ve
terdrop, eenzame roofdiertjes, gevaarlijk,
maar nu een goedige kudde".
En van Lehmann op zijn zotst (maar het
is toch wel leuk?): „Magere boompjes
krom; op oude photo's heeft deze gracht
hoge oude bomen, die over het water han
gen en boven de huizen uitsteken. Jammer
dat die weg zijn. Ondanks zijn vermaard
heid is deze gracht kaal. Wat zou hem kaal
gemaakt hebben? De iepziekte? Een mooi
woord. Om te schrijven met een psi. De
kreet van een exotische vogel. Of een
vogel uit een ballade. A ballad-bird.
De vogel zat zo droef op zijn tak
en zong iepsiekte, iepsiekte, iepsiekte.
Gedecideerd Scandinavisch, Kaempeviser.
De vogel voorspelt dat de jonge held zal
sneuvelen of de koningin door haar om
onbegrijpelijke redenen vertoornde echtge
noot onder de toren opgesloten zal worden
of eenvoudig vermoord.
Maar wat ter aarde rijmpt er op iepziekte.
In het Nederlands of iets anders
Fuglen sad paa kvisten og sang:
Ipsikte, ipsikte, ipsikte.
Wordt er niet mooier op in het Deens en
het metrum anders. Ik weet zo geen goed
woord voor droef". Etc. (pag. 56, 57).
De verzenbundel „Who's who in Whatland"
bevat vele autobiografische gedichten, doch
is ook een hele staalkaart van kunnen
(technisch kunnen) en grapjes. Ontzettend
leuk b.v. zo'n Skelton-pastiche of een luch-
tigheidje vol ernst als „Pop-art". Onver
getelijk zelfs een zin als: „Hoe dan ook;
die straten en steden zijn het eenzaamst,
waaruit vrienden verhuisd zijn". Er staan
echter ook vele onbeduidende verzen in,
en dan redt een leuk of wrang grapje het
niet. Vallen pose en grimas weg, dan te
kent Lehmann soms in alle eerlijkheid dit
INTERIEUR
Dat 't bestaan leeg is geloof ik graag,
ik kijk om mij heen, 't hok waar ik woon
is leeg inderdaad; geen van de naden
waar de wind doorjaagt, heb ik gedicht,
genoeg meubels tot zitten, ik lig
in een bed, maar stofferen, ho maar,
geen schilderijen, geen kleed, geen vrouw.
Ja, dat laatste. Waarom niet? Ik sta
ook voor een raadsel, maar sta nog steeds,
niet om welluidende redenen,
maar uit besluiteloosheid misschien.
De Gids, juni 1964. Meulenhoff Co,
N.V.. Amsterdam
L. Th. Lehmann: Tussen Medemblik en
Hippolytushoef. Bezige Bij. Amsterdam
L. Th. Lehmann- Who's who in What
land. Bezige Btj. Amsterdam
Naast het beroemde artikel ,J'Accuse"
door Emile Zola in Clemenceaus krant
van 13 ianuari 1898. waarin hii de
gang van zaken in het proces-Dreyfus
aan de kaak stelt en op revisie aan
dringt, ligt in de vitrine van het joods
Historisch Museum in het Waaggebouw
te Amsterdam, thans een programma
van een concert. Ogenschijnlijk hebben
beide stukken van de expositie „Ju
daica", die er momenteel gehouden
wordt, weinig met elkaar gemeen. In
werkelijkheid zit er een band tussen
het stellingnemen tegen de anti-se-
mitische tendenzen in het tegen kapi
tein Dreyfus gevoerde proces en de
muziekuitvoering een halve eeuw later.
Het is het programma van een concert
in de Joodse Schouwburg te Am
sterdam op 31 mei 1942. Het con
cert werd uitgevoerd door elders ontsla
gen joodse musici die het Joodsch Sym-
phonie Orkest onder leiding van Albert
van Raalte hadden gevormd. Solistische
medewerking werd gegeven door Her
man Schey. Alleen werken van joodse
componisten mochten worden uitge
voerd.
Totdat het gebouw onder de naam Hol-
landsche Schouwburg een andere, lugi-
bere. bestemming kreeg. Ook die be
stemming is indirect te zien: op bid
prentjes. Prentjes van de uit zeven zie
len bestaande familie Löb die in 1942
werd gedeporteerd, uit een bidprentje
van de uit het Carmelietessenklooster in
sche (in de tweede helft van de z
tiende eeuw in Duitsland geslagen) anti-
doooppenning sluit daar als het ware op
aan. Op de voorzijde van de penning
Selten
wird ein Jud
ein Christ
er hab denn was
begangen
aucht thut ers meist
ums Geldt
dass er nicht Hangen darff
denn wanners
anders stiehl
so Strafft mann
ihn zu Scharff.
En alsof dit nog iets te raden over zou
laten, staat op de rand: Dann wird ein
Jud ein wahrer Christ wenn die Maus die
Katze frisst.
Hoewel Judaica en anti-semitisme de
eeuwen door welhaast verbonden
begrippen waren, staat de expositie
„Judaica" niet alleen bij het anti-semi
tisme stil. Zij geeft een ruim beeld van
het jodendom in zijn vele schakeringen
En het is bepaald ni°T tot de Nederland
se grenzen beperkt gebleven. Alleen
reeds de tientallen afbeeldingen van jo
den uit de achttiende eeuw, met hun rij
ke klederdracht in verscheidene landen
van ae wereld zijn de moeite van een
bezichtiging waard Maar naast de schil
derijen en "tekeningen, boeken, manus
cripten en andere documenten zijn voor
al de penningen en munten van belang.
Zij zijn. zoals zeer vele stukken op de tot
14 september durende expositie, afkom
stig uit de collectie van dr. Arthur Po
lak, een van de grootste verzamelaars
op het gebied van de joodse numisma
tiek ter wereld. Er zijn onder deze mun
ten en penningen zeer bijzondere exem
plaren, zoals de penning geslagen ter
gelegenheid van de verkiezing van Elea-
zer van Brody tot opperrabijn van Am
sterdam in 1734. Bijzonder is deze pen
ning, omdat in die tijd geen uit Oost-Eu
ropa afkomstige godsdienstige jood zijn
beeltenis lietver vaardigen. Van gewicht
ook. mede door hetgeen tweedui
zend jaar later zou gebeuren de Ju-
daea-Captamunt die onder de regering
van keizer Vespaslanus werd geslagen
bij de verwoesting van Jeruzalem in het
jaar zeventig Judea Capta „Judea
verwoest" staat er op en de beeltenis
geeft een Romeinse soldaat naast een
treurende vrouw weer.
Bijna tweeduizend jaar later, bij het
tienjarig bestaan van de staat Is
raël zou deze afbeelding worden ge
bruikt voor een vrijheidsmedaille met de
tekst Israël Llberata Israël bevrijd.
Van geheel andere aard is de uit 1827
daterende brief van Israël da Costa aan
zijn Brusselse studievriend Rehuel Lo-
batta.
De dichter en advocaat, wiens geest zich
in anti-revolutionaire richting zou ont
plooien en die tot het christendom over
ging, sprak aan zijn vriend onder meer
verwensingen uit tegen degenen die het
jodendom afvallig waren geworden.
Interessant is ook de door Isaac Jajada
Cohen, godsdienstonderwijzer te Gronin
gen, geschreven overpeinzing over de
Aqualint van I. A. lanqendiik,
dal de intocht van Lodewijk Na
poleon in 1808 in de Amster
damse jodenbuurt weerqeeft. De
stoet bevindt zich tussen de Por-
tuqese en Hooqduitse synaqoqe.
Tiendaagse Veldtocht. Er hangen en lig
gen trouwens toch veel stukken die op
het Nederlandse koningshuis betrekking
hebben.
Enige jaren geleden verdedigde dr. M.
E. Bolle bij zijn promotie tot doctor in
de letteren en wijsbegeerte de stelling:
De loyaliteit der joden in Nederland aan
de monarchie moet niet alleen worden
verklaard uit bijzondere banden met het
Huis Oranje, maar in belangrijke mate
eveneens uit de talmoedlsche regel: het
aardse koningschap is een afspiegeling
van het hemelse. Ook dit beeld laat de
belangwekkende expositie Judaica zien.
Morgen (zondag 2 augustus) zendt de
N.T.S. de opnamen uit, die woensdag
8 juli zijn gemaakt van de opvoering
in de Westerkerk in Amsterdam van de
nieuwste ooera van Benjamin Britten-
„Curlew River". Benjamin Britten is, nu
al weer 19 jaar, een welgeziene gast
in Nederland: als componist, als diri
gent, als begeleider. Een groot aantal
van zijn werken beleefde in Nederland
de continentale première, zoals in
1949 de Spring-Symphony opus 44
voor koor, orkest en solisten en in 1960
de sprookjesopera „A Midsummer-
nightsdream". Dit jaar mocht men ge
tuige zijn van o.a. een majestueuze
uitvoering in de meest authentieke
vorm van zijn „War Requiem"; van de
Westeuropese première van zijn „Can
taten Misericordium" en, zoals ge
zegd, van de Westeuropese première
van zijn „Curlew River".
TJritten noemt zijn nieuwste werk geen
■L* opera, maar een „parabel die in de
kerk moet worden opgevoerd". Dat
is niet zo maar een literair of modisch
eigenaardigheidje. Benjamin Britten
schrijft er in het programmablad van
het Holland Festival zelf over:
„In januari 1956 zag ik in Tokio voor
het eerst een zogenaamd no-drama, Su-
midagawa. De hele gebeurtenis maakte
een geweldige indruk op mij. Een een
voudig, ontroerend verhaal. De eenvoud
van stijl, de uiterst langzame actie, de
enorme techniek en beheersing der spe
lers. de prachtige kostuums, de menge
ling van monotone melodieën, het ge
sproken woord en het gezang, die samen
met drie instrumenten de vreemde mu
ziek vormden dit alle schonk een to
taal nieuwe ervaring op „opera"-ge-
bied".
„Er was geen dirigent, de instrumenta
listen zaten op het toneel, evenals het
koor, de hoofdfiguren kwamen op vanaf
een lange glooiing. De belichting was
beslist geen theaterverlichting. De be
zetting bestond geheel uit mannen. De
enige vertolker van een vrouwenrol
droeg een prachtig masker dat geens
zins trachtte de mannenkaak eronder te
verbergen".
„De herinnering aan dit stuk is mij
sindsdien in gedachten gebleven. Was
er niet iets veel van te leren
Begin dit jaar heeft Benjamin Britten
in Venetië het Japanse no-spel Sumida-
gawa vertaald in het Europees, beter
gezegd: de mystiek van dit eeuwenoude
Japanse verhaal overgezet in de emoties
van een middeleeuws Engels mysterie
spel. Maar gelijktijdig in de muziektaal
van nu. Daar hoeft men niet van te
schrikken, want Benjamin Britten is
een „verstaanbaar" componist.
Dat „Curlew River" naar de vorm een
vertaald no-spel is blijkt uit de opvoe
ring, zoals die morgen te zien zal zijn.
Een groep monniken schrijdt de kerk
binnen. Ze zingen „Te lucis ante termi-
Een scène uit Benjamin Brittens
-Curlew River", naar het Japanse
no-drama „Sumidagawa": opge
voerd zonder dirigent en een bezet
ting van louter mannen met een
vrouwenfiguur als de zwakzinnige
vrouw op zoek naar haar ontvoerde
zoontje en gezongen door de tenor
Peter Pears (geknield op de voor
grond).
num, Rerum Creator, poscimus". „U,
voor het vallen van de avond, roepen wij
aan, Schepper aller dingen".
\Toor het preekgestoelte is een rond
platform aangebracht, dat uitloopt
in een glooiende helling welke ach
ter de preekstoel verdwijnt: de glooiing
van het Japanse no-spel.
De monniken-musici gaan naast het
platform zitten. Ze zijn weinigen. Een
fluit, een hoorn, een altriool, een contra
bas. een harp. slagwerk en een klein or
gel. Benjamin Britten werkt veel met
weinig voorkomende combinaties. De
klankwereld die hij daarmee echter weet
op te roepen, is telkens weer verrassend.
De abt wendt zich tot de gelovigen.
„Wij spelen vanavond het mysteriespel,
waarin aan een ongelukkige een teken
van Gods gunst werd gegeven. Het ge
schiedde niet lang geleden dat in onze
Fens, waar door het riet de Curlew-
River stroomt-
Drie van de monniken verkleden zich en
zetten maskers op. Een is de veerman,
een de reiziger en een de zwakzinnige
Het gebeurt alles statisch, langzaam,
verheven, geabstraheerd, zoals in het
no-spel.
Het gaat hier om gezongen en gespeelde
mystiek, boeiend om te zien en te horen.
De veerman: „Hij sj^rak kalm als een
man en nadat hij gebeden had Kyrie
Eleison. stierf hij. Het volk langs de ri
vier hier gelooft dat hij een heilige
was".
De vrouw vraagt de veerman het ver
haal nog eens te vertellen en nog eens
en dan zegt ze: „Hij was het kind ge
zocht door deze zwakzinnige".
Het wonder van dit nieuws verbreidt
zich en de moeder, overweldigd door
smart, roept: „O Curlew River, wrede
Curlew, waar al mijn hoop werd wegge
vaagd. Gerukt uit het nest. mijn vogel,
roepend ln de lege lucht. Nu is het nest
van de wulp stil en vol sneeuw".
r>ïddend aan het graf verschijnt de
geest van de jongen. De vrouw
tracht tevergeefs hem te omhelzen.
De geest van de jongen zegt: „Ga ver
der je weg in vrede, moeder. De doden
zullen verrijzen en op die gezegende dag
zullen we elkaar in de hemel weerzien".
Alle medespelenden treden nu weer als
monniken naar voren en de abt besluit:
„Wij hebben, goede lieden. U laten zien
hoe tijdens de droefste omstandigheden
een teken werd gegeven van Gods gunst.
In hoop. in vrede, eindigt ons mysterie".
Opnieuw het „Te lucis ante terminum"
zingend gaan ze de kerk weer uit.
- A V> - ,v -4V A saw