Abel J. Herzberg:
Brieven aan
mijn kleinzoon'
EBH
EXPOSITIE MET RECREATIEVE WAARDE
Drury Lane, oudste theater ter wereld
Zaterdag 20 juni 1964
zaterdagnummer
EEN JOODSE grootvader van
70 jaar schrijft een aantal brie
ven aan zijn achtjarige klein
zoon. Het is een charmante, in
tieme vorm voor memoires,
nauwelijks meer dan een aan
leiding. Want in die brieven ver
haalt de grootvader, zijn her
inneringen aan de geschiedenis
van zijn geslacht, en de jongen
zal aan de meeste ontboezemin
gen en lessen pas iets hebben,
wanneer hij dubbel zo oud is als
nu, of nog ouder. De grootva
der bekent ook eerlijk, dat hij
al schrijvende de leeftijd van
zijn kleinzoon heeft vergeten, en
spreekt als tot een volwassene.
„Ook heb ik van tijd tot tijd he
lemaal vergeten, dat-ik aan het
schrijven van een brief was en
heb ik eenvoudig genoteerd wat
mijn geheugen mij dicteerde. Ik
heb wat aan de brieven toege
voegd, er wat uitgelaten en er
het strikt persoonlijke karakter
aan ontnomen. Zo is dit boek
ontstaan". Met andere woorden
wat wij, gewone lezers, in dit
boek te lezen krijgen zijn in een
voudige, begrijpelijke en ver
trouwelijke vorm gestelde her
inneringen.
„Wij hadden afgesproken, dat
ik hem (de kleinzoon nl.) over
mijn grootvader vertellen zou
en over mijn ouders en in het
algemeen over de tijd, toen ik
nog jong was. Ik dacht, dat het
hem zou interesseren uit welk
nest ik gekropen ben. Dat heeft
mijzelf ook altijd beziggehou
den zonder dat ik er ooit in ge
slaagd ben, daar precies achter
te komen.
Nu is mr. Herzberg, de bekende ad
vocaat en schrijver van divex-se
boeken die bij alle verschillen één
kenmerk, grote distinctie, gemoeii
hebben, een afstammeling van in de
tachtiger jaren der vorige eeuw tij
dens pogroms uit Litauen en Let
land naar Amsterdam uitgeweken
Russische joden. De levensgeschiede
nis van deze mensen, stuk voor stuk
en als groep, is reeds zeer belang
wekkend, doch er komt nog bij dat
mr. Hei-zberg een bijzonder goed ver
teller is. Hij weet met weinige, doch
welgekozen woorden een situatie raak
te typeren en roept zo in een kleine
tweehonderd bladzijden een veelzij
dig beeld op van twee, drie generaties
joodse emigranten.
Hij begint met zijn moeder en zyn va
der te tekenen. Zijn moeder was
eigenlijk aan heimwee naar Rusland
gestorven haar hart had nooit
recht kunnen aarden in het nieuwe
land, zij bleef er eenzaam. In hcr-
innei-ing leefde zij steeds in het jood
se dorpje in Rusland, waar de men
sen echt bij elkander hoorden. ,,De
druk van buiten was zwaar, De een
heid van binnen was hecht. Er ont
wikkelde zich een tegenkracht, die
wel niets uitrichten kon, en toch was
als de warmte van de kachel. Hij
verdreef de winter niet. maar maak
te het behaaglijk in de kamer".
De vader wordt getekend a.ls een
buitengewoon zwijgzaam man. Aan
vankelijk hadden de ouders van de
schi-ijvèr in Amsterdam een moeilij
ke tijd door moeten maken, doch een
maal ingeburgerd, had de vader aan
zien en welstand weten te bereiken
als makelaar in diamanten. Hij bleef
echter een eenzelvig, bescheiden
mens. Vele anekdoten worden van
hem verhaald, de een al treffender
dan de ander. „Wij hebben eens aan
tafel gezeten, toen er gebeld werd
en er een man kwam vragen, of hij
een kaartje kon krijgen naar Antwer
pen. Ik weet dat mijn moe
der woedend werd, toen zij hoorde,
wie er was en dat zij hem de deur
wou wijzen. Want ze had zijn zus
ter, een heel arm meisje, uitgehu
welijkt, voor haar uitzet en inrichting
van haar woning gezorgd en ook de
bruidegom werk verschaft. Maar in
sjoel, dadelijk na de voltrekking van
het huwelijk, was die broer op haar
toegekomen en had haar openlijk uit
gescholden voor alles wat maar le
lijk was, zodat iedereen het horen
kon. Dat was geen wonder, zei mijn
moeder, want hij droeg een medaillon
op zijn jas met het portret van Karl
Marx. Die man woonde in Antwer-
Een, had de reiskosten niet om naar
uis terug te gaan en kwam nu, als
of er niets gebeurd was, vragen of
mijn vader hem die geven wilde.
Mijn vader stond op, liet de man bin
nenkomen en gaf hem, wat hij ver
langde. En toen de man weg was,
zei hij tegen mij: „Als die man, die
ons beledigd heeft, bij ons aan moet
kloppen om hulp, dan is hij door
God gestraft. En dat is genoeg".
Toen de schrijver een Jaar of veer
tien was, kwam zijn grootvader
van vaderskant een bezoek aan Am
sterdam brengen. De oude heer zag
er uit als een Russische boer (hij
was ook een soort boer). „Het -was
winter, dus droeg hij een dikke pels
jas, een bontmuts op het hoofd en
zware halve laarzen waar zijn brede
broek overheen stulpte". Wat gege
neerd voor zijn verschijning, transfor
meerde men hem in Amsterdam tot
gentleman met doffe, rechte hoge
hoed, glacé handschoenen en wandel
stok.
Bepaald fascinerend wordt het ver
haal. wanneer Herzberg vertelt hoe
hij, na zijn eindexamen gymnasium,
naar Letland reisde om daar zijn
grootvader en het gi-af van zijn
grootmoeder te bezoeken. Ontroerend
is de vrijdagavond beschreven, het
sabbatmaal dat hij met zijn groot
vader, die zich in zijn Westeuropese
kleren heeft gedost, gebruikt. „Kom",
zegt hij, „eet". Hij heeft naar goed
joods gebruik een gast op vrijdag
avond aan tafel. En die gast is zijn
enige kleinzoon. Nooit tevoren en
nooit daarna heb ik een man zo ge
lukkig gezien".
Eerlijk biecht de schrijver ook op,
hoe hij zich had vooi-bereid om zich
geheel als een orthodox opgevoede
jonge jood te gedragen, zulks om zijn
'in dit opzicht zeer strenge grootva
der niet te grieven. Het geeft o.a.
aanleiding tot het heel treffende ver
haal van het kopen va.n een havdole-
kaars op de markt in Skudi.
Na aldus uitvoerig over het Russische
„nest" en de kant van de vader ver
teld te hebben, komen de ouders en
verwanten van moederszijde ter spra
ke, die in 18S2 naar Amsterdam emi
greerden. De grootmoeder wordt
soms met een schertsende glimlach
opgeroepen, zoals in het vex'haal over
het uitstorten der „zonden" in de
Amstel. „In de tien bekeringsdagen
tussen het joodse nieuwjaar en de
grote verzoendag, ging mijn groot
moeder, te zamen met wat er aan an
dere oude vrouwtjes in sjoel te vin
den was, naar de Amstel En
daar stortten ze haar „zonden" uit,
waarbij ze als symbool de zakken
van haar jurken binnenste buiten
-keerden. De Amstel, die voor die ge
legenheid geacht werd een „stromen
de rivier" te zijn, zou die zonden mee
voeren naai- de eindeloze zee waarin
ze, volgens de onfeilbare profetie van
de profeet Micha, zouden verzinken.
Die plechtigheid voltrok zich in een
botenhuis van de een of andere roei
vereniging, zo dicht mogelijk bij het
water." Daar drongen de dames in
door. Wat de jonge acht van Nereus,
die juist aan het trainen was. daar
van'heeft gedacht, interesseerde haar
minder. Hoofdzaak was, dat zij haar
zonden kwijt waren".
Behalve al die persoonlijke beleve
nissen, anekdotes, „witzen", fa
miliegeschiedenissen en genretafe
reeltjes die in een bonte, afwisselen
de stoet in dit relaas voorbij trek
ken, geeft dit boek in zijn samenhang
een brok joodse emigrantengeschie-
donis en émigrantenlevensopvatting.
Vooral op de problemen van de Cha-
badbeweging, die Herzberg na aan
het hart liggen (het is een bijvorm
van het Chassidisme, heel kort gede-
finieei-d: joodse mystiek) wordt diep
ingegaan, en dit is stellig ook een
der belangrijkste facetten van het
boek. Voorts gunt het een intieme
blik in het tynische orthodoxe Russi
sche joodse familie- en geloofsleven
met zijn vele eeuwenoude gebruiken
en riten.
Het is een boek, waarvoor men een
soort genegenheid gaat koesteren,
een echt geschenk. Een grootvader
gaf het aan zijn kleinzoon, doch we
mogen er allen van meegenieten.
Hef lijkt wel een beetje teveel van het goede,
dat het Gemeentemuseum in Arnhem uitge
rekend in dit vol vakantieplannen gestopte
jaargetijde aan de hand van schilderijen en
tekeningen laat zien, hoe onze zeventiende-
eeuwse schilders hef Nederlandse landschap
zagen. Vooral degene, die zijn vakantie niet
in het buitenland doorbrengt, zal met zoveel
echte Nederlandse landschappen om zich
heen niet bepaald behoefte gevoelen de
gelegenheid aan te grijpen, die genoemd
museum tot en met 5 juli a.s. biedt om bijna
letterlijk kunstmatige landschappen in ogen
schouw te nemen. Het kijken naar geschil
derde en getekende landschappen lijkt eer
der iets voor de lange winteravonden, voor
de uren bij de warme haard waarin men de
titel van een goede Amerikaanse song in
dachtig is: „The things we did last summer
- I'll remember all winter long".
Toch heeft degene die zo denkt ook een
beetje ongelijk. Het mag dan waar zijn,
dat thans veel meer mensen veel meer tijd
hebben om veel
meer Nederland-
„Dorp bij rivier", een
paneel van Pieter de
Neyn, die leefde van
1597 tot 1639 en een
leerling was van Esaias
van de Velde.
landschappen
te zien dan in de
zeventiende eeuw,
deze horizonver
ruiming houdt te
vens een beper
king in, omdat er
door bebouwing
de laatste eeuw
weer heel wat
van die weidse
panorama's afgeknabbeld is. Anders ge
zegd: de twintigste-eeuwse Nederlander ziet
vandaag de dag binnen het gebied van een
provincie misschien evenveel landschap als
zijn zeventiende-eeuwse voorouder destijds
in een gehucht zag. Staan beiden daardoor
op voet van gelijkheid en is die expositie
in Arnhem dus toch overbodig? Dit lijkt een
veronderstelling, die gebaseerd is op zeer
bedrieglijke schijn.
Want juist genoemde bebouwing dwong
velen van ons voor het kunnen zien
van een landschap verder van huis weg te
trekken dan vroeger noodzakelijk was. En
dit wegtrekken, dit steeds verder wegtrek
ken, heeft ons om-ustig gemaakt. Het kilo-
metervreten en de sight-seeing zijn daarvan
de symptomen. Ergens, of laten we maar
gerust in concrete zeggen: in het landschap
staan we hierdoor wel erg ver van onze
voox-ouders af. Iedere hengelaar die er niet
in slaagt aan het water de gemoedsrust te
rug te vinden die hij in deze drukke tijd
zo nodig heeft, zal deze afstand betreuren.
En vele anderen voelen het intuïtief ook als
een tekortkoming.
Geen wonder: wij
nemen de tijd niet
meer en hebben
vaak de ruimte
niet meer om de
schoonheid van
ons land zo goed
in ons op te ne
men als de zeven
tiende-eeuwse
schilder deed.
Van hem moeten
wij weer leren het
landschap op de
juiste wijze te be
kijken en te zien,
zoals wij dank zij
de moderne
kunstenaar de
moderne mens
beter leren ken
nen en-begrijpen.
Daarom is eigenlijk geen periode van het
jaar beter dan het begin van het vakantie
seizoen geschikt om een tentoonstelling als
die in Arnhem te organiseren. De expositie
is een uitstekende inleiding op de vakantie.
Zij geeft tips die minstens even onmisbaar
zijn als die voor het juiste gebruik van onze
auto en het meenemen van speciale tablet
jes tegen mogelijk te zwaar op onze veelbe
proefde magen liggende buitenlandse voe
ding. Zij is niet alleen instructief voor de
scholieren die haar, blijkens de inleiding,
eigenlijk in de eerste plaats zouden moeten
zien. Zij maakt van het museum een voor
land van het recreatiegebied dat we in de
vakantie hopen te betreden.
Moge het dan velen gegeven zijn, in de ko
mende maanden zoveel van en in een
Hollands landschap te zien als Salomon van
Ruysdael zag, toen hij zijn paneel „Zeilbo
ten en trekschuit in een kanaal" maakte.
Ondanks de bedrijvigheid op het water is
het een werk vol rust, vol licht en ruimte,
gemai-keerd door links een klein figuurtje
op een trekpaai-d en rechts boven enkele
vrije vogels tegen nergens in hun vaart be
lemmerde wolleen. Misschien brengt dezelf
de schilder een hai'monische rust in U te
weeg, wanneer U zijn frisse landschap, dat
Een landschap geschil
derd door Salomon
van Ruysdael (circa
1602-1670), eveneens
leerling van Esaias van
de Velde. Beide werken
zijn te zien op de ten
toonstelling „Het Ne
derlandse landschap in
de zeventiende eeuw"
in het Gemeentemu
seum te Arnhem (tot en
met 5 juli a.s.).
als nummer 51 in de catalogus staat, beziet.
Misschien dat het Italiaanse landschap van
Jan Both U weer leert genieten van de oran
jeachtige schijn die de zon op bepaalde
uren van de dag over de wereld laat neer
dalen. Wie de kleinheid van de mens tegen
over de natuur wil ondergaan, moet maar
eens naar Jan Josephsz van Goyens „On
weer boven plas" gaan kijken. En degenen
die graag gebiologeerd zijn door een enkel
voorwerp uit de natuur, kunnen terecht bij
Jan Wijnants, die bij het schilderen van zijn
„Bosgezicht" haast op een moderne wijze
geobsedeerd schijnt te zijn geweest door een
dode boom (een voor die tijd frappant
staaltje van zeer persoonlijke, individuele
betrokkenheid op het object). Veel objec
tiever is de romaneske echo in een land
schap van de al eerder genoemde Van
Goyen en wie nog verder in de tijd terug
wil denken, kan dat doen bij Paul Brils
„Landschap met nymfen en saters".
Zeilboten, trekschuiten, nymfen, saters....
het Nederlandse landschap van de zeven
tiende eeuw was niet bepaald ontvolkt. De
mensen zochten eikaars gezelschap even
graag als vandaag de dag de bermtoeristen
doen.
Maar de deelnemers aan de „Danspartij"
van Thomas Wijk hebben kennelijk geen
zenuwslopend ritme van een portableradïo
nodig gehad om vrolijk te kunnen zijn. De
mensen traden ook in het zeventiende-
eeuwse landschap wel graag op de voor
grond, zoals de „Onbekende familie" op het
weinig geslaagde wat stijve portret van
Barend Graat. Maar in verreweg de meeste
gevallen was er de gezonde bevangenheid
door het schone en ruime in de natuur, die
hun verwantschap met elkaar (zoals in Lin-
gelbachs „Legerkamp met tenten", in Wou
wermans' schilderijen met paarden en in
de ijstaferelen) tegelijk gedwongen en on
gedwongen maakte en tevens binnen de per
ken van een fundamentele betrekkelijkheid
hield.
Nu was er echter, zoals in het begin van
deze beschouwing al gezegd, ook veel meer
ruimte dan in onze tijd. Dat ziet men met
name bij Joris van der Haagen, die ons op
zijn in donkere tonen gehouden, fraai ge
nuanceerde en soms al wat romantische
doeken een veel royaler en karakteristieker
uitzicht op bijvoorbeeld Arnhem en omge
ving biedt dan men vandaag de dag nog
kan krijgen. Vooral op zijn' doeken, want in
zijn tekeningen is Van der Haagen naar
onze mening net iets meer topograaf dan
kunstenaar.
Men kan door dat verschil in uitzicht op
bijvoorbeeld Arnhem worden ontmoe
digd en toch gaan twijfelen aan de recrea
tieve waarde van het feit dat deze land
schappententoonstelling juist aan het begin
van het vakantieseizoen wordt gehouden.
Die twijfel wordt nog gevoed, wanneer men
weer buiten het museum staat, op de
Utrechtsestraatweg (pas op, een trolley
bus). De Rijn ligt er niet meer zo onaan
getast bij als in de tijd van Van der Haa
gen. Hij wordt omzoomd door fabrieken,
door flatgebouwen, door een kunstacademie,
door een museum dat door hem geïnspireer
de schilderijen tentoonstelt
Maar dan ziet men tussen al die brokken
cultiveing door, ginds in de Betuwe, op
eens een stukje landschap als op zo'n oud
schilderij. En aan de andere kant van Am-
hem wordt men, via een doorkijkje in
Schaarsbergen 'of bij het vliegveld Teriet,
plotseling weer herinnerd aan de tentoon
stelling.. En men denkt niet zonder voldoe
ning: „onder die expositie was dat mooie
stukje landschap me zeker niet opgevallen".
Waarmee we maar willen zeggen: mede
dank zij het kunstmatige museumlandschap
een prettige vakantie!
„King's Side" en „Prince's Side" de bezoekers tonen, dat sindsdien koning en prins ge
scheiden ingangen gebruikten en elkander uit de weg gingen.
Op 15 mei van het jaar 1800 had George III een onplezierige ervaring in dit theater, toen
een geesteszieke voormalige soldaat. Had field genaamd uit de parterre op hem schoot.
De moordaanslag mislukte. Een andere moord bleef Drury Lane echter niet bespaard: Char
les Maclin, de felle Ierse acteur, doodde een van zijn collega's in de zogenaamde „groene
kamer" en werd hiervoor niet eens gestraft. Een tweede moord die men honderd jaar ge
leden ontdekte, bleef onopgelost: in een oud deel van het gebouw vond men in het metsel
werk een skelet met een dolk tussen de ribben. Geen wonder dus, dat Drury Lane zijn
eigen geest heeft vermoedelijk de geest van deze vermoorde.
Wie het ook is, „De Man in het Grijs" is een der bekendste geesten ter wereld. Hij draagt
volgens ooggetuigen een mantel uit de achttiende eeuw en op het hoofd een driekante
steek en hij wordt altijd in de tweede rang van het theater waargenomen. Een werkster
die de stoeien schoonmaakte heeft hem op een morgen met eigen ogen gezien. Omdat op de
planken juist gerepeteerd werd, geloofde zij, dat het een der acteurs was. maar toen zij
dichter bij hem kwam om met hem te spreken, verwijderde hij zic-h en verdween door een
gesloten deur.
X lgemeen bekend wordt geacht dat de geest van Drury Lane menig toneelspeler regie-
aanwijzingen heeft gegeven. Wie de „Man in het Grijs" eens was, weet geen mens
Men neemt echter aan, dat hij een welgestelde uitgaande jongeman moet geweest zijn, die
voor een der actrices een drama geschreven had teneinde haar minnaar te ergeren. Die
minnaar, zo gelooft men, heeft hem uit woede vermoord en daarna in het theater ingemet
seld. Of het werkelijk zo is gegaan zal nooit iemand weten, maar in elk geval is de geest
bij de toneelmensen zeer geliefd, omdat zijn komst steeds succes heeft aangekondigd en
nooit een mislukking.
Het Drury Lane theater is steeds in één adem genoemd met beroemde namen uit de toneel
wereld. Op zijn planken hebben niet alleen de temperamentvolle Pegg Woffington, Jane
Pope en de onsterfelijke mevrouw Siddons gestaan maar ook David Garrick. waarschijnlijk
de grootste toneelspeler aller tijden, door wie het toneelspelersberoep een niet eerder be
reikt aanzien kreeg.
]7 en unieke rol in de internationale theaterwereld speelt het Londense Theatre
Royal, Drury Lane. Het is een theater van superlatieven, dat in de meer dan
drie eeuwen van zijn bestaan unieke opvoeringen en de aanwezigheid van uitzon-
derlijk grote talenten heeft beleefd en ook buiten het toneel
de plaats was van hoogst dramatische gebeurtenissen. Het is
bovendien het oudste theater ter wereld, dat nooit aan zijn
oorspronkelijke bestemming werd onttrokken en het eerste
Engelse theater, dat zich er op beroepen kan, een koninklijke
vrijbrief gekregen te hebben. Zelfs op een geest kan Drury
Lane zich beroemen, een zeer respectabele en hooggeachte
geest, die zich geregeld vertoont en kennelijk grote belang
stelling heeft voor zijn omgeving.
Van het ogenblik af dat het theater voor de eerste maal zijn deuren opende dat was
op 7 mei 1663 verheugde het zich in een groot aanzien en een groot aantal privileges.
Koning Karei n had in hoogst eigen persoon de bouw goedgekeurd. Tweemaal brandde het
theater af, eenmaal werd het afgebroken, maar elke keer werd het mooier dan tevoren
opgebouwd. Het huidige Drury Lane maakte op 10 oktober 1812 met een schitterende
Hanxletopvoering zijn debuut.
De dramatische gebeui-tenissen in Drux-y Lane bleven niet altijd tot het toneel beperkt.
Toen koning George II op een avond in zijn koninklijke loge zat, bereikte hem het bericht
van de nederlaag van de kroonpretendent Bonnie Prince Charles in de slag van Culloden.
Hij stond onmiddellijk op om de wereld dit slechte nieuws vanuit het theater te verkondi
gen.
Minder tragisch, maar opzienbarend genoeg was de ooi-veeg die George III zijn oudste
zoon, de latere koning George IV, ten aanschouwe van iedereen gaf in de foyer van het the
ater. Aan dit incident herinneren heden nog de beide grote deuren waarvan de opschriften