Tussen eb en vloed naar Manö Nieuwe Rivièra in de maak zaterdagnummer Weer is factor nummer één PLAATS VOOR MILJOENEN TOERISTEN Zaterdag '18 april 1964 hebben met een auto in zee gere den. Neen, het vroor niet en we gingen ook niet met een amfibievaar tuig. We gingen alleen naar Manö een eilandje, of heet het half-eilandje voor de Deense kust. Voor ons was het iets nieuws, maar op Manö vinden ze de ze vorm van automobilisme gewoon. El- lar Skan, een Deen uit Langaa, had ons het eerst over Manö verteld. Toen hij merkte, dat we er belangstelling voor hadden, bleek nog iets anderseen ken nis van hem was chauffeur bij de Stan dard Oil en die ging regelmatig naar het eilandje. Hij zou ons waarschijnlijk wel een keer mee willen nemen. Ja, maar wanneer? tï 7e hadden geluk, want de kennis moest juist deze week op tocht. En zo zaten we dan op een goede dag aan het strand, met een thermosfles en een trommeltje brood tussen ons in op het goede tij te wachten. Dat kwam nog vlugger dan we hadden verwacht, want onverwacht zei onze gastheer: „We gaan. Stap maar in!" We stegen in de tankauto en reden pardoes het water in. „Waarom?" zult U allicht vragen en het ant woord daarop is: dat móést. Manö is eigenlijk een Waddeneilandje, ruim zes kilometer uit de kust van Jutland en dat is dan op zichzelf niets ongewoons. Meer dan de helft van Denemarken, Kopenhagen incluis, woont immers op eilanden. Ook is het niet bij zonder, dat Manö al vóór het jaar 1000 be woond was en dat het toen meer oppervlakte besloeg dan de tegenwoordige vijf vierkante kilometer. De zee vrat er hier en daar wat af, maar gaf aan de andere kant weer iets terug: de Wadden werden steeds ondieper, zo zelfs, dat de vissers van Manö nu 800 meter door het water moeten waden eer zij by hun boten zijn. Dat zijn er overigens nog maar twee, want men is hier vooral boer geworden. En dat be tekent weer, dat de Manö-ers meer dan vroe ger op het vasteland zijn aangewezen. Vandaar dus de autoweg door zee en vandaar onze tocht. T ran een eigenlijke weg was weinig te zien. Wel stonden overal boomtakken in de grond geplant en daartussen hielden we netjes het midden. De bodem bleek stevig genoeg, maar vanwege het water reden we erg lang- Takken markeren de weg naar Manö (foto boven). Als het vloed is, staat hier ongeveer anderhalve meter water. Voor hij met zijn tankauto „te water" gaat, neemt de chauffeur op het vas teland nog een kop koffie en een bo terham (onderste foto). zaam in de tweede versnelling. Daardoor maakte de motor ook meer lawaai dan nor maal en behalve dat klonk er een geplas en soms een geklots als we over een oneffenheid reden. Maar deze geluiden werden geleidelijk minder, want het water ging lager staan. „Waarom heb je niet gewacht tot de route he lemaal droog was?" vroegen we. „Omdat ik dan niet op tijd terug ben als de vloed opkomt" antwoordde de chauffeur. „Dat betekent een nachtje overblijven op Manö'" Hij zei er nog bij, dat dit hem toch wel eens gebeurd was, toen het weer onverwacht slecht werd. „Maar meestal weten we dat vrij goed van tevoren", vervolgde hij. „Mijn collega en ik rijden dit stuk elke maand om de twee weken en natuur lijk bestuderen we eerst het weer en de lucht. Toch kan het best gebeuren, dat we op een mooie dag juist voor ons vertrek worden opge beld van Manö. „Je moest vandaag maar niet komen", heet het dan. „Waarom niet? Het is toch prachtig weer!" zeggen we. „Ja, het lijkt best, maar er broeit toch iets, denken we!" Daar kan je dan gerust van op aan, want die eilandbewoners hebben een uitstekende kijk op het weer. Ja, het weer is hier factor nummer één. Je moet met eb en vloed op de hoogte zijn, na tuurlijk, maar als de golven door een stevige zuidwester worden opgezweept begin je niets. Dan is de weg tussen de getijden in onbegaan baar. Mist is nog erger. Die kan ineens op komen zetten en maakt de boomtakken langs de route onzichtbaar. De automobilist kan dan gemak- kelijk afdwalen en ergens vastlopen. Tien te gen een dat hij dan niet aan de opkomende vloed ontkomen kan. Van dat alles hadden wij echter geen last. Na een half uurtje kropen we als een soort bui tenmodel schildpad tegen het strand van het eilandje op. Daar reden we linea recta naar de elektrische centrale, die tegenover de melkfa briek ligt. Deze laatste is de grootste afnemer van stroom en geen wonder: eenderde van alle contanten op Manö wordt hier in de vorm van boter geproduceerd. Daarnaast hebben achten twintig huizen van de vierenveertig ook elek trisch licht en zij delen dit voorrecht met kerk, school, herberg en coöperatiewinkel. Toen we bij de centrale klaar waren gingen we nog wat benzine en petroleum afleveren bij de coöpera tiewinkel. Daar wordt het in blikken verkocht. Voor de chauffeur zat het er nu op, maar het zou niet in stijl zijn om het eiland nu met een zonder meer weer te verlaten. „Je hebt nog een half uur speling", zei de chef van de winkel tegen de chauffeur, nadat hij even op zijn horloge had gekeken. „Nog iets meer dan een half uur", meende de directeur van de melkfabriek, die er ook even bij was komen staan. Dat bracht ons op een gedachte. Dade lijk zouden we weer terug gaan. Maar liever bleven we hier nog een nacht... Alleen: hoe kwamen we dan terug „We hebben hier tien tractors en een vracht wagen", zei de directeur, toen we hem over die mogelijkheid polsten. „Ik geloof, dat de vrachtrijder juist morgen naar Esbjerg moet. Wacht, ik zal hem even bellen!" En hij spoed de zich zijn huls binnen. Even later kwam hij terug. Het bleek waar te zijn en we konden dan ook meerijden, als we dat wilden. En zo namen we even later afscheid van de chauf feur. die geredelijk gebruik van bet lage water moest maken om op tijd terug te kunnen. Met dc directeur van de melkfabriek stapten wc nu weldra naar dc smid, die ook her bergier bleek te zijn. Nadat hij uit zijn sme derij gekomen was en zich wat had opgeknapt, was hij klaar voor een tekenend ritueel: hij telefoneerde naar het hoofd van de politie in Ribe. op het vasteland, om die onze komst te melden en daardoor meteen toestemming te krijgen zijn lokalen na de gewone sluitingstijd van elf uur open te houden. Voor Manö, waar de bezoekers niet dik ge zaaid zijn, was dit een buitenkansje, 's Avonds was het gewone gezelschap in dc gelagkamer bijeen, maar nu kon Iedereen een beetje langer blijven zitten. Natuurlijk moesten we van de buitenwereld vertellen en van Holland, dat in heel Denemarken uitzonderlijk populair ls. En intussen staken wij ons licht op over Manö. Hoeveel olie en benzine ze hier jaarlijks nodig hadden Laat eens kijken: 35.000 liter voor de elektrische centrale. Dan de tractors nog en vooral de zestien huizen die geen elektrisch licht hebben. Die doen alles nog met petro leum. Onze zegsman geraakte ln geestdrift en hij schakelde toen automatisch over ln een taal, die wel een beetje Engels klonk, maar die wij niet verstonden. „Ons dialect" verduidelijkte de smid-herber gier. „De mensen aan de kust van Schotland kunnen ons wel verstaan. Vroeger vestigden de vissers van hier en die van daar zich over en weer in eikaars gebied, weet U? En in die tijd en nog niet zo lang geleden moesten we ons zo goed mogelijk redden. We maakten de meeste dingen hier zelf, zoals hier nu nog twee families doen, die de wol van hun schapen spinnen en weven. Voor de rest zijn we nogal modern geworden. We heb ben een dokter, een dominee en er zijn twee onderwijzers voor de lagere school. Als de Jon gens verder willen leren moeten ze dat wel op het vasteland doen", voegde hij er enigszins spijtig aan toe: „ze gaan daar dan in de kost" Men kan het zich op Manö meestal niet ver oorloven personeel in dienst te hebben. Veel werk wordt in familieverband gedaan. Zo vor men de directeur van de melkfabriek en zijn vrouw de hele staf van het bedrijf en ze doen het nog goed ook. Melk en boter verlaten dus regelmatig het eiland en dat was de voornaam ste reden waardoor we de volgende dag weer terug konden. De directeur van de melkfabriek gaf ons een groot stuk kaas mee. „Goed voor onderweg", zei hij, „want je zult het wel niet kunnen bewaren tot je weer ln Holland bent." „Dat zit nog", dachten we, maar hij heeft ge lijk gekregen. De chauffeur kreeg op het laatste ogenblik nog een partijtje vis mee. En ook was er een zakje post, dat hij in de cabine stouwde. Toen was het weer hetzelfde beeld als de vorige dag: langzaam begon het Wad droog te vallen en langzaam plaste onze auto weer terug naar het vasteland. Opnieuw opende de zee zich voor ons om de weg tussen eb en vloed te onthullen, de weg, die leidt naar Manö, het eiland dat door de eeuw van het motorverkeer uit zijn isolement werd gehaald....- Kenschetsend Rivièrabeeld, dat binnen korte tijd tussen de oude Rivièra en de Costa Brava uit de moerassen en de kale kust zal zijn gestampt. 'Tussen de overbevolkte Franse Cote d'Azur en de even overbevolkte Spaan se Costa Brava bevinden zich honderdzes tig kilometer zonnig zandstrand, waar plaats is voor honderdduizenden toeristen, die echter slechts in geringe aantallen ko men. Binnen tien jaar zal dat wel anders worden, want er wordt hard gewerkt aan de verwerkelijking van een nieuwe Rivièra. De dag voor Kerstmis vorig jaar werden de plannen voor verbeteringen door de Franse ministerraad goedgekeurd: een laat kerstcadeautje voor de Languedoc. Bij de ontwikkeling van deze plannen kwam men tot de ontdekking dat er streken waren die min of meer maagdelijk waren als gevolg van moeilijkheden, diehonderd jaar geleden on overkomelijk werden geacht. Het was namelijk in het jaar 1847, dat ingenieur Aristide Dumont een ontwateringsplan voor de zuidelijke streken indiende. Hij was de eerste die daaraan dacht; niettemin bleef zijn lijvige dossier stof verzame len in de ambtelijke archieven zonder dat er iets werd gedaan. Het water bleef waar het was. De man die nu zijn schouders onder het oude plan zette was Philippe Lamour. Deze is directeur-generaal van de Compagnie Na tional tot ontwikkeling van de streek van Rhone en Languedoc. Hij is een actieve figuur, die voor zijn werk eenmaal per week naar Brussel gaat en regelmatig naar Columbia, New York of Turkije reist. Hij heeft zijn kantoor in Nimes. Lamour is zestig jaar oud en een zoon van het Franse noorden; het toeval bracht hem naar het zuiden. Hij had namelijk ooit eens een juridische actie gevoerd tegen het verschijnen van de Franse vertaling van Hitiers „Mein Kampf". De Gestapo hoorde daar in 1941 van. maar kwam net even te laat. Philippe Lamour was per fiets vertrokken naar het zuiden. Hij bereikte Nimes en reed van daar verder naar een dorpje met de naam Bellere garde. Hij keek rond en vond dat hij er best kon blijven. De Gestapo zocht hem als advocaat, dus zou hij boer worden. Hij kocht een leegstaand boerenbe drijf, wérd boer en liet zijn vrouw, een dochter van de fosfaatmiljonair J. Walther, overkomen. Het hele dorp noemde hem monsieur l'avocat, maar hij leefde en werkte als boer. Lamour leerde de streek en de mensen kennen en na de oorlog begon hij z'n veldtocht. Er kon geen nieuwe regering komen of hij kwam zijn zaak bepleiten. Ten slotte kon men hem niet meer wegsturen; ingenieurs en technici gingen aan het werk om 180.000 hectare grond droog te leggen. De Rhone werd getemd en nabij Pichegu ontstond een bevloeiingscentrale. De wijnboeren werden verlost van hun monocultuur; fabrieken kwamen zich in de streek vestigen. Maar monsieur Lamour heeft nog veel grotere plannen. „We hebben honderdzestig kilometer kust", zegt hij, „er zijn dit jaar achthonderddui zend automobilisten langs gereden op weg naar Spanje zonder er een blik op te werpen en wij doen niets om ze vast te houden. In 1965 willen wij hier veertien miljoen Franse toeristen hebben en zeven miljoen buitenlandse vakantiegangers Er waren redenen waarom men hier geen vakan tie kon houden; weliswaar was er zon en zee en een strand met fijn zand, maar er was een tekort aan water en een teveel aan insecten. Dank zij al lerlei waterwerken is de wateraanvoer verbeterd en kan men veel meer verbouwen dan voorheen, waardoor de kosten van levensmiddelen lager worden, ook al omdat de waterwegen zijn verbe terd. Monsieur Lamour is een man met ideeën; hij was een der pioniers van de rijstbouw in de Camargue. In 1960 besprak Nikita Kroesjtsjew tijdens zijn bezoek aan Nimes uitvoerig de problemen van de maisbouw met Lamour. De ontwatering en de liquidatie van de lagunen zijn overigens maar een begin. Men moet daarna overgaan tot het aanleg gen en verbeteren van wegen en andere verbin dingen. Speciaal de bestrijding van de insecten vormt een groot probleem; de strijd tegen de insectenwereld zal wel drie jaren duren. In geen geval mag men de Camargue, een van Frankrijks meest pittoreske landstreken, geweld aandoen. Rondom de streek wordt een ijzeren gordijn gelegd. De strijd tegen de muggen gaat men niet voeren in het wilde weg, met tonnen en tonnen D.D.T. Men gaat alle broed plaatsen één voor één uitroeien. Derhalve is een landkaart van de hele streek gemaakt (schaal een op vijfhonderd) waar alle broedplaatsen op staan aangegeven. Het wordt een strijd met „de fijne kam", zoals monsieur Lamour zegt. Vijf Franse departementen werken nu al samen met als wetenschappelijke adviseur professor Rioux uit Montpellier, die in Amerika insecten- bestrijding heeft bestudeerd. In Californië heeft men sedert vijftig jaar geen mug meer gezien dank zij een georganiseerde bestrijding. In Frank rijk wil men dit nu binnen drie jaar bereiken. De lagunen vormen een ander probleem. Ze kun nen dienen voor hotelbouw en het water van da lagunen kan dienen voor watersport. Daarnaast overweegt men de aanleg van kunstmatige eilan den voor de bouw van hotels en bungalows. Een punt van grote betekenis is ook de bebossing. Men denkt hier in de eerste plaats aan pijnbomen, waaraan de Rivièra zoveel te danken heeft, en aan eucalyptusbomen die Australië hebben ge diend. Die bomen houden het water vast en de noordenwind tegen. De verbindingen met de buitenwereld laten ook nog veel te wensen over. Er zijn spoorwegverbin dingen via het Rhonedal cn via Toulouse. De spoorlijn Bordeaux-Marseille wordt gemoderni seerd. De vliegvelden van Nimes, Fréjorgues, Per- pignan en Béziers worden verbeterd zodat er ook grotere chartervliegtuigen kunnen landen. De au toweg Montpellier-Remoulins is over twee jaar voltooid. Daarnaast wordt er hard gewerkt aan telefoon telegraaf en telex. Autowegen worden ge maakt, met voetgangerstunnels. Grondspeculaties, altijd een gevaar bij zulke ontwikkelingen, hoopt men te vermijden. Men kan er grond kopen tegen de vastgestelde prijs van achtenvijftig centimes per vierkante meter als men minstens 2000 hectare koopt, maar men is dan ook ver plicht die grond zelf te bebouwen met bungalows, hotels of restaurants. Doorverkoop is niet toege staan. Men heeft verschillende toeristencentra ge projecteerd. zoals de Grande Motte, Cap d'Agde, Valras, Gruisan, Vacanès en Saint Cyprien. Hier kunnen naar schatting een miljoen toeristen met hun gezinnen een plaats vinden en dat is nog slechts een begin voor een geheel nieu we vakantiewereld- Men heeft niet alleen gedacht aan alle faciliteiten voor letterlijk elke vorm van sport en tijdverdrijf, maar ook aan diepzeehavens waar zeeschepen kunnen aanleggen. Daarbij komt dat de Languedoc een van de be langwekkendste streken van Frankrijk is en een van de oudste beschavingsgebieden van Europa. Er is zowel langs de kust als in het achterland veel te zien. Voor Frankrijk is dit een van de grootste ondernemingen vanna de oorlog, een greep naar het internationale toerisme, dat zich van dat land een beetje had afgewend nadat men Spanje en Italië had ontdekt. Met honderdzestig kilometer kust kan men echt wel iets beginnen, zeker als er een man achter staat als Philippe Lamour......

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1964 | | pagina 13