Amateurs met problemen BLAFFEN TEGEN DE MAAN Passie van 150 Vlissingers Zaterdag 11 april 1964 zaterdagnummer DE grote zaal van het Vlissingse „Britan nia" is bijna leeg. Het kale toneel baadt in fel licht. Op de eerste rij van de zaal zitten een paar mensen. Er wordt toneel ge speeld. Moeilijk toneel. „Misschien is de reumatiek mijn geluk", zegt een man op het toneel. Hij leunt op een geïmproviseer de bar. „Wie weet? Ik heb eens tegen een Belg geworsteld, toen ik een steenpuist had. Ik was aan het verliezen, tot-ie dat ding raakte. Toen ging er een witgloeiende scheut door me heen en ik kwakte 'm zo op de mat. Niemand weet, waar z'n geluk ligt". Hij lacht. We bevinden ons op een repetitie. Een repe titie van het stuk „Blaffen tegen de maan" van Dimitri Frenkel Frank. Is dit stuk niet te moeilijk voor een amateurtoneelgezelschap? „Het is inderdaad heel moeilijk", zegt Toine van Bergen, provinciaal toneeladviseur in Zee land, die de volledige regie van dit stuk voert. „Het is inderdaad moeilijk, maar te doen". Hij zit op het balkon, kijkt met aandacht naar zqn „pupillen". „Kunt U alles goed verstaan", vraagt hij op eens. „Ik ken dit stuk nu zo langzamerhand wel uit mijn hoofd, dus kan ik er niet meer over oordelen". Op het toneel zien we nu zes van de zeven medewerkers bij de bar staan. „Dat is heel lastig", zegt Toine van Bergen. „Om er voor te zorgen, dat het niet statisch wordt als je met zijn zessen moet spelen op zo'n kleine ruimte bij een bar". De scène is afgelopen. Een van de spelers grijpt zijn saxofoon, die om zijn nek hangt en blaast er op. Als de melodie weerklinkt, lopen de spelers van het toneel af en zien we aan de andere kant van het toneel het begin van een andere scène. „We hebben het toneel in drie gedeelten ver deeld", zegt Toine van Bergen. „Links is Willies bar. Rechts op een verhoging de huis kamer van vader en zoon Alkazaar. Daar tus sen in loopt de straat Nu heb ik het zo ge daan. Als een tafereel bezig is, richt ik daar alleen het licht op. De rest van het toneel is donker. Als het tafereel afgelopen is, speelt Max, de saxofonist, een melodie. Dan wordt het toneel volslagen donker en kunnen de spe lers changeren. Bij het einde van de melodie, gaat het licht weer aan, nu gericht op een ander gedeelte van het toneel'. Toine van Bergen heeft het decor zelf ont worpen. „Maar de spelers hebben het ge maakt", zegt hij. Waarom heeft „Het Vlissingsch Schouwspel" dit zware stuk op 't programma genomen. „Op 29 en 30 mei hebben we hier in Zeeland de N.A.T.b.-landdagen", zegt Toine van Bergen. „Dan komen vertegenwoordigers van amateur gezelschappen uit heel het land hierheen om te congresseren. We vonden het daarom nood zakelijk om die dagen te besluiten met een stuk, gespeeld door een Zeeuws toneelgezel schap, in dit geval „Het Vlissingsch Schouw spel". Nu kun je niet aankomen met een of ander boulevardspel. Wy hebben dus gezocht naar iets bijzonders en zijn toen terecht geko men bij dit stuk". Het is voor de spelers wel een opgaaf geweest, al was het alleen maar om het stuk te accep teren.. Voor enkelen was het te modern, te cru. Zij waren gewend aan makkelijk liggende stuk ken. „Maar na een paar repetities ben ik er aan gewend, begon ik het zelfs mooi te vin den", vertelt één van hen. Er zijn heel wat repetities voor nodig. „Onge veer dertig", zegt Toine van Bergen. „We moeten het namelijk de eerste keer spelen op 17 april. De officiële uitvoering. De volgende avond spelen we het nog een keer. Ik ben er wel blij mee, want dan kunnen we de eventuele tekortkomingen nog zien voor de landdag. Daartussen door spelen we het op 25 april nog in het „Scheldekwartier". Daar kunnen we niet zo oefenen met de lichtinstallatie, want die is daar heel anders, maar het is in ieder geval een training. Daarna gaan we natuurlijk nog hard repeteren voor eind mei, de fouten en gebreken herstellen. Er nog eens over praten". Toine van Bergen hoopt in ieder geval, dat het saxofoonspelen zal lukken. „We hadden na melijk geen toneelspelende saxofonist, of een saxofoonspelende toneelspeler", vertelt hij. „Daarom laten we een speler van ons zoge naamd op een instrument spelen. In de cou lissen staat dan de saxofonist Theo Pihl, die het echt zal spelen Dat hebben we al een paar keer gerepeteerd, maar we moeten het natuur lijk afwachten". Zo gaat de repetitie voorbij. Niemand heeft nog een tekstboek in de hand. Iedereen probeert voluit te spelen. De souffleuse moet nog wel eens te hulp geroepen worden, maar dat zal niet lang meer duren. Toine van Ber gen hoeft er niet veel meer aan te veranderen. „Het is alleen nog een kwestie van spelen, spe len en nog eens spelen. Ik vijl alleen nog een beetje bij". Hij buigt zich over de balkonrailing. „Meer tempo, mensen", roept hij. „Blaffen tegen de maan", een van de eerste stukken van Dimitri Frenkel Frank, is geen toneelstuk in de gewone zin van het woord. Het stuk is verdeeld in verschillende taferelen, onafhanke lijk van elkaar. Geen toneelstuk met een sterke dramatische handeling. In tegendeel. Er is zelfs heel weinig han deling. De dramatiek schuilt in de tekst die heel sterk is. De personen doen weinig, maar door hun spreken weten ze toch te boeien. De oude afgeleefde musicus Al kazaar droomt over zijn verloren gegane talenten. Eens was hij een violist met toekomst, maar hij is mislukt. Alkazaar dweept met kunst, de hoge kunst, zoals hij zelf zegt. Hij adoreert Beethoven, Bach, Handel. Hij adoreert ook de diri gent van het Stedelijk Orkest, waaraan hij als los medewerker is verbonden. Deze dirigent, Justus Blaak, is in zijn ogen bijna een afgod. Alkazaars zoon. Wolf is in schijn zijn tegenpool. De jon gen, persfotograaf, is in zijn jeugd zo volgepropt met cultuur, dat hij er nu van walgt. Alles wat zijn vader zegt of doet, maakt hij belachelijk. In het café tegenover zijn huis, dat eigendom is van Willie de Worstelaar ontmoet hij Leda, bijgenaamd „de zwaan". Zij heeft maar eén verlangen, fotomodel te worden, weg te gaan uit de parfumeriezaak, waar ze nu werkt. Wolf belooft haar mee te nemen naar Parijs. Verder zit in het café Max met de sax, wiens enige wens het Is om nog eens een top-tune te maken. In dit milieu vol mensen, die allemaal iets groters, beters wensen komt Laura, een jeugdliefde van de oude Alkazaar. Zij heeft een moeilijk leven gehad. Con centratiekamp, een hard leven in Ame rika. Zij trekt bij vader en zoon in als hulshoudster. Wolf, die zijn moeder niet heeft gekend, vat liefde op voor de on geveer twintig jaar oudere vrouw. Zij wijst hem af, omdat ze niet het risico wil lopen het beetje geluk, dat ze heeft, erdoor te verspelen. Wolf gaat met Leda naar Parijs, maar dat loopt voor allebei op een mislukking uit. Als hij thuis komt, stemt Laura toe in een verhou ding, die niet ongemerkt aan de oude Alkazaar voorbij gaat. Wolf hitst z(jn vader op om dirigent Justus Blaak uit te nodigen. Dat lukt. Justus Blaak komt bij hen. Hij blijkt geenszins de fameuze dirigent, maar een holhoofdige, bluffe rige muzieksnob te zijn. Woli houdt dit niet voor zich. Justus Blaak verlaat dan het huis met het dreigement de oude Alkazaar te ontslaan. Ook Laura gaat weg. In Willies bar merkt Wolf dat iedereen een hekel aan hem heeft, omdat hij Leda heeft afgewezen. „Ga hier vandaan, jongen", zegt Willie. „We moeten je niet. Je bent ons soort niet". Als Wolf thuiskomt ziet hij zijn vader wanhopig zitten Hij vertelt hem nu, dat hij van Justus Blaak een grote foto heeft gemaakt en dat die morgen in di verse kranten zal verschijnen. „Dan kom jij in vaste dienst, vader'zegt Wolf. De oude Alkazaar veert weer helemaal op als hij maar muziek kan spelen, is zijn wereld goed. Wolf blijkt nu dezelfde natuur te hebben als zijn vader. „Wij blaffen tegen de maan", zegt hij. „Wij weigeren de wereld, zoals ze is. Wij zijn fout. Maar v/ij zijn groot". Dat hij het niet zal opgeven blijkt uit zijn woorden. „We zullen ze wat laten zien. De grote truc. De onmogelijke truc. De truc van de Alkazaars, de enige ar tiesten in het circus van de wereld, die het misschien zal lukken". HET IS vrijwel uitgesloten, dat liet U ooit zal lukken voor een donderdagavond een afspraak te maken met de heer A. Dene kamp van de bedrijfsadmini stratie van de Koninklijke Maatschappij „De Schelde". Ook moet er heel wat op het spel staan om hem te strikken voor een vergadering op donderdag avond. En met zijn charmante vrouw Hetty Denekamp is het al van hetzelfde laken een pak. Bij haar gaat het echter niet om de donderdagavond, maar om de woensdagmiddag. Die laat zij zich niet ontnemen. Dat alles be wijst hoe boeiend en fascinerend kegelen wel isDe heer en mevrouw Denekamp zijn twee van de ongeveer 150 kegelaars- (sters), die Vlissingen telt. Zij kegelt op woensdagmiddag, hij op donderdagavond. Die honderdvijftig Vlissingers zijn dus volkomen in de ban van de kegelsport. Wie er eenmaal aan is begonnen, kan het spel niet ver geten en slechts zelden voor goed laten. Het kegelen telt dan ook en kele karaktereigenschappen, die het spel tot een passie kunnen ma ken. Natuurlijk is er een grote han digheid, een verfijnde techniek voor nodig om bij het werpen met de bal regelmatig een groot aantal kegels omver te doen tuimelen. Maar het „passie-element" is toch vooral de factor geluk. Zie hoe een kegelaar in strakke spanning de bal naoogt, die hij zojuist over de I6V2 meter lange baan heeft gewor pen. De spanning, de sensatie, die hy beleeft in de luttele seconden, dat de bal over de baan rolt, op weg naar de negen kegels, kan hij (zij) niet meer missen. Die fasci nerende momenten, waarin men schier ademloos de bal volgt: zal het rollende voorwerp alle negen kegels wegslaan Eeuwen geleden werden er al men sen beheerst door de spanning van deze sport. Men mocht toen met reden het woord zenuwslopend ge bruiken, want al spoedig ontdekte men, dat deze sport zich uitstekend leent voor een gokje. In „Sport- Bij de foto: kampioene van Vlis singen mevrouw Jannie Gerre- brands (rechts) en mevrouw Hetty Denekamp (beiden van „Odian": ons doel is alle ne gen) werpen de bal naar de ke gels. (Foto P.Z.C.) encyclopedie" schrijft een zekere Laarman daarover: „In oude kro nieken kan men vinden, dat reeds in de 12e eeuw in verschillende lan den van Europa werd gekegeld, zij het dan ook, dat in die tijd het kegelen als een bedenkelijk ha zardspel bekend stond, waarbij have en goed van eigenaar verwis selden" Er zijn dan ook een paar opmerkelijke jaartallen uit de geschiedenis van het kegelen te vermelden: 1254 Lodewijk de ne gende van Frankrijk verbiedt het kegelspel wegens voorgekomen uitwassen; 1311 kegelen in Mühl- hausen (Thüringen) verboden. Wie betrapt wordt, moet gedurende een maand de stad verlaten en zoveel boete betalen als hij heeft gewon nen of verloren; 1347 Stadsrecht van München bedreigt iedere her bergier, die het spel toelaat, met intrekking van de tap vergunning; 1442 Boer in de buurt van Frank fort verspeelt op de kegelbaan in één middag huis en hof, vierspan met wagen, 100 centiaren koren en een hoog geldbedrag Toch hebben burgemeester mr. B. Kolff en politiecommissaris J. Ma rion nog nooit een inval gelast in de speelzaal van de Vlissingse ke gelaars aan de Aagje Dekenstraat naast de elektriciteitscentrale van „De Schelde". Maar in de regle menten van de Nederlandse kegel bond staat het dan ook heel na drukkelijk: er mag niet om geld worden gespeeld en beroepsspelers mogen geen lid zijn van een club aangesloten bij de bond. Nu zijn de Vlissingers niet aangesloten bij de bond, maar beroepsspelers tel len ze toch echt niet. En de groot ste „goklustige uitspatting", aie in deze Vlissingse speelzaal is te be leven, is dat twee groepen strijden met als inzet een consumptie. Neen, have en goed zijn in Vlis singen niet de inzet. Al in de vorige eeuw ontdekte men overigens, dat het kegel spel niet in uitwassen behoefde te ontaarden. De eerder geciteerde heer Laarman schreef hierover: „Omstreeks 1840 begon bet kegelen hier te lande meer populair te wor den. Ook de geestelijken haaden hun verzet tegen het in wezen on schuldige kegelspel laten varen, ja, zij namen thans zelfs gaarne aeei aan dat vermaak". En hij houdt dan een lofrede over net Heden daagse kegelen: „Bij het kegelen wordt een grote mechanisciie ar beid verricht. Het geschiedt in een langzaam tempo, telkens onderbro ken door een kleine pauze tussen het werpen van de bal en door een grote pauze tussen de verschillen de werpbeurten. Daardoor kunnen bij het kegelen geen overspanning en geen hart- vergroting ontstaan en is deze sport geschikt voor elke leeftijd Doordat men bij het kegelen zelf het tempo regels en niet door een jonge onstuimige tegenpartij wordt opgejaagd, is' het de sport bij uit nemendheid voor jong en oud". In dit verband kunnen we er op atten deren, dat de Rotterdammer Bor- kus persoonlijk kampioen was in 1933, maar ouk 16 jaar later in 1949. En dat komt in maar heel weinig sporten voor. Een aantrekkelijk, boeiend spel dus, dit werpen met een bal (met een diameter variërend van 13 tot 24 centimeter) over de 30 centime ter brede baan naar de in keurig gelid opgestelde negen houten ke gels. Helaas, in Vlissingen kan maar een beperkt gezelschap deze sport beoefenen. Er zijn per slot maar twee banen in deze speel zaal en omdat die banen eigen dom van „De Schelde" zijn, is het vrijwel uitsluitend het Schelde- personeel (en hun dames), die er gebruik van kunnen maken. Vijf dames- en vijf herenclubs heeft men geformeerd bij „De Schelde", van de directie, van de bazen, van de ambtenaren en twee van de per soneelsvereniging. Bij de heren kent men „Eva" (enige vry avond) „Poedel", „Opa" (onze prettige avond), P.V.S. (personeelsvereni ging) en ..Overschotje". En bij de dames „Adam", „Treffers", K.K. (kegelclub), „Odian" (ons doel is alle negen) en O.V.M. (onze vrije middag). Vrijwel iedere middag en avond bevolken deze clubs, die ieder ongeveer 15 a 20 leden tellen, de speelzaal naast de centrale. Helaas ook, kan men geen com petitie met andere clubs orga niseren, want de dichtstbijzijnde te genstanders moet men zoeken in Bergen op Zoom, Breda en Tilburg. Daarom doen de tien Vlissingse Schelde-clubs het maar onder elk aar. Zo is er twee keer per jaar een toernooi, eerst om het Schelde- kampioenschap, georganiseerd door de directie, en later een re- vanchetoernooi, georganiseerd door de personeelsvereniging. Natuur lijk: daaraan is ook een persoon lijke titel verbonden. Mevrouw Jannie Gerrebrands van „Odian" en de heer A. Denekamp van „Opa" zijn momenteel de titelhou ders. Maar om de wedstrijden al leen gaat het niet. Want een kegel club kent ook vaak de sfeer van een sociëteit. Voor de pauze wordt er serieus „gegooid" voor de per soonlijke rangschikking, in de pau ze drinkt men koffie, bier of wat dies meer zij en na de pauze orga niseert men dan vaak een boeiende wedstrijd tussen twee ploegen. En bij de dames is er zeker eenmaal per veertien dagen op de wedstrijd middag gebak bij de koffie, want wie jarig is of een ander feest be leeft, trakteert ook op de club. Kortom: de kegelsport is een boei ende melange van felle, spannende wedstrijdsport en vriendschap en gezelligheid. De Schelde-kegelaars hebben niettemin nog een wens: een elektrische opzetinstallatie, die dus de omgeworpen kegels auto matisch weer overeind zet en die de bal automatisch terugvoerd naar de kegelaars. Ze hebben goe de hoop, dat het instrument er vol gend jaar komt. En alle andere Vlisingers mochten wensen, dat er elders in hun stad nog enkeie van deze kegelbanen bijkomen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1964 | | pagina 17