Theo J. G. en de artiesten Nadenken over belijden en de belijdenis •n BOYENKAMP ili— lÖFURNITÜRE gay DE UITTOCHT DE BIJBEL IN 'T KORT Zaterdag 4 april 1964 De uittocht is het startpunt van wat in de christelijke wereld: het Oude Testamentin de joodse: Tenach heet. Deze uittocht knoopt aan bij een vóórgaande die overigens zo niet genoemd wordt), namelijk die van Abratn uit het onbestemde zwerverschap naar een bestemde toekomst in een verkregen land. Deze uittocht zet zich ook vóórt; wanneer namelijk Israël (zijn volksbestaan met eigen soortig geestesmerk verloren en in ballingschap!) uittrekt uit Babel, terug tiaar huis. En H mei 19!f8 uit de grote verstrooiing: dito. Het verfoeilijke van het diensthuis is: de dwang en onvrijheid waar van we beeld en gelijkenis telketis en overal in de wereld aan treffen). Het diensthuis bestaat onder ti-rannie en slavernij; knoet en slagen; onder overmoed en moedeloosheid. Mozes leert Israël, wanneer het ontkomen is, te leven bij: de Tora; de praktische toepassing van de uittocht op het hele leven. In plaats van tirannie en slavernij: recht en gerechtigheid; waarbij de zwakken de zelfde kansen als de sterken krij gen. Voor: weduwe, wees, vreemdeling en arme! Te zamen bevrijde mensen! Vandaar de voortdurende protesten uit- Israël tegen: ge weld, onderdrukking en oorlog; tegen: Egypte en Babel (en Berlijn). De machtigen zullen van de tronen worden gestoten; en zalig de armen, want hunner is het Rijk. (Vandaag tegen de atoommogendhedenf Maar deze bevrijding stoelt bij Abram en Mozes op: een Stem, een Gezicht! Van daar, dat het „geen voorhanden zaak" is, maar: een te realiseren uitzicht. Het is dan ook voor „geroepenen en zienden": een uitputtende strijd met blinden en doven Pasen!! nu is zelfs de Nacht van het dodenrijk overtroefd (Ps. J/9 16). Stem, Ge zichtOpstanding....'! Op, volhardend, voor recht en gerechtigheid. Op!! Te zamen bevrijde mensen. De gemeente van Jezus Christus 't Godsrijk tegemoet. Bijbels zijn er in allerlei gedaanten, goedkope en dure uitgaven. Maar behalve de bekende bijbels, „vervattende al de kanonleke boeken des Ouden en Nieuwen Testaments", zoals we op de titelpagina van de Statenvertaling kun nen lezen, zijn er in de loop van de ja ren dezer eeuw ook heel wat bewer kingen verschenen, waarbij de een zich meer hield aan de tekst der Schrift, ter wijl de ander een vrije bewerking gaf. De kinderbijbels zijn wel de meest vrije bewerkingen. Hoezeer deze laatste ook zjjn ingeburgerd, bezwaren blijven hier altijd bestaan, Soms kunnen ze zich nog al verwijderen van de gedachtengang van de Bijbel. Vandaar dat er allerlei tussenvormen zijn gekomen. Een van die tussenvormen is „De Bijbel in 't kort", waarvan nu de derde druk is verschenen, uiterlijk in alle opzichten tiptop verzorgd, bij de Nederlandse Boekenclub te 's-Gravenhage. Ze is be werkt door ds. J. F. van den Berg, pre dikant bjj de psychiatrische inrichting „Vrederust" te Bergen op Zoom en ds. S. S. Smeding, doopsgezind predikant te Rottevalle, wiens naam in Zeeland nog wel bekend zal zijn en zeker bij de lezers van de vroegere Middelburgsche Courant. De gedachte die bij deze laatst genoemde gedurende de tweede wereld oorlog postvatte was, dat er iets gedaan moest worden voor velen die vrijwel niets meer van de Bijbel afweten, om hen te brengen tot het Boek der boe ken. Een navertelde Bijbél wilde hij niet. Het taaleigen van de H. Schrift moest worden bewaard. Toch zou het Neder lands wat eenvoudiger moeten zijn. De letterkundige, mevrouw A. A. M. Hor- sting-Boerma, die inmiddels overleden is. heeft dit werk toen op aanwijzing van deze twee predikanten ter hand ge nomen. Het is geenszins de bedoeling de Bijbel te vervangen, maar de lezer daar heen te leiden We hebben gedurende enige weken deze 3de druk gebruikt. Het is echt geen kinderbijbel. Ge vindt er gedeelten in, zoals uit het boek Job, uit de psal men en profeten, uit de brieven van het Nieuwe Testament en de Openbaringen van Johannes enz. die niet in een kin derbijbel te vinden zijn en daarmee is deze uitgave meer bruikbaar geworden voor het doel dat door de samenstellers beoogd wordt. We kunnen alleen maar hopen dat deze uitgave door velen ge bruikt mag worden en moge beantwoor-' den aan het doel waarvoor ze geschre ven is, nl. dat ze brengt tot het lezen van de H. Schrift zelf. H. Wegen, auto's, huizen, bungalows, flats. Nauwelijks van elkaar te onder scheiden. Wat een geluk voor mensen, die geen „massa" willen zijn. Zij zijn er: de original dansk stil m0bel kreaties. Aan tijd noch stijl gebonden. Even voortreffelijk passend in een bouwsel van beton en glas als in een achttiende eeuws patriciërshuis. Naar eigen smaak en inzicht te kombineren, weergaloos zitkomfort biedend. fauteuils banken tafels Iedere kerk heeft een belijdenis en die is nodig ook. Ik weet dat er men sen zijn die gaan steigeren als een paard wanneer zij het woord „belij denis" horen. Die belijdenis der kerk heeft bij hen nu eenmaal geen goede klank. Ze denken aan heel wat heibel en ruzie die er in de loop der eeuwen zo al over de belijdenis der kerk ge weest is. Wat een twist en wat een verdeeldheid en van dit alles krijgt de belijdenis de schuld. Koning Willem I wist wel wat hij deed toen hij de N. H. Kerk wilde maken tot een kerk waarin geen strijd om de belij denis meer zou kunnen zijn. Formeel schaf te hij de belijdenis wel niet af, maar die zou voortaan als een schildwacht op zolder staan. Van een belijdenis heeft de kerk al leen maar last. Veel beter is het dat men In de kerk geza menlijk aan het werk gaat om het Evange lie uit te dragen in de wereld van nu. Dat is beter dan zich bezig te houden met de belijdenisgeschriften, waarvan de jongste (de 5 artikelen van Dordrecht) nu reeds 350 jaren telt en de oudste (de apostolische ge loofsbelijdenis) toch zeker al 1700- 1800 jaren de kerk heeft begeleid. We mogen 't hier en daar wat hebben aan gedikt, zo gaan de gedachten van menigeen toch ongeveer, als hij het woord belijdenis hoort en tegelijk ruikt hij reeds de stank van brandstapels waarop ketters werden verbrand. Toch moeten we zeggen dat er iets scheef ligt in deze gedachtengang. Men heeft en dat is wel de belangrijkste fout de zaak precies omgekeerd. Het is niet zó, dat er eerst een belijdenisgeschrift geweest is en er daarna twisten zijn ge komen, maar er waren twisten in de kerk en het gevolg is geweest dat er toen wel een beslissing moest worden genomen. Die beslissing is neergelegd in een belijdenisge schrift. „Ik geloof in God de Vader, schepper des hemels en der aarde". Zo begint de apos tolische geloofsbelijdenis. Het komt ons nu voor een zin te zijn zonder moeilijkhe den. Toch is dit er niet zo maar neergezet. In de 2e eeuw leefde Marcion, die heel aparte gedachten had op sommige punten. Hij maakte onderscheid tussen de God van het Oude Testament en die van het Nieuwe Testament. De God van het O. Testament was een kwade, wrede God. Deze heeft de aarde geschapen. Daarom is deze wereld zo beroerd. De gedachten van Marcion von den zo'n ingang dat ze, naar men schat, de helft der christenheid beheersten. Toen heeft de kerk een beslissing genomen, die is neergelegd in de aangehaalde eerste zin van de apostolische geloofsbelijdenis. Daar mee waren deze gedachten van Marcion echter niet verdwenen. Geheel of gedeel telijk duiken ze telkens weer op in de ge schiedenis. Toen in onze eeuw het Natio naal Socialisme op eigen wijze daarop te rug kwam, heeft de belijdende kerk in Duitsland de belijdenis van Barmen opge steld. Een kerk zal altijd een belijdenis nodig hebben en ze zal telkens weer tot een nieuw belijden komen, dat dan zal ont staan, wanneer er een strijd is losgebro ken die het wezen van christelijijk geloof raakt. Een belijdenis is zo iets als de lijnen die de baan van een wedstrijd begrenzen. Men kan binnen de lijnen rechts of links gaan, doch als men er zich buiten begeeft, komt onherroepelijk de vraag op. of men dan nog wel is binnen de ruimte van de kerk. Onlangs heeft de Vereniging van Vrijzin nige Hervormden in Nederland een brochure van 16 bladzijden verspreid over de betekenis van „de belijdenis der kerk en haar handhaving". Het hoofdbestuur van deze vereniging heeft een commissie voor een rapport benoemd naar aanleiding van het drie jaar geleden verschenen her derlijk schrijven van de generale synode der Nederlands hervormde kerk, dat de zelfde titel draagt. In deze commissie had ook zitting ds. J. van Beek uit Vlissingen. Het hoofdbestuur was van oordeel dat in het herderlijk schrijven van de synode „we zenlijke facetten van samenleving binnen de Nederlands hervormde kerk waren ge raakt" en dat de vrijzinnige hervormden als een van de facetten daarop wel moesten ingaan. Wat hun hier bijzonder trof was het feit dat, in het schrijven van de synode, „het vraagstuk van de tucht en het belij den bovenal gesteld (is) in het licht van de ene algemene kerk". Dit was een extra reden om er nader op in te gaan. In het eerste hoofdstuk wordt waardering uitgesproken voor het herderlijk schrijven van de generale synode. Deze waardering is meer dan een beleefdheidsfrase. Uitge sproken wordt dat „omlijning van het belij den nodig is". Zodoende zullen de leden van de kerk bij de inhoud van het belijden betrokken worden. Vandaaruit zal gespro ken moeten worden over de vraagstukken „dié het volk of de volkeren aangaan", en over „het belijden is de grondslag van waaruit de kerk in de Oecumene en in het contact met andere godsdiensten het ge sprek kan voeren". Laten wij hier onze waardering uitspreken voor dit uitgangs punt. Het houdt in dat men niet negatief tegenover de belijdenis der kerk wil staan. Met de synode Is de commissie het eens dat onderscheid moet worden gemaakt tus sen de belijdenis en het belijden der kerk. In het heden „kunnen wij niet belijden door de woorden der vaderen eenvoudig te her halen". Een belijdenis mag dan ontstaan zijn doordat er ernstige twist was in de kerk, waarom er een beslissing genomen moest worden, die is neergelegd in een be lijdenisgeschrift, iets anders is het met het belijden der kerk, dat „allereerst aan de lofprijzing verwant is". X lies met elkaar vinden we deze brochure een goede bijdrage wanneer men wil nadenken over de belijdenis der kerk en haar handhaving, zoals de generale synode der Nederlands hervormde kerk het In haar herderlijk schrijven heeft gesteld. „IN DE HEMEL drinken we geen bier, daarom drinken we het hier". Twee lieflijke engeltjes drukken deze spreuk tegen de wand van het gezellige vertrek in de Hilversumse villa, waar aalmoezenier Theo J. G. Kloeg zijn zielzorgende taak verricht. Er staat nog een dikbui kig patertje in porselein; op een tak tegen het behang een opgezet te vogel, boven de schoorsteen een mozaïek, ook al voorstellende een gevleugelde vriend. Symbolisch voor de man, die zijn stempel op deze kamer drukt. Want aalmoe zenier Kloeg heeft zelf ook zijn vleugels uitgeslagen. Een vijftal jaren geleden bracht hij voor het eerst de witte boord van de priester in het wondere wereldje van de kleinkunst. Nu is hij een vertrouwde figuur in schouwburgen en theaters, bij teenagershows en in nachtclubs en de deuren van alle Hilversumse studio's staan wijd voor hem open. Ze weten hem te vinden, de zangers en zangeres sen, de conferenciers en saxofonisten, de trapezewerkers en de goochelaars. Hij is er. temidden van hen. En hi.i heeft het wonder verwezenlijkt: tegelijk de vriend te zijn. met wie Jan en Alleman een borrel drinkt en geestelijk raadsman met wie zij, die in de knoei zitten, hun problemen bespreken. Aalmoezenier Kloeg is een man, die met beide benen op de grond staat. In het bisdom is hij in veler ogen nog „die vreemde snuiter, die zo goed feesten kon organiseren op het seminarie". Maar in die vijf jaar heeft hij zijn eigen erken ning bevochten Zijn bazen om het maar oneerbiedig te zeggen zijn con tent over wat hij heeft bereikt en wie men een oordeel vraagt over de resulta ten van vijf jaar „katholiek artiesten- apostolaat", zoals de officiële term luidt, geeft als antwoord: „Het is goed ge weest, dat we ermee zijn begonnen". Wat begonnen? Zo luidde de opdracht van aalmoezenier Kloeg toen hij zijn rectoraat aan het Delftse ziekenhuis op gaf om zich in de artiestenwereld te storten: „kennis nemen van het arties tenleven en een eventuele nieuwe vorm van categorale zielzorg voorbereiden". Of, zoals de aalmoezenier het zelf zegt: „Ik kreeg van de bisschoppen vijf jaar om contacten te leggen". Dat was het dan. Contacten leggen met het artiestenleven. En dat voor een geestelijke met 'n witte boord. Zo'n odracht is gemakkelijker geformuleerd dan uitgevoerd. „Je moet de mensen menselijk benaderen. Ik weet er geen ander woord voor, je moet het versie ren'', aldus de aalmoezenier, wiens eer ste gangen uit het ziekenhuis hem leid den naar clubs, waar orkestjes speel den. Hij sprak dc taal van dc mensen, die hij opzocht en hij legde de eerste contacten. De entree was gemaakt. Als chauffeur van de Butterflies belandde hij in de radiostudio's en toen hij de Hilversumse kleinkunstbent uitnodigde voor het feest van zijn koperen priester jubileum, was het ijs helemaal gebro ken. Dat is nu al een heel poosje geleden. De contacten werden veeltalliger zo veeltallig, dat de zielzorger het nauwe- lijk alleen aankan en inniger ook. Omdat de aalmoezenier openstond voor alle soorten mensen zonder van hen rooms-katholieken te willen maken. „Waarom? Je moet primair de mens zien. En ik heb in deze vijf jaren ge leerd, dat de artiesten wat dat betreft niet anders zijn dan alle anderen. Zc zijn vaak van huis, ze zijn van nature individualistischer, emotioneler, ook. Ze moeten enorm hard werken en ze moeten altijd proberen, het maskertje, dat het publiek hen heeft opgezet, te bewaren. Ze mogen het niet verliezen, op straffe van uit de gunst te raken en minder te verdienen. Maar ze zijn niet anders. Voor het oog misschien, maar in werkelijk heid niet. Ze hebben dezelfde probleem pjes, dezelfde moeilijkheden, dezelfde zorgen en zorgjes. Ze gaan niet meer over de schreef dan ieder ander, maar ze hebben het ongeluk, dat ze altijd in de publiciteit staan. Dat iedereen naar hen kijkt en- over hen praat" Ze moeten een plaats hebben, waar ze dat maskertje af kunnen zet ten, waar ze onder elkaar zijn. Ze héb ben behoefte aan iemand, die hen be grijpt en tegenover wie ze zich eens kun nen uitspreken", overpeinst hij, als hij nog eens terugkijkt en zich afvraagt, waarom het toch eigenlijk zo gemakke lijk ging, zich niet alleen aanvaardbaar Mei de Selvera's. „Natuur lijk ken ik hun namen; wij zijn ook niet van beton", zei de aal moezenier tijdens de A.V.R.O.- quiz „Wie van de drie". Jan Blaaser en aalmoezenier Kloeg. Op dit moment: geen pro blemen. te maken in deze kring, maar er zelfs populair te worden. „Ik geloof, dat wij in onze houding en in onze prediking vaak veel te somber zijn. We moeten dat nare, vervelende en trieste kwijt. We moeten durven lachen. Dat spreekt de mensen aan en je bereikt, dat ze naar je luisteren. Ik heb vaak verteld, dat Christus zijn praktijk is begonnen op een bruiloft. Er was om een uur of half negen al geen drank meer. Stel je dat eens voorMoet je ze dan kar nemelk geven....." Dan lachen de mensen. En dan heb je ze. Aalmoezenier Kloeg heeft ze. Zei niet Cees de Lange tegen hem: blij, dat U aalmoezenier geworden bent, anders had ik er een concurrent bh' gehad. En zei Guus Oster niet na die televisie uitzending, waarin hij moest raden, wie van de drie de echte Kloeg was: „Aan U is een artiest verloren gegaan". In de verzorging zit de verkondiging", zegt de aalmoezenier, ernstig. Je moet de mensen het gebod van goed heid en liefde bijbrengen. Daar gaat het om. Je moet het voorbeeld geven. Geen artiestenkapel stichten, maar een ar- tiestensoos, waar ze elkaar kunnen ont moeten. En die soos komt er ook Een soort instuif, waarvoor de plannen al klaar zijn. Daar kunnen we praten, daar kan ik de schakel zijn tussen deze mensen en „de andere kant", de pas toor, de dominee, de sociaal werker of wie ze dan ook nodig mochten hebben. Aalmoezenier Kloeg hij lijkt een dertiger, maar moet al veel ouder zijn haalt herinneringen op. Hoe hij in Hilversum een paar kamers kreeg door te schrijven op een brief, waarin die werden aangeboden aan een rustig, bejaard echtpaar. Hij schreef, niet rus tig, niet bejaard en geen echtpaar te zijn, maar kreeg de compartimenten toch. Nu heeft hij de hele villa voor zijn werk beschikbaar. En nu kan hij pas goed aan de slag. Nu er ruimte is voor de instuif. Overigens is die villa niet het enige werkterrein. Soms zijn er circussqp. waarin ook artiesten werken en waarin de artiestenaalmoezenier soms een mis opdraagt onder de circustent. Soms zijn er recepties en feesten. En dan zijn er die gebeurtenissen in het leven van de „klantjes". Geboorten, huwelijken, uit reiking van gouden platen, begrafenis sen. Het werk breidt zich steeds meer uit. Steeds meer artiesten krijgen weet van het feit, dat in'die Hilversumse Spieghel- laan altijd iemand voor hen klaar staat. De grootheden uit het vak wisten het al lang. De minder bekenden waren moeilijker te bereiken, maar die komen nu uit zichzelf. Bijvoorbeeld na die televisiequiz, waarin aalmoezenier Kloeg zijn ware identi teit verborgen wist te houden door dom weg een beetje dom te doen. Die quiz was leuk. En een beetje werken ook, want zo'n „reclame" heb je nodig. „Je moet zo nu en dan aan de weg tim meren". Het was daarom plezierig, dat diezelfde avond al telefoontjes kwamen van mensen, die eens wilden komen pra ten. Advertentie) Na déze waardering komen er „beden kingen tegen het herderlijk schrijven" van de synode. De commissie vindt dat dit te vaag is wanneer het spreekt over „de aard van de belijdenis" en over „de dimen sies van het opzicht". Een kerk leeft „in gemeenschap met de historische belijdenis geschriften", zoals art. X van de kerkorde der Nederlands hervormde kerk het stelt. Hoe moet, vooral wan neer men de belij denis wil zien in verband met de oecumenische wijdheid, hieruit „een maat staf voor de handhaving van de belijdenis worden afgeleid?" Vooral is dit moeilijk als men ook nog ruimte wil laten voor bezwa ren. Door deze vaagheid is „de grondslag voor de leertuchtoefening vooralsnog zeer onze ker". Een kerk moet in verzet komen wan neer „de hoofdzaken van het christelijk geloof" worden verloochend. Welke instan tie in de Nederlands hervormde kerk (of in een andere kerk) bepaalt nu welke de hoofdzaken van het christelijk geloof zijn? Zolang hierop geen scherp antwoord ge geven is, „ontbreekt elke vorm norm voor een handhaving van de belijdenis met be hulp van opzicht en leertucht". Deze zaak wordt nog des te nijpender als men be denkt „dat verwijdering uit de kerk gelijk staat met uitsluiting uit het Godsrijk". „Een kerk kan een ketter uitstoten, die nochtans niet gebannen wordt uit Gods lichtkring van waarheid en genade". Dit zijn vragen welke hier gesteld worden van uit de kring der Vrijzinnige Hervormden, maar ieder die enigszins thuis is in de ge schiedenis der protestantse kerken weet, dat deze vragen daar telkens weer opdui ken. De leertucht is nooit een gemakke lijke zaak geweest. Niemand minder dan Kohlbrugge verzucht te aan het eind van zijn leven dat hij het vroeger meende te weten, maar dat hij er nu niet meer zo zeker van was. De laatste bezwaren van het rapport van de commissie van vrijzinnige hervorm den gaan tegen „de niet-actuele denk trant" van het her derlijk schreven der generale synode. Als de kerk reëel is, zal zij beseffen dat de mens van deze tijd „een tuchtoefening in de oude stijl eenvoudigweg niet meer ver draagt". Daardoor boet zij in aan respect. Het moet juist gaan om gezag en niet om macht. Een kerk „moet laten zien dat er spanningen in haar huis kunnen optreden, terwijl toch de samenwerking er op ge richt is om de ruimte voor verschillende geloofsbelevingen te handhaven". Zó juist kan een kerk aan gezag winnen. Opmer kenswaard is ook dat de commissie terecht de vinger legt bij het woord „denk-experi- ment", dat in het herderlijk schrijven van de synode voor komt. Dat mag nooit wor den een „vrijblijvend gedachtenspelletje". De kerk dient er voor te waken dat haar belijden zuiver hlijft. Een verkeerde belij denis is heel wat erger dan men gewoon lijk denkt. Deze eeuw heeft ons daarvan wel overtuigd. De kerk „zal dus een zekere tucht moeten uitoefenen", wat door de Ver. van Vrijz. Hervormden wordt aanvaard, maar zij stelt eveneens vast dat „de kerk- ordelijke uitoefening van de leertucht geen waarborg schenkt voor handhaving der be lijdenis".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1964 | | pagina 19