„DER STELLVERTRETER", ONONTKOOMBAAR TONEEL Charles Rochussen, ten onrechte vergeten Villon, Ariosto en Folgore vertaald êm X •r'V i Zaterdag 4 april 1964 EEN INTEGRALE vertaling van Villon? Wie zijn werk kent en er van houdt, zal vlug geneigd zijn te den ken: dat ka.n niet, of: dan zal het er wel naar zijn, want, heet gebonden poëzie in het algemeen al snel „on vertaalbaar", Villons laat-middel- eeuwse, streng-gebonden poëzie is eerst met recht berucht wegens de moeilijkheden die zij aan de vertaler stelt. De proeven van Villonvertaling die we tot nu toe in het Nederlands onder ogen kregen zijn dan ook vrij onbevredigend, een heel enkele uit zondering blijkbaar een „voor keursvers" betreffend dat met onein dige liefde in een nieuw Nederlands vat werd gegoten daargelaten. Doch nu is er een boek verschenen, in alle opzichten zo voortreffelijk, dat we het wel „dé Villon-uitgave voor Letterkundige kroniek door HANS WARREN Nederlanders" zouden willen noemen. Ernst van Altena heeft namelijk het ge hele oeuvre van Villon vertaald en wel op een zo loffelijke wijze dat men van de ene verbazing in de andere verrukking valt door zijn knapheid en vondsten. Bovendien heeft hij links de oorspronkelijke teksten van Villon af laten drukken, zodat men eventueel vers na vers kan vergelijken of in zijn geheel in origineel en vertaling op zich in kan laten werken. Nu geloven we dat ieder die Villon bewondert, en dus heel hoge eisen aan zijn vertaler stelt, met zwier en met een tinteling van plezier in de ogen de hoed zal lichten voor de fantas tische prestatie van Van Altena. Van Al tena is van huis uit dichter van cabaret van het vak, de waarde van metrum en teksten en chansons; hij kent de kneepjes rijm, van het lied dat bekt. Hij heeft (na tuurlijk hebben de „affinités électives" een belangrijke rol gespeeld!) beter dan wie ook opeens ln het Nederlands de toonaard van Villon getroffen. Want wie Villon gaat vertalen vanuit de ivoren toren komt er nimmer: Villon hoort onder de mensen. Dat hij daarbij tonen heeft aangeslagen die eventueel ook in de hoogste ivoren toren vibreren is bijzaak. Villon hoort bij zijn vrienden, en die vrienden waren de gesjeesde studenten, vagebonden, dieven, meisjes van plezier, kortom: het springle vende en gevatte volkje van de zelfkant dat het zo nauw niet neemt met de mo raal der gezeten burgers, maar dat verder wel degelijk zijn codes, slagvaardigheid, moed en levenslust heeft en dat wil lachen, met soms een traan. Dat Villon, die een geniale dichter was, tussen hen terecht kwam (hij heeft, behalve zijn werk, weinig eervolle herinneringen nagelaten, zijn le venswandel was helemaal niet comme-il- faut) heeft zijn werk een stempel opge drukt, heeft het gestaald en weerbaar ge maakt en ongeschikt om door een over wegénd estetisch ingestelde dichter „met eerbied" te worden vertaald. Dat heeft Ernst van Altena grondig aangevoeld, en het tot uitgangspunt van zijn benadering gemaakt. Hjj heeft Villon de niet passende broka ten mantel der eerbied die de eeuwen hem over de schouders geworpen hebben afgenomen, en toen zijn arm collegiaal om die schouder geslagen om met Villon aan de zwier te gaan als met een kameraad. Het resultaat is, zoals reeds gezegd, fan tastisch. Een springlevende Nederlandse Villon 1964 naast de nog steeds springle vende Franse van nu vier eeuwen geleden (Villon leefde van 1431 tot na 1463, dat is het laatste jaar waarin zijn naam in proces sen en vonnissen gevonden is!), met het verschil (Van Altena wijst er in zijn in teressante inleiding nadrukkelijk op) dat die Nederlandse Villon weer zal verouderen, de Franse nimmer. Daarbij heeft Van Altena een verblufende vindingrijkheid aan de dag gelegd om al Villons grapjes en foefjes knap te verwer ken. Dan is er, door de wijze van presen tatie met het Frans links, de vertaling rechts, nog een groot voordeel voor de ge middelde Nederlandse lezer. Villon is na melijk nu niet bepaald vlot te lezen in het oorspronkeijk. Zelfs wanneer men een meer dan gewone kennis der Franse taal bezit, is dit 15e eeuwse Frans met zijn vele oude woorden, zijn (thans duistere toespelin gen en zijn archaïsche spelling geen lectuur voor ieder. Vaak moet men zelfs gissen terwijl de zogenaamde „Ballades en Jargon Jobelin" gedeeltelijk ontoegankelijk ge worden zijn omdat men het Franse bar- goens uit die tijd niet meer kent en vele woorden dus niet kan begrijpen. Zeer te recht heeft Van Altena die Bargoense Bal laden dan ook weggelaten, ze zijn niet te vertalen, Men kan dus in menig geval Van Altena's tekst „gebruiken" om met meer begrip tot het origineel door te dringen. Voeg daarbij nog de uitvoerige en duide lijke annotaties, de aardige illustraties van „Slachters Keesje" en de fraaie druk van deze mooie pocket (er is ook een luxe, ge signeerde editie te koop) en U zult begrij pen dat het hier een uitgave betreft die we bijzonder aanbevelen. Als proeve een vers. HET EPISTEL AAN MIJN VRIENDEN Heb medelij, heb medelij met mij. Mijn vrienden toont erbarmen met mjjn lot: ik dans niet rond de meiboom meieblij, maar stervend lig ik in een laag cachot, verlaten door Fortuna en door God. Oh meisjes, minnaars, groen en dwaas en mal, oh kuitenflikkers, dansers op het bal, spits als spies, breed als een bastion, met bellen tink'lend als een waterval: laat gij hem daar, de povere Villon? Gij zangers, op uw vrijheid zeer gesteld, gij vrijers, pierlala's in daad en woord, die reilt en zeilt met vals of eerlijk geld, mannen van geest... ik bid U maak wat voort: U ldcht en in die tijd steekt hij de moord! Gfl dichters van couplet, motet, rondeel, wanneer hij dood is helpt geen glas kandeel. Hij zucht hier zonder frisse wind of zon gebonden in de diepte van 't kasteel: laat gij hem daar, de povere Villon? Ach, komt hem zien in jammerlijke staat, gij edelen, van tienden vrijgesteld, die U door vorst noch keizer heersen laat en U slechts onder God en Hemel stelt; Ziet hoe de honger hem gestadig kwelt: zijn tanden zijn zo lang als van een riek. niet door gebak door droge korst en kliek. en in zijn darmen kolkt geen vleesbouillon maar water. Hij verkommert stervensziek: laat gjj hem daar, de povere Villon? Envooi Passende Prinsen, jong of grijs van haar, sta met uw gratie en uw vrijbrief klaar, hijs mij dit graf uit in een mand of ton, want varkens zijn behulpzaam voor elkaar: waar er éen krijst staan alle andre klaar: Laat gjj hem daar, de povere Villon? Ernst van Altena behoort met deze Villon- vertolking op slag tot onze beste verta lers. Mr. W. van Elden heeft in dat opzicht zijn sporen reeds lang verdiend, o.a. met zijn verzorgde vertaling uit het Latijn, het Italiaans en het Engels. Van zijn hand verschenen twee nieuwe fijne boekjes (ook heel mooie om te zien), nl. de „Sonetti de la Semana" van Folgore da San Gimignano (onder de titel „Carpe Diem") en een klei ne bloemlezing uit de „Orlando Furioso" van Ariosto. Van Folgore bezaten we in het Nederlands reeds, vertaald door Dolf Verspoor, de sonettenkrans der twaalf maanden, verschenen onder de titel „De Maanden onzer Jaren" in 1960 en destijds hier besproken. Folgore leefde omstreeks het begin van de veertiende eeuw in Tos cane; zijn weekagenda geeft een beeld van de wijze waarop rijke Toscaanse edelen hun tijd doorbrachten: met minnekozen, banket ten, jachtpartijen, toernooien, oorlogvoeren enz. De compositie van de sonettenkrans is bijzonder knap men kan het zien uit de vertaling, doch nog beter in het origi neel dat ook hier telkens op de linkerpagina is afgedrukt. Van Elden wijst niet ten onrechte op de overeenkomst die er bestaat tussen deze minutieuze tekeningen in woor den en de miniaturen uit handschriften uit dezelfde tijd. Het zijn inderdaad kleurrijke taaljuweeltjes. Een kostelijk boekje, prach tig uitgegeven, in elk opzicht tot in de puntjes verzorgd. Ariosto's „Orlando Furioso", eens zo we reldberoemd dat wij nog steeds de term „razende Roelant" gebruiken, wordt eigen lijk niet meer gelezen. Het is een van die boeken die vroeger tot het cultuurgoed van elk beschaafd mens behoorden, en waar van de meesten thans alleen nog de titel kennen. Ariosto leefde van 14741533, de Orlando, een zeer lange ridderroman in verzen, dateert in definitieve versie van 1532. Hij werkte er wel 30 jaar aan. Mr. van Elden vertaalde uit dit poëtische, sprookjesachtige werk een dozijn van de meest treffende fragmenten en hij deed dit ongelooflijk knap. vloeiend en gaaf. De ge polijste verzorgdheid van Ariosto's verzen kwam keurig over, beter eigenlijk nog dan het vaak wonderlijke horten van Folgore. Men luistere: In 't duister woud onder de steile wanden Opent zich in 't gesteente ruim en wijd Een rotshol, waar de klimop zijn guirlanden Met kromme sprongen rondom heen ver breidt. Daarbinnen ligt de Slaap. Met lege handen Zit rechts van haar de vette Vadsigheid; Links van haar is de Luiheid weggekropen, Dit stramme benen heeft en niet kan lopen. Wezenloos staat aan de ingang 't Vergeten Dat niemand toelaat en geen mens herkent; Niets hoort zij, van geen spreken wil zij weten, Ieder verjaagt zij die zich tot haar wendt. De Stilte, in donkerbruin fluweel gekleed en Op vilten voeten, waakt dat geen haar schendt, En heeft zij veraf iemand waargenomen Dan wenkt zij met de hand om niet te komen. Hopelijk vindt een enkeling via deze vertol king de weg naar de toverachtige wereld van Ariosto. De uitgever maakte er een fraai verzorgd boekje van met een bijzon der geslaagd omslag van Kees Nieuwen- huijzen wel zeer opvallend in deze tijd van doorgaans monsterlijke boekomslagen! Francois Villon: Verzamelde Gedichten. Van Ditmar. Amsterdam Folgore da San Gimignano: Carpe Diem, L. J. C. Boucher. 's-Gravenhage. Ariosto: Bloemlezing Orlando Furioso, Polak Van Gennep, Amsterdam "r-f HET Nieuw Rotterdams Toneel speelt „Der Stellvertreter" de plaatsbekle der. Het is het internationaal fel-oni- streden stuk van de jonge (protestant se) Duitse auteur Rolf Hochhut, die paus Pius XII verwijt tijdens de oorlog zijn stem niet te hebben doen horen te gen de vervolging van de Joden in Europa. Gisteravond was in Rotterdam de première. Het stuk is omgeven door rumoer. Al direct bij het uitkomen van het boek in februari van vorig jaar was dat zo. Kort daarna opnieuw bij de wereldpremière door de Freie Volks- buehne in Berlijn onder regie van Er- win Pescator. Later bij opvoeringen in Bazel, Parijs, New York. Rumoer pro- en contra. Het stuk is nu in Nederland, in een meer dan voortreffelijke vertaling van Gerrit Kouwenaar (versoenen brj Contact in Amsterdam). Paul Steen bergen had het vorig jaar al in Den Haag willen spelen, maar liet daarna weten dat hij geen artistiek verantwoor de kans zag het spel dat bij een onver korte uitvoering een speeltijd zou ver gen van minstens vijf uur tot een nor male speelduur terug te brengen. Wellicht een ietwat cryptische verkla ring. „Der Stellvertreter" is een ont lading en elke ontlading sluit de over maat in. Hochhut moet zijn leraren vinden in de regisseurs van het stuk. Maar al wordt het rode potlood neu traal gehanteerd en al vermijdt men verhevigende effecten, dan nog blijft een stuk over dat zonder meer te gen paus Pius XII is gericht, zonder nu ances. Hochhut kent geen fragment mededo gen. Niet met zijn eigen Duitsers, maar evenmin met zijn Pius XII. Hij bouwt zijn afschuw .doelbewust op en schuwt daarbij drastische toneeleffecten niet. Hij heeft een gedegen studie gemaakt van de historie en hij voert derhalve per sonen in alsof die werkelijk hebben be staan ofwel hij transponeert ze naar bestaande personen. liet stuk begint in het paleis van de pauselijke nuntius in Berlijn. Het is au gustus 1942. De nuntius, Cesare Orse- nigo heeft volgens Hochhut „een gezicht dat niet de indruk geeft beheerst te worden door geest; eerder door een sterke wil en een stug volgehouden zelf discipline. Men beschrijft hem als een zakeiyk ingestelde Milanees die bjj voorkeur vermeed „uitzichtloze geschil punten tussen de Curie en het Derde Ryk op te blazen tot principekwesties". Op deze pauselijke diplomaat loopt Kurt Gerstein stuk. Gerstein is een historische figuur, afkomstig uit het evangelische jeugdwerk. Hij heeft wegens verzetsac ties in de gevangenis gezeten. Daarna sloot hij zich aan bij de SS om er achter te komen wat er waar was van de ge ruchten over de gevangenkampen. Bij zijn bezoek aan de nuntiatuur in Berlijn stuit hij af op het formalisme van Orse- nigo. Hij vindt echter gehoor bij de jezuïe tenpater Ricardo Fontana, zoon van een hoge leke-vertrouweling van de paus en in een diplomatieke functie werk zaam op de nuntiatuur te Berlijn. In hem belichaamt Hochhut de katholieke priesters die niet alleen hun hart. maar ook hun stem deden spreken en die be reid waren met de joden ten onder te Auschwitz en daar in 1941 omkwam en voorts aan prelaat Bernhard Lichten berg, domproost van de St. Hedwigs- kirche in Berlijn die de nazi's eveneens vroeg met de joden weggevoerd te mo gen worden. Ricardo Fontana wordt aan het eind van het stuk in Auschwitz neer geschoten. Hochhut gebruikt hem niet alleen als de door hem gedachte en ver hoopte werkelijke stem van de kerk maar vooral als woordvoerder voor zijn. Hochhuts, bezwaren tegen het beeld van de paus. Hitler was bang voor de paus, zegt Hochhut. Toen bisschop von Galen zijn stem verhief tegen het doden van zwak zinnigen en ongeneeslijk zieken, zette Hitier deze actie stop. Hoeveel meer zou dan het woord, niet van een bisschop maar van de paus hebben kunnen be tekenen Dis is de kern van het betoog van Hochhut: paus Pius XII liet niet zijn hart, zrjn geweten spreken, maar zijn kil verstand van diplomaat. En dat is nog niet genoeg. Hochhut laat de woorden dicteren, terwijl hij denkt aan aandelen van het Vaticaan in de door de Russen bedreigde gebieden. Ze moe ten op stel en sprong verkocht wor den: „Verdiend hoeft er niet te worden. Het is de vraag of Hitier Hongarije kan behouden". Hochhut werkt veel met sterk verhe- vendigende effecten. De scène waar in de paus ten tonele verschijnt in zijn „glimlachende aristocratische koelheid" (regie-aanwijzing van Hochhut) wordt voorafgegaan door een scène waarin jo den worden weggesleept uit een huis te genover het paleis van de paus. Daar vóór ligt dan een scène over een abt die Overal waar „Der Stellvertreter" wordt leid is aarzeling geweest om het ondanks al zijn eenzijdigheid een kunste naar is die iets te zeggen heeft, mis schien juist omdat zijn kracht voort komt uit die eenzijdigheid. Dat gold ook voor Bert Brecht, met wie Hochhut wel eens vergeleken wordt. De vergelijking gaat in zoverre op dat bei den de vervreemdingstechniek toepas sen. Ook Hochhuts toneelfiguren zijn geen mensen maar stukjes mensheid, academisch beredeneerd en geconstru eerd, de samenbundeling van wat in duizenden gewone mensen leeft. Ricar do is onder meer de verpersoonlijking van de enkelingen die hebben geprobeerd de waanzin van de nazi's te keren. Hoch hut heeft de figuur van paus Pius XH gekozen om dat stuk mensheid te ver persoonlijken dat zweeg. A ls een „daad van eenvoudige rechtvaardigheid" mag men de tentoonstelling beschouwen, die het Stedelijk Museum te Alkmaar op het ogenblik houdt. Want recht vaardig is het toch wel, om de schilder, tekenaar en illustrator Charles Rochussen onder de aan dacht van het publiek te brengen. Het is immers voor het eerst sinds zijn dood in 1894, dat er een enigs zins uitgebreide expositie van zijn werk wordt gehouden. Er zijn wel eens eerder werken van zijn hand te zien geweest, dat wel. Maar die waren dan altijd opgenomen in het geheel van een collectie, die de kunst van een tijdvak omvatte. Het zag er naar uit, dat de naam Rochussen alleen nog in de boeken over kunstgeschiedenis te vinden zou zijn en dat de drager ervan volkomen zou worden vergeten. Dat heeft hij toch bepaald niet verdiend. Al weer geruime tijd geleden liet de heer E. Meijer, hoofd van de Edu catieve Dienst van het Rijksmuseum te Amsterdam, zich tevenover de heer Th, Wortel, stadsarchivaris en direc teur van het Stedelijk Museum te Alk maar, ontvallen, dat het toch eigenlijk best aantrekkelijk zou kunnen zijn, een tentoonstelling te wijden aan de kunst van Rochussen. Er volgde op deze vluchtige opmerking een nader con tact. De heer Wortel en zijn medewerkers gingen, met behulp van de heer Meij er. op zoek naar schilderijen en aqua rellen van deze kunstenaar. In de Alk- maarse stadsbibliotheek bleken nog boeken aanwezig te zijn, die door Ro chussen waren geïllustreerd. Particu lieren en musea stonden schilderijen en aquarellen af, van de verzameling van het Koninklijk Huis mochten stuk ken worden geleend en zo kwam na vele maanden intensieve voorberei ding een collectie werk bijeen, die een indruk gaf van de veelzijdigheid en de degelijkheid van de maker. Het is geen enorm grote collectie. Deze zou men in de beperkte ruimte van het Alk- maarse museum niet. hehhen kunnen onderbrengen. Maar het is wel een duidelijk overzicht. Het is dienstig, om Charles Rochus sen enigermate in het raam van zijn tijd te zetten. Hij is in 1814 te Rot terdam geboren en er in 1894 overle den. Tekenen en schilderen heeft hij geleerd van W. J. J. Nuyen, die in zijn beste werken iets van de vernieuwer in zich had en van A. Waldorp, van wie men op zijn gunstigst kan zeggen dat hij een redelijk goed vakman is ge weest. Verder studeerde hij aan de Haagse academie. Rochussen is dus wel grondig doordrenkt met de klas siek geachte tradities. Toen hij zelf standig begon te werken, was de ro mantiek de grote mode van zijn tijd. Romantiek; dat wilde in Nederland zeggen: verheerlijking van een groot, zeventiende-eeuws verleden, het uit dragen van een idee, stichting en ze delijke lering. Historieschildering werd belangrijker geacht dan portret of landschap. Op zichzelf toch wel knappe schilders zijn aan deze opvatting ten onder ge gaan. Het is eigenlijk een wonder, dat Rochussen zich betrekkelijk heeft kun nen handhaven. De romantiek heeft hem allerminst onberoerd gelaten. Want ook hij heeft historiestukken ge maakt, doorgaans trouwens op betrek kelijk klein formaat. Maar toch heb ben deze schilderijen een andere toon, een andere voordracht. Zij zijn in de eerste plaats schilderijen. Ze zijn mooi van kleur en schilderwijze, ze hebben een eigen sfeer. Pas in de tweede of derde plaats komt het romantische element. En dat wordt dan nog min Maar daar, waar hij zich zonder meer als schilder durft te laten gaan, is zijn werk op zijn best. Er is van hem een kostelijk klein schilderij, de „Jardin du Luxembourg" ook op de tentoonstelling te zien dat een fijn staaltje van goed-Hollands realis me is. Het geeft heel fijn de lichtval en de stemming van dit stuk Parijs; het is bevolkt met pittig geschilderde figuurtjes; het is mooi van kleur. En zo zijn er nog wel enkele. Soortgelijke ontdekkingen kan men doen bij zijn aquarellen, vooral wanneer hij in een brede toets een stuk Veluws landschap neerzet, of in een zuivere kleur zo merse gezichten op Scheveningen weergeeft. Trouwens: ook wanneer hij in olie- of waterverf ruiterstoeten of een ko ninklijke plezierrit schildert, toont hij kwaliteiten. Want door zijn beheersing, vooral van de vorm van het paard is hij in staat, zulke gevallen zeer le vendig weer te geven. Ik heb bij deze scheppingen vaak aan Breitner moe ten denken, die zulk een uitstekend leerling van hem is geweest. Dat vormbeheersing Rochussen overi gens niet is komen aanwaaien, bewij zen zijn schetsboekjes, waarvan er een paar op de tentoonstelling liggen. Aan elk schilderij blijkt een diepgaan de studie van de details te zijn vooraf gegaan: van de omgeving, van hou dingen, van kleding dit laatste vooral voor de historiestukken, welke een grote kennis van oude kledij ver raden. Veel, zeer veel illustratief werk heeft Rochussen in zijn leven ook ge maakt. Tussen zijn tijdgenoten stond hij in dit onderdeel van de beeldende kunst op een eenzame hoogte. Hij il lustreerde de werken van vele belang rijke schrijvers zijner dagen: die van mevrouw Bosboom-Toussr it in de eerste plaats, maar ook die van J. W. Hofdijk. Soms waren zijn waterverf tekeningen het materiaal voor be roepsetsers, -houtgraveurs of -steen drukkers; lang niet altijd kon het re sultaat van hun arbeid de kritische vergelijking met de oorspronkelijke tekening doorstaan, Maar ook tekende hij zijn illustraties zelf op de steen; met aanzienlijk fraaier gevolg, zoals zich laat denken. In het laatst van zijn leven, toen het maken van rasterclichés weinig gehei men meer had, heeft hij mogen erva ren, hoe voortreffelijk op deze wijze reprodukties van zijn tekeningen kon den worden vervaardigd. Hij had toen een groot aantal kleine, pittige pen seeltekeningen voor de roman „Ama zone" van C. Vosmaer vervaardigd veel Italiaanse stadsgezichten; maar of hij er ooit is geweest? Niet altijd is dit werk even geslaagd; hier en daar zijn zijn historietekenin gen zo saai als schoolplaten. Soms zijn zijn illustraties ook romantisch- sentimenteeldaar heeft hij zich toch niet kunnen losmaken van de sfeer van zijn tijd. Maar als geheel gezien heeft het werk van Rochussen onbe twistbare kwaliteiten. Het is verheu gend, dat deze uit de Alkmaarse ten toonstelling zo duidelijk spreken. Het maakt deze waarlijk tot een daad van eenvoudige rechtvaardigheid. Advertentie

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1964 | | pagina 15