FRIS VAN DE LEVER Op deze pagina vijf interviews met mensen, die Zeeland nog maar betrekkelijk kortgeleden hebben verlaten, of die binnen niet al te lange tijd uit de provincie zullen vertrek ken. Zij geven hier hun mening over de provincie en de bewoners. Het is geen generalisering, want de mens laat zich niet enkele woorden kenschetsen. Het is meer een weergave van indrukken die de geïnterviewden tijdens hun verblijf in Zeeland hebben opgedaan. Indrukken, die niet vooraf zijn gerealiseerd, maar zo maar fris van de lever naar voren gebracht. 4lHHdk AMMAI ■flHfti BBill "iiiUx FRIS VAN DE LEVER „Er is een boeiende tegenstelling in de Zeeuwen", vindt dr. C. de Ga lon, adjunct-directeur van het ETI voor Zeeland, die per 1 maart is benoemd tot directeur van de Wi- ardi Beckmanstichting, het weten schappelijk bureau van de Partij van de Arbeid. „Agrarisch zijn ze bijzonder vooruitstrevend en voor aanstaand. Buiten deze sector valt echter het gebrek aan initiatief op. Degenen, die dit wel bezitten gaan het buiten de provincie uitleven. Buiten de landbouw is er weinig dat door Zeeuwen tot stand is ge bracht". Ook in de landbouw zelf ziet dr. De Galan nog opmerkelijke tegen stellingen. „De agrariërs zijn wat bedrijfsvoering betreft vooruitstre vend, maar op sociaal-cultureel ter rein merk je nauwelijks iets van hen. De agrarische sociologen be weren dat een vooruitstrevende boer in alles vooruitstrevend is. Dat gaat in Zeeland niet op", aldus dr. De Galan. Men moet overigens voorzichtig zijn met een etiket op een be volkingsgroep te plakken", zegt dr. De Galan. Wat hij vertelt is dan ook geen poging om te generaliseren, het is een weergave van indrukken, die hij sinds 1957 de eerste twee jaar bij het LEI en daarna bij het ETI heeft opgedaan. „De Zeeuwen zijn een beetje achterdochtig, aan de andere kant zijn ze bijzonder vriendelijk. Er is een tendentie van „leven en laten leven". Van de kreet „je komt er zo moeilijk in" heb ik niets gemerkt. Ik heb de indruk, dat de Zeeuwen geluk kig met een hele grote dosis nuchter heid tegenover een heleboel plannen staan. Maar als de plannen goed blij ken te zijn, willen ze er ten volle aan meewerken. Neem bijvoorbeeld het Kreekrakplan. Het is niet doorgegaan. In feite heeft geen enkele Zeeuw zich daar druk over gemaakt. En terecht. Aan de andere kant is daar de Ooster- scheldebrug. Daar doen ze enthousiast aan mee", aldus dr. De Galan. Jammer vindt hij, dat hoewel Zeeland het gewest is van de grote projecten, de initiatieven eigenlijk nooit uit Zee land zijn gekomen. „Maar ook dat draait de laatste tijd bij", voegt hij er aan toe. „Bij de verbinding over de Westerschelde gaat Zeeland voorop". Het individualisme acht dr. De Galan vaak een groot nadeel. „Er zou meer samenwerking moeten zijn. Door het ontbreken daarvan krijg je grote pro jecten moeilijk van de grond. Het is hier makkelijk om je aan te passen. Maar je moet niet komen met een air van: ik zal de zaak eens op poten zet ten. En dat is terecht, want de Zeeu wen hoeven zich niets te laten ver tellen", aldus dr. De Galan. „Van een botsing tussen toeristen en autochtone bevolking hoor je niets. Dat komt waar schijnlijk door het materialisme van de Zeeuwen en de stelregel: laat ze maar doen; als ik er maar niet aan mee hoef te doen, dan moet iedereen het maar voor zichzelf weten. Dat is wel een gunstige trek", zo besluit dr. De Ga lan. „Wat mij het meest verbaast is de snelle ontwikkeling van dit gewest. Ik heb het gevoel, dat ik hier lange tijd ben geweest, terwijl de periode waarin ik in Zeeland heb gewerkt toch maar drie en half jaar was". Dit zegt kapitein W. D. Lanting, of ficier eerste klas der rijkspolitie in een terugblik op Zeeland. Kapitein Lanting was van april 1960 tot december 1963 in deze provin cie werkzaam. Per 1 december is hij overgeplaatst naar de groep bij zondere diensten van de sectie voor bijzondere verkeerstaken van de rijkspolitie in Den Haag. Er is in die korte tijd, dat ik hier werkzaam ben geweest zoveel gebeurd en er staat nog zoveel te gebeuren. Wij hebben het hier ont zettend naar ons zin gehad. Ook zijn onze twee kinderen hier geboren. Wij nemen dan ook met weemoed afscheid van Zeeland", aldus de heer Lanting. In de periode, waarin kapitein Lanting in Zeeland is geweest, heeft ook de politiedienst grote veranderingen mee gemaakt. De vijfdaagse werkweek werd ingevoerd, er kwamen brommers voor de politiemensen en groepsurveillance- wagens. Zeer ingrijpend was de rea lisering van het rapport Boots. Dit be tekende een reorganisatie in die zin, dat iedere postcommandant de rang van opperwachtmeester moest hebben. Dit heeft in Zeeland aanleiding gege ven tot een aantal overplaatsingen. „Ik was hier in een zeer korte tijd in geburgerd. Dat was niet te danken aan mezelf, maar aan de wijze waarop de mensen mij hier zijn tegemoet getre den. Ik werk nu in Den Haag, hoewel ik nog wel in Middelburg woon, maar daar is de omgang veel onpersoonlij ker. Ik ben overgeplaatst, maar ik zou er beslist niet om gevraagd hebben", aldus kapitein Lanting. „Moet er gewerkt worden, dan kun je dag en nacht een beroep op hen doen", is de mening van kapitein Lanting over de politiemensen in Zeeland. „En dan de wijze waarop dat gebeurt: er wordt niet gepraat over een ongelukkig tijd stip. De gedegenheid waarmee wordt gewerkt is mij bijzonder opgevallen. Daar zit overigens wel eens een nadeel aan: het tempo ligt wel eens te laag. Dat is ook wel ergens verklaarbaar. In de winter wordt er geen snelheid verlangd. In de zomer daarentegen wel. De omschakeling gaat niet snel genoeg", aldus kapitein Lanting. Het „publiek" vindt hij in Zeeland beslist niet moeilijk. „Ik had het idee, dat ik altijd snel contact had. Men leeft hier veel meer voor en met elkaar. Dat is wat het wonen en werken in deze om geving zo aangenaam maakt", aldus kapitein Lanting. „Voor mij is de verandering van de aard van het werk van wijkpre- dikant naar studentenpredikant groter dan de verandering van om geving." Dit is de mening van ds. F. N. M. Nijssen, studentenpredi kant te Wageningen. Hij was van 1958 tot half 1963 predikant van de Nederlands hervormde kerk te Goes. Van de mensen in Zeeland moet ik zeggen, dat zij hartelijk en vriendelijk zijn. Een zwak punt heb ik hierbij altijd gevonden, dat zij juist door deze vriendelijkheid waarbij men bang is een ander te kwet sen niet genoeg open zijn, men komt niet direct voor zijn mening uit. Hier in Wageningen zegt men meer, maar kwetst de ander daardoor ook vaker. In deze omgeving is men ook minder plooibaar. Je weet vlugger wat je aan iemand hebt." „Voor ik naar Goes ging was ik in Mij drecht, een dynamische industrialise rende gemeente, met een hoog werk en beslissingstempo. Wat me bij mijn komst in Zeeland opviel was, dat het tempo daar lager ligt. Later ga je daar pas de waarde van inzien. Als je het langzamer doet, zijn de beslissingen meer verantwoord. Beide types hebben in hun eenzijdigheid nadelen", aldus ds. Nijssen. Hij vindt voor Zeeland een „injectie" van „dynamische" mensen goed, als zij zich tenminste een geheel voelen met de rest. In de tijd, dat ds. Nijssen in Goes werkzaam is geweest is de ontsluiting van Zeeland bijzonder snel gegaan. „Toen wij in 1958 kwamen waren de stranden nog vrij rustig. In 1963 be gonnen ze al aardig vol te lopen. De oude tradities begonnen snel te ver anderen, de mentaliteit wijzigde zich. Ook de problemen van de onkerkelijk heid begonnen door te dringen. Het traditioneel christen-zijn haalt het niet, het zal een wezenlijk christen-zijn moeten worden", aldus ds. Nijssen. „Het prettige van Goes was ook wel", zo vervolgt ds. Nijssen, „dat de her vormde gemeente een vrije grote eens gezindheid toonde. Hier is er een vrij sterke nuancering. Maar ook dat is wel plezierig, want het maakt, dat de dis cussies feller zijn." Al met al heeft ds. Nijssen met veel vreugde in Goes gewerkt. „Het kostte veel moeite om ons los te maken, het was een moeilijke beslissing. Maar het werk is hier bijzonder boeiend en bovendien misten wij in Goes de bos sen wel bijzonder", aldus ds. Nijssen. „Toen bekend werd, dat ik in Zee land was benoemd, vertelde men mij, dat ik een tijd van rust en ge zapigheid tegemoet zou gaan. Dat vooruitzicht was voor mij niet be paald aanlokkelijk, want ik houd er van om nieuwe plannen en werken onderhanden te hebben. Ik hoopte dan ook, dat deze mensen ongelijk zouden krijgen. En dat is ook ge beurd. Ik kwam hier in een tijd van grote expansie." Dat waren ae eer ste ervaringen met Zeeland van ir. T. Michielsen, die in augustus 1949 werd benoemd tot directeur van de N.V. Provinciale Zeeuwse Electri- citeits-Maatschappij. Ir. Michielsen gaat Zeeland nu weer verlaten. Hij is per 1 maart a.s. benoemd tot hoofddirecteur van het Gemeente lijk Energie- en Vervoersbedrijf te Utrecht. De komst van de heer Michielsen viel samen met de nieuwbouw- plannen voor de centrale Zee land. „Ik ben blij, dat ik van begin af aan een groot vertrouwen kreeg van de raad van bestuur. Ik vond het bij zonder prettig, dat zij mij als betrek kelijk nieuwe figuur de vrije hand ga ven bij dit project, dat mijn voorgan ger al enigszins had voorbereid. Vrij wel tegelijkertijd hadden wij onder handen de 50.000 volts kabels naar Zeeuwsch-Vlaanderen, de kabel Vlis- singenGoes en de dubbele lijn naar Brabant. Deze werken hebben geleid tot een erkenning van ons bedrijf op gelijk niveau met andere elektriciteits bedrijven in Nederland. In 1954 werd de nieuwe centrale in gebruik geno men. Van de centrale kwam in 1959 de eerste uitbreiding gereed, terwijl de tweede uitbreiding in 1965 klaar zal komen. Wij zijn nu ook bezig met een 150.000 volts koppeling met Brabant, omdat de 50.000 volts koppeling te zwak is geworden. De ontwikkeling van ons bedrijf is een afspiegeling van de ontwikkeling van Zeeland. De een drachtige wil om te industrialiseren respecteer en ondersteun ik", aldus ir. Michielsen. De Zeeuwen heeft de heer Michielsen enorm gewaardeerd vanaf de eerste dag af. „Ik zeg dat niet om met een glimlach afscheid te nemen", zo voegt hij er direct aan toe. „Hun karakter is bijzonder vriendelijk en zij hebben een ingeboren beschaving, die bijzonder prettig aandoet. Zij zijn niet gauw ach terdochtig en zijn zeer duldzaam, mis schien te duldzaam. De Zeeuwen zijn oprecht en men kan op ze rekenen. Ik heb bijvoorbeeld voor ik naar Zeeland kwam, dat was in IJmuiden, meege maakt, dat men het volkomen normaal vindt een belofte niet na te komen. Dat is in Zeeland heel anders. Wel vind ik, dat de Zeeuwen niet erg open zijn. Je moet door veel heendringen, je moet ze uit hun tent lokken", is de mening van de heer Michielsen. Op cultureel gebied vindt hij dat er weinig weerklank is. Ook op een ander gebied ziet hij nog wel bezwaren: „Door de verschillende schotjes en zui len gaan er wel eens mogelijkheden te loor, die met een eendrachtige samen werking hadden kunnen worden ge realiseerd". Lof heeft hij voor alle ini tiatieven van industrie, E.T.I., provin ciale waterstaat en andere instanties. Voor de Oosterscheldebrug heeft hij veel bewondering, vooral omdat het een 100 procent Zeeuws initiatief is. „Ik ga nu weg, hoewel ik op het werk nog lang niet ben uitgekeken. Maar ik vind het wel prettig nog eens wat anders aan te pakken, iets dat wel in dezelfde sfeer ligt, maar dan anders geaard is. Bovendien vind ik het aan trekkelijk weer een aantal jaren in het centrum van het land te wonen", aldus ir. Michielsen. Bij zijn afscheid neemt de heer Mi chielsen een aangename indruk van Zeeland en een gevoel van waardering voor zijn medewerkers mee. „Alles bij elkaar genomen is het plezierig verke ren in de Zeeuwse samenleving", is de mening van de heer Michielsen. „Het verwondert me achteraf zeer, dat men destijds aan mij heeft gevraagd of ik het niet vervelend vond in Zeeland te komen wonen". „Aan Zeeland heb ik ongelooflijk prettige herinneringen. Ik voel mij nog steeds bijzonder met deze pro vincie verbonden. Ik kom er regel matig en vrienden uit Zeeland ko men regelmatig hier." Dit zegt mr. L. G. Wolf, inspecteur van het lager onderwijs in de inspectie Apel doorn. De heer Wolf was van 1 ja nuari 1954 tot 1 september 1961 inspecteur in de inspectie Goes. De Zeeuwen zijn trouw, je kunt van ze op aan. Zij hebben een goede plichtsbetrachting en een gezond taakbesef. De ouders hebben nog veel over hun kinderen te zeggen en zij leven mee met het onderwijs" is de mening van de heer Wolf. Hij kwam naar Zeeland in een tijd van recon structie, een periode van wederopbouw na de ramp van 1953. Bijzonder prettig daarbij vond hij de contacten met de gemeentebesturen en met Gedeputeer de Staten. „Deze contacten en ook die met de schoolhoofden en anderen wa ren aangenaam en constructief. „Dat is het voordeel van de beslotenheid. Men leeft veel meer mee en is bij de zaak betrokken", aldus de heer Wolf. „Zee land is overzichtelijk ondanks of mis schien dank zij zijn verschillende de len, wellicht ook door zijn gemoede lijkheid en bevolkingsdunheid. De man van Tholen is overigens geheel anders dan die van Zeeuwsch-Vlaanderen. Toch zijn ze één in hun Zeeuw-zijn", vindt hij. Als een zorgelijk punt ziet hij de enorme mutaties op het gebied van de leerkrachtenbezetting. „Hier in Apeldoorn ligt de problematiek heel anders. Er zijn in deze omgeving enor me uitbreidingen en deze gebieden zijn dan ook zeer in trek bij de leerkrach ten, mede door het natuurschoon. Hier is het probleem meer: hoe krijg je de kinderen gehuisvest", aldus de heer Wolf. Om terug te keren naar Zeeland: de bevolking is naar de mening van de onderwijsinspecteur makkelijk te be reiken. „Ik kwam in een tijd, dat de hele situatie vrij moeilijk lag. De ramp was net achter de rug en ik ging ook met lieslaarzen gewapend op pad. Het was een extreme situatie en daardoor ontstaan natuurlijk bindingen", aldus de heer Wolf. Het is hem in zijn werkperiode in Zee land opgevallen, dat de Zeeuwen schuchter zijn wat het bekleden van functies en dergelijke betreft. „Als je er komt, krijg je gelijk een aantal functies toebedeeld, hoewel de Zeeu wen best capabel zijn om ze zelf te be kleden", is zijn mening. „Ik krijg dik wijls de indruk", zo vervolgt de heer Wolf, dat de Zeeuwen een soort min derwaardigheidsgevoel hebben, mis schien omdat het zogenaamd in andere gebieden beter zou zijn. Het is in Zee land beslist even goed. Neem het on derwijs. De diepte is zeker gelijk aan die in andere gebieden. Alleen in de breedte is er enig verschil. In en om Apeldoorn bijvoorbeeld zijn veel meer kinderen. Waar meer leerlingen zijn, zijn ook meer experimenten en differentiaties mogelijk", aldus de heer Wolf. Al met al kijkt de heer Wolf terug op een zeer prettige werktijd in Zeeland. „Ik ben vervuld met positieve herinne ringen. Mijn jaar is niet gelukkig als ik niet in Zeeland ben geweest. Maar ik kom er gelukkig ieder jaar. Ik heb namelijk een zomerhuisje op Schou wen". Op de foto's: boven ds. F. N. M. Nijssen, studentenpredikant te Wageningen, vervolgens mr. L. G. Wolf, inspecteur l.o. te Apeldoorn en rechts dr. C. de Galan, adjunct-directeur van het E.T.I., kapitein W. D. Lanting van de rijkspolitie en ir. T. Michielsen, directeur van de P.Z.E.M. (v.l.n.r.).

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 27