MHMIM
Fabrieksjeugd-nu
FABRIEKSKINDEREN - TOEN
Wie in onze „eeuw van
het kind" een begrip als
„kinderarbeid" wil hanteren
in de zin, die er een eeuw
geleden aan kleefde, moet
zich losmaken van allerlei
etische overtuigingen die
sedert 1900 ons cultuurpa
troon zijn gaan beheersen.
Want wat was in deze
zin honderd jaar gele
den een kind? Niets meer
en niets minder dan een
stuk eigendom van de vader,
dat hij gebruiken en exploi
teren kon om er geld mee
te verdienen. Niet veel geld
weliswaar. Maar dat toch,
omdat hij het zelf ook al
zo minnetjes had, een paar
welkome stuivers kon bij
spijkeren.
LANG NADAT
IN RESPECTIEVE
LIJK 1874 en
1889 DE EER
STE KINDERWET
TEN DOOR HET
PARLEMENT IN
GEVOERD WA
REN, WAS KIN
DERARBEID IN
DONKERE EN BE
DOMPTE RUIM
TEN NOG SCHE
RING EN INSLAG.
DEZE OPNAME
WERD IN HET
EERSTE DECEN
NIUM VAN DEZE
EEUW GEMAAKT
IN EEN GLASFA
BRIEK.
Ouders hebben zeggen wij natuurlijke,
morele en maatschappelijke plichten tegenover
hun kinderen: plichten van voeding, kleding,
opvoeding en onderdakverlening. En wanneer
men de talrijke alleraardigste, voor de be
schaafde jeugd van weleer bestemde boekjes
bekijkt, krijgt men de indruk dat ouders en
schrijvers allervriendelijkste mensen waren, die
slechts het welzijn van hun afzetsels voor ogen
hadden. Dat zou tenminste kunnen blijken uit
de illustraties, die in deze boekjes dartelen:
weldoorvoede kindertjes met kanten kraagjes,
hoge laarsjes, stijve jurkjes en luifelhoedjes.
Zij lazen en hoorden dagelijks dat ze braaf
moesten zijn en deugdzaam, vlijtig en gehoor
zaam En dat waren ze dan ook. Men kan de
braafheid van hun lieve gezichtjes aflezen Zon
der enige twijfel zouden ze zelf. wanneer ze groot
zijn, brave burgers worden met vadermoorders
en bakkebaarden, goed voor hun zaken zorgen
en sparen, zodat ze op de duur een buitentje kon
den kopen in Driebergen of Bloemendael
En aan liefdadigheid zouden ze vast ook wel
doen. De brave verfhandelaar Tollens had het
hen voorgerekend:
Wie wil dat hem zijn beker wijn
des avonds dubbel goed zal smaken,
wie 't leven zich wil zoeter maken
en van zijn dag tevreden zijn,
die neem' daar 't middel voor te baat
dat ieder helpt en niemand schaadt.
Hoor, hoor die grijsaard arm en krank
om koestring en verkwikking smeken.
Sprei op zijn bed een warme deken,
zet op zijn dis wat spijs en drank.
Voeg nog een woord van troost erbij
enhoe gevoelt ge U, zegt het mij
kleine mensjes „met aangezichten als die van
ons, maar flets van kleur en slapper van vor
men, aangezichtjes waarin oogjes blinken als
een laatste vonk in een bleke ashoop". En
Cremer kan het niet laten even dramatisch te
worden en hieraan toe te voegen: „Akelig kleine
en arme oude mannetjes en vrouwtjes, arme ont
zenuwde wezens van gelijke aanleg, met dezelfde
behoeften als wij".
Naast Saartje staat een jongetje van tien (hij
schijnt zeven), dat naar de grof spinnerij
gluurt en angstig zijn handjes rept. Want hij
heeft al tweemaal een tik met een rolstok op de
schouder gehad. Aan de andere molen staat een
kromme jongen. Hij last de plokken en telt: zo
veel in één minuut en dat zestig maal maakt een
uur. En driemaal dat aantal geeft een ogenblik
Ja, de ene helft van het volk stond op de stoep
bij de andere helft en bedelde om een homp brood
of een oude broek, een afgelegde rok.
Men had toen echt de bezittende burger en de
niet(s) bezittende pauper, de (al of niet ware)
arme Ook de werkman werd royaal bij de armen
gerekend.
Maar die werkman had ook kinderen. Of die ook
braaf en deugdzaam werden opgevoed? Veel ge
legenheid zal daar niet voor zijn geweest Ze
moesten al heel vroeg vanaf vijt. zes laar was
geen uitzondering) mee poot-aan spelen om de
draadjes bij elkaar te binden Overal waar de
fabrieksnijverheid zich begon te ontwikkelen zag
men hetzelfde beeld.
En daarvoor behoeft men waarlijk niet naar het
buitenland te gaan, waar zoals in Engeland
kinderen van vier jaar. met hennep omwikkeld
als proppen werden gebruikt om fabrieksschoor
stenen schoon te maken, waar ze In de mijngan
gen een halve meter hoog de kipkarretjes
moesten voortduwen omdat ze daar net zo mooi
in pasten.
We hebben in Nederland Jacob Jan Cremer
(1827-1880) gehad, die tn zijn brochure „Fa
briekskinderen" vertelt, hoe het bijvoorbeeld in
Leiden toeging Hij bezwoer zijn lezers, dat hij
geen woord gelogen had en dat hij alles precies
zo had gezien en gehoord als hij het mededeelde.
We zijn in de éénkamerbehuizing /an een arbei
dersgezin In een Leidse achterbuurt De ouders
slapen tn de bedstee, de drie kinderen tn de berg
ruimte eronder Die kinderen zijn respectievelijk
tien. twaalf en dertien jaar Om zes uur wekt
de moeder haar kroost: ze moeten naar 't fabriek.
Een koude aardappel krijgen ze tot ontbijt
slaapdronken gaan ze op weg Ze gaan een som
ber gebouw binnen en verdwijnen in de holle
ruimten van de grote wolspinnerij.
Machinegevaarten onderscheppen het licht Een
brede pees brengt een grote schijf in beweging,
„het hoofdrad der trommel van de schrobber
molen die de vastgepakte wol tn losse en platte
vlokken tevoorschijn brengt Daarnaast staat de
kaartmachine die vlokkige wol verdeelt en in
donzige plokjes laat vallen Deze plokken worden
door losse raderen naar de grofmolen gedreven
en gelast aan de reeds gesponnen draad".
Die „losse raderen" zijn de handjes van heel
rust: schafttijd. Maar de machine rust niet, de
plokken vallen onophoudelijk en na de rust ts het
aantal verdubbeld Om negen uur 's morgens
heeft hij al drie uur werk achter de rug Zijn
moeder heeft hem een hele cents koekebak mee
gegeven, voor één vijfde voedsel, de rest kalk of
krijt. De poffer smaakt zuur, maar menig kind
heeft zelfs dit niet.
Het blad „Het Vaderland" publiceerde in 1870
een „woord aan mijn landgenoten" van Cremers
hand. Het was zijn reactie op de conclusies waar
toe een commissie gekomen was, belast met het
onderzoek naar de toestand van kinderen in fa
brieken. Deze commissie had zeven jaar nodig
gehad om vast te stellen dat het fabriekskind
in geestelijke en lichamelijke ontwikkeling verre
ten achter was bij kinderen die niet in fabrieken
werkten en dat deze achterlijkheid mede een ge
volg was van te vroege en te langdurige arbeid.
De commissie beval ten slotte een algemeen ver
plicht schoolonderwijs aan.
Maar de voorzitter der commissie, A. A. C. de
Vries Eobbé, voegde aan het rapport een per
soonlijk schrijven toe, waarin o.a. te lezen was:
ik acht dat een wet tot algemeen verplicht
schoolonderwijs, als in strijd met de volksgeest
hier te lande niet gemakkelijk tot stand zou ko
men en beschouw op dien grond het voorstel der
commissie zoo goed als een voorstel om den
bevonden slechten toestand te laten zoo als hij
is".
Al in 1841 en 1860 waren onderzoekingen inge
steld naar de arbeid van kinderen in fabrieken.
Er bleek een voortdurende toename al mag niet
worden vergeten dat ook in het tijdperk, vooraf
gaande aan dat van de mechanische nijverheid,
veel misbruik van kinderarbeid is gemaakt. Dat
gold dan vooral de textiel-huisindustrie. Dr. I.
J. Brugmans noemt in zijn welbekende boek over
de arbeidersklasse in Nederland in de 19de eeuw
voor Friesland de volgende bedrijven waarin kin
deren beneden 12 jaar te werk werden gesteld:
de chichoreifabricage, textiel (aanvankelijk huis
arbeid), potten- en pannenbakkerijen, steenbak
kerijen en natuurlijk de gewone ambachten: tim
meren, smeden, naaibedrijven e.d.
Nog in 1871 werkten er in Friesland 1151 kinde
ren. In 1819 telde men in deze provincie tn het
steenbakkerijbedrijf 432 volwassenen en 13 kin
deren: tn 1871 750 volwassenen tegen 310 kin
deren.
Het deskundige bewerkte cijfermateriaal van dr.
Brugmans is hier niet uitvoerig te citeren. Wei
blijkt uit zijn diverse rapporten uit een door hem
geciteerd artikel van een onderwijzer, G. B. Salle-
man in de Economist van 1855, dat de toestanden
in het Zuidhollandse dorp Moordrecht alle ver
beelding tartten. Kinderen van vijf jaar werden
nog halfslapend naar de lijnbanen gebracht om
te helpen bij het draaien. In de winter werkten
ze van vijf uur 's morgens tot zeven uur 's avonds
des zomers tot acht uur. Ze maakten dus dagen
van vijftien uur.
De al eerder genoemde commissie trof daar in
een koord- en lintweverij in een „steenplaats"
zelfs hummels aan van vier en vijf jaar die loon
arbeid verrichtten In 1865 zwoegden in de steen
bakkerijen van Hendrik Ido Ambacht kinderen
van vier jaar. Zij moesten de stenen opsnijden
en afdragen.
In Groningen was de verhouding van volwasse
nen en kinderen in de nijverheid in 1819 226 vol
wassenen tegen 42 kinderen. In 1871 was het
kindertal tot 99 opgelopen. In de tabaksindustrie
waren er in 1871 101 volwassenen tegen 110 kin
deren. Men kan aldus begrijpen dat de sigaren
nog geen drie cent hoefden te kosten, want de
paar dubbeltjes waarmee de tien- tot twaalf
jarige sigarenmakertjes werden afgescheept kan
men niet anders dan bloedgeld noemen. In de vol
wassen sigarenmaker zou daaraan straks het
kind ten gronde gaan.
In 1820 rapporteerde de burgemeester van En
schede dat 7- en 8-jarigen in de textielnijverheid
werkten. Ter rechtvaardiging van deze toestand
werd o.a. aangevoerd, dat een jongen of meisje,
in het weefgetouw gezet „het ouderlijk gezin niet
meer tot overlast strekte: In een paar jaar zijn
zij reeds hun eigen meester en winnen het brood".
XïTanneer minister Van Houten in 1874 einde-
VV lijk met zijn wet op de kinderarbeid komt en
men hoort de argumenten die in de Staten-Gene-
raal tegen het ontwerp te berde worden ge
bracht, kan men zijn oren nauwelijks geloven.
Wat wordt daar gezegd?
moeten die kinderen dan maar rond
slenteren
Dat men ze ook naar school zou kunnen sturen,
daaraan dachten de braven burgers niet
ze moeten Immers de ouders helpen het
weekloon op te voeren
Onwillekeurig dringen daarbij de woorden door,
die Dostojewski Ivan Karamazow laat zeggen:
„De traantjes van een kind zijn belangrijker dan
de wereldgeschiedenis"
En er is in die vorige eeuw heel wat aan tranen
gevloeid.
Tal van bedrijven besteden momenteel
zeer veel aandacht aan de opleiding en
de persoonlijke vorming van hun jonge
arbeidskrachten. Een moment daaruit
(zie de foto, die gemaakt werd bij de
Kon. Ned. Hoogovens te IJmuiden)
staat wel in uiterst contrast tot de
werkomstandigheden van de fabrieks-
jeugd honderd en zelfs vijftig
jaar geleden.
Zo telt bijvoorbeeld de bedrijfsopleiding bij
de Hoogovens meer dan 350 leerlingen.
Hun werkweek heeft vijf dagen; vier ervan
worden doorgebracht in de leerlingenwerk
plaats, 'n enkele maal ook op de arbeidsplaats
in het bedrijf zelf. Eén dag is geheel uitge
trokken vóór theoretisch vakonderwijs. De
uren voor sport foto geheel onder en
excursies vallen binnen de overige vier dagen.
Het ziet er naar uit, dat binnen afzienbare tijd
een integraal arbeidsverbod tot en met de
veertienjarige leeftijd zal bestaan. Een wets
ontwerp om dit voor jongens te regelen heeft
zijn parlementaire loop grotendeels voltooid.
De arbeid voor meisjes tot 15 jaar was al
sinds 1955 geregeld. Tot en met 14 jaar mogen
deze slechts werkzaam zijn in particuliere
huishoudingen, behoudens speciale vergunning
van de Arbeidsinspectie.
Jongens van veertien jaar zullen binnenkort
slechts in het arbeidsproces mogen worden
ingeschakeld, wanneer aan een aantal voor
waarden is voldaan. Zo zal er een medische
toestemming moeten zijn; voorts mag de
maximale werktijd per week slechts 32 uur
bedragen, 8 uur maximaal per dag. Eén dag of
twee halve dagen moeten voor enige vorm
van onderwijs worden bestemd, in totaal min
stens 8 uur.
Dit onderwijs kan vakonderwijs zijn (het zgn.
leerlingenstelsel dat naast opleiding binnen
het bedrijf ook 8 uur per week theoretische
scholing buiten het bedrijf impliceert en dat
momenteel tegen de 60.000 jongeren omvat).
Het kan voorts zgn. vormend onderwijs zijn,
dat buiten het bedrijf verzorgd wordt door
een drietal nationale organisaties: de Nat.
Stichting Mater Amabilisscholen voor r.-k.
meisjes, de Landelijke Stichting Katholieke
Levensscholen voor jongens en het Nationaal
Centrum Vorming Bedrijfsjeugd.
Met dit vormend onderwijs (in dagcursussen)
waren in het seizoen 1961/1962 ongeveer
22.000 kinderen bezig. Zou ten aanzien van
het onderwijs niet aan de voorwaarden van
de wet (kunnen) worden voldaan, dan is er
voor de veertienjarige jongen in het algemeen
geen plaats in het arbeidsproces, tenzij een
individuele ontheffing wordt verleend.
Andere wettelijke bepalingen in de loop
van de jaren tot stand gekomen, met
name voor wat het Arbeidsbesluit-1920 be
treft hebben betrekking op de omstandig
heden, waaronder werk aan deze kinderen
mag worden toegestaan, resp. waaronder het
moet worden verboden. Er wordt op deze
wijze gewaakt over het leven, de gezondheid
en de zedelijkheid van jeugdige werknemers
en vrouwen. Er zijn bepalingen omtrent de
zwaarte van de te verrichten arbeid, over het
arbeidsmilieu en over de gevaren, die aan
bepaalde arbeid verbonden zijn.
Bij de collectieve arbeidsovereenkomsten zijn
in het algemeen regelen gesteld over de be
loning van jeugdige werknemers.
Er is ten slotte voor veel jongeren veel min
der noodzaak om terstond na de lagere school
naar fabriek of bedrijf te gaan. Allerlei vor
men van onderwijs zijn thans meer toeganke
lijk om de jeugd voor te bereiden op de latere
taak in de maatschappij.
Het heeft lang geduurd eer de verlangens die
de ingenieur 1ste klasse van het Stoomwezen
A.A.C. de Vries Robbé op 7 oktober 1860 voor
de minister van binnenlandse zaken Van Test
van Goudriaan formuleerde, tot verwezenlij-
kig kwamen. Want de medische keuring, ver
plicht onderwijs, beperking van de arbeidstijd
tot 6 7 uur per dag, hygiënische bepalingen,
uitbanning van nacht- en zondagswerk en
scheiding der seksen die hij voorstelde zouden
nog tientallen jaren moeten wachten.
Niemand zal wel geloven, dat thans de sociale
ontwikkeling op een eindpunt is gekomen.
Maar dat in een eeuw tijds ten aanzien van
de kinderarbeid in Nederland tal van aspecten
een radicale wending ten goede hebben gekre
gen. zal niemand betwisten.