Bij een schilderij van Pieter Bruegel de Oudere KINDERSPELEN Kinderspelen is een van de vroege werden van de grond legger der Vlaamse schilderkunst, Pieter Bruegel de Oudere. Het is ook een van zijn weinige stukken, waarin niet de onrust van de tijd dooi klinkt- Want deze Bruegel leefde in een periode van opstand en oorlog, in een tijd ook Waarin de levensomstandigheden van het volk weinig rooskleu rig waren. Armoede en ziekte heersten wijdverspreid. In de „Kinderspelen" is deze achtergrond die later zo'n belangrijk element in Bruegels kunst zou worden nog niet aanwezig. Integendeel: op het hierbij afgebeelde schilderij (waarvan het origineel in het Kunsthistorisch Museum te Wenen hangt) viert de vrolijkheid hoogtij. Intrigerend is de vraag, wat er van de kinderspelen in Bruegels tijd nu nog over is, zelfs in de Kempen waar de schilder in zijn jonge jaren heeft verkeerd. Al zonder meer is een aantal spelen aan te wijzen, dat in ieder geval in het noorde lijke gebied van de Nederlanden nog in zwang is: hoepelen, knikkeren, steltlopen, haasje-over en tollen. Wat precies nog over is dat is een vraag, die wij hebben voorgelegd aan dr. Jozef Weyns, conservator van het Vlaams volkskundig openluchtmuseum te Bokrijk in de Belgische provincie Limburg. Dr. Weyns is daarvoor gaan graven in zijn eigen herinnering en in beroepsmatig gedane waarnemingen. Het resultaat van zijn be vindingen heeft hij in nevenstaand artikel neergelegd. Nu is het rubriceren van alle bezigheden op Bruegels schilderij een netelig werkje; veel ervan kunnen zelfs bezwaarlijk onder „spelen" worden gerangschikt, bijvoor beeld tegen een helling oplopen (rechts achterin), vliegen-vangen (rechts be neden) en vechten in velerlei vorm. Dr. Weyns behandelt daarom in zijn bijdrage niet alle eenentachtig kinderspelen, die Verschueren in zijn „Modern Woorden boek" herkende en rubriceerde, om van de vierentachtig, die Gustav Glück in zijn „Grosse Bruegelwerk" heeft bijeengegaard nog maar te zwijgen. Niettemin is de beschrijving van de rest typisch kinderspel of min of meer een bezigheid van kinderen zonder dat er een duidelijk „spel"-element in te vinden is, interessant. Dr. Weyns, die in België met zijn instituut wil doen wat in Nederland het befaamde Openluchtmuseum in Arnhem ambieert, mag wat het bewaren van oude gebruiken betreft, wel een deskundige worden genoemd. Het werk van Pieter Bruegel de Oude (ca. 1525-1569) mag een encyclopedie van het volksleven uit zijn tijd worden genoemd. Ook in dit opzicht is hij een unieke figuur, want van geen enkele andere glorie uit de Vlaamse of de ganse Nederlandse schilderkunst is zo iets te zeggen. Nu zijn er van hem twee schilderijen die de betiteling van „document" verdienen. Die twee documenten zijn: het „Spreekwoordenschilderij" en de „Kinder spelen". Die kinderspelen verdienen om ver schillende redenen de aandacht. T^en vraag die zich bij zulk een volkskundig docu- ment vanzelf stelt is de volgende: zijn de door Bruegel afgebeelde kinderspelen heden nog bekend? Worden ze door onze kinderen nog gespeeld? Om voor mijzelve het antwoord op die vraag te geven, heb ik nagegaan welke gecatalogiseerde spe len uit het schilderij in mijn dorp nog in mijn kinderjaren gekend werden. Ik voeg eraan toe, dat mijn geboortedorp in het zuiden van de Antwerpse Kempen is gelegen, in een gewest dat ten tijde van Bruegel tot het hertogdom Brabant behoorde. Dat is de gouw waar Bruegel heeft geleefd en zijn kinder spelenverzameling heeft opgedaan. Ten slotte heb ik nagezien, welke spelen van Bruegels voorraad mijn eigen kinderen nog kennen. Mijn zes telgen, twee jongens en vier meisjes, hebben juist de sped- bereide leeftijd 7 tot 16 jaren. Het schilderij stamt uit 1560 en is dus nu vier eeuwen oud. Wanneer we links beneden beginnen, zien we binnenshuis nog juist hoe meisjes met de pop spelen, een spel van alle tijden dat nu drukker dan ooit wordt gedaan. Andere afgebeelde spelen, die nog heden in Vlaanderen in zwang zijn: proppen schieten (het kopje in de schutting links), maskerspelen (de kop in het raampje linksboven) en bikkelen (links bene den) In het perk binnen het hek zien we een jongen op de kop staan; ik heb dat zelve veel beoefend en het gebeurt nu nog. De jongen daarvóór beoefent een atletische truc, die wij „neus in aars" noemden; der gelijke kunsten heb ik ook nog beproefd maar nu zie ik ze niet meer. Bij de ingang van het hek: blindemannetje „blin- dekoe" zei en zegt men in Vlaanderen. Langs het hek „rijschenkelen", een soort spitsroeden lopen dat thans niet meer bekend is. Daarboven nadert een bruidsstoet; kinderen spelen dat nog altijd al heb ik het vroeger in mijn dorp niet gekend. Nauwelijks zichtbaar is wat de kinderen links bene den aan de schutting uitvoeren. Zij spelen met vogel en kooi. Van vogelvangen, vogelroven, vogeleiers en vogelkooien kenden wij in onze jeugd alles het was voor ons, boerenkinderen op een afgelegen ge hucht, zowat een specialiteit. Ook nu nog is deze bezigheid in zwang. Groepsspelletjes zijn hier en daar ook te zien. Nabij het bikkelen een stoet die met een kind ter doop gaat, om de hoek van het dek de bruidsstoet. In het midden een spel, dat nog heden wordt beoefend: over de steen trekken. In mijn jeugd kwam er geen steen aan te pas, maar het was een ruiterijspel, dat ook wij met plezier bedreven en dat in Vlaanderen nog te zien is. Geheel rechts beneden een meisje dat winkeltje speelt. Vlak daarboven een ander groepsspelletje: bok-bok-stavast; wij noemden het in onze jeugd „bokske springen" of „hamer, scheer of mes" (zijnde de drie figuren, waarvan de ruiter er één met de hand kon vormen, dewelke de „bok" moest raden). Het bestaat geloof ik noch in Vlaanderen, noch in Noord-Nederland meer. Zo is het ook met het „kontje dossen" er juist boven. Rechts boven in de straat zien we juist herken baar rechts een processie; links daarvan het Hansje-sjokken, dat wij onder een andere benaming op het schoolplein deden. In het zuiden is het er niet meer, maar ik vernam wel dat het op kleuterscholen in het noorden nog in zwang is. Ongekende groeps- spelen zijn thans het haartje-plukken (geheel rechts, onder de boomstam) en links daarvan het „met de vollaard spelen" dat overigens in de generatie vóór de mijne nog wel in zwang was. Overlopen we de linkerbovenzijde van de schildering, dan zien we rechts van de waterkant een aantal spelen die er nog altijd zijn: „de berg is mijn" dat wij in onze jeugd overigens anders noemden kuiltjes graven (het leger had in mijn jeugd vele kleine veldschopjes nagelaten en dat was voor ons schitterend graafgerei), boomklimmen, kaatsen en In de rondte draaien. In Bruegels tijd wilden de meisjes er hun kleedjes mee tonen. In mijn tijd waren de kleedjes daarvoor echter te stroef en nu zijn ze te kort. Wij draaiden om er „zat" van te worden! Boven in het huis zien we links een kind het lint uitstekend; kinderen doen dat nog en wij deden het vooral als de kamer behangen was we hadden dan rollen boordjes. Daarnaast maar dat is nu uitge storven worden de korven voor Sint-Niklaas uit gestoken. Wij zetten een korfje in de schouw. Sint- Niklaas kenden wij niet, wel Sintergreef („greef' van half-vasten). Beneden wordt getold, een spel dat in Vlaanderen niet veel meer wordt gezien. Wij kenden nog twee tollen, waartussen de hier afge beelde „geseldop". Zo zijn nog verschillende spelen aan te wijzen en te herkennen. De twee meisjes iets rechts van de ingang van het hek bijvoorbeeld spelen „even of on even"; wij deden het nog met kopspelden en noemden het „paar of onpaar", maar het is nu ver dwenen. Het „blind ei-slaan", juist onder de twee tuimelende jongens aan het rek midden in het schil derij, bestaat nog; maar of er veel naar een ei ge slagen wordt? Wij deden het in ieder geval niet. Achter de twee tuimelende jongens zien we vaag een meisje, dat een bezem op de vinger in evenwicht houdt, een toer die nog altijd bestaat. Rechts van haar een jongen op hoge stelten; daaronder een jon gen op lage. Iets rechts daarvan wordt braaf ge knikkerd en tegen de muur zijn kinderen aan het „koten" een spel dat mij niets meer zegt. Midden op de prent figureert het vanouds bekende „haasje-over", geheel onderaan zien we stokpaardje rijden en hoepelen. Maar voor het hoepelen waren wij in onze jeugd Bruegels ware hoepels al ontrouw; wij gebruikten een rondgebogen reep ijzer of een fietsvelg. Het meisje rechts van de hoepelende jongens loopt met een varkensblaas; ik heb er thuis nooit van gehoord. De blaas van het varken was voor de knecht op de boerderij; hij gebruikte haar als tabaksbuidel. Tot slot zij gewezen op een tweetal spelletjes met dieren. Rechtsonder twee jongens die met meikevers spelen. Ik heb er zelf nog wel duizenden uit de haag geschud en ze meestal aan de kippen gegeven; maar weinige lieten wij zoals gebruik was aan een draad vliegen. Het schijnt nog wel te gebeuren, hier en daar. Het vliegenslaan (geheel rechts, door de jongen op de boomstam), was al voor ons, jongens, geen spelletje meer. Wel joegen we op vliegen; er waren er verschrikkelijk veel in huis en stal. Wie dat nooit gezien heeft, kan er zich geen voorstelling van geven. In mijn jeugd, omstreeks 1920, waren er van de 81 door Bruegel afgebeelde spelen in mijn Kempische dorpje nog 64 bekend. En nu, veertig jaar later? Wanneer ik mtjn kinderen bezig zie, kom ik tot de conclusie dat het er te zamen nog een 45-tal zijn. Tijdens de periode van de jongste generatie geraak ten even zoveel spelen in onbruik als tijdens de bijna vier eeuwen, die eraan vooraf gingen. Klassieke kinderspelen uit mijn kinderjaren gaan teloor: hoe pelen, bok-bok-stavast, klinkslaan (de twee meisjes aan de ingang van de straat rechtboven), en tollen. Het brorhhout, een etnologisch belangrijk tuig (zie het meisje links achter de drie jongens op het hek), ging verloren. Varkensblazen zijn voor huiselijk en kinderlijk gebruik uit de wereld. De echte knikker spelen, gelijk wij er drie kenden, gingen eveneens teloor; er wordt nog slechts wat stelloos nageknik- kerd. Oruegel heeft dit zij wel opgemerkt echter zeer weinig kinderspelen afgebeeld. Er zijn er vele honderden meer geweest. Maar vele spelen lenen zich niet tot plastische uitbeelding en anders- deels biedt een schilderij maar beperkte ruimte. Eigenaardig dat zelfs boogschieten ontbreekt, door ons zelfs nog fel beoefend en ook ons „kolven". Het mag ook een tikje betwijfeld worden, of alle hedendaagse verklaringen wel juist z(jn. De door Bruegel afgebeelde „balie", staande voor een tegen de muur van het (blijkbare) wetshuis geplaatste „schepenbank" (of „dingbank") heeft mij geïnspi reerd voor de balie van de schepenbank of „vier schaar" van het museumdorp in het Vlaamse open luchtmuseum te Bokrijk bij Hasselt. Wanneer wij over kinderspelen spreken, mogen wij niet uit het oog verlie zen, dat wij In onze jeugd veel meer speelgoed zelf maakten. Het kinderspel is heden sterk afhanke lijk geworden van wat handel en nijverheid bie den. Het werd daar door echter verarmd en het verloor van zijn spontane charme en frisheid, ook van zijn morele en opvoedende waarde. Het commerciële uitzicht betekent een geestelijke verarming. Vóór de jongste wereldoorlog heeft een zeer ge- wetensvoll degelijke Vlaamse volkskundige, wijlen Pol Heyns, voor de Vlaamse radio 237 kinderliederen opgenomen. Ik vernam dezer dagen van zijn opvol ger dat van die verzameling thans om en nabij twee honderd liedjes door de jeugd niet meer gekend zijn. Ook op dat gebied dus een pijnlijke verarming. Uit dit alles mag worden besloten dat we ons moeten haasten, willen wij voer alle Nederlandse gewesten de „oude" kinderspelen te boek stellen. Men kan zich daarbij laten leiden door een standaardwerk, ge schreven in onze taal. Dat werk bezorgden wijlen Alfonds de Cock en Isidoor Teirlinck In hun acht- delig „Kinderspel en kinderlust in Zuid-Nederland" (Gent 1902-1908). Wellicht moet het treffend genoemd worden, dat het juist Vlamingen zjjn geweest die nopens het kinderspel zorgden voor twee documenten die enig zijn want tot nog toe onovertroffen in de wereld: een kinderspelenschilder(j en een kinder spelenstandaardwerk.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 17