IN STAAT VAN CONCILIE Dimensies van het kerstfeest Feestvieren Bisschop van Breda zaterdagnummer Zaterdag 21 dec. 1963 EN DE DE WERELD is weer vol kerst feest geraakt. Het is de vraag of alles kerstfeest is, wat als zodanig genoemd wordt. Evenals de pro feten dat deden van de feesten van Israël, zullen de predikers vanaf de kansel deze vraag nu voorleg gen aan hun gemeenteleden. In die laatste tien dagen van het jaar, wanneer de kerstdagen voor de deur de deur staan en oud en nieuw in zicht zijn, is het alsof de dingen waarover wij ons wel eens druk maken, ook de kerkelijke vraagstukken en problemen, wat op de achtergrond geraken. Het is alsof het gewone leven eens even gaat rusten. In het huiselijke en zakelijke leven wordt in deze da gen alles aan de kant gezet wat wel even kan wachten. En kerkelijk lijkt het wel alsof er geen enkele tegenstelling meer is, nu overal de klanken van de kerstzangdien sten galmen en wij ze uit verschillende steden van ons land als hemelse klan ken kunnen opvangen via onze radio en waar sprekers van allerei rangorde en uit allerlei kerk gezamenlijk naast elk aar staan. In deze tien dagen laten wij het kerkelijk „bedrijf", waarmee wij ons in deze rubriek bezighouden, ook even rusten en gaan wij ons concentreren op het blijvende en onvergankelijke van al wat ook in het kerkelijk leven in bewe ging is. En dan belanden we bij het Evangelie, zoals het ons door de vier evangelisten is overgeleverd, dé bron der openbaring bij uitstek. Wanneer we die vier evangeliën naast elkaar leggen zien we, dat de evangelis ten niet op dezelfde wijze spreken over het grote gebeuren dat ons in deze da gen bezighoudt, de geboorte van Chris tus Jezus. In Lukas vinden we de meest bekende verhalen, dat wat jaar in jaar uit gelezen wordt wanneer het kerstfeest is. Mattheiis begint zijn evangelie met een geslachtsregister, nog al dor en dood, waar we vanaf Abraham bij Jozef belanden. Dit zal niet veel gelezen wor den in deze dagen. Toch is het niet zo dor en droog dat Kohlbrugge er een heel boek over kon schrijven, een boek dat bovendien nog zeer lezenswaard is en waar we toch komer. in het hart van het kerstevangelie. Verder vinden we bij Mattheiis in het tweede hoofdstuk de geschiedenis van de wijzen uit het Oosten. Het gaat niet alleen om Israël wanneer daar in Bethlehem iets is ge schied, maar om alle volken die er op de aardbodem wonen en als zodanig ver schijnen die wijzen uit het Oosten als hun vertegenwoordigers. Bij Marcus vinden we helemaal niets van de geboortegeschiedenis. Hij be gint ineens met de prediking van Johan nes de Doper, dus ongeveer dertig jaar na het gebeurde in Bethlehem dat ons op kerstfeest bezighoudt. En Johannes ten slotte heeft weer een gehee' eigensoortig be gin van zij evangelie. Hij be gint zelfs bij dt schepping. „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God. Dit was in den be ginne bij God". Dat ook dit begin van het evangelie van Johannes volledig bij het kerstfeest be hoort honoreren we ieder jaar wanneer we zingen: „Het eeuwige Godswoord, eeuwig licht des Vaders, zien wij gehuld in het mens'lijk vlees". (Gez. 18). De evangelisten spreken dus niet op dezelf de wijze over het gebeuren dat ons op het kerstfeest bezighoudt. Bij de een ligt meer de nadruk op hetgeen nu reeds werkelijkheid wordt, op het nieuwe be gin waaruit wij voortaan mogen leven en denken en hopen. „Uit Zijn volheid hebben wij ontvangen, genade voor ge nade". Hier is alles gericht op hetgeen geschied is. God kwam tot deze wereld. Hem te kennen is het eeuwige leven en voor zover het een sterfelijk mens mo gelijk is God te kennen, kunnen wij Hem kennen in Christus Jezus. Bij de drie eerste evangelisten vinden we reeds de wijde horizon van de grote toekomst, de ommekeer van alle dingen. In de ge schiedenis van de wijzen uit het Oosten hebben de eerste christenen de vervul ling gezien van hetgeen er in psalm 72 geprofeteerd is. Mogen „de konin gen van Tarsis en de kustlanden ge schenken brengen, de koningin van Scheba eb Seba hem schatting of feren; mogen al le koningen zich voor hem neder- buigen, alle volke ren hem dienen". (vs 10.11) Hier vinden we de op lossing waarom van de wijzen uit het Oosten door de legende koningen zijn gemaakt, evenals het feit dat op de afbeeldingen van het gebeuren in Bethlehems stal steeds een os en een ezel te vinden zijn, geen nieuw testamentisch gegeven is, maar gehaald uit de profetieën van Jesaja. (1:3). In de kindermoord te Bethlehem vinden we duidelijk motieven van de uiteindelijke strijd tussen Christus en de Satan. Met Christus is het koninkrijk Gods geko men en de laatste tijd aangebroken. In deze tijd leven we nu. Zo vieren we van jaar tot jaar kerst feest en gedenken wat is geschied. Maar we zullen dat moeten zien (daar toe nopen de evangeliën ons, die overal vol zijn van het kerstgebeuren en zijn gevolgen) in alle tijden omspannende di mensies. De eerste en de laatste dingen zijn er bij betrokken. Het gaat om die Christus, die Het Woord is, door Wien alle dingen gemaakt zijn en tegelijk is Hij het dit nog eenmaal zal komen als richter van het heelal. Mensen zeggen wel eens dat het kerst evangelie zulk een eenvoudig evangelie is, veel eenvoudiger dan dat van Pasen en Pinksteren. Zoals het kindeke in doe ken gewikeld in de kribbe gelegen heeft, zo hebben wij het kerstevangelie omwik keld met allerlei dat voor ons de sfeer van het kerstfeest is gaan uitmaken. Het gaat echter niet om de doeken, maar om het Kindeke. In wezen is het niet ge makkelijker op het kerstfeest het evan gelie te verkondigen en te horen, dan op de andere christelijke feestdagen. Dat is het wondere, het onbegrijpelijke, dat Hij, Die alle tijden omspant en Die zal rege ren wanneer er geen tijd meer zal zijn, als een kindeke in de kribbe gelegen heeft, in doeken gewikkeld. Wij voor ons vinden het waarlijk niet zo gemakkelijk om op het kerstfeest te moeten preken. Dan kunnen wij nu eenmaal niet om zeilen het lied van de engelen, dat tot grondpatroon heeft gediend voor alle kerstliederen die er nadien gedicht zijn, het: Ere zij God in den hoge en vrede op aarde bij mensen des welbehagens, zoals de nieuwe vertaling het heeft. Het gaat hier niet om vrede in de ziel of in het gezin, maar om vrede op de aarde. Het visioen van de profeten van het Oude Testament, waarin het vrederijk ons wordt geschilderd, behoort bij het kerst feest. Wanneer wij dat van het kerst feest los maken en tevreden zijn met on ze kaarsjes en stalletjes, hebben ,vij het kerst feest gedenatu reerd. Toen de engelen zongen, werd de aarde geproclameerd tot het rijk van Gods vrede. Hier wordt heiengebroken door eigen groepje of kringetje, door eigen kerkje of kerk. De dimensies van God zijn altijd veel en veel groter dan wij ons die kunnen in denken. Het gaat om een wereld verlo ren in schuld, voor wie Gods beloften vervuld zijn. Wanneer wij geen oog heb ben voor deze lengte en breedte, moeten wij niet denken dat wij bij de kribbe van Bethlehem kunnen verkeren. Wij wensen al ons lezers een gezegend kerstfeest en hopen dat zij, bij alle schaduwen die over deze aarde vallen, zich geroepen mogen weten om „samen met alle heiligen in staat zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods". (Efez. 3 18.19). H. In de werkkamer komen traditie en nieuwe zakelijkheid samen: aan de wand hangen oude kaarten boven een modern stalen bankstel. Ook in het gesprek vallen die traditie en het nieuwe te bespeuren. Het één is niet los te maken van het andere. Het woord „aanpassing" wordt dan ook dikwijls uitgesproken. En de woorden vernieuwing en verfrissing. Maar steeds worden ze gekoppeld aan „het behoud van de oude waarden", het niet loslaten van het wezenlijke, van het verworvene. Het nieuwe daagt het oude uit, de ver anderde wereld, de veranderende wereld bevat een uitdaging voor de kerken. Dat wil zeggen, dat de kerken zich moeten bezinnen op hun plaats in die veranderde en nog steeds veranderende wereld. De kerken wordt verweten, dat ze niet dynamisch ge noeg zijn in deze dynamische, in- tens-levende tijd. Dat ze zich niet aanpas- i V (Matth. 1 23). Wanneer Jezus eens door een rijke jongeman aangesproken wordt met Goe- de Meester", wijst Hij deze betiteling af. (Niemand is goed dan God alleen", zo luidt Jezus' reactie (Mare. 10 18). Ongetwijfeld is Jezus Zelf de Goede Meester. Hij is zelfs de enige-Goede-Meester (Matth. 23 :8). Jezus' bedoeling ts echter, dat de jonge man, die het echte geluk, ja het eeuwige leven zoekt, niet bij een goede Meester blijft staan, maar doorstoot tot op Gods wil ten aanzien van wereld en mensen. Jezus is niet „een goede meester", ook niet de goede Meester", losgedacht van God, Hij is God-Zelf in de gestal te van een dienstknecht. Hij is Gods Zoon, die bezig is Zichzelf prijs te geven ten behoeve van een verkeerde wereld. Zó, zó alleen is Hij de Goede Meester. Wie in het contact met Jezus Christus voor God weet te staan, die mag niet slechts „Goede Meester" zeggen, doch die kan ook niet anders. Ja, die zal nóg hogere titels gebruiken om er de grote goede Rabbi mee aan te spreken, te bezingen en te aanbidden (vgl. Joh. 20-28). Wij gaan kerstfeest vieren. Dat kunnen we, praktisch gesproken, mét of zon der het Kerstkind doen. Allerlei „kerst"-activiteiten wijzen er op, dat er veel „feest" gevierd wordt zonder „Kerst" (z=Christus)Maar, het is ook mogelijk, dat er wél feest gevierd wordt met het Kerstkind, doch met de instelling van de rijke jongeman. We kunnen uitbreken in allerlei geweldig-klinkende of ook tere aanduidingen ten aanzien van het Kerstkind (,JAef heilig Kinde- kijn" enz.). Doch wanneer het ons niet te doen is om het vieren van Gods nabijheid met de daaruit voortvloeiende consequenties, zegt de Heer tot ons: „Waarom noemt gij Mij heilig Niemand is heilig dan God alleen". God wil ons allen een vrolijk gezegend kerstfeest schenken. Hij staat klaar met Zijn kostbaarste gave: Zichzelf in Zijn alles nieuwmakende zondaars liefde; Zijn hart; Zijn Zoon, die de levende God-mét-ons is via kribbe en kruis. Mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn" (Ps. 73 28), op het kerstfeest en altijd weer. P. A. L. BRINKMAN. SCHOONDIJKE. sen. Het concilie is een antwoord op die aantijging. Met het tweede Vaticaanse concilie is de Rooms-Katholieke Kerk de fase van be zinning, van heroriëntering ingetreden. „De R.-K. Kerk is in staat van paraatheid ge bracht". Zo noemt mgr. G. H. de Vet, bis schop van Breda het in een gesprek over het Vaticaans concilie. „De kerk is in staat van concilie". Er vindt een confrontatie plaats van het oude en het nieuwe. Van de traditie en de vernieuwing. En het doel is, zoals paus Joannes XXIH het noemde een „aggiornamento", een ver nieuwing een verfrissing. „Het concilie zou een plaats moeten geven aan de kerk in deze tijd", aldus mgr. De Vet. Maart 1962 werd mgr. De Vet bisschop van Breda. Najaar 1962 begon het Vaticaans concilie. „Toen het concilie begon had nie mand concilie-ervaring: toen ik bisschop werd, was er over inhoud en werkwijze nog niet heel veel bekend. Ik dacht in die dagen in elk geval niet, dat het zo'n boeien de werkelijkheid zou worden als later is gebleken". Een boeiende werkelijkheid, door de contacten, met de mensen uit de eigen kerk, met de gasten en waarnemers van andere kerken. Vooral de contacten met de collegae-bisschoppen hebben hem ge troffen. „Achteraf moet je zeggen, dat wij niet veel wisten over hetgeen er werkelijk leefde in grote delen van de kerk. Je kende uit persoonlijke contacten en uit literatuur studie uiteraard wat er in theologische krin gen en in de pastorale sector leefde bijvoor beeld in Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje, maar ik denk, dat bij velen van ons een feitelijk kennen niet veel verder ging". De bisschop wijst hier op de feitelijke com municatie tussen de bisschoppen, die veel te gering en het centralisme, dat te groot was. Door het concilie is er binnen de R.-K. Kerk een nieuwe dimensie van communi catie, van verbondenheid, van solidariteit ontstaan en die dimensie groeit verder. Hij noemt als voorbeeld Zuid-Amerika, waar van men wist dat het een gebied was met enorme religieuze en pastorale problemen. Op het concilie bleek, dat „Zuid-Amerika in theologisch denken dicht bij ons stond". Het ontdekken van deze werkelijkheden vindt mgr. De Vet een uiterst boeiend as pect van de conciliezittingen, evenals de openheid, eerlijkheid en de onverbloemde wijze, waarmee ieder voor zijn opinies uit kwam. Er ontstond in Rome een reële com municatie onderling. „Ergens kun je je niet indenken hoe het 5 jaar geleden was", peinst de bisschop van Breda. „Die reële communicatie moet ook in de toekomst worden gecontinueerd. Er zou voor verschillende problemen een bredere planning door zo'n communi catie kunnen worden gemaakt. Neem bij voorbeeld het strandpastoraat in Zeeland. Daarvoor zou niet het bisdom Breda alleen de verantwoordelijkheid moeten dragen, dat zou samen met bijvoorbeeld Duitsland moe ten gebeuren, omdat het strandpastoraat voor de Duitse rooms-katholieken van we zenlijke betekenis is". De Afrikaanse concilievaders brachten een Afrikaanse bisschoppenconferentie tot stand. En zo vormden zich meer van deze „continentale groeperingen". De Neder landse bisschoppen hadden elke maandag een bespreking met de Nederlandse missie bisschoppen, hadden contacten met een aantal bisschoppen in E.E.G.-verband. Daarnaast was er het contact met de waar nemers uit de andere kerken. Men ontmoet te elkaar geregeld in het bijzonder op de Foyer op de Piazza Navona, elke donder dagmiddag. Veel bisschoppen van Neder landse nationaliteit, conciliedeskundigen en waarnemers kwamen daar bijeen. Hadden de waarnemers ook werkelijk een taak op het concilie? Mgr. De Vet is ervan overtuigd. „De belangrijke taak van de waarnemers was, naast het waarnemen, on getwijfeld hun woord en opvatting naar voren te brengen in velerlei gesprekken, met name in het secretariaat voor de een heid der christenen. Zij konden niet spre ken op de algemene vergaderingen, maar daarmee zou ik niet willen zeggen, dat hun invloed niet groot is geweest". De waarnemers zijn geconfronteerd op de conciliezittingen met een eerlijk zoeken naar de waarheid, met een eerlijke worste ling om de waarheid, „zij zijn zó in de gele genheid geweest om alles te volgen, dat er voor hen geen menselijke zwakheden, die in de Kerk van Christus leven, vreemd zijn gebleven", zo meent mgr. De Vet. „Het inzicht en het verlangen binnen de R.-K. Kerk is gegroeid om dat wat ver stard was of statisch, te vernieuwen. In zoverre betekent dit concilie feitelijk en in de sociaal-psychologische orde een „uitda ging voor andere kerken" of liever een „uitnodiging", aldus mgr. De Vet. „Eerder een uitnodiging dan een uitdaging. Een uitnodiging: laten ook de andere kerken zich op dezelfde wijze bezinnen, zoals de R.-K. Kerk dit doet. Geen uitdaging: je daagt vrienden niet gauw uit". Dat is ook de waarde, die hij aan dit concilie hecht voor de andere kerken: „voor de andere kerken verwacht ik een, aan weerszijden, als ik het zo zeggen mag, dieper doordenken van wat ons verenigt. De andere kerken hebben de kans gehad en benut om de ka tholieke kerk beter te leren kennen. Of dat dan nodig was? Je kunt toch niet van elkaar houden als je elkaar niet kent? De kerken hebben de periode van wantrouwen en achterdocht achter zich, we zijn op weg naar vertrouwen en begrip". latijns, westers vanuit een bepaalde cul tuurperiode". Daarom verwacht mgr. De Vet dat theologie en pastoraal (in de ruim ste zin) door het tweede Vaticaanse concilie in een stroomversnelling zullen komen. Hij verwacht een grote opbloei van denken en werken die voor de toekomst uitermate boeiend, maar voor het beleid ook zeer moeilijk zal zijn. „Er zal geen één concilie zo snel verouderd zijn als dit", voegt hij eraan toe. Juist om dat dit concilie de kerk een plaats in deze tijd wil geven. En die tijd is aan verande ringen onderhevig. Daarom ook moet men, zo meent hij, detailvragen van het concilie verwijderd houden. De R.-K. Kerk zou in staat van concilie moeten blijven en daarbij is de communicatie van veel belang. Vragen, die vooral de reformatorische ker ken interesseren zijn er uiteraard legio ter sprake gekomen op dit concilie. Twee van zulke zaken ziet mgr. De Vet in het schema „Over de bronnen der openbaring" en in het schema „De Ecclesia" (over de kerk), waarin o.m. sprake is van het „volk Gods". Bij het eerstgenoemde schema gin gen de discussies over het feit, aldus mgr. De Vet, of er sprake moet zijn van één bron van openbaring (Christus-zelf) of over een duplex fons, over twee bronnen: die van de Schrift en die van de traditie. „Ik ben ervan overtuigd, dat als het schema terugkomt daarin Christus als enige bron zal worden genoemd. Dat begrip wordt uit gezuiverd". In het schema „De Ecclesia", waar over het „volk Gods" wordt gesproken gingen de discussies over het feit of de R.-K. Kerk het volk Gods gelijk stelt met de kerk of dat zij leert dat het volk Gods buiten de R.-K. Kerk uitgaat en of de kerk dan ook dien overeenkomstig handelt. „Ik ben ontzettend blij met de leer over het volk Gods" aldus mgr. De Vet. De leer van „het volk Gods" stelt het principe van gelijkheid en solidariteit in de kerk. Aller eerst of men ambtsdrager is of niet is men lid van het volk Gods. Hierop steunt het ambt, maar ook de theologie over de leek. Die leer van het volk Gods is één van twee dogmatische reflexies, die mgr. De Vet belangrijk acht. De andere is de colle gialiteit der bisschoppen. Twee schemata zijn nu afgekondigd: dat over de communicatiemiddelen en dat over de liturgie. „Het schema over de litur gie is een belangrijk schema geworden", zegt mgr. De Vet. „Het concilie was zich ervan bewust, dat een volledige deelname van de gelovigen niet mogelijk zou zijn zon der een uitzuivering en aanpassing. De nieuwe constitutie geeft daarom opdracht voor een grondige herziening van de litur gische boeken en de invoering van belang rijke wijzigingen. Wij hopen, dat door deze liturgievernieuwing de liturgie meer en beter beleefbaar zal worden voor de gelo- De R.-K. Kerk is „in staat van concilie", zegt mgr. G. H. de Vet, bisschop van Breda ergens in een gesprek over het tweede Vaticaanse concilie, waarvoor hij ontving de schrijver van de rubriek „Stemmen uit de ker ken", ds. S. J. M. Hulsbergen en één onzer redacteuren. Om de kerk ook werke lijk „bij de tijd te hou den" zou zij in die toe stand moeten blijven, zo meent mgr. De Vet. In een openhartig interview heeft hij een bezonken oordeel gegeven over en kele facetten van dit concilie, dat hij slechts enkele maanden, nadat hij de bisschopswijding had ontvangen, ging bij wonen. Op 13 mei 1962 ontving hij de bisschops wijding. Daarvoor was hij van 1951 tot 1962 werkzaam in het be- Irijfsapostolaat. Gerar- dus Henricus de Vet werd 15 november 1917 te Gilze-Rijen geboren. Hij studeerde aan het klein en groot seminarie in het bisdom Breda en was van 19 augustus 1943 tot 10 september 1947 kapelaan te West- dorpe. Daarna werd hij kapelaan aan de kathe draal te Breda. Op zijn borst hangt een ivoren kruis in goud ge vat. Middenop het kruis is uitgesneden Petrus op het dak van Simon de leerlooier van Joppe, waar hij thuis lag. Daar onder ziet men de on reine dieren, die hij in zijn gezicht zag. Op de rechter- en linkerarm van het kruis zijn te vin den Cornelius en de zij nen en de mannen, die hij naar Joppe zocht. De bisschop heeft zich als lijfspreuk gekozen „Be schouw niet als onheilig, wat God rein heeft ver klaard". (Hand. 10 vs. 15). Er is zoveel onrein verklaard, dat God ge heiligd heeft. Hierbtj past nog de bijzonder heid, dat de vader van mgr. De Vet Simon Cor nells heette en leerlooier was. MGR. DE VET bij de tijd brengen De waarde, die hij voor zijn eigen kerk aan dit concilie hecht formuleert mgr. De Vet zó: „ik verwacht een werkelijke inwendige vernieuwing. Een diepere bezin ning op de heilswerkelijkheid, die in dit concilie een groot aantal aanzetten krijgt, zal de kerk innerlijk vernieuwen en „bij de tijd brengen". Ik bedoel daarmee, dat met behoud van de wezenlijke waarden, die de Kerk van Christus heeft gekregen, de kerk zich zal moeten plaatsen in een totaal ver anderde wereld. De kerk moet altijd in een bepaalde cultuur leven, maar zij mag er zich niet mee identificeren in die zin onder meer, dat bij de verschuiving van die cul tuur de kerk er toch aan blijft vasthouden". De bisschop van Breda meent, dat de R.-K. Kerk dit mogelijk toch wel te veel heeft gedaan. „Denk bijvoorbeeld aan de liturgie, die men ondoorzichtig noemt. Dat hiermee een diversiteit van bijvoorbeeld vormgeving gegeven is, ben ik mij bewust; de kerk zal zich thuis moeten voelen in andere culturen, zij zal zich moeten „aanpassen" waar dat mogelijk is. De kerk was toch wel te veel Gesprek over het concilielinks de bisschop van Breda, rechts ds. S. J. M. Hulsbergen. vigen, omdat de misviering aan doorzich tigheid zal winnen. Een groot deel zal in de volkstaal gebeuren". „De bijbel in onze kerk? Er komt een epistel- en evangelie cyclus, die meerdere jaren zal omvatten. Dus grote gedeelten van de H. Schrift zul len institutioneel in het geheel worden opge nomen. De brjbel krijgt beslist een reëler plaats bij ons". „Wat de invoering van de liturgievernieu wing betreft: deze zal eerst na half februari 1964 zijn. Men zal eerst afwachten, wat de paus als mogelijkheden opent. Met het Bel gisch episcopaat van het Vlaamse taalge bied werk het Nederlands r.-k. episcopaat nauw samen. De constitutie over de liturgie vraagt namelijk, dat bisschoppenconferen ties van één taalgebied zoveel mogelijk sa menwerken, om één uniforme vertaling in de volkstaal te krijgen". Waren de concilievaders het meermalen niet eens bij de behandeling van verschillen de schemata, traden er dikwijls aarzelingen op, bij de behandeling van het schema over het „oecumenisme" waren er minder aar zelingen dan in welk schema ook. „Het thema was veel te evenwichtig, veel te goed. Door de aula werd er maar weinig aan toe gevoegd. Men had er vrijwel niets dan lof voor. Dat deed eigenlijk wat vreemd aan tegenover de vele kritische uitlatingen bij de behandeling van andere schemata. Onder de concilievaders werd dan ook meermalen gezegd: „we kunnen er alleen maar over preken". De redevoeringen over dit schema in de aula hadden dan ook meermalen veel van een preek weg!" Mgr. De Vet glimlacht als hij dit zegt. Dat schema omvat, zoals bekend, drie hoofdstukken: het eerste over de beginselen van het katholiek oecume nisme, het tweede over de beoefening daar van en het derde hoofdstuk houdt zich be zig met de gescheiden christenen, met de oosterse kerken, en met de kerkgemeen schappen, die sinds de zestiende eeuw zijn ontstaan. „Veel vaders willen de term „oecumenisme" zonder meer niet graag ge bruiken, omdat er meerdere betekenissen aan kunnen worden gehecht. Zij spreken liever over het oecumenisme van de katho lieke kerk. Daaronder kan men niét ver staan een bij elkaar komen op basis van het democratisch princiep van de gelijkheid der denominaties. De katholieke kerk ziet zich zelf als voortzetting van de oude Catholica. In dit schema spreekt zij haar eerbied en waardering uit voor de vele wezenlijk christelijke beginselen en tradities die in de kerken en christelijke geloofsgemeenschap pen leven en die bij deze vaak in bepaalde aspecten een zuiverder uitdrukking hebben gekregen". In ditzelfde schema spreekt de R.-K. Kerk allereerst de hoop uit, dat de katholieke kerk zich innerlijk zal vernieuwen, door bekering, heiligheid van leven en gebed van haar leden; dat men tot een werkelijk men selijke relatie zal komen met de afgeschei den broeders en tot samenwerking met hen, waar het mogelijk is". Mgr. De Vet ver wacht overigens nog een aanzienlijke uit bouw van dit schema, omdat de concilie vaders nog hun amandementen zullen aan brengen. De oecumene moet je voor het grootste gedeelte aan de Heilige Geest over laten. Ik ben huiverig van de mode-oecu- mene. Men zal eerst één en ander rustig moeten bestuderen. Op sociaal gebied kun nen de kerken beslist wel samenwerken, maar in het strikt kerkelijke vlak nog niet. Wel zo'n herdenkingsdienst of kerstzang- dienst natuurlijk. Het is de vraag of de oecumenische beweging al rust op het ge wone kerkvolk. Daar moet het heen. Maar het is nog niet zover, geloof ik". Mgr. De Vet wijst in dit verband ook op het grote verschil in denken en in spiritualiteit van het protestantisme en het rooms-katholi- cisme. Dat oecumenisme was het onderwerp van een rede, die één van de leken op het con cilie hield bij de herdenking van het concilie van Trente. „De leken hadden een reële betekenis op het concilie", aldus de bisschop van Breda. En daarbij wijst hij op genoemde rede. De leken waren voorts aanwezig bij commissievergaderingen „over het leken- apostolaat", en „over de werkelijke tegen woordigheid van de kerk in de wereld van vandaag". Zij konden daar in de discussies gewoon als de bisschoppen-commissieleden het woord voeren. „Er zijn zeker veel zaken van beleidsvoorbereiding, waarbij de leek veel meer betrokken dient te worden dan vroeger en ik zou daar graag een institu tionele vorm voor vinden". Het bisdom Breda kent sinds kort een nieuwe blad, „Op bouw" geheten. „Met dit blad beoog ik allereerst een middel om leken binnen de beleidsvoorbereiding ten aanzien van zaken binnen de eigen kerk te betrekken", ver klaart mgr. De Vet. „Maar dit sluit in, dat juist voor bewustwording, de mogelijkheid wordt geopend dat leken de interkerkelijke contacten meer ter harte zullen gaan". Hadden ook vrouwelijke r.-k. leken niet een plaats moeten krijgen als toehoorder op het concilie? „Naar mijn mening wel. Ik denk hierbij echter nog speciaal ook aan de plaats voor de vertegenwoordigsters van de vrouwelijke religieuze congregaties. Ik ben van mening, dat de tijd rijp is en de nood zaak dringend om haar te betrekken bij die schemata, die onmiddellijk over hun religieus en kloosterlijk leven gaan". Wat de toekomstige zittingen van het Vaticaanse concilie betreft, merkt mgr. De Vet op, dat nog behandeld moeten worden de „Goddelijke openbaring", de ver houding episcopaat-primaat en de leer over de H. Maag Maria. Het eerste punt is on derwerp geweest van een gemengde com missie uit de commissie voor theologie en het secretariaat voor de eenheid. Het resul taat is nog niet teruggebracht op het con cilie. De verhouding primaat-episcopaat is, zoals bekend, in deze zitting ter sprake gekomen en zal met de nodige amende menten in de volgende zitting ter sprake komen. Ook de plaats van Maria in het schema „Over de Kerk". En wat het laat ste betreft: „ik verwacht geen afkondiging van een Mariadogma en deze verwachting is thans wel algemeen te noemen".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 15