IN STAAT VAN CONCILIE
Dimensies van
het kerstfeest
Feestvieren
Bisschop van Breda
zaterdagnummer
Zaterdag 21 dec. 1963
EN DE
DE WERELD is weer vol kerst
feest geraakt. Het is de vraag of
alles kerstfeest is, wat als zodanig
genoemd wordt. Evenals de pro
feten dat deden van de feesten van
Israël, zullen de predikers vanaf
de kansel deze vraag nu voorleg
gen aan hun gemeenteleden. In die
laatste tien dagen van het jaar,
wanneer de kerstdagen voor de
deur de deur staan en oud en
nieuw in zicht zijn, is het alsof de
dingen waarover wij ons wel eens
druk maken, ook de kerkelijke
vraagstukken en problemen, wat
op de achtergrond geraken. Het is
alsof het gewone leven eens even
gaat rusten. In het huiselijke en
zakelijke leven wordt in deze da
gen alles aan de kant gezet wat
wel even kan wachten.
En kerkelijk lijkt het wel alsof er geen
enkele tegenstelling meer is, nu
overal de klanken van de kerstzangdien
sten galmen en wij ze uit verschillende
steden van ons land als hemelse klan
ken kunnen opvangen via onze radio en
waar sprekers van allerei rangorde en
uit allerlei kerk gezamenlijk naast elk
aar staan. In deze tien dagen laten wij
het kerkelijk „bedrijf", waarmee wij ons
in deze rubriek bezighouden, ook even
rusten en gaan wij ons concentreren op
het blijvende en onvergankelijke van al
wat ook in het kerkelijk leven in bewe
ging is. En dan belanden we bij het
Evangelie, zoals het ons door de vier
evangelisten is overgeleverd, dé bron
der openbaring bij uitstek.
Wanneer we die vier evangeliën naast
elkaar leggen zien we, dat de evangelis
ten niet op dezelfde wijze spreken over
het grote gebeuren dat ons in deze da
gen bezighoudt, de geboorte van Chris
tus Jezus. In Lukas vinden we de meest
bekende verhalen, dat wat jaar in jaar
uit gelezen wordt wanneer het kerstfeest
is. Mattheiis begint zijn evangelie met
een geslachtsregister, nog al dor en
dood, waar we vanaf Abraham bij Jozef
belanden. Dit zal niet veel gelezen wor
den in deze dagen. Toch is het niet zo
dor en droog dat Kohlbrugge er een heel
boek over kon schrijven, een boek dat
bovendien nog zeer lezenswaard is en
waar we toch komer. in het hart van
het kerstevangelie. Verder vinden we
bij Mattheiis in het tweede hoofdstuk
de geschiedenis van de wijzen uit het
Oosten. Het gaat niet alleen om Israël
wanneer daar in Bethlehem iets is ge
schied, maar om alle volken die er op
de aardbodem wonen en als zodanig ver
schijnen die wijzen uit het Oosten als
hun vertegenwoordigers.
Bij Marcus vinden we helemaal niets
van de geboortegeschiedenis. Hij be
gint ineens met de prediking van Johan
nes de Doper, dus ongeveer dertig jaar
na het gebeurde in Bethlehem dat ons
op kerstfeest bezighoudt. En Johannes
ten slotte heeft
weer een gehee'
eigensoortig be
gin van zij
evangelie. Hij be
gint zelfs bij dt
schepping. „In
den beginne was het Woord en het
Woord was bij God. Dit was in den be
ginne bij God".
Dat ook dit begin van het evangelie van
Johannes volledig bij het kerstfeest be
hoort honoreren we ieder jaar wanneer
we zingen: „Het eeuwige Godswoord,
eeuwig licht des Vaders, zien wij gehuld
in het mens'lijk vlees". (Gez. 18). De
evangelisten spreken dus niet op dezelf
de wijze over het gebeuren dat ons op
het kerstfeest bezighoudt. Bij de een ligt
meer de nadruk op hetgeen nu reeds
werkelijkheid wordt, op het nieuwe be
gin waaruit wij voortaan mogen leven
en denken en hopen. „Uit Zijn volheid
hebben wij ontvangen, genade voor ge
nade". Hier is alles gericht op hetgeen
geschied is. God kwam tot deze wereld.
Hem te kennen is het eeuwige leven en
voor zover het een sterfelijk mens mo
gelijk is God te kennen, kunnen wij Hem
kennen in Christus Jezus. Bij de drie
eerste evangelisten vinden we reeds de
wijde horizon van de grote toekomst, de
ommekeer van alle dingen. In de ge
schiedenis van de wijzen uit het Oosten
hebben de eerste christenen de vervul
ling gezien van hetgeen er in psalm 72
geprofeteerd is.
Mogen „de konin
gen van Tarsis en
de kustlanden ge
schenken brengen,
de koningin van
Scheba eb Seba
hem schatting of
feren; mogen al
le koningen zich
voor hem neder-
buigen, alle volke
ren hem dienen".
(vs 10.11) Hier
vinden we de op
lossing waarom
van de wijzen uit
het Oosten door de
legende koningen zijn gemaakt, evenals
het feit dat op de afbeeldingen van het
gebeuren in Bethlehems stal steeds een
os en een ezel te vinden zijn, geen nieuw
testamentisch gegeven is, maar gehaald
uit de profetieën van Jesaja. (1:3). In
de kindermoord te Bethlehem vinden we
duidelijk motieven van de uiteindelijke
strijd tussen Christus en de Satan. Met
Christus is het koninkrijk Gods geko
men en de laatste tijd aangebroken. In
deze tijd leven we nu.
Zo vieren we van jaar tot jaar kerst
feest en gedenken wat is geschied.
Maar we zullen dat moeten zien (daar
toe nopen de evangeliën ons, die overal
vol zijn van het kerstgebeuren en zijn
gevolgen) in alle tijden omspannende di
mensies. De eerste en de laatste dingen
zijn er bij betrokken. Het gaat om die
Christus, die Het Woord is, door Wien
alle dingen gemaakt zijn en tegelijk is
Hij het dit nog eenmaal zal komen als
richter van het heelal.
Mensen zeggen wel eens dat het kerst
evangelie zulk een eenvoudig evangelie
is, veel eenvoudiger dan dat van Pasen
en Pinksteren. Zoals het kindeke in doe
ken gewikeld in de kribbe gelegen heeft,
zo hebben wij het kerstevangelie omwik
keld met allerlei dat voor ons de sfeer
van het kerstfeest is gaan uitmaken.
Het gaat echter niet om de doeken, maar
om het Kindeke. In wezen is het niet ge
makkelijker op het kerstfeest het evan
gelie te verkondigen en te horen, dan op
de andere christelijke feestdagen. Dat is
het wondere, het onbegrijpelijke, dat Hij,
Die alle tijden omspant en Die zal rege
ren wanneer er geen tijd meer zal zijn,
als een kindeke in de kribbe gelegen
heeft, in doeken gewikkeld. Wij voor ons
vinden het waarlijk niet zo gemakkelijk
om op het kerstfeest te moeten preken.
Dan kunnen wij nu eenmaal niet om
zeilen het lied van de engelen, dat tot
grondpatroon heeft gediend voor alle
kerstliederen die er nadien gedicht zijn,
het: Ere zij God in den hoge en vrede op
aarde bij mensen des welbehagens, zoals
de nieuwe vertaling het heeft. Het gaat
hier niet om vrede in de ziel of in het
gezin, maar om vrede op de aarde. Het
visioen van de profeten van het Oude
Testament, waarin het vrederijk ons
wordt geschilderd, behoort bij het kerst
feest. Wanneer wij dat van het kerst
feest los maken en tevreden zijn met on
ze kaarsjes en
stalletjes, hebben
,vij het kerst
feest gedenatu
reerd. Toen de
engelen zongen,
werd de aarde
geproclameerd tot het rijk van Gods
vrede. Hier wordt heiengebroken door
eigen groepje of kringetje, door eigen
kerkje of kerk.
De dimensies van God zijn altijd veel en
veel groter dan wij ons die kunnen in
denken. Het gaat om een wereld verlo
ren in schuld, voor wie Gods beloften
vervuld zijn. Wanneer wij geen oog heb
ben voor deze lengte en breedte, moeten
wij niet denken dat wij bij de kribbe van
Bethlehem kunnen verkeren.
Wij wensen al ons lezers een gezegend
kerstfeest en hopen dat zij, bij alle
schaduwen die over deze aarde vallen,
zich geroepen mogen weten om „samen
met alle heiligen in staat zijn te vatten
hoe groot de breedte en lengte en hoogte
en diepte is en te kennen de liefde van
Christus, die de kennis te boven gaat,
opdat gij vervuld wordt tot alle volheid
Gods". (Efez. 3 18.19).
H.
In de werkkamer komen traditie en
nieuwe zakelijkheid samen: aan de
wand hangen oude kaarten boven een
modern stalen bankstel. Ook in het
gesprek vallen die traditie en het
nieuwe te bespeuren. Het één is niet
los te maken van het andere. Het
woord „aanpassing" wordt dan ook
dikwijls uitgesproken. En de woorden
vernieuwing en verfrissing. Maar
steeds worden ze gekoppeld aan „het
behoud van de oude waarden", het
niet loslaten van het wezenlijke, van
het verworvene.
Het nieuwe daagt het oude uit, de ver
anderde wereld, de veranderende
wereld bevat een uitdaging voor de kerken.
Dat wil zeggen, dat de kerken zich moeten
bezinnen op hun plaats in die veranderde en
nog steeds veranderende wereld. De kerken
wordt verweten, dat ze niet dynamisch ge
noeg zijn in deze dynamische, in-
tens-levende tijd. Dat ze zich niet aanpas-
i
V
(Matth. 1 23).
Wanneer Jezus eens door een rijke jongeman aangesproken wordt met Goe-
de Meester", wijst Hij deze betiteling af. (Niemand is goed dan God alleen",
zo luidt Jezus' reactie (Mare. 10 18). Ongetwijfeld is Jezus Zelf de Goede
Meester. Hij is zelfs de enige-Goede-Meester (Matth. 23 :8). Jezus' bedoeling
ts echter, dat de jonge man, die het echte geluk, ja het eeuwige leven zoekt,
niet bij een goede Meester blijft staan, maar doorstoot tot op Gods wil ten
aanzien van wereld en mensen. Jezus is niet „een goede meester", ook niet
de goede Meester", losgedacht van God, Hij is God-Zelf in de gestal
te van een dienstknecht. Hij is Gods Zoon, die bezig is Zichzelf prijs te geven
ten behoeve van een verkeerde wereld. Zó, zó alleen is Hij de Goede Meester.
Wie in het contact met Jezus Christus voor God weet te staan, die mag niet
slechts „Goede Meester" zeggen, doch die kan ook niet anders. Ja, die zal
nóg hogere titels gebruiken om er de grote goede Rabbi mee aan te spreken,
te bezingen en te aanbidden (vgl. Joh. 20-28).
Wij gaan kerstfeest vieren. Dat kunnen we, praktisch gesproken, mét of zon
der het Kerstkind doen. Allerlei „kerst"-activiteiten wijzen er op, dat er veel
„feest" gevierd wordt zonder „Kerst" (z=Christus)Maar, het is ook mogelijk,
dat er wél feest gevierd wordt met het Kerstkind, doch met de instelling van
de rijke jongeman. We kunnen uitbreken in allerlei geweldig-klinkende of
ook tere aanduidingen ten aanzien van het Kerstkind (,JAef heilig Kinde-
kijn" enz.). Doch wanneer het ons niet te doen is om het vieren van Gods
nabijheid met de daaruit voortvloeiende consequenties, zegt de Heer tot ons:
„Waarom noemt gij Mij heilig Niemand is heilig dan God alleen".
God wil ons allen een vrolijk gezegend kerstfeest schenken. Hij staat klaar
met Zijn kostbaarste gave: Zichzelf in Zijn alles nieuwmakende zondaars
liefde; Zijn hart; Zijn Zoon, die de levende God-mét-ons is via kribbe en kruis.
Mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn" (Ps. 73 28), op het
kerstfeest en altijd weer.
P. A. L. BRINKMAN. SCHOONDIJKE.
sen. Het concilie is een antwoord op die
aantijging.
Met het tweede Vaticaanse concilie is de
Rooms-Katholieke Kerk de fase van be
zinning, van heroriëntering ingetreden. „De
R.-K. Kerk is in staat van paraatheid ge
bracht". Zo noemt mgr. G. H. de Vet, bis
schop van Breda het in een gesprek over
het Vaticaans concilie. „De kerk is in staat
van concilie". Er vindt een confrontatie
plaats van het oude en het nieuwe. Van de
traditie en de vernieuwing.
En het doel is, zoals paus Joannes XXIH
het noemde een „aggiornamento", een ver
nieuwing een verfrissing. „Het concilie zou
een plaats moeten geven aan de kerk in
deze tijd", aldus mgr. De Vet.
Maart 1962 werd mgr. De Vet bisschop van
Breda. Najaar 1962 begon het Vaticaans
concilie. „Toen het concilie begon had nie
mand concilie-ervaring: toen ik bisschop
werd, was er over inhoud en werkwijze
nog niet heel veel bekend. Ik dacht in die
dagen in elk geval niet, dat het zo'n boeien
de werkelijkheid zou worden als later is
gebleken". Een boeiende werkelijkheid,
door de contacten, met de mensen uit de
eigen kerk, met de gasten en waarnemers
van andere kerken. Vooral de contacten met
de collegae-bisschoppen hebben hem ge
troffen. „Achteraf moet je zeggen, dat wij
niet veel wisten over hetgeen er werkelijk
leefde in grote delen van de kerk. Je kende
uit persoonlijke contacten en uit literatuur
studie uiteraard wat er in theologische krin
gen en in de pastorale sector leefde bijvoor
beeld in Frankrijk, Duitsland, Italië en
Spanje, maar ik denk, dat bij velen van ons
een feitelijk kennen niet veel verder ging".
De bisschop wijst hier op de feitelijke com
municatie tussen de bisschoppen, die veel te
gering en het centralisme, dat te groot was.
Door het concilie is er binnen de R.-K.
Kerk een nieuwe dimensie van communi
catie, van verbondenheid, van solidariteit
ontstaan en die dimensie groeit verder. Hij
noemt als voorbeeld Zuid-Amerika, waar
van men wist dat het een gebied was met
enorme religieuze en pastorale problemen.
Op het concilie bleek, dat „Zuid-Amerika
in theologisch denken dicht bij ons stond".
Het ontdekken van deze werkelijkheden
vindt mgr. De Vet een uiterst boeiend as
pect van de conciliezittingen, evenals de
openheid, eerlijkheid en de onverbloemde
wijze, waarmee ieder voor zijn opinies uit
kwam. Er ontstond in Rome een reële com
municatie onderling. „Ergens kun je je
niet indenken hoe het 5 jaar geleden was",
peinst de bisschop van Breda. „Die reële
communicatie moet ook in de toekomst
worden gecontinueerd.
Er zou voor verschillende problemen een
bredere planning door zo'n communi
catie kunnen worden gemaakt. Neem bij
voorbeeld het strandpastoraat in Zeeland.
Daarvoor zou niet het bisdom Breda alleen
de verantwoordelijkheid moeten dragen, dat
zou samen met bijvoorbeeld Duitsland moe
ten gebeuren, omdat het strandpastoraat
voor de Duitse rooms-katholieken van we
zenlijke betekenis is".
De Afrikaanse concilievaders brachten een
Afrikaanse bisschoppenconferentie tot
stand. En zo vormden zich meer van deze
„continentale groeperingen". De Neder
landse bisschoppen hadden elke maandag
een bespreking met de Nederlandse missie
bisschoppen, hadden contacten met een
aantal bisschoppen in E.E.G.-verband.
Daarnaast was er het contact met de waar
nemers uit de andere kerken. Men ontmoet
te elkaar geregeld in het bijzonder op de
Foyer op de Piazza Navona, elke donder
dagmiddag. Veel bisschoppen van Neder
landse nationaliteit, conciliedeskundigen en
waarnemers kwamen daar bijeen.
Hadden de waarnemers ook werkelijk een
taak op het concilie? Mgr. De Vet is ervan
overtuigd. „De belangrijke taak van de
waarnemers was, naast het waarnemen, on
getwijfeld hun woord en opvatting naar
voren te brengen in velerlei gesprekken,
met name in het secretariaat voor de een
heid der christenen. Zij konden niet spre
ken op de algemene vergaderingen, maar
daarmee zou ik niet willen zeggen, dat
hun invloed niet groot is geweest".
De waarnemers zijn geconfronteerd op de
conciliezittingen met een eerlijk zoeken
naar de waarheid, met een eerlijke worste
ling om de waarheid, „zij zijn zó in de gele
genheid geweest om alles te volgen, dat er
voor hen geen menselijke zwakheden, die
in de Kerk van Christus leven, vreemd zijn
gebleven", zo meent mgr. De Vet.
„Het inzicht en het verlangen binnen de
R.-K. Kerk is gegroeid om dat wat ver
stard was of statisch, te vernieuwen. In
zoverre betekent dit concilie feitelijk en in
de sociaal-psychologische orde een „uitda
ging voor andere kerken" of liever een
„uitnodiging", aldus mgr. De Vet. „Eerder
een uitnodiging dan een uitdaging. Een
uitnodiging: laten ook de andere kerken
zich op dezelfde wijze bezinnen, zoals de
R.-K. Kerk dit doet. Geen uitdaging: je
daagt vrienden niet gauw uit". Dat is ook
de waarde, die hij aan dit concilie hecht
voor de andere kerken: „voor de andere
kerken verwacht ik een, aan weerszijden,
als ik het zo zeggen mag, dieper doordenken
van wat ons verenigt. De andere kerken
hebben de kans gehad en benut om de ka
tholieke kerk beter te leren kennen. Of dat
dan nodig was? Je kunt toch niet van
elkaar houden als je elkaar niet kent? De
kerken hebben de periode van wantrouwen
en achterdocht achter zich, we zijn op weg
naar vertrouwen en begrip".
latijns, westers vanuit een bepaalde cul
tuurperiode". Daarom verwacht mgr. De
Vet dat theologie en pastoraal (in de ruim
ste zin) door het tweede Vaticaanse concilie
in een stroomversnelling zullen komen. Hij
verwacht een grote opbloei van denken en
werken die voor de toekomst uitermate
boeiend, maar voor het beleid ook zeer
moeilijk zal zijn.
„Er zal geen één concilie zo snel verouderd
zijn als dit", voegt hij eraan toe. Juist om
dat dit concilie de kerk een plaats in deze
tijd wil geven. En die tijd is aan verande
ringen onderhevig. Daarom ook moet men,
zo meent hij, detailvragen van het concilie
verwijderd houden. De R.-K. Kerk zou in
staat van concilie moeten blijven en daarbij
is de communicatie van veel belang.
Vragen, die vooral de reformatorische ker
ken interesseren zijn er uiteraard legio
ter sprake gekomen op dit concilie. Twee
van zulke zaken ziet mgr. De Vet in het
schema „Over de bronnen der openbaring"
en in het schema „De Ecclesia" (over de
kerk), waarin o.m. sprake is van het „volk
Gods". Bij het eerstgenoemde schema gin
gen de discussies over het feit, aldus mgr.
De Vet, of er sprake moet zijn van één bron
van openbaring (Christus-zelf) of over
een duplex fons, over twee bronnen: die
van de Schrift en die van de traditie. „Ik
ben ervan overtuigd, dat als het schema
terugkomt daarin Christus als enige bron
zal worden genoemd. Dat begrip wordt uit
gezuiverd".
In het schema „De Ecclesia", waar over het
„volk Gods" wordt gesproken gingen de
discussies over het feit of de R.-K. Kerk het
volk Gods gelijk stelt met de kerk of dat
zij leert dat het volk Gods buiten de R.-K.
Kerk uitgaat en of de kerk dan ook dien
overeenkomstig handelt.
„Ik ben ontzettend blij met de leer over
het volk Gods" aldus mgr. De Vet. De leer
van „het volk Gods" stelt het principe van
gelijkheid en solidariteit in de kerk. Aller
eerst of men ambtsdrager is of niet is
men lid van het volk Gods. Hierop steunt
het ambt, maar ook de theologie over de
leek. Die leer van het volk Gods is één van
twee dogmatische reflexies, die mgr. De
Vet belangrijk acht. De andere is de colle
gialiteit der bisschoppen.
Twee schemata zijn nu afgekondigd: dat
over de communicatiemiddelen en dat
over de liturgie. „Het schema over de litur
gie is een belangrijk schema geworden",
zegt mgr. De Vet. „Het concilie was zich
ervan bewust, dat een volledige deelname
van de gelovigen niet mogelijk zou zijn zon
der een uitzuivering en aanpassing. De
nieuwe constitutie geeft daarom opdracht
voor een grondige herziening van de litur
gische boeken en de invoering van belang
rijke wijzigingen. Wij hopen, dat door deze
liturgievernieuwing de liturgie meer en
beter beleefbaar zal worden voor de gelo-
De R.-K. Kerk is „in
staat van concilie",
zegt mgr. G. H. de
Vet, bisschop van
Breda ergens in een
gesprek over het
tweede Vaticaanse
concilie, waarvoor hij
ontving de schrijver
van de rubriek
„Stemmen uit de ker
ken", ds. S. J. M.
Hulsbergen en één
onzer redacteuren.
Om de kerk ook werke
lijk „bij de tijd te hou
den" zou zij in die toe
stand moeten blijven, zo
meent mgr. De Vet. In
een openhartig interview
heeft hij een bezonken
oordeel gegeven over en
kele facetten van dit
concilie, dat hij slechts
enkele maanden, nadat
hij de bisschopswijding
had ontvangen, ging bij
wonen. Op 13 mei 1962
ontving hij de bisschops
wijding. Daarvoor was
hij van 1951 tot 1962
werkzaam in het be-
Irijfsapostolaat. Gerar-
dus Henricus de Vet
werd 15 november 1917
te Gilze-Rijen geboren.
Hij studeerde aan het
klein en groot seminarie
in het bisdom Breda en
was van 19 augustus
1943 tot 10 september
1947 kapelaan te West-
dorpe. Daarna werd hij
kapelaan aan de kathe
draal te Breda.
Op zijn borst hangt een
ivoren kruis in goud ge
vat. Middenop het kruis
is uitgesneden Petrus op
het dak van Simon de
leerlooier van Joppe,
waar hij thuis lag. Daar
onder ziet men de on
reine dieren, die hij in
zijn gezicht zag. Op de
rechter- en linkerarm
van het kruis zijn te vin
den Cornelius en de zij
nen en de mannen, die
hij naar Joppe zocht. De
bisschop heeft zich als
lijfspreuk gekozen „Be
schouw niet als onheilig,
wat God rein heeft ver
klaard". (Hand. 10 vs.
15). Er is zoveel onrein
verklaard, dat God ge
heiligd heeft. Hierbtj
past nog de bijzonder
heid, dat de vader van
mgr. De Vet Simon Cor
nells heette en leerlooier
was.
MGR. DE VET
bij de tijd brengen
De waarde, die hij voor zijn eigen kerk
aan dit concilie hecht formuleert mgr.
De Vet zó: „ik verwacht een werkelijke
inwendige vernieuwing. Een diepere bezin
ning op de heilswerkelijkheid, die in dit
concilie een groot aantal aanzetten krijgt,
zal de kerk innerlijk vernieuwen en „bij de
tijd brengen". Ik bedoel daarmee, dat met
behoud van de wezenlijke waarden, die de
Kerk van Christus heeft gekregen, de kerk
zich zal moeten plaatsen in een totaal ver
anderde wereld. De kerk moet altijd in een
bepaalde cultuur leven, maar zij mag er
zich niet mee identificeren in die zin onder
meer, dat bij de verschuiving van die cul
tuur de kerk er toch aan blijft vasthouden".
De bisschop van Breda meent, dat de R.-K.
Kerk dit mogelijk toch wel te veel heeft
gedaan. „Denk bijvoorbeeld aan de liturgie,
die men ondoorzichtig noemt. Dat hiermee
een diversiteit van bijvoorbeeld vormgeving
gegeven is, ben ik mij bewust; de kerk zal
zich thuis moeten voelen in andere culturen,
zij zal zich moeten „aanpassen" waar dat
mogelijk is. De kerk was toch wel te veel
Gesprek over het concilielinks
de bisschop van Breda, rechts
ds. S. J. M. Hulsbergen.
vigen, omdat de misviering aan doorzich
tigheid zal winnen. Een groot deel zal in de
volkstaal gebeuren". „De bijbel in onze
kerk? Er komt een epistel- en evangelie
cyclus, die meerdere jaren zal omvatten.
Dus grote gedeelten van de H. Schrift zul
len institutioneel in het geheel worden opge
nomen. De brjbel krijgt beslist een reëler
plaats bij ons".
„Wat de invoering van de liturgievernieu
wing betreft: deze zal eerst na half februari
1964 zijn. Men zal eerst afwachten, wat de
paus als mogelijkheden opent. Met het Bel
gisch episcopaat van het Vlaamse taalge
bied werk het Nederlands r.-k. episcopaat
nauw samen. De constitutie over de liturgie
vraagt namelijk, dat bisschoppenconferen
ties van één taalgebied zoveel mogelijk sa
menwerken, om één uniforme vertaling in
de volkstaal te krijgen".
Waren de concilievaders het meermalen
niet eens bij de behandeling van verschillen
de schemata, traden er dikwijls aarzelingen
op, bij de behandeling van het schema over
het „oecumenisme" waren er minder aar
zelingen dan in welk schema ook. „Het
thema was veel te evenwichtig, veel te goed.
Door de aula werd er maar weinig aan toe
gevoegd. Men had er vrijwel niets dan lof
voor. Dat deed eigenlijk wat vreemd aan
tegenover de vele kritische uitlatingen bij
de behandeling van andere schemata. Onder
de concilievaders werd dan ook meermalen
gezegd: „we kunnen er alleen maar over
preken". De redevoeringen over dit schema
in de aula hadden dan ook meermalen veel
van een preek weg!" Mgr. De Vet glimlacht
als hij dit zegt. Dat schema omvat, zoals
bekend, drie hoofdstukken: het eerste over
de beginselen van het katholiek oecume
nisme, het tweede over de beoefening daar
van en het derde hoofdstuk houdt zich be
zig met de gescheiden christenen, met de
oosterse kerken, en met de kerkgemeen
schappen, die sinds de zestiende eeuw zijn
ontstaan. „Veel vaders willen de term
„oecumenisme" zonder meer niet graag ge
bruiken, omdat er meerdere betekenissen
aan kunnen worden gehecht. Zij spreken
liever over het oecumenisme van de katho
lieke kerk. Daaronder kan men niét ver
staan een bij elkaar komen op basis van het
democratisch princiep van de gelijkheid der
denominaties. De katholieke kerk ziet zich
zelf als voortzetting van de oude Catholica.
In dit schema spreekt zij haar eerbied en
waardering uit voor de vele wezenlijk
christelijke beginselen en tradities die in de
kerken en christelijke geloofsgemeenschap
pen leven en die bij deze vaak in bepaalde
aspecten een zuiverder uitdrukking hebben
gekregen".
In ditzelfde schema spreekt de R.-K. Kerk
allereerst de hoop uit, dat de katholieke
kerk zich innerlijk zal vernieuwen, door
bekering, heiligheid van leven en gebed van
haar leden; dat men tot een werkelijk men
selijke relatie zal komen met de afgeschei
den broeders en tot samenwerking met hen,
waar het mogelijk is". Mgr. De Vet ver
wacht overigens nog een aanzienlijke uit
bouw van dit schema, omdat de concilie
vaders nog hun amandementen zullen aan
brengen.
De oecumene moet je voor het grootste
gedeelte aan de Heilige Geest over
laten. Ik ben huiverig van de mode-oecu-
mene. Men zal eerst één en ander rustig
moeten bestuderen. Op sociaal gebied kun
nen de kerken beslist wel samenwerken,
maar in het strikt kerkelijke vlak nog niet.
Wel zo'n herdenkingsdienst of kerstzang-
dienst natuurlijk. Het is de vraag of de
oecumenische beweging al rust op het ge
wone kerkvolk. Daar moet het heen. Maar
het is nog niet zover, geloof ik". Mgr. De
Vet wijst in dit verband ook op het grote
verschil in denken en in spiritualiteit van
het protestantisme en het rooms-katholi-
cisme.
Dat oecumenisme was het onderwerp van
een rede, die één van de leken op het con
cilie hield bij de herdenking van het concilie
van Trente. „De leken hadden een reële
betekenis op het concilie", aldus de bisschop
van Breda. En daarbij wijst hij op genoemde
rede. De leken waren voorts aanwezig bij
commissievergaderingen „over het leken-
apostolaat", en „over de werkelijke tegen
woordigheid van de kerk in de wereld van
vandaag". Zij konden daar in de discussies
gewoon als de bisschoppen-commissieleden
het woord voeren. „Er zijn zeker veel zaken
van beleidsvoorbereiding, waarbij de leek
veel meer betrokken dient te worden dan
vroeger en ik zou daar graag een institu
tionele vorm voor vinden". Het bisdom
Breda kent sinds kort een nieuwe blad, „Op
bouw" geheten. „Met dit blad beoog ik
allereerst een middel om leken binnen de
beleidsvoorbereiding ten aanzien van zaken
binnen de eigen kerk te betrekken", ver
klaart mgr. De Vet. „Maar dit sluit in, dat
juist voor bewustwording, de mogelijkheid
wordt geopend dat leken de interkerkelijke
contacten meer ter harte zullen gaan".
Hadden ook vrouwelijke r.-k. leken niet een
plaats moeten krijgen als toehoorder op het
concilie? „Naar mijn mening wel. Ik denk
hierbij echter nog speciaal ook aan de
plaats voor de vertegenwoordigsters van de
vrouwelijke religieuze congregaties. Ik ben
van mening, dat de tijd rijp is en de nood
zaak dringend om haar te betrekken bij
die schemata, die onmiddellijk over hun
religieus en kloosterlijk leven gaan".
Wat de toekomstige zittingen van het
Vaticaanse concilie betreft, merkt
mgr. De Vet op, dat nog behandeld moeten
worden de „Goddelijke openbaring", de ver
houding episcopaat-primaat en de leer over
de H. Maag Maria. Het eerste punt is on
derwerp geweest van een gemengde com
missie uit de commissie voor theologie en
het secretariaat voor de eenheid. Het resul
taat is nog niet teruggebracht op het con
cilie. De verhouding primaat-episcopaat is,
zoals bekend, in deze zitting ter sprake
gekomen en zal met de nodige amende
menten in de volgende zitting ter sprake
komen. Ook de plaats van Maria in het
schema „Over de Kerk". En wat het laat
ste betreft: „ik verwacht geen afkondiging
van een Mariadogma en deze verwachting
is thans wel algemeen te noemen".