DE GIJSBREGHT: TONEELTRADITIE Schat aan poezie ■MHJÜ I— Gejuich voor Haanstra's „Alleman" mmë HGI MSB! :aterdagnummer Letterkundige kroniek door HANS WARREN Zaterdag 21 dec. 1963 ..v EEN WARE schat aan poëzie, in de vorm van Verzamelde Gedichten van grote dichters van het Nederlandse taalgebied kwam dezer dagen van de pers. Alleerst noemen we een uitgave waar wij reikhalzend naar uit heb ben gezien en die stellig bovenaan op het verlanglijstje van menige poëzie- minnaar zal staan: de „Verzamelde Gedichten" van Gerrit Achterberg, keurig uitgegeven in een dundrukedi tie van op de kop af 1000 pagina's. In januari (de 17de) zal het weer al twee jaar geleden zijn dat Achterberg stierf, nog geen 57 jaar oud. Zijn tal rijke bundels, van 1931 af („Af vaart") verschenen (de publikatie, samen met Arie J. Dekker uit 1925, „De zangen van twee twintigers" wordt niet als zijn officiële debuut beschouwd) werden tijdens zijn leven reeds verzameld in een viertal dikke bundels „Cryptogamen", genummerd 1 tot en met 4. Aan deze nieuwe ver zamelbundel werden bovendien nog toegevoegd de bundel „Vergeetboek" en drie ongebundelde verzen: „Criti- sche Massa", „Fall-out" (een nieuwe versie van „Vrijgezel" en „Kaïn") en „Anti-Materie", het laatste voltooide gedicht dat in zijn nalatenschap werd aangetroffen. Er is mogelijk geen moderne dichter in ons land, waarover zoveel geschreven is, als Achterberg. Algemeen wordt hij be schouwd als een der allergrootsten. Door al dit commentaar, lijkt hij vaak veel ge compliceerder dan hij in werkelijkheid is: hem lezend en herlezend, vindt men een helderheid en eenheid, een eenvoud ook, die commentaar eigenlijk goeddeels overbodig maakt. James Brockway, die enkele van zijn verzen fijnzinnig in het Engels ver taalde, heeft o.i. het duidelijkste over Ach- terbergs dichtkunst geschreven: „Ik geloof dat men haar zwijgend moet ervaren, ieder voor zich: zonder uitleg, zonder discussie, en vooral zonder intellectueel geredeneer. Niet omdat deze poëzie heilig is, niet om dat zij feilloos is, maar omdat Gerrit Ach terberg langs die wegen nergens te vinden is". Zo is het. Uit dit dikke boek (méér nog, mogelijk, dan uit de talrijke losse bun dels) komt ons een onverdeelde persoon lijkheid tegemoet, een man, wortelend in de aarde doch reikend tot in de kosmos. Een dichter pur sang (hij heeft, voor zover we weten, nooit proza geschreven) die zijn leven lang eigenlijk één thema heeft ge varieerd: het eeuwige geheim van het le ven en van de dood en hun onderlinge re latie. Men kan daar talloze theorieën en systemen aan vasthaken, doch men komt daar Achterberg niet nader door. Het raad sel blijft, gelukkig. Wel niemand die ooit zal kunnen zeggen: nu begrijp ik alles, nu is alles verklaard en uitgelegd. Het zou de dood van de poëzie zijn. Levend in deze „Verzamelde Gedichten" openen zich tel- GERRIT ACHTERBERG kens nieuwe verschieten. Bundels die we bij het verschijnen niet onverdeeld waarde ren konden, als „Spel van de wilde jacht" en „Vergeetboek" krijgen in dit afgeronde geheel hun eigen, betekenisvolle plaats. Al wie ooit verdwaalde in het ondoorzich tige woud van Achterbergcommentaar: deze „Verzamelde Gedichten" zijn in hun zuivere directheid de lichtende weg naar Achterbergs waarheid. Als een van zijn zeer typische verzen citeren we: TABLEAU MOURANT Ik sta met U in scène. Wij kunnen niet verdwijnen, want één van ons is dood en houdt den ander groot. Deze toneelgordijnen zijn eeuwig avondrood. De zon is blijven schijnen. De bomen worden hoog. Hoe zouden wij verkleinen, als één van ons bewoog. Evenmin als Achterberg, is M. Nijhoff oud geworden. Hij stierf in 1953, 59 jaar oud. Zijn Verzamelde Werken zijn inmiddels verschenen, en het eerste deel daarvan, de „Verzamelde Gedichten", kwam thans uit in tweede druk, verzorgd door Gerrit Kamp huis. Dit boek bevat naast de vrij schaarse bundels lyrisch werk (Nijhoff heeft heel wat minder poëzie geschreven dan Achter berg, het boek beslaat met verantwoording, bibliografie, enz. 576 blz.) alle spelen, ge legenheidsstukken e.d. Wij citeren als een heel typisch Nijhoffvers: DE WOLKEN Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag Lang-uit met moeder in de warme hei, De wolken schoven boven ons voorbij En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag. En ik riep: Scandinavië, en: eenden, Daar gaat een dame, schapen met een herder - De wond'ren werden woord en dreven verder, Maar 'k zag dat moeder met een glimlach weende. Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek, Ofschoon de hemel vol van wolken hing, Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde ding Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek. - Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide En wijst me wat hij in de wolken ziet, Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet De verre wolken waarom moeder schreide - Daar we destijds deze uitgave uitvoerig bespraken ter gelegenheid van het ver schijnen van de eerste druk, menen we nu te mogen volstaan met de vermelding van deze onveranderde, goedkopere herdruk die het ook als paperback op prima papier uit stekend doet. Al hebben we eigenlijk een broertje dood aan fotografische herdruk ken, ze hebben iets doods en onpersoon lijks. Dat geldt wel speciaal voor een toch zo kostelijke uitgave als de tweede druk (fotografische herdruk) van het Verza meld Werk, poëzie I en II (in twee delen) van Paul van Ostayen (18961928). Leg dit „Bezette Stad" eens naast de oorspron kelijke uitgave en ge ziet pas recht met welk een armzalig surrogaat we het nu, veertig jaar later en met onze vervolmaak te technieken, moeten stellen. Daar staat weliswaar tegenover dat we nu voor twin tig gulden van heden het complete poëti sche oeuvre van Van Ostayen kunnen aan schaffen, maar toch. Nimmer kan zo een fotografische herdruk de verrukking bren gen van een origineel; het is een afglans, een reproduktie. Tant mieux of tant pis, we weten het echt niet, voor wie hiervoor ongevoelig is. Paul van Ostayen blijft voor ons altijd, met Karei van de Woestijne (bien étonnés) de meest intrigerende Vlaamse dichter van deze eeuw. Ruim veertig jaar geleden schreef hij dingen die nu nog voor hypermodern door zouden kunnen gaan. Hij is een der weinig Europeërs die Neder lands schreven. En toen die Europeër zich over zijn Vlaamse provincie boog, te gen het einde van zijn korte meteorenleven, ontstonden verzen die tot de schoonste van deze eeuw behoren: AVONDGELUIDEN. Er moeten witte hoeven achter de zoom staan van de blauwe velden langs de maan 's avonds hoort gij aan de verre steenwegen paardehoeven dan hoort gij alles stille waan van verre maanfonteinen zijpelt plots water -gij hoort plots het zijpelen van avondlik water de paarden drinken haastig en hinneken dan hoort men weer hun draven stalwaarts. Ten slotte noemen we de vierde druk, als dubbele Meulenhoff-Editie E 30/31 ver schenen, van Victor van Vrieslands „Spie gel van de Nederlandse Poëzie 11001900", het eerste deel dus van het vermaarde drie delige standaardwerk, nu als heel netjes verzorgde paperback van bijna 1000 blad zijden op fraai dundrukpapier uitgegeven. Het is een ongewijzigde herdruk van de derde druk, een ware schatkamer aan Nederlandse poëzie van de oudste tijden af tot en met Boutens en Karei van de Woe stijne. Gelukkig zijn de oude spellingen behouden in deze zeer aanbevolen uitgave. Gerrit Achterberg: Verzamelde Gedichten, Querido, Amsterdam. Martinus Nijhoff: Verzamelde Gedichten, 2e druk, Bert Bakker/Daamen, Den Haag. Paul van Ostayen: Verzameld Werk, Poë zie X en II, 2e druk, Bert Bakker/Daamen, Den Haag. Victor van Vriesland: Spiegel van dc Ne derlandse Poëzie 11001900. 4e druk, J. M. Meulenhoff, Amsterdam. Vondels „Gijsbreght van Aemstel, d'Ondergang van zijn stad en zijn ballingschap" is in feite een kerstspel. Zo had Vondel het bedoeld. In eerste instantie was het een stuk om de nieuv^ gebouwde schouwburg in Am sterdam mee te openen. Dat gebeurde in 1Ó37. De regenten van de nieuwe stenen schouwburg, de oude was van hout, vroegen de dichter een openings, stuk te schrijven. Vondei ging nu zoe ken naar een geschikt onderwerp, dat zoals hij aan Hugo de Groot schreef: „deze stad en burgerije moght be haegen: waerom wy voor onze stoffe uitkoozen de jammerlijcke verwoesting van Aemstelredam, en ballingschap van Gijsbreght van Aemstel, doen- maeis heer der zelve stede". Omdat de inwijding van de schouw burg op Kerstmis zou vallen, wilde Vondel er ook een kerstspel van maken. Maar alras kwamen er moeilijkheden. Op de een of andere manier hebben de predikanten in Amsterdam het stuk gelezen en zij stootten zich aan de kerstscène in de Gijsbrecht, waarin hij zoals zij zeiden „de Roomsche kerkze den, naar eisch der tijd, daarin ten toon stelde". De regenten van de schouwburg stoorden zich niet aan die predikanten, maar de burgemeesters wel. Zo kwam het, dat het stuk acht dagen werd uitgesteld en pas op 3 ja nuari 1638 werd gespeeld. Vandaar dus de traditie om het stuk aan het begin van het nieuwe jaar te spelen. Er wordt de laatste tijd nogal eens gesproken over de Gijsbreght als traditie. Regisseur Hans Bentz van den Berg heeft er wel oog voor. „Als het maar geen gewoonte wordt", zegt hij, „want dat is tegen het levende element in ons vak, maar zoals het nu gaat, waarom zouden we het dan niet doorzetten. Misschien eens een ander toneelstuk van Vondel. Het is natuurlijk wel zo, dat als er geen regis seur meer te vinden is om de Gijsbreght op een andere manier aan te pakken, we er mee moeten stoppen". De menin gen over wel of geen Gijsbreght lopen in ieder geval uiteen. Tegenstanders zijn G. K. van het Reve, letterkundige (Gijs breght van Aemstel is een declamato- rium van een groot dichter, maar geen toneelstuk), Dick Holthaus, couturier (U mag hem van mij rustig weglaten, of tot enkele dagen beperken), Rudolf Escher, componist (de Gijsbreght kan me gestolen worden) en Gerrit Kouwe- naar, letterkundige (berust op buiten- artistieke sentimentsgronden). Voorstan ders zijn dr. Victor E. van Vriesland, letterkundige (waardevol bezit van ge neratie op generatie), Anton van Duin kerken, hoogleraar en letterkundige (voortreffelijke vormgeving), Ank van der Moer, actrice (voor acteurs en actri ces grote eer de Gijsbreght te spelen) en Ben Albach, toneelhistoricus (de grote toeloop van het publiek is een duidelijk antwoord). Maar ondanks de tegenstanders zullen de voorstellingen van het nieuwe jaar weer goed bezocht worden, voorstellin gen ditmaal met in de hoofdrollen El len Vogel en Johan Schmitz. Het lag in de bedoeling, dat Ank van der Moer en Hans Bentz van den Berg deze rollen zouden spelen, maar op doktersadvies doet Hans Bentz van den Berg het een tijdje rustiger aan. Johan Schmitz, die nu bij het Nieuw Rotterdams Toneel werkt, werd bereid verklaard de rol over te nemen. Omdat hij altijd samen met Ellen Vogel de Gijsbreght heeft ge speeld, zal zij de rol van Ank van der Moer overnemen. Zij zijn de hedendaag se vertolkers van rollen, die al sinds eeuwen door het puikje van de Neder landse toneelspelers wordt gespeeld. Wie bij de éérste opvoering de be langrijkste rollen hebben gespeeld is onbekend. De toneelspelers van die dagen waren meestal rederijkers, die naast het toneelspelen nog een ander beroep hadden. Vermoedelijk is de eer ste Gijsbreght Thomas de Keyzer ge weest met als Badeloch Pieter de Bray, want het was in die tijd gewoon, dat een man de vrouwenrol vertolkte. Pas op 31 januari 1656, toen de schouwburg na een pestepedemie werd heropend, treedt de eerste vrouwelijke Badeloch op. Het is Adriana Noseman-van den Bergh. Zij is vermoedelijk onze eerste Nederlandse toneelspeelster. Latere be kende Gijsbreghts zijn C. J. Roodbol, Louis Veltman, Ko van Dijk sr.? Willem Royaards, Eduard Verkade, Albert van Dalsum en Paul Huf. Nu zal het schouwburgpubliek in stille aandacht luisteren naar Johan Schmitz als hij met bittere stem zegt: „Doch Haarlem draagt met recht de grootste schuld van allen, dat om zijn voordeel wrokt, en wenst, mijn sterke wallen te slechten tot de grond, in schijn van 's graven zaak". Ih de 17e eeuw ontlokten deze zinnen echter heel wat commentaar, want men zat in die tijd niet zo rustig in de schouwburg. Men wenste persoon lijk bij het stuk betrokken te worden en veldslagen in de zaal, waren dan ook niet van de lucht. Daar tussendoor pro beerden venters luidkeels hun waren aan de man te brengen. De schouwburg waarin de Gijsbreght ten doop werd gehouden, was gebouwd door Jacob van Campen naar het voor beeld van de Italiaan Palladio. Het to neel was vrij diep. In het midden stond een troon met blauw fluweel en goud leer bekleed. Tot voor aan het toneel liep een wand met zuilen. Daarboven was een gaanderij, waar plaats was voor de reien. Een erg realistisch decor was dat niet, evenmin de kostuums die 13e-eeuws wa ren. Pas aan het eind van de 19e eeuw kwam men tot het besef, dat Gijsbreght toch zeker niet met gepoederde pruik rondliep. Ook de decors werden natuur getrouwer. Wat dat betreft is men de laatste jaren meer naar de 17e-eeuwse decors toegegaan. Zij geven in ieder ge val geen beeld van een 13e-eeuwse stad. Maar dat is ook niet nodig. Wim Ves- seur, de huidige decorontwerper voor de Gijsbreght noemt het een „moderne in terpretatie van vroeg-middeleeuws". „Zo sober als de rijkdom van Vondels tekst het toelaat en dan zonder orna menten", zegt hij. „Die ornamenten kun je veilig aan het vers overlaten, want tegen de pracht van die taal mag en kan een decorontwerper niet concurreren". De regie van Hans Bentz van den Berg, vorige week geëindigd met Op Hoop van Zegen, zal evenals het decor sober zijn in opzet. Men moet dit jaar geen opzienbarende dingen ver wachten. want de Gijsbreght van 1964 zal dezelfde zijn als die van 1963. Toch zullen velen weer naar de schouwburg gaan om te gaan kijken naar dit stuk over een man, die tegen de aardse vij and vocht zolang hij kon, maar die in de kerstnacht ootmoedig het hoofd boog voor God. Al gebeurt dit dan ook aan het begin van het nieuwe jaar. Boven: scènefoio met Hans Bentz van den Berg en Ank van der Moer; links: Vosmeer de Spie zoals hij omstreeks 1780 gevan kelijk voor Gijsbreght werd ge voerd. Nederland heeft zijn spiegel. Het is de film „Alleman" van Bert Haanstra. Vandaag loopt hij in negentien bio scopen, over het hele land verspreid. In het Amsterdamse Alhambra-theater was deze week de feestelijke voor première. Met recht feestelijk, want na afloop is Bert Haanstra zeker tien mi nuten toegejuicht. Men kent de voorgeschiedenis. Met de geheime camera is Bert Haanstra er twee jaar lang op uitgetrokken om de Nederlanders te filmen. Hij heeft 45 km filmopnamen thuis. In zijn film, wel ke anderhalf uur duurt, heeft hij er 2% km van gebruikt. Het lijkt een teveel. Normaal wordt een op vijf a een op tien gebruikt. Collega's zeiden al maanden geleden: „Die Haanstra doet maar". Maar Haanstra moest zo doen, want hij wilde het echte Nederland in zijn film vastleggen en het echte Nederland be staat uit details die uit de grote hoop van ons samenleven geselecteerd moe ten worden. Het is een benadering via een omweg. Bert Haanstra filmde niet de fabrieken en de landbouw, de sociale voorzienin gen, de politieke partijen. Het zal hem kwalijk worden genomen dat hij al deze aspecten van Nederland voorbij is ge gaan. Evenmin filmde hij de opening van de Staten-Generaal op prinsjesdag. Maar wel de koninklijke familie, pose rend voor een staatsiefoto. De fotograaf zegt: „Hare Majesteit kijkt altijd zo ernstig". Hare Majesteit schikt op naast haar gemaal en geeft hem een knip oog. De prinsessen giechelen. De konin gin gaat rechtop zitten en vraagt: „Is het zo goed?" Een huiselijk tafereel. Een huiselijke koninklijke familie. Een koninklijke familie als alleen in Holland kan voortkomen. Een ander detail: we zijn zo kuis. Op het strand kleden we ons om onder handdoeken. Dat is een heel gefrunnik. Je kan er bij omvallen als je op een been moet staan om je zwembroek om je andere been te frie melen. Nog een ander detail. Nederland is het land waar de hele familie het ijs op gaat. De kinderen leren het schaatsen met vallen en opstaan. Deftige dames draaien hand in hand deftige rondjes. Een eenzame rijder op noren zwerft over de vlakten van het meer. En op de veemarkt kauwen alle vee handelaren op een sigaar. Details die samen een portret van Hol land vormen Of beter gezegd: een por tret. Het portret van Bert Haanstra. Hij heeft de tijd tegen. De Jonge gar de, nog op of nauwelijks van de film-academie, schrijft inhaar tijd schrift „Skoop" moord en brand over alle films die over het water gaan en over de Deltawerken en over de mo lens. „Weg met de Hollandse film". En zelfs in de motivering van de staats- filmprijs van 1963, de hoogste filmonder scheiding te lande wordt hard en duide- delijk gezegd: „Weg met dat traditione le Hollands in de Hollandse film". Vandaar dat de prijs naar Charles Hu- genot van der Linden ging voor „Big city blues", een film over een kinderver krachter. Dit aldus gesteld is niet helemaal eerlijk, want „Big city blues" is verbazend knap gefilmd. Maar waarom te hoop lo pen tegen het typisch Hollandse in de Nederlandse film. In die van Herman van der Horst, in die van Bert Haan stra. Toegegeven. Bert Haanstra is geen Ed van der Elsken, of Jan Vrijman, die de reële camera hanteren en die dan tevens de zelfkant van het leven zien, althans de buitenissigheden, het liefst bij voorkeur. De vrijgezellen, de alcoho listen, Karei Appel," de publieke vrou wen, de verrotte woonruimten van Am sterdam. Bert Haanstra is een mild man. Hij ziet de milde dingen van het dagelijkse le ven. Hij filmt de meisjes die in het wa renhuis hun trouwjapon passen „en de man zal zijn pak wel huren", aldus het ironische commentaar van Simon Car- miggelt, die de film van tekst heeft voorzien en deze tekst ook zelf uit spreekt. Bert Haanstra filmt vervolgens de pas getrouwde paartjes die zich laten foto graferen in het park, omdat dat zo idyllisch is. He park, waar een paartje zit te vrijen en oude mannetjes zitten te dammen. „Alleman" is een film die in de eerste plaats vertedert. De schrijnende kanten van ons samenleven vermijdt ze. In één stuk van de film niet. Bert Haanstra filmde het Waterlooplein waar een kop van Hitier te koop stond. Een Amster damse huismoeder constateert: „Hij durft je niet recht in je ogen te kijken". Direct daarop monteert Bert Haanstra opnamen van de kranslegging op de Dam en van de minuut stilte op de vier de mei. Tijdens die ene minuut laat hij flitsen zien van concentratiekampen, en van joden die worden opgebracht. Daar na opnamen van een oorlogskerkhof, duizenden kruisen. Maar het leven gaat door. Hoe gek is Nederland op zijn optoch ten. Die ook doorgaan als het re gent. Dan trekken historisch verklede dames en heren voorbij met lappen plas tic over hun gehuurde kostuums. En de burgemeester staat stram in zijn col bertje ondanks al het water dat over hem gutst. De film heeft feilen. De filmerij van het even drukke als komieke strandleven duurt te lang. De grapjes zijn evenveel te veel voor de hand liggend. Een keer is het wel gek bij een opname van Vo- lendamse meisjes in een hoempa-orkest even een flits te laten zien van een Ne derlandse maagd. Heel even is het even eens wel leuk een opname van een wag gelende gans te verbinden aan opnamen van een kleuter die leert schaatsen. De lach schiet de zaal uit, maar te vaak wordt dit soort al te makkelijke beeld- rijm gebruikt, zij het dat Bert Haanstra dit trucje in „Alleman" gelukkig minder toepast dan in zijn eveneens met de ge heime camera opgenomen filmpje „Zoo". Ook is het natuurlijk altijd dankbaar een carnaval te filmen en om opnamen van een miss-Hollandverkiezing te vermen gen met opnamen van een hondenten toonstelling. Of vrouwen die en mass de stoep boenen of hun balkonnetjes van hun flatbouw op de gelijke minuut hun stofdoek uitslaan. Maar wat heeft de film rithme. En wat is ze voortreffelijk gefilmd en gemon teerd. Haanstra is altijd feilloos in zijn montage. Ook hier: er zijn collega's vooral jongeren, die hem dit precisie werk kwalijk nemen, maar er is nog niemand met uitzondering dan van Her man van der Horst met een zelfde vak manschap choreografie in de film weet te brengen. En in Anton van Munster vond Bert Haanstra een cameraman die zijn camera met lef op zijn onderwerp durft te gooien en dat onderwerp ver volgens niet loslaat. De felle camera en de uitgekookte montage maken b.v. dat gedeelte van de film dat over de sport in Nederland gaat, op zichzelf een festi- valprijs zou kunnen wegslepen. Maar bovenal hoe presteert Bert Haanstra het nietigheidjes aaneen te schakelen die ook na anderhalf uur nog niet vervelen. De kleine dingetjes van de Hollandse goegemeente. Opa en opoe op het strand liggend als de eerste verliefden. Moeder, die in de strandstoel verlekkerd haar appeltje eet. Moeder die in het waterhuis de bontmuts past. Amateurs die van Sas van Gent tot Roodeschool met precies dezelfde dikke charge precies hetzelfde toneelstuk opvoeren en de tijd van hun leven hebben. „Alleman" is een heel Hollandse film. Het is Holland zelf. Een andere film over dit onderwerp is nooit meer nodig. En ook niet meer mogelijk, wat gezegd moest worden heeft Bert Haanstra ge daan. Bert Haanstra filmde het carna val in Limburg. Om minder op te vallen hebben hij en zijn ca meraman zich als mede-feest gangers uitgedost.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 13