DE GIJSBREGHT: TONEELTRADITIE
Schat aan
poezie
■MHJÜ
I—
Gejuich voor Haanstra's „Alleman"
mmë
HGI
MSB!
:aterdagnummer
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Zaterdag 21 dec. 1963
..v
EEN WARE schat aan poëzie, in de
vorm van Verzamelde Gedichten van
grote dichters van het Nederlandse
taalgebied kwam dezer dagen van de
pers. Alleerst noemen we een uitgave
waar wij reikhalzend naar uit heb
ben gezien en die stellig bovenaan op
het verlanglijstje van menige poëzie-
minnaar zal staan: de „Verzamelde
Gedichten" van Gerrit Achterberg,
keurig uitgegeven in een dundrukedi
tie van op de kop af 1000 pagina's. In
januari (de 17de) zal het weer al twee
jaar geleden zijn dat Achterberg
stierf, nog geen 57 jaar oud. Zijn tal
rijke bundels, van 1931 af („Af
vaart") verschenen (de publikatie,
samen met Arie J. Dekker uit 1925,
„De zangen van twee twintigers"
wordt niet als zijn officiële debuut
beschouwd) werden tijdens zijn leven
reeds verzameld in een viertal dikke
bundels „Cryptogamen", genummerd
1 tot en met 4. Aan deze nieuwe ver
zamelbundel werden bovendien nog
toegevoegd de bundel „Vergeetboek"
en drie ongebundelde verzen: „Criti-
sche Massa", „Fall-out" (een nieuwe
versie van „Vrijgezel" en „Kaïn") en
„Anti-Materie", het laatste voltooide
gedicht dat in zijn nalatenschap werd
aangetroffen.
Er is mogelijk geen moderne dichter in
ons land, waarover zoveel geschreven
is, als Achterberg. Algemeen wordt hij be
schouwd als een der allergrootsten. Door
al dit commentaar, lijkt hij vaak veel ge
compliceerder dan hij in werkelijkheid is:
hem lezend en herlezend, vindt men een
helderheid en eenheid, een eenvoud ook, die
commentaar eigenlijk goeddeels overbodig
maakt. James Brockway, die enkele van
zijn verzen fijnzinnig in het Engels ver
taalde, heeft o.i. het duidelijkste over Ach-
terbergs dichtkunst geschreven: „Ik geloof
dat men haar zwijgend moet ervaren, ieder
voor zich: zonder uitleg, zonder discussie,
en vooral zonder intellectueel geredeneer.
Niet omdat deze poëzie heilig is, niet om
dat zij feilloos is, maar omdat Gerrit Ach
terberg langs die wegen nergens te vinden
is".
Zo is het. Uit dit dikke boek (méér nog,
mogelijk, dan uit de talrijke losse bun
dels) komt ons een onverdeelde persoon
lijkheid tegemoet, een man, wortelend in
de aarde doch reikend tot in de kosmos.
Een dichter pur sang (hij heeft, voor zover
we weten, nooit proza geschreven) die zijn
leven lang eigenlijk één thema heeft ge
varieerd: het eeuwige geheim van het le
ven en van de dood en hun onderlinge re
latie. Men kan daar talloze theorieën en
systemen aan vasthaken, doch men komt
daar Achterberg niet nader door. Het raad
sel blijft, gelukkig. Wel niemand die ooit
zal kunnen zeggen: nu begrijp ik alles, nu
is alles verklaard en uitgelegd. Het zou de
dood van de poëzie zijn. Levend in deze
„Verzamelde Gedichten" openen zich tel-
GERRIT ACHTERBERG
kens nieuwe verschieten. Bundels die we
bij het verschijnen niet onverdeeld waarde
ren konden, als „Spel van de wilde jacht"
en „Vergeetboek" krijgen in dit afgeronde
geheel hun eigen, betekenisvolle plaats.
Al wie ooit verdwaalde in het ondoorzich
tige woud van Achterbergcommentaar:
deze „Verzamelde Gedichten" zijn in hun
zuivere directheid de lichtende weg naar
Achterbergs waarheid. Als een van zijn
zeer typische verzen citeren we:
TABLEAU MOURANT
Ik sta met U in scène.
Wij kunnen niet verdwijnen,
want één van ons is dood
en houdt den ander groot.
Deze toneelgordijnen
zijn eeuwig avondrood.
De zon is blijven schijnen.
De bomen worden hoog.
Hoe zouden wij verkleinen,
als één van ons bewoog.
Evenmin als Achterberg, is M. Nijhoff oud
geworden. Hij stierf in 1953, 59 jaar
oud. Zijn Verzamelde Werken zijn inmiddels
verschenen, en het eerste deel daarvan, de
„Verzamelde Gedichten", kwam thans uit in
tweede druk, verzorgd door Gerrit Kamp
huis. Dit boek bevat naast de vrij schaarse
bundels lyrisch werk (Nijhoff heeft heel
wat minder poëzie geschreven dan Achter
berg, het boek beslaat met verantwoording,
bibliografie, enz. 576 blz.) alle spelen, ge
legenheidsstukken e.d. Wij citeren als een
heel typisch Nijhoffvers:
DE WOLKEN
Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag
Lang-uit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven boven ons voorbij
En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag.
En ik riep: Scandinavië, en: eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een
herder -
De wond'ren werden woord en dreven
verder,
Maar 'k zag dat moeder met een glimlach
weende.
Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven
keek,
Ofschoon de hemel vol van wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde
ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven
streek.
- Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide -
Daar we destijds deze uitgave uitvoerig
bespraken ter gelegenheid van het ver
schijnen van de eerste druk, menen we nu
te mogen volstaan met de vermelding van
deze onveranderde, goedkopere herdruk die
het ook als paperback op prima papier uit
stekend doet. Al hebben we eigenlijk een
broertje dood aan fotografische herdruk
ken, ze hebben iets doods en onpersoon
lijks. Dat geldt wel speciaal voor een toch
zo kostelijke uitgave als de tweede druk
(fotografische herdruk) van het Verza
meld Werk, poëzie I en II (in twee delen)
van Paul van Ostayen (18961928). Leg
dit „Bezette Stad" eens naast de oorspron
kelijke uitgave en ge ziet pas recht met
welk een armzalig surrogaat we het nu,
veertig jaar later en met onze vervolmaak
te technieken, moeten stellen. Daar staat
weliswaar tegenover dat we nu voor twin
tig gulden van heden het complete poëti
sche oeuvre van Van Ostayen kunnen aan
schaffen, maar toch. Nimmer kan zo een
fotografische herdruk de verrukking bren
gen van een origineel; het is een afglans,
een reproduktie. Tant mieux of tant pis,
we weten het echt niet, voor wie hiervoor
ongevoelig is.
Paul van Ostayen blijft voor ons altijd,
met Karei van de Woestijne (bien
étonnés) de meest intrigerende Vlaamse
dichter van deze eeuw. Ruim veertig jaar
geleden schreef hij dingen die nu nog voor
hypermodern door zouden kunnen gaan.
Hij is een der weinig Europeërs die Neder
lands schreven. En toen die Europeër
zich over zijn Vlaamse provincie boog, te
gen het einde van zijn korte meteorenleven,
ontstonden verzen die tot de schoonste van
deze eeuw behoren:
AVONDGELUIDEN.
Er moeten witte hoeven achter de zoom
staan
van de blauwe velden langs de maan
's avonds hoort gij aan de verre steenwegen
paardehoeven
dan hoort gij alles stille waan
van verre maanfonteinen zijpelt plots water
-gij hoort plots het zijpelen
van avondlik water
de paarden drinken haastig
en hinneken
dan hoort men weer hun draven stalwaarts.
Ten slotte noemen we de vierde druk, als
dubbele Meulenhoff-Editie E 30/31 ver
schenen, van Victor van Vrieslands „Spie
gel van de Nederlandse Poëzie 11001900",
het eerste deel dus van het vermaarde drie
delige standaardwerk, nu als heel netjes
verzorgde paperback van bijna 1000 blad
zijden op fraai dundrukpapier uitgegeven.
Het is een ongewijzigde herdruk van de
derde druk, een ware schatkamer aan
Nederlandse poëzie van de oudste tijden af
tot en met Boutens en Karei van de Woe
stijne. Gelukkig zijn de oude spellingen
behouden in deze zeer aanbevolen uitgave.
Gerrit Achterberg: Verzamelde Gedichten,
Querido, Amsterdam.
Martinus Nijhoff: Verzamelde Gedichten,
2e druk, Bert Bakker/Daamen, Den Haag.
Paul van Ostayen: Verzameld Werk, Poë
zie X en II, 2e druk, Bert Bakker/Daamen,
Den Haag.
Victor van Vriesland: Spiegel van dc Ne
derlandse Poëzie 11001900. 4e druk, J. M.
Meulenhoff, Amsterdam.
Vondels „Gijsbreght van Aemstel,
d'Ondergang van zijn stad en zijn
ballingschap" is in feite een kerstspel.
Zo had Vondel het bedoeld. In eerste
instantie was het een stuk om de
nieuv^ gebouwde schouwburg in Am
sterdam mee te openen. Dat gebeurde
in 1Ó37. De regenten van de nieuwe
stenen schouwburg, de oude was van
hout, vroegen de dichter een openings,
stuk te schrijven. Vondei ging nu zoe
ken naar een geschikt onderwerp, dat
zoals hij aan Hugo de Groot schreef:
„deze stad en burgerije moght be
haegen: waerom wy voor onze stoffe
uitkoozen de jammerlijcke verwoesting
van Aemstelredam, en ballingschap
van Gijsbreght van Aemstel, doen-
maeis heer der zelve stede".
Omdat de inwijding van de schouw
burg op Kerstmis zou vallen, wilde
Vondel er ook een kerstspel van maken.
Maar alras kwamen er moeilijkheden.
Op de een of andere manier hebben de
predikanten in Amsterdam het stuk
gelezen en zij stootten zich aan de
kerstscène in de Gijsbrecht, waarin hij
zoals zij zeiden „de Roomsche kerkze
den, naar eisch der tijd, daarin ten
toon stelde". De regenten van de
schouwburg stoorden zich niet aan die
predikanten, maar de burgemeesters
wel. Zo kwam het, dat het stuk acht
dagen werd uitgesteld en pas op 3 ja
nuari 1638 werd gespeeld. Vandaar dus
de traditie om het stuk aan het begin
van het nieuwe jaar te spelen. Er wordt
de laatste tijd nogal eens gesproken
over de Gijsbreght als traditie. Regisseur
Hans Bentz van den Berg heeft er wel
oog voor. „Als het maar geen gewoonte
wordt", zegt hij, „want dat is tegen het
levende element in ons vak, maar zoals
het nu gaat, waarom zouden we het
dan niet doorzetten. Misschien eens een
ander toneelstuk van Vondel. Het is
natuurlijk wel zo, dat als er geen regis
seur meer te vinden is om de Gijsbreght
op een andere manier aan te pakken,
we er mee moeten stoppen". De menin
gen over wel of geen Gijsbreght lopen in
ieder geval uiteen. Tegenstanders zijn
G. K. van het Reve, letterkundige (Gijs
breght van Aemstel is een declamato-
rium van een groot dichter, maar geen
toneelstuk), Dick Holthaus, couturier
(U mag hem van mij rustig weglaten,
of tot enkele dagen beperken), Rudolf
Escher, componist (de Gijsbreght kan
me gestolen worden) en Gerrit Kouwe-
naar, letterkundige (berust op buiten-
artistieke sentimentsgronden). Voorstan
ders zijn dr. Victor E. van Vriesland,
letterkundige (waardevol bezit van ge
neratie op generatie), Anton van Duin
kerken, hoogleraar en letterkundige
(voortreffelijke vormgeving), Ank van
der Moer, actrice (voor acteurs en actri
ces grote eer de Gijsbreght te spelen) en
Ben Albach, toneelhistoricus (de grote
toeloop van het publiek is een duidelijk
antwoord).
Maar ondanks de tegenstanders zullen
de voorstellingen van het nieuwe jaar
weer goed bezocht worden, voorstellin
gen ditmaal met in de hoofdrollen El
len Vogel en Johan Schmitz. Het lag in
de bedoeling, dat Ank van der Moer en
Hans Bentz van den Berg deze rollen
zouden spelen, maar op doktersadvies
doet Hans Bentz van den Berg het een
tijdje rustiger aan. Johan Schmitz, die
nu bij het Nieuw Rotterdams Toneel
werkt, werd bereid verklaard de rol
over te nemen. Omdat hij altijd samen
met Ellen Vogel de Gijsbreght heeft ge
speeld, zal zij de rol van Ank van der
Moer overnemen. Zij zijn de hedendaag
se vertolkers van rollen, die al sinds
eeuwen door het puikje van de Neder
landse toneelspelers wordt gespeeld.
Wie bij de éérste opvoering de be
langrijkste rollen hebben gespeeld
is onbekend. De toneelspelers van die
dagen waren meestal rederijkers, die
naast het toneelspelen nog een ander
beroep hadden. Vermoedelijk is de eer
ste Gijsbreght Thomas de Keyzer ge
weest met als Badeloch Pieter de Bray,
want het was in die tijd gewoon, dat een
man de vrouwenrol vertolkte. Pas op
31 januari 1656, toen de schouwburg
na een pestepedemie werd heropend,
treedt de eerste vrouwelijke Badeloch
op. Het is Adriana Noseman-van den
Bergh. Zij is vermoedelijk onze eerste
Nederlandse toneelspeelster. Latere be
kende Gijsbreghts zijn C. J. Roodbol,
Louis Veltman, Ko van Dijk sr.? Willem
Royaards, Eduard Verkade, Albert van
Dalsum en Paul Huf. Nu zal het
schouwburgpubliek in stille aandacht
luisteren naar Johan Schmitz als hij met
bittere stem zegt: „Doch Haarlem
draagt met recht de grootste schuld
van allen, dat om zijn voordeel wrokt,
en wenst, mijn sterke wallen te slechten
tot de grond, in schijn van 's graven
zaak". Ih de 17e eeuw ontlokten deze
zinnen echter heel wat commentaar,
want men zat in die tijd niet zo rustig
in de schouwburg. Men wenste persoon
lijk bij het stuk betrokken te worden en
veldslagen in de zaal, waren dan ook
niet van de lucht. Daar tussendoor pro
beerden venters luidkeels hun waren
aan de man te brengen.
De schouwburg waarin de Gijsbreght
ten doop werd gehouden, was gebouwd
door Jacob van Campen naar het voor
beeld van de Italiaan Palladio. Het to
neel was vrij diep. In het midden stond
een troon met blauw fluweel en goud
leer bekleed. Tot voor aan het toneel
liep een wand met zuilen. Daarboven
was een gaanderij, waar plaats was
voor de reien.
Een erg realistisch decor was dat niet,
evenmin de kostuums die 13e-eeuws wa
ren. Pas aan het eind van de 19e eeuw
kwam men tot het besef, dat Gijsbreght
toch zeker niet met gepoederde pruik
rondliep. Ook de decors werden natuur
getrouwer. Wat dat betreft is men de
laatste jaren meer naar de 17e-eeuwse
decors toegegaan. Zij geven in ieder ge
val geen beeld van een 13e-eeuwse stad.
Maar dat is ook niet nodig. Wim Ves-
seur, de huidige decorontwerper voor de
Gijsbreght noemt het een „moderne in
terpretatie van vroeg-middeleeuws".
„Zo sober als de rijkdom van Vondels
tekst het toelaat en dan zonder orna
menten", zegt hij. „Die ornamenten kun
je veilig aan het vers overlaten, want
tegen de pracht van die taal mag en kan
een decorontwerper niet concurreren".
De regie van Hans Bentz van den
Berg, vorige week geëindigd met
Op Hoop van Zegen, zal evenals het
decor sober zijn in opzet. Men moet dit
jaar geen opzienbarende dingen ver
wachten. want de Gijsbreght van 1964
zal dezelfde zijn als die van 1963. Toch
zullen velen weer naar de schouwburg
gaan om te gaan kijken naar dit stuk
over een man, die tegen de aardse vij
and vocht zolang hij kon, maar die in de
kerstnacht ootmoedig het hoofd boog
voor God. Al gebeurt dit dan ook aan
het begin van het nieuwe jaar.
Boven: scènefoio met Hans Bentz
van den Berg en Ank van der
Moer; links: Vosmeer de Spie
zoals hij omstreeks 1780 gevan
kelijk voor Gijsbreght werd ge
voerd.
Nederland heeft zijn spiegel. Het is
de film „Alleman" van Bert Haanstra.
Vandaag loopt hij in negentien bio
scopen, over het hele land verspreid.
In het Amsterdamse Alhambra-theater
was deze week de feestelijke voor
première. Met recht feestelijk, want na
afloop is Bert Haanstra zeker tien mi
nuten toegejuicht.
Men kent de voorgeschiedenis. Met de
geheime camera is Bert Haanstra
er twee jaar lang op uitgetrokken om
de Nederlanders te filmen. Hij heeft 45
km filmopnamen thuis. In zijn film, wel
ke anderhalf uur duurt, heeft hij er 2%
km van gebruikt. Het lijkt een teveel.
Normaal wordt een op vijf a een op tien
gebruikt. Collega's zeiden al maanden
geleden: „Die Haanstra doet maar".
Maar Haanstra moest zo doen, want hij
wilde het echte Nederland in zijn film
vastleggen en het echte Nederland be
staat uit details die uit de grote hoop
van ons samenleven geselecteerd moe
ten worden.
Het is een benadering via een omweg.
Bert Haanstra filmde niet de fabrieken
en de landbouw, de sociale voorzienin
gen, de politieke partijen. Het zal hem
kwalijk worden genomen dat hij al deze
aspecten van Nederland voorbij is ge
gaan. Evenmin filmde hij de opening
van de Staten-Generaal op prinsjesdag.
Maar wel de koninklijke familie, pose
rend voor een staatsiefoto. De fotograaf
zegt: „Hare Majesteit kijkt altijd zo
ernstig". Hare Majesteit schikt op naast
haar gemaal en geeft hem een knip
oog. De prinsessen giechelen. De konin
gin gaat rechtop zitten en vraagt: „Is
het zo goed?" Een huiselijk tafereel.
Een huiselijke koninklijke familie. Een
koninklijke familie als alleen in Holland
kan voortkomen. Een ander detail: we
zijn zo kuis. Op het strand kleden we
ons om onder handdoeken. Dat is een
heel gefrunnik. Je kan er bij omvallen
als je op een been moet staan om je
zwembroek om je andere been te frie
melen.
Nog een ander detail. Nederland is het
land waar de hele familie het ijs op
gaat. De kinderen leren het schaatsen
met vallen en opstaan. Deftige dames
draaien hand in hand deftige rondjes.
Een eenzame rijder op noren zwerft over
de vlakten van het meer.
En op de veemarkt kauwen alle vee
handelaren op een sigaar.
Details die samen een portret van Hol
land vormen Of beter gezegd: een por
tret. Het portret van Bert Haanstra.
Hij heeft de tijd tegen. De Jonge gar
de, nog op of nauwelijks van de
film-academie, schrijft inhaar tijd
schrift „Skoop" moord en brand over
alle films die over het water gaan en
over de Deltawerken en over de mo
lens. „Weg met de Hollandse film". En
zelfs in de motivering van de staats-
filmprijs van 1963, de hoogste filmonder
scheiding te lande wordt hard en duide-
delijk gezegd: „Weg met dat traditione
le Hollands in de Hollandse film".
Vandaar dat de prijs naar Charles Hu-
genot van der Linden ging voor „Big
city blues", een film over een kinderver
krachter.
Dit aldus gesteld is niet helemaal eerlijk,
want „Big city blues" is verbazend
knap gefilmd. Maar waarom te hoop lo
pen tegen het typisch Hollandse in de
Nederlandse film. In die van Herman
van der Horst, in die van Bert Haan
stra. Toegegeven. Bert Haanstra is geen
Ed van der Elsken, of Jan Vrijman, die
de reële camera hanteren en die dan
tevens de zelfkant van het leven zien,
althans de buitenissigheden, het liefst
bij voorkeur. De vrijgezellen, de alcoho
listen, Karei Appel," de publieke vrou
wen, de verrotte woonruimten van Am
sterdam.
Bert Haanstra is een mild man. Hij ziet
de milde dingen van het dagelijkse le
ven. Hij filmt de meisjes die in het wa
renhuis hun trouwjapon passen „en de
man zal zijn pak wel huren", aldus het
ironische commentaar van Simon Car-
miggelt, die de film van tekst heeft
voorzien en deze tekst ook zelf uit
spreekt.
Bert Haanstra filmt vervolgens de pas
getrouwde paartjes die zich laten foto
graferen in het park, omdat dat zo
idyllisch is. He park, waar een paartje
zit te vrijen en oude mannetjes zitten
te dammen.
„Alleman" is een film die in de eerste
plaats vertedert. De schrijnende kanten
van ons samenleven vermijdt ze. In één
stuk van de film niet. Bert Haanstra
filmde het Waterlooplein waar een kop
van Hitier te koop stond. Een Amster
damse huismoeder constateert: „Hij
durft je niet recht in je ogen te kijken".
Direct daarop monteert Bert Haanstra
opnamen van de kranslegging op de
Dam en van de minuut stilte op de vier
de mei. Tijdens die ene minuut laat hij
flitsen zien van concentratiekampen, en
van joden die worden opgebracht. Daar
na opnamen van een oorlogskerkhof,
duizenden kruisen. Maar het leven gaat
door.
Hoe gek is Nederland op zijn optoch
ten. Die ook doorgaan als het re
gent. Dan trekken historisch verklede
dames en heren voorbij met lappen plas
tic over hun gehuurde kostuums. En de
burgemeester staat stram in zijn col
bertje ondanks al het water dat over
hem gutst.
De film heeft feilen. De filmerij van het
even drukke als komieke strandleven
duurt te lang. De grapjes zijn evenveel
te veel voor de hand liggend. Een keer
is het wel gek bij een opname van Vo-
lendamse meisjes in een hoempa-orkest
even een flits te laten zien van een Ne
derlandse maagd. Heel even is het even
eens wel leuk een opname van een wag
gelende gans te verbinden aan opnamen
van een kleuter die leert schaatsen. De
lach schiet de zaal uit, maar te vaak
wordt dit soort al te makkelijke beeld-
rijm gebruikt, zij het dat Bert Haanstra
dit trucje in „Alleman" gelukkig minder
toepast dan in zijn eveneens met de ge
heime camera opgenomen filmpje „Zoo".
Ook is het natuurlijk altijd dankbaar een
carnaval te filmen en om opnamen van
een miss-Hollandverkiezing te vermen
gen met opnamen van een hondenten
toonstelling. Of vrouwen die en mass de
stoep boenen of hun balkonnetjes van
hun flatbouw op de gelijke minuut hun
stofdoek uitslaan.
Maar wat heeft de film rithme. En wat
is ze voortreffelijk gefilmd en gemon
teerd. Haanstra is altijd feilloos in zijn
montage. Ook hier: er zijn collega's
vooral jongeren, die hem dit precisie
werk kwalijk nemen, maar er is nog
niemand met uitzondering dan van Her
man van der Horst met een zelfde vak
manschap choreografie in de film weet
te brengen. En in Anton van Munster
vond Bert Haanstra een cameraman die
zijn camera met lef op zijn onderwerp
durft te gooien en dat onderwerp ver
volgens niet loslaat. De felle camera en
de uitgekookte montage maken b.v. dat
gedeelte van de film dat over de sport
in Nederland gaat, op zichzelf een festi-
valprijs zou kunnen wegslepen.
Maar bovenal hoe presteert Bert
Haanstra het nietigheidjes aaneen
te schakelen die ook na anderhalf uur
nog niet vervelen. De kleine dingetjes
van de Hollandse goegemeente.
Opa en opoe op het strand liggend
als de eerste verliefden. Moeder, die in
de strandstoel verlekkerd haar appeltje
eet. Moeder die in het waterhuis de
bontmuts past. Amateurs die van Sas
van Gent tot Roodeschool met precies
dezelfde dikke charge precies hetzelfde
toneelstuk opvoeren en de tijd van hun
leven hebben.
„Alleman" is een heel Hollandse film.
Het is Holland zelf. Een andere film
over dit onderwerp is nooit meer nodig.
En ook niet meer mogelijk, wat gezegd
moest worden heeft Bert Haanstra ge
daan.
Bert Haanstra filmde het carna
val in Limburg. Om minder op
te vallen hebben hij en zijn ca
meraman zich als mede-feest
gangers uitgedost.