DAGBOEKEN VAN ZE ELANDS EERSTE GOUVERNEUR zaterdagnummer Geheel boven reproductie van een schilderij van jhr. mr. Jacob Hendrik Schoier, die 16 mei 1814, elf dagen na de officiële afkondiging van de bevrij ding van Walcheren, tot gouverneur van Zeeland werd benoemd. Daarvoor was hij tot 1810 burgemeester van Middelburg, uit welke periode een tweetal dagboeken stammen, die bij het samenstellen van dit artikel tot leidraad dien den. een Engelse kaart van Zeeland, getekend in augustus 1809. jaren 1809-1814 zijn u)e voor wat Wal- betreft vrij goed ingelicht. Wie lust heeft met behulp van de aanwezige archieven ieper in deze tijd inwerken. Maar we we- einig van de mensen uit die tijd. Hoe heb- zij op de gebeurtenissen gereageerd Want het was een bewogen tijd. Zaterdag 21 dec. 1963 Walcheren anderhalve Nemen we het jaar 1809: de inval van de Engelsen in Zeeland. De meeste geschiede nisboeken vermelden deze historie nauwe lijks. Toch was Walcheren toen het toneel van de botsing tussen de grootste machten van die tijd. De bedoeling der Engelsen was de haven van Antwerpen te bezetten. Ten eerste om daar de groeiende maritieme macht der Fransen te beknotten, vervolgens om vandaar door te stoten naar Duitsland. Napoleon heeft heel goed de betekenis van deze invasie ingezien. De kwetsbare plek van de Schelde moest versterkt worden. „De aanval was afgeslagen, maareen beet je meer bekwaamheid en voortvarendheid bij de Engelsen; een béétje gunstiger wind voor hun scheepsmacht; een béétje déveine met de Franse maatregelen van tegenweer en 't gehele rijk zou hebben gewankeld!", aldus Van Hamel. Wij zijn nu in staat deze periode door ander mans bril te bekijken. Een man met scherpe blik, intelligent en met een be wogen hart. Verschenen is het Archief 1963 van het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen, waarin mr. W. D. de Bruine het dagboek van Jacob Hendrik Schorer heeft uit gegeven: „Mijn denk- en handelwijze, mijne ontmoetingen en aanmerkingen sedert de in vasie der Egelschen in Walcheren in july 1809 tot den 5 december 1810, wanneer ik afstand deed van het burgemeesterschap der stad Mid delburg. Voorgedragen in een brief aan mijn vriend J. Stavorinus, die zig in 1809 te Am sterdam bevond, en welken brief, destijds niet kunnende worden afgezonden, ik van dag tot dag gecontinueerd heb en dus nimmer is ver zonden geworden". Bovendien zijn wij door de welwillendheid van jhr. mr. T. A. J. W. Scho rer in staat gegevens uit een tweede dagboek van dezelfde schrijver te publiceren: „Mijne bevinding en ontmoetingen geduuren.de den tijd van mijn arrest te Vlissingen sedert den 5 december 1813 tot den 8 januari 1814". Eerst iets over de uitgave van het eerste dag boek. Aan deze uitgave kunnen we zien dat ook in dit opzicht het Zeeuwsch Genootschap nieuwe paden is gaan betreden. Mr. De Bruine heeft talrijke illustraties aan het dagboek toe gevoegd, die op geheel eigen wijze de betrok ken periode in beeld brengen. We kunnen hier niet teveel van zeggen, maar alleen uitnodigen om te kijken. Vooral de portretten van bijvoor beeld Lodewijk Napoleon, van Napoleon zelf op een twee-francstuk, van de gentleman Chatham, van de generaals. De uitvoerige re gisters lichten ons o.m. in over de personen in het dagboek. Wie meer met het bijltje van het uitgeven van dagboeken of archivalia heeft gehakt, weet welk een enorm werk hieraan is verbonden. De lezer wordt verder tegemoet gekomen door een lijst met vertalingen van Latijnse uitdruk kingen en citaten, terwijl na de inleiding een overzicht van de bestuursorganisatie in Zee land en van de belangrijkste gebeurtenis sen wordt gegeven. W rij dag 28 juli waren wij en famiije met 55 V alle de kindren te Domburg, vrolijk en wel. Wij zagen op de duinen wel veel Ln- gelsche schepen, tot 16 toe, maar hadden wey- nig gedagten, dat het getal binnen korten zoo aanmerkelijk zoude vermeerderd worden' Zo begint Schorer zijn dagboek en hij vervolgt op 1 augustus met de mededeling dat een deta chement Engelsen door de Noordpoort binnen kwam. „Ik zag ze zonder erop te denken, uit de ontbijtkamer boven, 's morgens 7 uuren. Ik ging dadelijk na 't stadhuis, nevens haar de Noordstraat door". En dan begint voor de bijna vijftigjarige burgemeester van Middelburg een van de moeilijkste perioden in zijn leven. Het ging burgemeester Schorei vooiai om de dienst aan zijn mede-ingezetenen, met om de Engelsen te dienen; ook tegenover de Franse bezetters stond het belang van de stad en haar inwoners bovenaan. Men kan aldus de inlei der van het dagboek de strijd volgen, die de schrijver te voeren had tégen willekeur en ge weld, onbegrip, wantrouwen, moedeloosheid en vóór het behoud van zijn eigen menselijke waardig-heid: „vrede te houden met mijzelf en een eerlijk man te blijven". De man, die met grote bekwaamheid de stad bestuurde en in diverse situaties het beleid op het hele eiland bepaalde, had zich zonder be zwaar van deze taak kunnen ontdoen. Geboren op 5 februari 1760 te Middelburg, promoveerde hij m 1780 tot doctor in de rechten te Utrecht. Negen jaar (tot 1795) diende hij de stad als eerste pensionaris. Hij was een van de drie mannen, die in jan./febr. 1795 een afzonder lijke capitulatie voor Zeeland wisten te sluiten met de Franse generaal Michaud. In 1802 werd hij tot raad van Middelburg benoemd; sinds 1803 bekleedde hij het voorzitterschap van de raad en toen in 1808 een nieuw stadsbestuur werd gevormd werd hij eveneens met de leiding belast. Gezegend met een groot fortuin, had hij z in het kommervolle jaar 1809 uit de be stuurszaken kunnen terugtrekken. Wanneer op 25 december 1809 de laatste Engelse sche pen de Zeeuwse wateren verlaten, de Holland se troepen voor de deur staan, maar geen bezit van Walcheren durven nemen zonder toestem ming van de Fransen en over inlijving van Zee land bij Frankrijk wordt gesproken, wordt het Schorer bijna teveel. „Het gepasseerde van de zen dag, vooral relatif de voorschr. tijdingen, veroorzaakten mij angstvallige gedagten! Neerslagtige vooral over den veegen nood van ons land, ontmoedigden voornamelijk bij zoo verre ik mijn beste jaren en levenstijd besteed had in den dienst van uwe stad, die ik wellicht zou moeten verlaten en daarin zelfs nog moet blijven voortvaren". Wanneer op 27 december de hertog van Istrië hem ontbiedt, krijgt hij te horen, dat Walcheren is ingelijfd bij het Grote Keizerrijk. „Ik ging met een leege maag en een treurig hart na bed. vervuld van droefheid en weedom over den staat van mijn land en in 't bijzonder van Middelburg, dat mij zoo naa aan 't hart lag". Schorer is evenwel te integer om de stad in deze moeilijke periode aan haar lot over te laten. Op het gevaar af het beeld van Schorer te schetsen als een man zonder gebreken, moeten wij wijzen op zijn houding tegenover Napoleon bij diens bezoek aan de stad op 9 mei 1810. Op onbeschofte toon worden de door Schorer aangeboden sleutels van de stad ge weigerd. Napoleon verwijt hem collaboratie met de Engelsen, scheldt hem uit voor schurk. „En zo reed hij vliegens heen". Schorer bleef de kalmte in persoon. Het dagboek geeft de situatie met objectiviteit weer, zonder dat de schrijver zichzelf ophemelt. „Met eenige ferme teit",' en daar was zeker moed voor nodig te genover de „god" Napoleon, zal hij tegen hem verlkaren: „je ne saurais faire autre chose que ce que j'ai fait, c'est a dire d'agir en honnête homme", met andere woorden zijn menselijke waardigheid liet niet toe anders te handelen dan hij gedaan had. Hij is zich bewust van zijn zwakheid, maar op essentiële punten geeft hij niet toe. Het vergelijken van de periode 18101814 met de achter ons liggende oorlogsjaren kan in sommige gevallen een zekere overeenkomst te zien geven, toch zijn de verschillen groot. El ke oorlogstoestand brengt zijn verwoestingen mee: Vlissingen was deerlijk gehavend uit de strijd te voorschijn gekomen. Middelburg leek een dode stad, want handel en nijverheid, die gedurende de bezetting der Engelsen nog een zekere opleving te zien hadden gegeven, ston den tijdens de overheersing der Fransen, stil. De inwoners die zich dit konden permitteren vertrokken naar Holland, huizen vervielen en werden gesloopt. „Bij mangel van commercie", zegt De Kanter, „des te grootere speculatie in 't afbreken van huizen en in 't maken van sui ker uit bietenkroten, die heerlijke handeltak!". Hij verhaalt omstandig de onrechtvaardighe den en knevelarijen die de bevolking moest on dervinden. Toch werd een man als Schorer, die in de tweede wereldoorlog zeker niet door de Duitsers geaccepteerd zou worden, in die tijd door de Fransen gerespecteerd om zijn waar dige houding. Maar ook hij moest in 1814 op nieuw ervaren wat een oorlogstoestand bete kende. Vijf december 1813 op een zondag. „Heden Keisers jaardag, dineerde ik bij den pre fect: alwaar het gezelschap mij doodlijk stil scheen gestemd te zijn wegens een vijan delijken aanval, die men op dit eyland vreesde door de apparitie van 3 Engelse schepen door 't Veergat en de omwenteling in Holland door de apparitie van vreemde troupes en de komst van den Prins van Oranje aldaar", al dus de aanhef van het tweede dagboek. Een week daarvoor was in Holland de bevrijding gevierd. Spoedig zouden ook in Zeeland de ver anderingen elkaar in snel tempo opvolgen. Aan het einde van het diner werd Schorer ter zijde genomen met de mededeling dat hij zich op order van generaal GUly naar Vlissingen moest begeven. In verzachtende vorm werd ge zegd dat hij onder arrest stond. Hetzelfde lot trof zijn broer D. I. Schorer en de heren Lam- brechtsen en J. C. de Bruyn. Zij werden onder gebracht in 't Heeren Logement te Vlissingen. De dag daarop werden zij vriendelijk door Gil- ly ontvangen. Hij gaf te kennen dat zij vol gens keizerlijke order gearresteerd waren als gijzelaar met het oog op de openbare rust in Middelburg. In hun gevangenschap mochten zij bezoek van familieleden ontvangen. Op 10 december kregen de gijzelaars bevestiging van de geruchten dat Zierikzee en daarmee geheel Schouwen-Duiveland voor de nieuwe vorst ge wonnen was. Tholen en Noord-Beveland zou den spoedig volgen. Op Zuid-Beveland was de toestand nog onzeker (tegen het einde van het jaar ging het eiland definitief over). Walche ren bleef nog vast in Franse handen. Op 17 december krijgt Schorer van Gilly te horen dat de bedoeling van hun gijzeling is, verzekerd te zijn van de goederen die de Fran sen van de bevolking eisen. 20 december no teert hij in zijn dagboek: „Hedenmorgen kwam een officier ons namens den gouverneur aan zeggen, dat hij zeer onvergenoegt was over het traag inkomen der requisitien, vooral van graanen, dat hij om die reden, hoe ongaarne ook, ons huisarrest moest aanzeggen; hetgeen zou gevolgd worden door een verbod van onze familiën te zien en zelfs door onze vervoering na Rijssel, indien daarin niet na behoren voor zien wierd". Een dag later bleek hem dat men te Middelburg nog niets aan de requisities had gedaan, vandaar de boosheid der Fransen. Op 23 december kwam de heer Pous de gijzelaars bezoeken en deelde hen mede, dat hij 's nachts van zijn bed was gelicht op verdenking geweer en ammunitie in huis te hebben. Alles werd overhoop gehaald, maar niets gevonden. „On dertussen kan zulk een wijze van handelen waarlijk niet door den beugel. Wonder even wel is het niet; ik zie er niets anders in dan benaauwdheid van iemand die in de engte is, die in alle menschen verraders ziet en wiens verhitte verbeelding uit de onschuldigste daa- den niets dan misdrijf en snoodheid zift". De kerstdagen 1813 werden doorgebracht met kerkdiensten bij ds. Van Deinse. Ver der kwam de maire op bezoek met de he ren De Superville en Sprenger, die aan gene raal Gilly een overzicht der requisities hadden overhandigd met de reclames daartegen. Op hun verzoek de gijzelaars uit de gevangen schap te ontslaan „had hij gezegd daartoe tot het arresteren gelast te zijn en dus de orders van den minister te moeten vragen, die hij evenwel ten gunstigsten verzoeken zoude". Op het einde van het jaar denkt de schrijver na over de zegen die hij ontvangen heeft. Te wei nig heeft hij nagedacht over de keerzijde van al die voorspoed. „En zie, dat ongeluk of die stooring is er thans in den tegenwoordigen staat mijner arrestatie. En zal het zig hiertoe bepalen? Dit is niet waarschijnlijk. Want al ware ik ontslagen, dan vind ik 't huis alom- me elende en verwoesting en altoos nog een staat van zaaken voor dit eiland, waarvan het einde niet te voorzien is". De dagboekaantekeningen over december zijn doorspekt met opmerkingen over de politieke toestand. Het valt ons op, dat de gebeurtenis sen in het buitenland hoewel er natuurlijk ook oncontroleerbare geruchten zijn vrij spoedig bekend zijn. 31 december wordt geno teerd dat de vijand op Franse bodem is. „Maar ik stel mij voor, dat men hiertoe niet gekomen is, dan nadat men gezien heeft, dat de keizer haare voorwaarden niet aannam". Met de vij- and worden de geallieerden bedoeld, wier over winning de bevrijding moet brengen. Een merkwaardig spraakgebruik voor iemand in Franse gevangenschap. Het tekent een situa tie, die zeer verschilt van die in de tweede we reldoorlog. Schorer hoewel geen burge meester meer treedt op als bemiddelaar tussen de magistraat en de inwoners van Mid delburg enerzijds en de Franse bezetters an derzijds. Hij heeft van beide zijden het volle vertrouwen, maar generaal en gouverneur Gilly acht zijn arrestatie en die van enkele anderen noodzakelijk om de Fransen van het nodige te voorzien. Dit nodige moet van de zijde der bevolking komen. Wanneer hij van de geallieerden als de vijand spreekt, wil dit niet zeggen dat hij een vriend der Fransen is; men kan alleen zeggen dat het een redenering is vanuit Frans standpunt. Op 8 januari 1814 wordt hij uit gevangenschap ontslagen op voor waarde dat hij vaart achter de vorderingen zet, een voorwaarde waaraan tevens het ontslag van zijn medegevangenen is verbonden. Vijf dagen later schrijft hij: „Ik ging dadelijk na mijn komst te Vlissingen bij den generaal. Nu verzekerde ik hem, dat alles rigtig gaan zou en alle de graanen binnen 12 dagen te Vlissin gen konden zijn: immers dat ik er voor in stond, dat zij er voor het einde dezer maand wezen zouden. Hij scheen te vreden en nu vroeg hij mij, of ik dan niet verlangde het ont slag der andre heeren. Op mijn affirmatie be loofde hij het dadelijk en zelfs nog heden. Ik bedankte hem en int bijzonder voor zijn wel willendheid te mijwaards en betoond vertrou wen, en vertrok om deze tijding spoedig over te brengen". Wij zijn met deze aantekening bij na aan het slot van het dagboek. Het vertrou wen hem door de Fransen geschonken krijgt hij in niet mindere mate van de zijde van het nieuwe Nederlandse bewind. Wanneer op 5 mei 1814 te Middelburg de bevrijding van Walcheren officieel wordt afgekondigd, is Schorer één van de commissarissen-generaal. Op 16 mei daaraanvolgende wordt hij benoemd tot gouverneur van Zeeland. In 1819 neemt hij om gezondheidsredenen ontslag. Jhr. mr. Jacob Hendrik Schorer overlijdt op 19 januari 1822. Van hem werd ge zegd, dat hij de bedaardste was van al degenen die zijn sterfbed omringden. Zijn oprecht vertrouwen in God, dat in de dagboeken doorklinkt, zal hem tot steun zijn geweest.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 11