AFSCHEID VAN COVENT GARDEN Kunsthuis lost problemen niet op WERKEN VAN JAN GOSSAERT IN BRUGGE zaterdag nummer Letterkundige kroniek door HANS WARREN Zaterdag 23 nov. 1963 gesto MET HAAR in Middelburg spelende roman „De Humeuren in de Straat der Weduwen" heeft mevrouw S. Greup-Roldanus vele Zeeuwse lezers aan zich verplicht, en zich een good will geschapen voor haar volgende historische romans, een heel rijtje reeds, waaraan onlangs weer een nieuwe werd toegevoegd: „Het ge stoelte der spotters". Zij zal haar le zers zelden teleurgesteld hebben, want geen manuscript verlaat schrijftafel eer het gaaf, af, isover wogen en historisch verantwoord tot in de fijnste details. Zij weet boeiend te vertellen en een verhaal knap te componeren, en de toon van haar boe ken is erg plezierig: vlot, wijs, niet conventioneel en toch door en door beschaafd. Een eventueel pikanterie tje wordt altijd fijntjes gepresen teerd. En terwijl men zo de loftrompet steekt over al die voortreffelijke eigen schappen blijft men zich niettemin bewust van het gebrek van die boe ken: ze missen diepgang, ze zijn net iets te vlot, te gekund. Er is hier wel gestudeerd en met plezier en ijver ge werkt, maar niet geworsteld met de stof. Het is een historisch poppenspel, telkens in een ander onderhoudend arrangement, doch degene die de keu rig gekostumeerde poppetjes doet be wegen krijgen we maar nauwelijks te zien. Wie mevrouw Greup-Roldanus is weten we eigenlijk na al die boeken nog helemaal niet. De grootste geme ne deler van al die pittige, gevatte vrouwenfiguren die zij ten tonele voert? Ongetwijfeld natuurlijk, maar toch. Verscheidene malen reeds heb ben we de hoop uitgesproken dat me vrouw Greup, wier talent we zeer hoog schatten, zich eens zal wagen aan een contemporaine roman. Dat zij zich eens in zal zetten met haar gehele persoon om haar visie te geven op het leven en op problemen van he den, of althans op datgene wat het le ven haar lijkt en haar deed. We heb ben die hoop nu wel opgegeven en we zullen dus maar tevreden zijn met al die verzorgde historische opera's die in de herinnering op elkaar gaan lij ken als de ene druppel water op de andere. pittige, kruidige historische romans, liefst uit de pruikentijd, draaiend rond om een bijzonder heldere, gevatte, kri tische vrouw en een bij voorkeur onbedui dende man die zich met genoegen laat over heersen. Een en ander in een fijntjes uit gewerkte omgeving met delicaat getekende bijfiguren en gedrenkt in een soort humor die heel dicht bij de spot staat, geestige spot. Een spot, verwant aan die van de on volprezen Betje Wolff, blijkbaar ook door mevrouw Greup hpgelijk gewaardeerd, doch Betje Wolff was met elke harteklop kind van haar tijd, en mevrouw Greup blijft verstoppertje spelen. „Het gestoelte der spotters" deed ons in menig opzicht denken aan „De Erfdochter" van Johan van der Woude. Laatstgenoemd boek is literair wel iets beter doch „Het gestoelte der spotters" is,oneindig veel sympathieker. In beide werken: een neer gaande rijke familie op een buitengoed met een klungel van een heer des huizes om ringd door bazige en bizarre vrouwsperso nen. Détailvergelijking heeft hier weinig zin we vermelden de overeenkomst terloops. „Het gestoelte der spotters" speelt later bovendien, in 1815, doch het grijpt terug tot in het midden van de achttiende eeuw. Hoofdpersoon is de Franse gouvernante van de familie Egger, die een groot buiten nabij Voorburg bewoont. Odette Maconard is nu een eind in de zeventig, en zij is als jong meisje, direct uit het Amsterdamse Walenweeshuis bij de Eggers gekomen. Zo helpt zij thans me eaan de opvoeding van het derde geslacht daar. De heer en me vrouw Egger bij wie zij in dienst kwam zijn overleden. Het dochtertje Bartrui waarvoor zij destijds kwam, is nu achter in de vijftig en grootmoeder. De jongeheer van toen, Koobram, nu half de vijftig, is ongehuwd gebleven. Hij is thans de heer des huizes, doch een schertsfiguur. Bartrui heeft in haar jeugd een scheven schaats gereden: haar oudste dochter, Berdine, heeft geen wettige vader; haar tweede dochter, Victorine, stamt uit de kortstondige ver bintenis met een ten dode opgeschreven Duitse officier. Bartrui heeft thans dolle aanvallen van drift en is eigenlijk ontoe rekenbaar. De twee dochters onafscheide lijke vriendinnen zijn tot knappe vrouwen opgegroeid. Bertine drukte haar moeders schreden en werd de ongehuwde moeder van een zoon, Victorine trouwde in eer en deugd met een Fransman, doch haar echt genoot is met de noorderzon vertrokken, haar met een dochtertje achterlatend. Geestig heeft de schrijfster de talloze poli tieke troebelen uitgebuit tot een spel met die vrouwen en haar respectievelijke ver leiders-mannen-kinderen, tot in de naam geving toe, temeer daar het „hoofd" van het gezin Egger, Koobram, doodsbange is enige politieke kleur te bekennen en overal doorheen tracht te laveren zonder kleer scheuren (We schrijven immers 1815). Toorwaar dus een een ongebruikelijke mensencombinatie daar op Eggerhof, al waren de zeden in de tijd van Rede en Verlichting en kort daarna heel wat vrijer dan een eeuw nadien. Voeg daar aan toe het personeel: de dienstboden, het lin nenmeisje, de tuinman, en het gezelschap is compleet. Centraal staat de oude Made moiselle Maconard, alias „Selly" (van Mamsel) Makkenaar; in wezen houdt zij, hoewel dienstbaar, de touwtjes min of meer in handen. Zij is de vraagbaak, de troost, de hulp, de overal aanwezige. De twee jon ge, verlaten moedertjes trekken Selly vaak tussen zich in op de diepe vensterbank van het trappenhuis voor een vertrouwelijk ge sprek, hun wanhoop en verlatendheid on der de scherpste spot en zelfspot verber gend. Zij noemen de bank „het gestoelte der spotters" en maken haar daar deelge noot van haar verdrietelijkheden en plan nen. Koobram, de dikke, onbenullige sukkel toont Selly zijn aankopen van gekleurd Delfts aardewerk dat hij bij uitdragers weghaalt. Zij vervangt zijn moeder; na haar dood had hij de ruim twintig jaar ou dere Selly zelfs ten huwelijk gevraagd. En ook de ontoerekenbare Bartrui luistert nog wel naar de raad van Selly, die haar dan weet te troosten. Onmisbaar is zij zo, doch tevens als een onmisbaar meubel: op een kwaad moment beseft zij dat „selly" een soortnaam is voor de kleinkinderen van Bartrui. Zij spreken van „een" selly: het meisje zal een selly voor haar pop nemen. De gouvernante vraagt het familieloze kind of de pop een naam heeft. „Waarom is een naam nodig? Het is een pop en ik weet best welke pop? Een naam? Jij zelf hebt toch ook geen naam zoals ik?" En dan ontdekt Mile. Maconard dat letterlijk nie mand in het huis, behalve een der booien, zich haar voornaam herinnert Zulke trekjes zijn fijn, ook de wijze waarop, zonder sentimentaliteit, Selly's eenzame le ven g-etekend is in enkele lijnen: een liefde die onvervuld bleef doordat de dood tus senbeide kwam, een andere liefde die on vervuld moest blijven door omstandighe den. Zij ziet zichzelf scherp. Zij is niet foutloos, en beseft dat. Ten slotte sloot Selly een oog voor Bertines amoureuze escapades, en liet zij veel gebeuren wat zij eventueel had kunnen voorkomen. Maar toch was zij trouw. Ook ziet zij totaal niet hoe de Eg gerhof in volkomen verval geraakt door het hopeloze „beheer", dat enkel interen is, van Koobram. Zodat zij, na haar lange le ven van trouw zwoegen en dienen uiteinde lijk even dakloos is als een mus wanneer het landgoed onder de hamer gaat. Die ontknoping met de uit Frankrijk op duikende zoon van Batruis eerste min naar, de afreis der zusters naar Pa rijs, de werkelijk wel wat zotte „Walpur- gisnacht" als Koobram sterft, dat alles zijn geen erg sterke punten van het boek. Détailkritiek hebben we op de stereotiep laatdunkende wijze waarop Josephine en Hortense de Beauharnais, twee der fascinerendste vrouwen uit de moderne ge schiedenis, vermeld worden, en ook waren het niet zozeer „privé-personages" als wel postduiven die Rotschild aan zijn fortuin hielpen na de Slag bij Waterloo. Al met al: een prettig en onderhoudend boek. Dame Ninelfe de Valois „Madam", zoals zij door al haar „kinderen" ge noemd wordt trekt zich einde van dit jaar terug uit Convent Garden als leidster van het National Royal Ballet, dat door haar 32 jaren geleden onder de naam Vic-Wells Ballet werd opge richt. Zij heeft niet alleen dat Natio nale Ballet gemaakt, maar ook de En gelse dansstijl, die daarvóór niet be stond, geschapen. Het is aan haar te danken, dat het Koninklijke Engelse Ballet het derde in rang is na het Bolshoi van Rusland en dat van de Grand'Opéra in Parijs; dank zij haar bevinden er zich nu Engelse ballet scholen in Istanboel en Teheran en na tionale balletten in Canada en Austra lië, door leerlingen van haar gesticht. Het is ook een gevolg van haar op treden en beleid, dat een zo schitte rend danser als Noureyef, die naar het westen uitweek, in het Engelse ballet gevoegd kon worden en zich daar thuis kon gaan voelen, iets wat hem in Parijs niet lukte. men van een nationaal ballet, is de Haar tweede grote prestatie, na het vor men van een nationaal ballet, is de stichting van een Balletschool, waarop heel 't ballet en de toekomst van dat ballet van Covent Garden berust. De be slissende betekenis van een balletschool voor de danskunst van een land leerde zij, merkwaardig genoeg, van Diaghileff, wiens ballet zich juist van de Russische school had losgemaakt. En het belang van een klassiek repertoire, als „basis" van een eigen, modern repertoire, werd haar duidelijk gemaakt door Nijinski en Massine. Hoe heel anders zou misschien de ont wikkeling van de Engelse danskunst verlopen zijn, als een Nederlands offi cier niet voldoende kunstbloed door zijn aderen bad voelen vloeien. Want Ninet te de Valois bevond zich met haar dans- troep bij het begin van de Duitse inva sie in 1940 in Nederland. Zij vond deze militair bereid scheepsruimte voor de „gestrande" artiesten ter beschikking te stellen. Eenmaal in Londen aangekomen ver dween Ninette met haar dansers en danseressen niet in een schuilkelder, maar verscheen er mee in de provincie en in Londen op de podia, zelfs tijdens de bombardementen. Zij liet zich ner gens door afschrikken. Het is ook Ninette de Valois geweest, die van het begin af aan haar keuze heeft laten vallen op Frederic Ashton die thans de toverstaf, waarmee zij klassieke balletten als „Gisele", „Swan Lake" en „Casse Noisette" en typisch Engelse balletten als „Job", het fameu ze Rake's Progress" en „The Prospect before us" geschapen heeft, van haar over zal nemen. Zij engageerde ook Constant Lambert als muziek-directeur en vermaard ge worden dansers als Robert Helpman en Marguerite Fonteyn, die zich wonder wel aan haar wensen en verlangens hebben aangepast. Ten slotte is zij er in geslaagd Noureyef met zijn aparte Rus sische stijl op te vangen binnen bewe ging, ritme en karakter van het Engel se dansen, zonder hem zijn persoonlijk heid te doen verliezen. Zij heeft daarover kortgeleden in een interview met Alexander Bland voor het weekblad de „Observer" ge zegd: „Nee, ik ben in het geheel niet van mening, dat er enig gevaar bestaat voor onze dansstijl door "het optreden van Noureyef. En ik begrijp het idee niet, dat hij in ons gezelschap zou moe ten „passen". Als je een individu uit een andere omgeving neemt en hem midden in een grote troep plaatst met een andere traditie, dan weet je heel goed, welke verschillen er zijn. Juist om die verschillen heb je hem als gast uit genodigd". Noureyef is overigens niet zomaar een losse gast bij het Royal Ballet, maar een vaste kracht, die met handhaving van zijn emotionaliteit een uitstekend duo vormt met Margot Fonteyn. Beiden schijnen, zoals een echtpaar, dat in zich zelf zo verschillend is, elkaar geheel en al te begrijpen en hen te zien dansen brengt 't Engelse publiek telkens weer in extase. Wie meer over het leven en streven van Ninette de Valois wil weten doet het beste, zich haar memoires aan te schaf fen, die onder de titel „Come dance with me" verschenen zijn. Deze geven tevens een goed beeld van haar ontembaar ka rakter. Sommigen, die met haar te ma ken hadden, hebben haar trouwens las tig gevonden, anderen daarentegen heb ben ervaren, dat zij vol menselijk begrip is en de „kinderen", zoals zij al haar dansers en danseressen noemt, dragen haar dan ook zij 't vol ontzag - op de handen. Zij kan in haar artistieke opvattingen grillig zijn en daarbij af en toe wel fou ten maken, maar altijd blijkt haar visie op het totaal van de balletkunst en od balletten uit het verleden en de toe komst die ter beschikking staan of komen juist. Overtuigen heeft zij van jongsaf ge kund. Toen zij 28 was ging zij naar Lilian Baylis, die de scepter zwaaide in het „Old Vic"-theater; deze heeft haar geholpen met het oprichten van de Vic- Wells Company, eerst door haar voor één pond in de week de toneelstudenten van haar theater te Ieren „zich te be wegen" en vervolgens door financiële steun bij de opening van het Sadler's Wells Theatre in 1931, waar Ninette niet alleen met haar school in trok, maar waar zij tevens als „première dan seuse" optrad. In haar veelbewogen le ven verscheen Ninette de Valois niet al leen in musicals in het West End maar eveneens in opera's, in het Ballet van Diaghileff en in het eveneens beroemde Abbey Theatre in Dublin. De school die zij na alle omzwervingen oprichtte heet te „The Academy of Choreographic Art". Eenmaal in Londen geïnstalleerd begon zij aan de opbouw van de Engelse bal letstijl, zonder daarbij enig aspect van de klassieke dans uit het oog te verlie zen en met bijzondere belangstelling voor alle andere stijlen in de wereld. Het Engelse dansen is nu eenmaal dat ligt in de „aard van het beestje" langzamer dan het dansen in Frankrijk of Italië en veel minder „springerig" dan het dansen in Rusland, waar een zeker soort acrobatiek er aan inherent is. Hoe open zij staat voor al wat nieuw is, heeft haar jongste ballet bewezen, dat om zijn modernisme en vanwege het voor ballet zich moeilijk lenend, onder werp een groot risico inhield: „La Da me aux Camélias" met als protagonis ten Margot Fonteyn gn Rudi Noureyef. Het was aan deze twee te danken dat het litteraire element het dans-element niet helemaal overheerste, al was het geheel dan ook geen volmaakt succes. Om dat er van te maken zou men de innerlijke emoties in ritme hebben moe ten omzetten en niet het verhaal met vele coupures op de voet hebben moeten volgen. Niettemin was het met inachtneming van de uitspraak, dat men kunstenaars 't recht en de gelegen heid moet toekennen fouten te begaan, een interessant experiment. Al schuwt Ninette de Valois dus het nieuwe niet, zo ver te gaan dat men balletten brengt in de stijl van een Rob- bins of Maurice Béjart, is voor een Ro- Ninette de Valois. Zo kende En geland haar in de jaren dat zij het Nationale Ballet opbouwde. yal Ballet (nog?) niet mogelijk, zomin als het Bolshoi of de Operatroep in Pa rijs dat zouden kunnen doen. Zij heeft al genoeg originaliteit bewezen met dit ballet naar Dumas' toneelstuk en in vroegere dagen door balletten als „Ba- rabau", „Douane" en 't reeds genoemde „Job", een heel moeilijk uit eigen brein gewrocht werk. Dat men in Ninette de Valois een kun stenares bij de gratie Gods ziet, is geen kwestie van Engels chauvinisme. Reeds in 1949 veroverde zij met haar troep New York, waar het Engelse ge zelschap sedertdien is blijven komen. Het zou langer duren eer het Engelse ballet zich in Rusland kon vertonen, maar toen het daar eenmaal in 1961 kwam, veroverde het de harten van dit aan de dans gewijde volk. Er is veel te doen geweest over het feit, dat dr. Louis Gans ontslag heeft genomen als conservator van het Ste delijk Museum te Amsterdam. Er is vooral een schok teweeggebracht door zijn verklaring, dat hij hoe langer hoe meer bezwaren heeft tegen „het mu seum". Het is misschien wel goed, dat een museumman deze bezwaren eens heeft geformuleerd. Daardoor hebben ze meer gewicht gekregen. Toen een bekend criticus en grafisch kunstenaar ze een aantal jaren geleden uitsprak, is hij weggehoond. Verbitterd heeft hij er toen de voorkeur aan gegeven, te rug te keren naar de stilte van zijn atelier. Het moet vooral hem goed doen, zijn stellingen op deze manier bewezen te zien. Dr. Gans heeft als zijn bezwaren uitge sproken, dat het museum van mo derne kunst door de keus die het voor zijn tentoonstellingen moet doen uit het aanbod van eigentijdse werken een scheiding maakt tussen erkende en niet- erkende kunstenaars. Wiens werk ge hangen wordt is erkend; de anderen zijn niet-erkend. Zo wordt het museum een toetssteen; het bepaalt de eeuwigheidswaarde van eigentijdse kunst hetgeen in feite on mogelijk is. Maar daarmee wordt in werkelijkheid ook verhinderd, dat de kunst doorstroomt naar het publiek. De bezoeker ziet museumkunst en de kun stenaar maakt museumkunst. De kun stenaar wordt daardoor nog meer geïso leerd dan hij al was. Ziedaar, kort samengevat, het probleem zoals dr. Gans dat ziet. Hij zoekt er ook een oplossing voor. Hij meent namelijk, dat een soort kunsthuis of kunstmarkt zou moeten worden gesticht, waar men niet alleen kunstwerken kan zien en ko pen, maar waar men ook kunstenaars kan ontmoeten en contacten leggen. Door die ontmoeting tussen kunstenaar en koper moet de mogelijkheid ontstaan, dat kunst weer een functie krijgt in het leven van zeer velen. Aan dit ideaal wil dr. Gans zich na 1 januari van het komende jaar gaan wijden. Zijn initiatief heeft al veel weer klank gevonden, maar ook kritiek ont moet. Weerklank is er bij de zeer velen, die het lot van de kunstenaars ter harte gaat, kritiek vooral bij hen, die denken aan het vele dat al wordt gedaan om kunst en publiek dichter bij elkaar te brengen. En dat is inderdaad al het een en ander. Openbaar Kunstbezit poogt door inscha keling van radio en televisie bij een breed publiek begrip te wekken voor oude en nieuwe kunst. De Nederlandse Kunststichting helpt alom in den lande bij de organisatie van tentoonstellingen met behulp van bruiklenen uit openbare en particuliere verzamelingen. Men brengt geen „toppen", maar wel altijd goed werk, volgens bepaalde thema's ge groepeerd. Er is een Stichting Beeldende Kunst, die werken van hedendaagse kunstenaars volgens een wisselsysteem verhuurt. De Stichting Kunst en Bedrijf streeft er naar, kunstenaars van de zijde van het bedrijfsleven opdrachten te be zorgen. Plaatselijke en regionale cultu rele centra en raden doen er nog het hunne aan, om kunst en publiek dichter tot elkaar te brengen. Hoofdprobleem bij al deze activiteiten blijft de vraag: Hoe bereiken wij de mensen? Waar ont moeten wij begrip? Het lijkt me toe, dat daar de moeilijk heid ligt bij het publiek, niet in de eerste plaats bij de kunstenaar, evenmin bij de organisatoren van tentoonstellin gen. Deze worden er te over gehouden. Vaak is er een rijkssubsidie voor aanko pen aan verbonden een regeling, die zeer veel succes heeft. De subsidie werkt stimulerend op de aankopen. Maar dit is nog geen bewijs, dat de kring van be langstellenden daardoor ruimer wordt. Er moet stellig een zekere drempelvrees worden overwonnen; maar dit verklaart niet afdoende, waarom er zovele duizen den nooit een museum of een tentoon stelling bezoeken. Er is dit staat vast een categorie mensen, voor wie het een levensbehoefte is, deel te hebben aan kunst en cultuur. Er is een groep, bij wie deze behoefte zou kunnen worden gewekt. Maar er is een veel grotere groep, die op geen en kele wijze wordt aangesproken en die ook niet bereid is, zich enig begrip voor deze waarden eigen te maken. Op deze massa zullen alle inspanningen blijven afstuiten. Stellig kunnen de vernieuwingen bij het onderwijs onvermoede krachten in de komende generaties losmaken; men mag hopen, dat het werk van de scholen min der uitsluitend gericht zal zijn op het exacte weten, maar dat ook de ontwik keling van het gevoelsleven betere kan sen krijgt. Dit zal kunnen leiden tot meer kunstbegrip. Wat enthousiaste leerkrachten op het stuk van het teken onderwijs hebben bereikt, opent hoopge vende perspectieven. Maar er is, zoals het nu staat, geen en kele reden om aan te nemen dat het nieuwe kunsthuis van dr. Gans uiteinde lijk veel meer zal kunnen worden dan een kunsthandel naast de zeer vele be staande. Het wordt er stellig een, die met nog meer kunstliefde en nog meer kennis van artistieke zaken wordt ge dreven. Het zal misschien een wat min der formele sfeer krijgen. Maar zij zal, vrees ik, nauwelijks een ander publiek trekken dan er nu reeds bereikt wordt. Misschien zou er een nieuwe markt kun nen worden bewerkt in de kunstafdeling van een groot warenhuis al is dat nauwelijks te geloven. De vervreemding tussen kunstenaar en publiek is niet slechts een zaak van de kunstenaar. Zij is vooral de zaak van het publiek, dat zijn welvaart in andere, op vallender zaken wil uitdrukken dan in schilderijen en boeken. Wat het museum voor hedendaagse kunst met dit alles te maken heeft? In feite niets. Het moet zijn taak blijven vervullen: het moet blijven tonen wat er internationaal op artistiek terrein aan de hand is. Het moet blijven selecteren en daarbij het risico aanvaarden, dat het de verkeerde keus doet. Het moet voor zichzelf de scheiding blijven maken tussen de top en de tweede garnituur doodgewoon omdat het het beste van zijn eigen tijd zoekt. Latere generaties zullen dan wel uitmaken of wij gelijk hebben gehad. Een eeuw geleden was een Ary Scheffer beroemd. Niemand kent hem nu meer Zo dringt de conclusie zich op, dat dr. Gans eigenlijk ongelijk heeft gehad, toen hij besloot, de sfeer van het mu seum vaarwel te zeggen en zijn arbeids veld er buiten te zoeken. In feite heeft hij ongelijk. Zijn taak ligt in het mu seum, niet in de kunsthandel, hoe dan ook gericht. Wat hij zich voorstelt te be reiken, ligt namelijk niet op zijn terrein maar op dat der opvoeding. De Brugse dienst voor kunst en cultuur is thans reeds onder leiding van dr. A. Janssens de Bistho- ven druk de grote zomer- tentoonstelling voor 1964 aan het voorbereiden. Men wil zoveel mogelijk werken bijeenbrengen van de vermaarde Nederland se schilder Jan Gossaert, waarschijnlijk omstreeks 1472 geboren te Wijk bij Duurstede in de provincie Utrecht en overleden te Middelburg tussen 1533 en 1536. Het is de eerste maal dat het oeuvre van deze kunstenaar in één uitge breide tentoonstelling zal worden verzameld. Gemak kelijk is dit zeker niet; de doeken zijn over de gehele wereld verspreid in musea en particuliere verzamelin gen. Vooral in Praag en München zijn veel werken van Jan Gossaert te vinden. Dr. A. Janssens de Bistho- ven begaf zich reeds naar deze steden hij bereikte er uitstekende resultaten. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke tentoonstelling heel wat geld zal kosten. Op dit gebied heeft Brugge echter wel heel wat erva ring opgedaan. De tentoon- stelingen „Vlaamse Kunst in Amerikaans bezit", „Het Gulden Vlies", „Vlaamse Kunst in Brits Bezit" en ve le andere kenden een over weldigende bijval. Boven dien zal ditmaal ook Rot terdam een steentje bijdra gen, omdat de tentoonstel ling na Brugge ook in deze Nederlandse stad gehouden zal worden. Er zijn ongeveer 120 wer ken van Jan Gossaert be kend. Hiervan zullen er ten minste zeventig te Brugge bewonderd kunnen worden. Vele van zijn doeken zijn getekend met de naam Jo hannes Malbodius. Jan Gossaert bracht zijn leertijd door te Brugge. In 1503 werd hij vrijmeester te Antwerpen. Later trad hij in dienst van het Bour gondisch Hof. Belangrijk voor zijn werk en ook voor dat van zijn Nederlandse tijdgenoten was de reis die hij omstreeks 1508 maakte naar Italië. Nadien voerde hij immers de Romeinse re naissance in bij zijn landge noten, zowel wat de geest als de toegepaste middelen betreft. Men vindt in het werk van Jan Gossaert voor het eerst de cirkelvormige opbouw, het wetenschappe lijk berekend perspectief, anatomische ontledingen, mythologische onderwerpen en nabootsing van voorbeel den uit de klassieke oud heid. Toch blijft hij typisch Vlaams dank zij zijn leven dig coloriet, de scherpe op merkingsgeest en de ver fijnde afwerking. Van hem bezit men ook een uitste kende reeks portretten. Vanaf 1516 vertoefde hij te Utrecht, waarna hij zich in 1524 te Middelburg vestig de. Deze tentoonstelling zal van begin juli tot 15 sep tember gehouden worden in het Groeninge-museum te Brugge.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 15