AFSCHEID VAN COVENT GARDEN
Kunsthuis lost problemen niet op
WERKEN VAN JAN GOSSAERT IN BRUGGE
zaterdag nummer
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Zaterdag 23 nov. 1963
gesto
MET HAAR in Middelburg spelende
roman „De Humeuren in de Straat
der Weduwen" heeft mevrouw S.
Greup-Roldanus vele Zeeuwse lezers
aan zich verplicht, en zich een good
will geschapen voor haar volgende
historische romans, een heel rijtje
reeds, waaraan onlangs weer een
nieuwe werd toegevoegd: „Het ge
stoelte der spotters". Zij zal haar le
zers zelden teleurgesteld hebben,
want geen manuscript verlaat
schrijftafel eer het gaaf, af, isover
wogen en historisch verantwoord tot
in de fijnste details. Zij weet boeiend
te vertellen en een verhaal knap te
componeren, en de toon van haar boe
ken is erg plezierig: vlot, wijs, niet
conventioneel en toch door en door
beschaafd. Een eventueel pikanterie
tje wordt altijd fijntjes gepresen
teerd.
En terwijl men zo de loftrompet steekt
over al die voortreffelijke eigen
schappen blijft men zich niettemin
bewust van het gebrek van die boe
ken: ze missen diepgang, ze zijn net
iets te vlot, te gekund. Er is hier wel
gestudeerd en met plezier en ijver ge
werkt, maar niet geworsteld met de
stof. Het is een historisch poppenspel,
telkens in een ander onderhoudend
arrangement, doch degene die de keu
rig gekostumeerde poppetjes doet be
wegen krijgen we maar nauwelijks te
zien. Wie mevrouw Greup-Roldanus
is weten we eigenlijk na al die boeken
nog helemaal niet. De grootste geme
ne deler van al die pittige, gevatte
vrouwenfiguren die zij ten tonele
voert? Ongetwijfeld natuurlijk, maar
toch. Verscheidene malen reeds heb
ben we de hoop uitgesproken dat me
vrouw Greup, wier talent we zeer
hoog schatten, zich eens zal wagen
aan een contemporaine roman. Dat
zij zich eens in zal zetten met haar
gehele persoon om haar visie te geven
op het leven en op problemen van he
den, of althans op datgene wat het le
ven haar lijkt en haar deed. We heb
ben die hoop nu wel opgegeven en we
zullen dus maar tevreden zijn met al
die verzorgde historische opera's die
in de herinnering op elkaar gaan lij
ken als de ene druppel water op de
andere.
pittige, kruidige historische romans,
liefst uit de pruikentijd, draaiend rond
om een bijzonder heldere, gevatte, kri
tische vrouw en een bij voorkeur onbedui
dende man die zich met genoegen laat over
heersen. Een en ander in een fijntjes uit
gewerkte omgeving met delicaat getekende
bijfiguren en gedrenkt in een soort humor
die heel dicht bij de spot staat, geestige
spot. Een spot, verwant aan die van de on
volprezen Betje Wolff, blijkbaar ook door
mevrouw Greup hpgelijk gewaardeerd, doch
Betje Wolff was met elke harteklop kind
van haar tijd, en mevrouw Greup blijft
verstoppertje spelen.
„Het gestoelte der spotters" deed ons in
menig opzicht denken aan „De Erfdochter"
van Johan van der Woude. Laatstgenoemd
boek is literair wel iets beter doch „Het
gestoelte der spotters" is,oneindig veel
sympathieker. In beide werken: een neer
gaande rijke familie op een buitengoed met
een klungel van een heer des huizes om
ringd door bazige en bizarre vrouwsperso
nen. Détailvergelijking heeft hier weinig zin
we vermelden de overeenkomst terloops.
„Het gestoelte der spotters" speelt later
bovendien, in 1815, doch het grijpt terug
tot in het midden van de achttiende eeuw.
Hoofdpersoon is de Franse gouvernante
van de familie Egger, die een groot buiten
nabij Voorburg bewoont. Odette Maconard
is nu een eind in de zeventig, en zij is als
jong meisje, direct uit het Amsterdamse
Walenweeshuis bij de Eggers gekomen. Zo
helpt zij thans me eaan de opvoeding van
het derde geslacht daar. De heer en me
vrouw Egger bij wie zij in dienst kwam
zijn overleden. Het dochtertje Bartrui
waarvoor zij destijds kwam, is nu achter
in de vijftig en grootmoeder. De jongeheer
van toen, Koobram, nu half de vijftig, is
ongehuwd gebleven. Hij is thans de heer
des huizes, doch een schertsfiguur. Bartrui
heeft in haar jeugd een scheven schaats
gereden: haar oudste dochter, Berdine, heeft
geen wettige vader; haar tweede dochter,
Victorine, stamt uit de kortstondige ver
bintenis met een ten dode opgeschreven
Duitse officier. Bartrui heeft thans dolle
aanvallen van drift en is eigenlijk ontoe
rekenbaar. De twee dochters onafscheide
lijke vriendinnen zijn tot knappe vrouwen
opgegroeid. Bertine drukte haar moeders
schreden en werd de ongehuwde moeder
van een zoon, Victorine trouwde in eer en
deugd met een Fransman, doch haar echt
genoot is met de noorderzon vertrokken,
haar met een dochtertje achterlatend.
Geestig heeft de schrijfster de talloze poli
tieke troebelen uitgebuit tot een spel met
die vrouwen en haar respectievelijke ver
leiders-mannen-kinderen, tot in de naam
geving toe, temeer daar het „hoofd" van
het gezin Egger, Koobram, doodsbange is
enige politieke kleur te bekennen en overal
doorheen tracht te laveren zonder kleer
scheuren (We schrijven immers 1815).
Toorwaar dus een een ongebruikelijke
mensencombinatie daar op Eggerhof,
al waren de zeden in de tijd van Rede
en Verlichting en kort daarna heel wat
vrijer dan een eeuw nadien. Voeg daar aan
toe het personeel: de dienstboden, het lin
nenmeisje, de tuinman, en het gezelschap is
compleet. Centraal staat de oude Made
moiselle Maconard, alias „Selly" (van
Mamsel) Makkenaar; in wezen houdt zij,
hoewel dienstbaar, de touwtjes min of meer
in handen. Zij is de vraagbaak, de troost,
de hulp, de overal aanwezige. De twee jon
ge, verlaten moedertjes trekken Selly vaak
tussen zich in op de diepe vensterbank van
het trappenhuis voor een vertrouwelijk ge
sprek, hun wanhoop en verlatendheid on
der de scherpste spot en zelfspot verber
gend. Zij noemen de bank „het gestoelte
der spotters" en maken haar daar deelge
noot van haar verdrietelijkheden en plan
nen. Koobram, de dikke, onbenullige sukkel
toont Selly zijn aankopen van gekleurd
Delfts aardewerk dat hij bij uitdragers
weghaalt. Zij vervangt zijn moeder; na
haar dood had hij de ruim twintig jaar ou
dere Selly zelfs ten huwelijk gevraagd.
En ook de ontoerekenbare Bartrui luistert
nog wel naar de raad van Selly, die haar
dan weet te troosten. Onmisbaar is zij zo,
doch tevens als een onmisbaar meubel: op
een kwaad moment beseft zij dat „selly"
een soortnaam is voor de kleinkinderen van
Bartrui. Zij spreken van „een" selly: het
meisje zal een selly voor haar pop nemen.
De gouvernante vraagt het familieloze kind
of de pop een naam heeft. „Waarom is een
naam nodig? Het is een pop en ik weet
best welke pop? Een naam? Jij zelf hebt
toch ook geen naam zoals ik?" En dan
ontdekt Mile. Maconard dat letterlijk nie
mand in het huis, behalve een der booien,
zich haar voornaam herinnert
Zulke trekjes zijn fijn, ook de wijze waarop,
zonder sentimentaliteit, Selly's eenzame le
ven g-etekend is in enkele lijnen: een liefde
die onvervuld bleef doordat de dood tus
senbeide kwam, een andere liefde die on
vervuld moest blijven door omstandighe
den.
Zij ziet zichzelf scherp. Zij is niet foutloos,
en beseft dat. Ten slotte sloot Selly een
oog voor Bertines amoureuze escapades,
en liet zij veel gebeuren wat zij eventueel
had kunnen voorkomen. Maar toch was zij
trouw. Ook ziet zij totaal niet hoe de Eg
gerhof in volkomen verval geraakt door
het hopeloze „beheer", dat enkel interen is,
van Koobram. Zodat zij, na haar lange le
ven van trouw zwoegen en dienen uiteinde
lijk even dakloos is als een mus wanneer
het landgoed onder de hamer gaat.
Die ontknoping met de uit Frankrijk op
duikende zoon van Batruis eerste min
naar, de afreis der zusters naar Pa
rijs, de werkelijk wel wat zotte „Walpur-
gisnacht" als Koobram sterft, dat alles
zijn geen erg sterke punten van het boek.
Détailkritiek hebben we op de stereotiep
laatdunkende wijze waarop Josephine
en Hortense de Beauharnais, twee der
fascinerendste vrouwen uit de moderne ge
schiedenis, vermeld worden, en ook waren
het niet zozeer „privé-personages" als wel
postduiven die Rotschild aan zijn fortuin
hielpen na de Slag bij Waterloo.
Al met al: een prettig en onderhoudend
boek.
Dame Ninelfe de Valois „Madam",
zoals zij door al haar „kinderen" ge
noemd wordt trekt zich einde van
dit jaar terug uit Convent Garden als
leidster van het National Royal Ballet,
dat door haar 32 jaren geleden onder
de naam Vic-Wells Ballet werd opge
richt. Zij heeft niet alleen dat Natio
nale Ballet gemaakt, maar ook de En
gelse dansstijl, die daarvóór niet be
stond, geschapen. Het is aan haar te
danken, dat het Koninklijke Engelse
Ballet het derde in rang is na het
Bolshoi van Rusland en dat van de
Grand'Opéra in Parijs; dank zij haar
bevinden er zich nu Engelse ballet
scholen in Istanboel en Teheran en na
tionale balletten in Canada en Austra
lië, door leerlingen van haar gesticht.
Het is ook een gevolg van haar op
treden en beleid, dat een zo schitte
rend danser als Noureyef, die naar het
westen uitweek, in het Engelse ballet
gevoegd kon worden en zich daar thuis
kon gaan voelen, iets wat hem in Parijs
niet lukte.
men van een nationaal ballet, is de
Haar tweede grote prestatie, na het vor
men van een nationaal ballet, is de
stichting van een Balletschool, waarop
heel 't ballet en de toekomst van dat
ballet van Covent Garden berust. De be
slissende betekenis van een balletschool
voor de danskunst van een land leerde
zij, merkwaardig genoeg, van Diaghileff,
wiens ballet zich juist van de Russische
school had losgemaakt. En het belang
van een klassiek repertoire, als „basis"
van een eigen, modern repertoire, werd
haar duidelijk gemaakt door Nijinski en
Massine.
Hoe heel anders zou misschien de ont
wikkeling van de Engelse danskunst
verlopen zijn, als een Nederlands offi
cier niet voldoende kunstbloed door zijn
aderen bad voelen vloeien. Want Ninet
te de Valois bevond zich met haar dans-
troep bij het begin van de Duitse inva
sie in 1940 in Nederland. Zij vond deze
militair bereid scheepsruimte voor de
„gestrande" artiesten ter beschikking te
stellen.
Eenmaal in Londen aangekomen ver
dween Ninette met haar dansers en
danseressen niet in een schuilkelder,
maar verscheen er mee in de provincie
en in Londen op de podia, zelfs tijdens
de bombardementen. Zij liet zich ner
gens door afschrikken.
Het is ook Ninette de Valois geweest,
die van het begin af aan haar keuze
heeft laten vallen op Frederic Ashton
die thans de toverstaf, waarmee zij
klassieke balletten als „Gisele", „Swan
Lake" en „Casse Noisette" en typisch
Engelse balletten als „Job", het fameu
ze Rake's Progress" en „The Prospect
before us" geschapen heeft, van haar
over zal nemen.
Zij engageerde ook Constant Lambert
als muziek-directeur en vermaard ge
worden dansers als Robert Helpman en
Marguerite Fonteyn, die zich wonder
wel aan haar wensen en verlangens
hebben aangepast. Ten slotte is zij er in
geslaagd Noureyef met zijn aparte Rus
sische stijl op te vangen binnen bewe
ging, ritme en karakter van het Engel
se dansen, zonder hem zijn persoonlijk
heid te doen verliezen.
Zij heeft daarover kortgeleden in een
interview met Alexander Bland
voor het weekblad de „Observer" ge
zegd: „Nee, ik ben in het geheel niet
van mening, dat er enig gevaar bestaat
voor onze dansstijl door "het optreden
van Noureyef. En ik begrijp het idee
niet, dat hij in ons gezelschap zou moe
ten „passen". Als je een individu uit
een andere omgeving neemt en hem
midden in een grote troep plaatst met
een andere traditie, dan weet je heel
goed, welke verschillen er zijn. Juist om
die verschillen heb je hem als gast uit
genodigd".
Noureyef is overigens niet zomaar een
losse gast bij het Royal Ballet, maar
een vaste kracht, die met handhaving
van zijn emotionaliteit een uitstekend
duo vormt met Margot Fonteyn. Beiden
schijnen, zoals een echtpaar, dat in zich
zelf zo verschillend is, elkaar geheel en
al te begrijpen en hen te zien dansen
brengt 't Engelse publiek telkens weer
in extase.
Wie meer over het leven en streven van
Ninette de Valois wil weten doet het
beste, zich haar memoires aan te schaf
fen, die onder de titel „Come dance with
me" verschenen zijn. Deze geven tevens
een goed beeld van haar ontembaar ka
rakter. Sommigen, die met haar te ma
ken hadden, hebben haar trouwens las
tig gevonden, anderen daarentegen heb
ben ervaren, dat zij vol menselijk begrip
is en de „kinderen", zoals zij al haar
dansers en danseressen noemt, dragen
haar dan ook zij 't vol ontzag - op
de handen.
Zij kan in haar artistieke opvattingen
grillig zijn en daarbij af en toe wel fou
ten maken, maar altijd blijkt haar visie
op het totaal van de balletkunst en od
balletten uit het verleden en de toe
komst die ter beschikking staan of
komen juist.
Overtuigen heeft zij van jongsaf ge
kund. Toen zij 28 was ging zij naar
Lilian Baylis, die de scepter zwaaide in
het „Old Vic"-theater; deze heeft haar
geholpen met het oprichten van de Vic-
Wells Company, eerst door haar voor
één pond in de week de toneelstudenten
van haar theater te Ieren „zich te be
wegen" en vervolgens door financiële
steun bij de opening van het Sadler's
Wells Theatre in 1931, waar Ninette
niet alleen met haar school in trok,
maar waar zij tevens als „première dan
seuse" optrad. In haar veelbewogen le
ven verscheen Ninette de Valois niet al
leen in musicals in het West End maar
eveneens in opera's, in het Ballet van
Diaghileff en in het eveneens beroemde
Abbey Theatre in Dublin. De school die
zij na alle omzwervingen oprichtte heet
te „The Academy of Choreographic
Art".
Eenmaal in Londen geïnstalleerd begon
zij aan de opbouw van de Engelse bal
letstijl, zonder daarbij enig aspect van
de klassieke dans uit het oog te verlie
zen en met bijzondere belangstelling
voor alle andere stijlen in de wereld.
Het Engelse dansen is nu eenmaal
dat ligt in de „aard van het beestje"
langzamer dan het dansen in Frankrijk
of Italië en veel minder „springerig"
dan het dansen in Rusland, waar een
zeker soort acrobatiek er aan inherent
is.
Hoe open zij staat voor al wat nieuw is,
heeft haar jongste ballet bewezen, dat
om zijn modernisme en vanwege het
voor ballet zich moeilijk lenend, onder
werp een groot risico inhield: „La Da
me aux Camélias" met als protagonis
ten Margot Fonteyn gn Rudi Noureyef.
Het was aan deze twee te danken dat
het litteraire element het dans-element
niet helemaal overheerste, al was het
geheel dan ook geen volmaakt succes.
Om dat er van te maken zou men de
innerlijke emoties in ritme hebben moe
ten omzetten en niet het verhaal met
vele coupures op de voet hebben
moeten volgen. Niettemin was het met
inachtneming van de uitspraak, dat
men kunstenaars 't recht en de gelegen
heid moet toekennen fouten te begaan,
een interessant experiment.
Al schuwt Ninette de Valois dus het
nieuwe niet, zo ver te gaan dat men
balletten brengt in de stijl van een Rob-
bins of Maurice Béjart, is voor een Ro-
Ninette de Valois. Zo kende En
geland haar in de jaren dat zij
het Nationale Ballet opbouwde.
yal Ballet (nog?) niet mogelijk, zomin
als het Bolshoi of de Operatroep in Pa
rijs dat zouden kunnen doen. Zij heeft al
genoeg originaliteit bewezen met dit
ballet naar Dumas' toneelstuk en in
vroegere dagen door balletten als „Ba-
rabau", „Douane" en 't reeds genoemde
„Job", een heel moeilijk uit eigen brein
gewrocht werk.
Dat men in Ninette de Valois een kun
stenares bij de gratie Gods ziet, is geen
kwestie van Engels chauvinisme.
Reeds in 1949 veroverde zij met haar
troep New York, waar het Engelse ge
zelschap sedertdien is blijven komen.
Het zou langer duren eer het Engelse
ballet zich in Rusland kon vertonen,
maar toen het daar eenmaal in 1961
kwam, veroverde het de harten van dit
aan de dans gewijde volk.
Er is veel te doen geweest over het
feit, dat dr. Louis Gans ontslag heeft
genomen als conservator van het Ste
delijk Museum te Amsterdam. Er is
vooral een schok teweeggebracht door
zijn verklaring, dat hij hoe langer hoe
meer bezwaren heeft tegen „het mu
seum". Het is misschien wel goed, dat
een museumman deze bezwaren eens
heeft geformuleerd. Daardoor hebben
ze meer gewicht gekregen. Toen een
bekend criticus en grafisch kunstenaar
ze een aantal jaren geleden uitsprak,
is hij weggehoond. Verbitterd heeft hij
er toen de voorkeur aan gegeven, te
rug te keren naar de stilte van zijn
atelier. Het moet vooral hem goed
doen, zijn stellingen op deze manier
bewezen te zien.
Dr. Gans heeft als zijn bezwaren uitge
sproken, dat het museum van mo
derne kunst door de keus die het voor
zijn tentoonstellingen moet doen uit het
aanbod van eigentijdse werken een
scheiding maakt tussen erkende en niet-
erkende kunstenaars. Wiens werk ge
hangen wordt is erkend; de anderen zijn
niet-erkend.
Zo wordt het museum een toetssteen;
het bepaalt de eeuwigheidswaarde van
eigentijdse kunst hetgeen in feite on
mogelijk is. Maar daarmee wordt in
werkelijkheid ook verhinderd, dat de
kunst doorstroomt naar het publiek. De
bezoeker ziet museumkunst en de kun
stenaar maakt museumkunst. De kun
stenaar wordt daardoor nog meer geïso
leerd dan hij al was.
Ziedaar, kort samengevat, het probleem
zoals dr. Gans dat ziet. Hij zoekt er ook
een oplossing voor. Hij meent namelijk,
dat een soort kunsthuis of kunstmarkt
zou moeten worden gesticht, waar men
niet alleen kunstwerken kan zien en ko
pen, maar waar men ook kunstenaars
kan ontmoeten en contacten leggen.
Door die ontmoeting tussen kunstenaar
en koper moet de mogelijkheid ontstaan,
dat kunst weer een functie krijgt in het
leven van zeer velen.
Aan dit ideaal wil dr. Gans zich na 1
januari van het komende jaar gaan
wijden. Zijn initiatief heeft al veel weer
klank gevonden, maar ook kritiek ont
moet. Weerklank is er bij de zeer velen,
die het lot van de kunstenaars ter harte
gaat, kritiek vooral bij hen, die denken
aan het vele dat al wordt gedaan om
kunst en publiek dichter bij elkaar te
brengen.
En dat is inderdaad al het een en ander.
Openbaar Kunstbezit poogt door inscha
keling van radio en televisie bij een
breed publiek begrip te wekken voor
oude en nieuwe kunst. De Nederlandse
Kunststichting helpt alom in den lande
bij de organisatie van tentoonstellingen
met behulp van bruiklenen uit openbare
en particuliere verzamelingen. Men
brengt geen „toppen", maar wel altijd
goed werk, volgens bepaalde thema's ge
groepeerd. Er is een Stichting Beeldende
Kunst, die werken van hedendaagse
kunstenaars volgens een wisselsysteem
verhuurt. De Stichting Kunst en Bedrijf
streeft er naar, kunstenaars van de zijde
van het bedrijfsleven opdrachten te be
zorgen. Plaatselijke en regionale cultu
rele centra en raden doen er nog het
hunne aan, om kunst en publiek dichter
tot elkaar te brengen. Hoofdprobleem
bij al deze activiteiten blijft de vraag:
Hoe bereiken wij de mensen? Waar ont
moeten wij begrip?
Het lijkt me toe, dat daar de moeilijk
heid ligt bij het publiek, niet in de
eerste plaats bij de kunstenaar, evenmin
bij de organisatoren van tentoonstellin
gen. Deze worden er te over gehouden.
Vaak is er een rijkssubsidie voor aanko
pen aan verbonden een regeling, die
zeer veel succes heeft. De subsidie werkt
stimulerend op de aankopen. Maar dit is
nog geen bewijs, dat de kring van be
langstellenden daardoor ruimer wordt.
Er moet stellig een zekere drempelvrees
worden overwonnen; maar dit verklaart
niet afdoende, waarom er zovele duizen
den nooit een museum of een tentoon
stelling bezoeken.
Er is dit staat vast een categorie
mensen, voor wie het een levensbehoefte
is, deel te hebben aan kunst en cultuur.
Er is een groep, bij wie deze behoefte
zou kunnen worden gewekt. Maar er is
een veel grotere groep, die op geen en
kele wijze wordt aangesproken en die
ook niet bereid is, zich enig begrip voor
deze waarden eigen te maken. Op deze
massa zullen alle inspanningen blijven
afstuiten.
Stellig kunnen de vernieuwingen bij het
onderwijs onvermoede krachten in de
komende generaties losmaken; men mag
hopen, dat het werk van de scholen min
der uitsluitend gericht zal zijn op het
exacte weten, maar dat ook de ontwik
keling van het gevoelsleven betere kan
sen krijgt. Dit zal kunnen leiden tot
meer kunstbegrip. Wat enthousiaste
leerkrachten op het stuk van het teken
onderwijs hebben bereikt, opent hoopge
vende perspectieven.
Maar er is, zoals het nu staat, geen en
kele reden om aan te nemen dat het
nieuwe kunsthuis van dr. Gans uiteinde
lijk veel meer zal kunnen worden dan
een kunsthandel naast de zeer vele be
staande. Het wordt er stellig een, die
met nog meer kunstliefde en nog meer
kennis van artistieke zaken wordt ge
dreven. Het zal misschien een wat min
der formele sfeer krijgen. Maar zij zal,
vrees ik, nauwelijks een ander publiek
trekken dan er nu reeds bereikt wordt.
Misschien zou er een nieuwe markt kun
nen worden bewerkt in de kunstafdeling
van een groot warenhuis al is dat
nauwelijks te geloven.
De vervreemding tussen kunstenaar en
publiek is niet slechts een zaak van de
kunstenaar. Zij is vooral de zaak van het
publiek, dat zijn welvaart in andere, op
vallender zaken wil uitdrukken dan in
schilderijen en boeken.
Wat het museum voor hedendaagse
kunst met dit alles te maken heeft?
In feite niets. Het moet zijn taak blijven
vervullen: het moet blijven tonen wat er
internationaal op artistiek terrein aan
de hand is. Het moet blijven selecteren
en daarbij het risico aanvaarden, dat
het de verkeerde keus doet. Het moet
voor zichzelf de scheiding blijven maken
tussen de top en de tweede garnituur
doodgewoon omdat het het beste van
zijn eigen tijd zoekt. Latere generaties
zullen dan wel uitmaken of wij gelijk
hebben gehad. Een eeuw geleden was
een Ary Scheffer beroemd. Niemand
kent hem nu meer
Zo dringt de conclusie zich op, dat dr.
Gans eigenlijk ongelijk heeft gehad,
toen hij besloot, de sfeer van het mu
seum vaarwel te zeggen en zijn arbeids
veld er buiten te zoeken. In feite heeft
hij ongelijk. Zijn taak ligt in het mu
seum, niet in de kunsthandel, hoe dan
ook gericht. Wat hij zich voorstelt te be
reiken, ligt namelijk niet op zijn terrein
maar op dat der opvoeding.
De Brugse dienst voor
kunst en cultuur is thans
reeds onder leiding van
dr. A. Janssens de Bistho-
ven druk de grote zomer-
tentoonstelling voor 1964
aan het voorbereiden.
Men wil zoveel mogelijk
werken bijeenbrengen van
de vermaarde Nederland
se schilder Jan Gossaert,
waarschijnlijk omstreeks
1472 geboren te Wijk bij
Duurstede in de provincie
Utrecht en overleden te
Middelburg tussen 1533 en
1536.
Het is de eerste maal dat
het oeuvre van deze
kunstenaar in één uitge
breide tentoonstelling zal
worden verzameld. Gemak
kelijk is dit zeker niet; de
doeken zijn over de gehele
wereld verspreid in musea
en particuliere verzamelin
gen. Vooral in Praag en
München zijn veel werken
van Jan Gossaert te vinden.
Dr. A. Janssens de Bistho-
ven begaf zich reeds naar
deze steden hij bereikte
er uitstekende resultaten.
Het spreekt vanzelf dat een
dergelijke tentoonstelling
heel wat geld zal kosten. Op
dit gebied heeft Brugge
echter wel heel wat erva
ring opgedaan. De tentoon-
stelingen „Vlaamse Kunst
in Amerikaans bezit", „Het
Gulden Vlies", „Vlaamse
Kunst in Brits Bezit" en ve
le andere kenden een over
weldigende bijval. Boven
dien zal ditmaal ook Rot
terdam een steentje bijdra
gen, omdat de tentoonstel
ling na Brugge ook in deze
Nederlandse stad gehouden
zal worden.
Er zijn ongeveer 120 wer
ken van Jan Gossaert be
kend. Hiervan zullen er ten
minste zeventig te Brugge
bewonderd kunnen worden.
Vele van zijn doeken zijn
getekend met de naam Jo
hannes Malbodius.
Jan Gossaert bracht zijn
leertijd door te Brugge.
In 1503 werd hij vrijmeester
te Antwerpen. Later trad
hij in dienst van het Bour
gondisch Hof. Belangrijk
voor zijn werk en ook voor
dat van zijn Nederlandse
tijdgenoten was de reis die
hij omstreeks 1508 maakte
naar Italië. Nadien voerde
hij immers de Romeinse re
naissance in bij zijn landge
noten, zowel wat de geest
als de toegepaste middelen
betreft. Men vindt in het
werk van Jan Gossaert voor
het eerst de cirkelvormige
opbouw, het wetenschappe
lijk berekend perspectief,
anatomische ontledingen,
mythologische onderwerpen
en nabootsing van voorbeel
den uit de klassieke oud
heid. Toch blijft hij typisch
Vlaams dank zij zijn leven
dig coloriet, de scherpe op
merkingsgeest en de ver
fijnde afwerking. Van hem
bezit men ook een uitste
kende reeks portretten.
Vanaf 1516 vertoefde hij te
Utrecht, waarna hij zich in
1524 te Middelburg vestig
de.
Deze tentoonstelling zal
van begin juli tot 15 sep
tember gehouden worden in
het Groeninge-museum te
Brugge.