ONZE GAST: Gertie Evenhuis Het is allemaal door Zeeland gekomen... 'dagnummi ENIGR IM 00STR11JK ZEEUWSCH-VLAMIDEREN Zaterdag 23 nov. 1963 Luctor: eenzaam korfbalbolwerk WAAROM IS LUCTOR uit Terneu zen de enige korfbalclub in heel Oost- Zeeuwsch-Vlaanderen U.t.s.-leraar M. Nieuwdorp, 38 jaar, voorzitter van deze vereniging, zegt de belang rijkste reden wel te kennen: ,,In Oost- Zeeuwsch-Vlaanderen is de bevolking overwegend rooms-katholiek en in die kringen kan men geen enthousias me opbrengen voor gemengde sport". Nu geldt dat niet voor plaatsen als Axel, Zaamslag, Hoek. Maar ook daar wordt nimmer meer een bal door de korf gegooid. Vroeger wel. Heel goed zelfs. Zaamslag bijvoorbeeld had een club met een zeer bekende naamScampolo. Destijds was het de grootste Zeeuwse rivaal van Zeelands korfbalclub nummer één Swift uit Middelburg. Trouwens, ook in West-Zeeuwsch-Vlaan- deren zijn de korfballen dun gezaaid. Alleen Breskens en Groede bezitten geor ganiseerde korfballers. Hoe komt het dan dat in al die plaatsen Axel, Zaamslag, Hoek, Oostburg, Aardenburg, Sluis geen club meer is te vinden? Nog dit jaar was er korfbalclub in Aardenburg, die het vijftig jarig bestaan kon vieren. Het feest was de laatste opflikkering: kort daarna ging de club op de fles. Waarom in al die plaatsen geen korfbalactiviteiten meer? Voorzitter Nieuwdorp ook competitieleider en scheidsrechter van de Zeeuwse Korfbalbond peinst en aarzelt. „Als er in een plaats maar één of twee actieve korfballiefheb bers zijn, die hun schouders onder een vereniging willen zetten, komt zo'n club er en dan houdt het ook wel stand. Waar schijnlijk zijn die mensen er niet", zegt hij er ten slotte van. Terneuzen kent wel zo'n man: M. Nieuw dorp, die al sinds jaar en dag opmerkelijk veel vrije tijd steekt in de korfbalsport. Drie jaar geleden dartelde hij zelf nog als speler in de competitiewedstrijden voor Luctor. Iedere zaterdag staat hij nog altijd binnen de witte lijnen, maar nu als scheids rechter. In Souburg reeds voor de oor log werd de korfbalsport voor eens en voor altijd zijn hobby. Animo was zijn eer ste club. Na de oorlog woonde hij in Den Haag en Utrecht, maar nooit verloor hij zijn passie voor de bal en de korf. En toen hij dan ook in 1951 in Terneuzen kwam, voelde hij zich daar aanvankelijk niet in alle opzichten happy: er was geen korfbal club, althans geen actieve club. Luctor sluimerde, bestond officieel nog wel, maar had geen leden en speelde dus ook geen wedstrijden meer. Toch kende Terneuzen reeds in de derti ger jaren een korfbalclub: Seolto. Haar een lang leven was deze vereniging niet beschoren geweest. Tien mei 1941 leefde de Terneuzense korfbalsport echter weer op: dank zij het initiatief van de be kende korfballer Ben Burger, die het zelf tot speler voor het Zeeuwse twaalftal bracht, werd Luctor opgericht. Inderdaad: als een overtuigde korfballiefhebber zijn schouders er onder zet komt zo'n club er en houdt het ook stand. Luctor opereerde op een veld, waar nu het ziekenhuis staat. Helaas voor Luctor: in 1949 moest dat veld ontruimd worden voor de bouw en de club sliep zacht in. Er was geen veld, er werden geen wedstrijden gespeeld, er werden geen contributies geind, wat in kas zat werd verdeeld, de leden gingen uiteen. Toen in 1951 werd de heer Nieuwdorp leraar van de l.t.s. in Terneuzen. Samen met enthousiaste korfbalhobbyïsten als Ben Burger, die weer voorzitter werd, en P. Tholens, die al vanaf de oprichting in 1941 lid was, activeerde hij Luctor weer. Ook de nu 46-jarige heer Tholens is nog altijd actief voor de club: nu als wedstrijd secretaris en ook is hij scheidsrechter voor de Zeeuwse Korfbalbond. Ben Burger, die bij de belastingen werkt, is inmiddels uit Zeeland vertrokken. In die eerste tijd moest Luctor overigens weer in de kinder schoenen gaan staan: de herleefde club startte op een speelweide voor kinderen aan de Marijkestraat. Daarna kwam een speelweide aan de Rozenstraat aan de beurt. Zelfs competitiewedstrijden werden op die speelweide gespeeld. „Maar het was wel behelpen", herinnert de heer Nieuwpoort zich nog, „die weiden waren natuurlijk niet gedraineerd en na een beet je regen al zo glad en glibberig als mod der". Ondanks deze handicap werd Luctor na drie jaar toch kampioen van de derde klas van de Zeeuwse Korfbalbond, promo veerde en werd vervolgens een sterke te genstander in de tweede klas. Nu heeft Luctor de beschikking over één van de bes te velden van Zeeland, zoals voorzitter Nieuwdorp trots zegt. Vier jaar geleden kon het nieuwe sportpark namelijk in ge bruik worden genomen. Twee velden zijn er voor Luctor. Ook op deze nieuwe velden kwamen de Terneuzense korfballers tot een kampioenschap en een promotie. Twee seizoenen geleden eindigden ze als best ge plaatsten van de tweede klas, eindigden vo rig seizoen als zesde in de eerste klas en staan nu na zes wedstrijden ongeslagen aan de leiding. Ook het tweede twaalftal, dat in de derde klas speelt, is nog steeds onge slagenKortom: het gaat goed. „Het is ploegen als Scampolo noodlottig geworden, dat ze hun jeugdafdelingen ver waarloosden", weet voorzitter Nieuwdorp. Daarom wordt bij Luctor wel de nodige aandacht besteed aan de jeugd. Tegenover de 38 seniorleden staan dan ook 16 adspi- ranten. Vooral ten behoeve van die jeugd heeft Luctor voorts ook vijftig totoleden. „Dat extra geld kunnen we uitstekend ge bruiken, want het is toch ook een finan ciële handicap, dat we de enige club in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen zijn. Voor al on ze uitwedstrijden moeten we de Wester- schelde over. Het tweede en de adspiranten zijn ingedeeld met de Zuidbevelandse ploe gen, maar het eerste moet ook regelmatig naar Walcheren", voert de heer Nieuwdorp aan. Bovendien is er bij de uitwedstrijden altijd het risico van de mist: we zijn wel eens 's nachts om twee uur teruggekomen van een wedstrijd op Zuid-Beveland, omdat de boot zo lang niet kon varen. Zo is het: letterlijk zit Luctor vaak in de boot, maar als het aan de heer Nieuwdorp ligt zal het figuurlijk nooit gebeuren.... Dit zijn ze, de speelsters en spelers, die de enige korfbalclub in heel Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen in stand houden. Ze behoren tot het eerste en tweede twaalftal van Luctor uit Terneuzen. Zittend op het paard van links naar rechts Nellie de Bruij- ne en Ad Geene. Staande op het paard, de bal in zijn handen, Dick Houg. Gehurkt voor het paard Jacky Tholens en Rinus de Doelder. Op de bank van links naar rechts H. van Kruiningen, Roos Buijze, Ri- nus Korstanje, Jenny van Soelen, Annie van Campen, Mieke Scheele, Bora Scheele, Kees Buijze, Beppie de Doelder en Adrie Tholens. NIET LANG geleden vroeg mijn kleine jongen, half in slaap „Hoeveel mensen zijn er toen in de oorlog dood gegaan Aarzelend antwoordde ik hem met het grootste cijfer dat hij kan bevatten „Wel honderdduizend". „Zo", zei hij. Geruime tijd was het stil. Toen vroeg hij „Zeg. Weet jij ook wie dat bedacht heeft Ik wist het niet. Wanneer hij groot is zal hij daar wel meer van horen, en dan nog zal het hem niet duidelijk zijn. Zijn vraag was logisch, en resüfTSTir van tamelijk helder nadenken. Maar op logische vragen zal hij steeds weer onlogische en zelfs zin loze antwoorden ontdekken. Ze zullen hem in ver warring brengen, hogelijk verbazen, beangstigen of luid doen lachen, zoals nu, wanneer hem iets bijzonder ongerijmd voorkomt. Als de redactie vraagt: „schrijf over je kinderboe ken en over hoe dat nu gaat, „dan is dit het begin misschien. Het geïntrigeerd zijn door de kin deren, door de eenzaamheid van een kind, zijn mach teloosheid, door zijn heel klein en weerloos leven. Door het verbijsterend onbegrip dat veel volwas senen voor kinderen aan de dag leggen. Door de ac tiviteit ook van een kind om boven de dingen uit te komen. Misschien komen wel hieruit voort de ver halen over plannen van een groep kinderen, acti viteiten rondom een zelfgebouwde boot die varen moet hoewel van hogerhand verhinderingen optre den. Want wat bij grote mensen onmogelijk is komt kinderen vaak mogelijk voor, en daarom kan veel hen wel lukken ook. Wie op deze wijze door kinderen geïntrigeerd wordt ziet ook hun betrokken zijn op de gebeurtenis sen om hen heen, op het leven en het gedrag van de volwassenen. Het kind kijkt met oneindige be langstelling naar de volwassenen: hoe die het doen, hoe zij reageren, en hij observeert zo scherp dat men er soms van huivert. Het sinistere is dat hij zich niet altijd dadelijk uitlaat over wat hij op merkt, maar het toch weet. Op dit stuk wordt een kind vaak onderschat, maar men vergisse zich niet. En als het dan toch over kinderboeken handelen moet, dan zou ik menen dat een kinderboek iets moet zijn wat gelijkwaardig is aan een roman, qua taal, stijl, problematiek en vorm, maar aangepast aan leeftijd, begripsvermogen van 'n kind en in over eenstemming met zijn woordenschat. Men zou in zijn boek niet moeten uitgaan van gebeurtenissen (zoals in de meeste kinderboeken wordt gedaan) maar van karakters; en niet van buiten uit maar juist van binnenuit moeten beschrijven wat er ge beurt. Want kinderen zie ik als volwassenen in hun eigen leeftijdsgroep. Je moet ze niet iets opleggen. Dat is ook het bezwaar tegen de meeste boeken die „iets willen meegeven". Kinderen willen weten waar hun plaats in de maatschappij is. Houvast en enige duidelijkheid kun je hen geven door facetten van het leven aan te tonen. Dat hoeft niet altijd een afgerond geheel te zijn. Zelf leef je ook maar fragmentarisch; en het is gek en onlogisch een boek altijd als episode, afgerond, klaar, te wil len hebben. Wat nu gebeurt is immers pas over een jaar of drie afgelopen in al zijn gevolgen. Hel ge middelde kinderboek is niet zo. Meestal is iets af, klaar, opgelost, afgerond, in orde. Ik geloof niet dat dat altijd noodzakelijk is. Dat is nu allemaal goed en wel. Maar hoe schrijf je zó, en tegelijk zó dat een kind geboeid raakt? An van der Loeff Basenau heeft nog niet lang geleden gezegd hoe moeilijk het is, die eenvoud, je op gelegd door de beperktheid van alle terreinen van het kind in een boek te krijgen. Omdat je alles wat jezelf aan een onderwerp beleefd hebt tot een eenvoudige en gemakkelijk aanspreekbare vorm te rug moet brengen, en toch niet ongenuanceerd (dan ontstaat namelijk weer het gebeurtenisjes-rijgen, van Jan beleefde dit en Pietertje beleefde dat.) Maar: hoe beleeft een kind van binnen iets dat hem over komt? Iets dat zich in zijn gezichtskring afspeelt? Ik zou, wanneer het lukte wat mij voor ogen stond, ook volwassenen en kinderen minder gescheiden wil len weergeven dan het meestal in kinderboeken ge beurt. Ouders bijvoorbeeld zijn heel vaak alles be grijpende, altijd beheerste lieden, vol zorg en liefde volle bescherming. Het moet toch mogelijk zijn hen als gewone mensen in al hun nuances weer te geven, in relatie tot kinderen, en tot wéér oudere mensen. Zo ook de kinderen. Ik zou ook het land, de sei zoenen, de dorpssamenleving en de school tot leven de elementen van het verhaal willen maken. Ja ja. Het mooiste boek is nog altijd dat wat in je hoofd zit. En de afstand van het bereikte tot het beoogde is nog altijd behoorlijk groot. Daar heb je nu bijvoorbeeld het kerstverhaal. Ik zou geen genre weten dat moeilijker is. Toege geven: men kan een stroper op kerstavond tot in keer laten komen; dorpszonderlingen vriendschap laten sluiten met jongetjes die hen tot dan toe ge sard hebben; men kan een kwaaie kerel totaal laten omzwaaien en met een mand vol sinaasappelen (of zijden spek, om het even) aan buurmans deur la ten kloppen. Men kan een weggelopen stiefzoon op kerstavond terug laten komen en bij een oud kasteel een Rus een Oostberlijner uit de slotgracht laten trekken, vooropgesteld dat die daar eerst is inge- raakt. Men kan ruzies laten oplossen en de Schelde laten dichtvriezen, alles op kerstavond. (En men zou de eerste nog niet zijn ook.) Maar als men met dat alles geen vrede heeft? Als men in een kerstverhaal iets van de verwachting, ver vulling en de verwondering wil doen herkennen? Dan geloof ik hoe langer hoe meer dat het kerstver haal in Lukas 2 staat. En dat men het maar niet meer moet proberen. (Er bestaan trouwens, gelukkig, tóch fjeel mooie kerstverhalen, ook in ons land. De redactie vraagt de redactie vraagt wél veel of de geografische gesteldheid (zij bedoelt het wonen in een dorp in Zeeuwsch-Vlaanderen) juist wél of julst miét stimulerend heeft gewerkt op het schrijf bedrijf. Dat zou dan op hetzelfde vlak kunnen liggen als de betrekkelijke eenzaamheid van het pastorie- bestaan. Ik heb daar zo geen duidelijke mening over. Waarschijnlijk hebben deze dingen juist een uitda ging gevormd. De één schrijft midden in de eenzame donkere dorpswinter in Zeeuwsch-Vlaanderen, wan neer de storm te horen is en de misthoorn op de Schelde, de ander zal het midden in de stad doen met alle herrie en aanloop van dien. Het zal wel subjectief zijn, dit. Tenminste, dat décht ik. Maar het is niet waar. Want op de laatste vraag „in hoeverre heeft Zeeland met dit alles te maken?" moet het antwoord luiden: het is alleen door Zee land dat het allemaal zo is gegaan. Daar is geen twijfel aan. Al in de derde van de h.b.s. wist ik, gewoon, nuchter, dat ik later wilde schrijven. Toch is het er pas in Zeeuwsch-Vlaanderen van gekomen. Tussen nu en toen liggen allerlei andere dingen. Elke provincie zal wel iets hebben waarom hij an ders is dan alle andere. Maar het wonderlijke van dit land, nog altijd midden in het water, is toch wel dat het geografisch anders is dan alle andere. Je vaart over het water en ziet Vlissingen als een vreemd streepje op de glinsterende vlakte van de Schelde liggen. Vanaf de allereerste overtocht, op een donkere koude morgen, heeft het gefascineerd, gegrepen, dit land. En altijd zal men naar dit gewest anders kijken dan naar welk ander ook. Men ziet het aan de gezichten van de vreemdelingen in de zomer. Vandaag is Gertie Evenhuis onze gast: zij woont in de hervormde pastorie van Bier vliet, ver van haar „land van herkomst": Stadskanaal, Groningen. Na de h.b.s. ging zij omdat zij veel interesse voor tekenen had naar de kunstnijverheidsschool te Amsterdam. Ten slotte naar de hervormde kweekschool. Daarna een winter in Enge land, vervolgens voor de klas, ergens in Drente, hierna naar de stad Groningen. Na het behalen van de akte M.O. Nederlands, lerares aan de 1ste Chr. Huishoudschool Den Haag. Getrouwd. In het eerste huwelijksjaar in Loosduinen waar haar man vicaris was journalistiek werk voor Hervormd Neder land. Daarna Biervliet. Eerste vakanties aan het Zwin, en hieruit eerste kinderboek AVONTUUR AAN DE GRENS geresulteerd. Gevolgd door BOOT ZONDER WATER, dat preludeert op het la tere VERDREVEN VLOOT, waar de Deltawer ken hoofdzaak geworden zijn. Dan „Collecte in Meulekenskerke", een kerstverhaal. Als gevolg van een prijsvraag: „WIJ WAREN ER OOK BIJ". (Van DE BALLON VAN JEAN- JACQUES is dit jaar kerstfilmstrook ge maakt). Vertalingen: „IK TROUWDE EEN DOMINEE" van Phyllis Stark, „ACHILLES DE EZEL" van H. E. Bates, en „DIE ANDER EN JEZELF" van Dola de Jong. Bezig aan „DOLPHIN BOY" van Margaret Mackay. In het hierbij afge drukte verhaal behandelt zij het „vak van schrijfster". Dat daarbij voor Gertie Evenhuis ook Zeeland een rol speelt, wordt bij lezing van dit stuk zonder meer duidelijk. Ook vanuit de trein ziet men van verre al dat men naar grenzen gaat, ze liggen vaag en blauw reeds in de verte, en alles is transparanter dan overal elders. Overal in het gewest bespeurt men die grenzen, lang niet alle zichtbaar. Grenzen tussen de middeleeuwen en de tijd van nu. Misschien zijn daar om de dorpen en eilanden van een zo onuitsprekelijke schoonheid, misschien is ondanks alle t.v.'s en volautomatische machines het leven hier toch wer kelijk nog anders dan overal. En aan één kant van zijn grenzen zal Zeeland tenminste niet over bevolkt geraken. De zee leidt daar zijn eigen leven, de zee bewaart distantie. De eigenaardige en niet goed onder woorden te brengen evocatieve eigen schappen van Zeeland zullen altijd wel met deze grenzen van doen hebben: water en land; land én land; oude tijd en déze tijd. Het leven in de dorpen en op dit platteland al evenzeer. Dat is geen roman tiek; want een dorpssamenleving is veel ongecompli ceerder, en dus moeilijker dan die van de grote ste den. En zij die naar de steden vluchten trachten waarschijnlijk juist dit kwijt te raken. Alles is gro ter en kleiner. Ook de mensen, hun grandeur en hun tristesse, in alle beroepen, zijn hier veel in het oog lopender. Het leven eist veel meer van de men selijke relatie en alle spanningen die in een stad veel gecamoufleerder leven barsten hier dadelijk tevoor schijn. De gemeenschap wordt organischer beleefd, spannender zowel in goed als kwaad. Waarom schrijf je? En waarom over Zeeland? Ja, waarom zijn de dorpen van Zeeuwsch-Vlaanderen tot in Walcheren zo fascinerend, voor wie er nooit tevoren was geweest? Wat is er aan het maanland schap wanneer men door Zeeuwsch-Vlaanderen in de nacht naar Gent rijdt? Waarom is het zo obse derend dat alles in een boek te krijgen: wind, storm en water, het geluid van hijskranen en tractoren, maaidorsers en scheepsfluiten Knotwilgen, kerk torens en de Schelde, het strand, de dijken en de groeiende fabriekzone. Een open zeearm die dicht gaat, een vloot van boten die wegvaart door de ne vel, en voortaan zal het leven anders zijn. Dat zal het zijn: het Andere van Zeeland vast te leggen vóór het ook hier verdwenen is. Want alle grenzen verglij den, en ieder jaar is alles anders dan het jaar er voor. Dit zijn niet zonder meer wat ouderwetsigheden van een flokloristische mijmeraar. Wanneer men in een jeugdboek nu eens niet warenhuizen en rondvaart boten hebben wil, maar wel de boerderijen op het eenzaam land -niet het romantisch boerengedoe met koetje-paardje-knecht (de laatste twee zijn nau welijks meer voorhanden) maar wel de hoogge- mechaniseerde en keiharde bedrijfsvoering niet het gezapig Zeeland van de klederdrachten maar wel de trek naar de steden, het Deltaplan en de Ooster- scheldebrug; wanneer dat blijkbaar zo obsederend is dan is dat niet romantiek zonder meer. Met een aangeboren dosis noordelijke nuchterheid ziet men waarachtig wel hoe in de dorpssamenleving goed en kwaad, boosheid en kleinheid van de mensen, in elke stand, minstens zo scherp aanwezig zijn als overal. Maar het is anders. En Zeeland is anders. Het is altijd anders geweest. En als men al deze dingen, nu, vast wil leggen dan is dat omdat de melodie die nog gespeeld wordt straks niet meer zal klin ken. Wat wij nog horen zijn onherroepelijk de laat ste maten. Wij zullen haar hierna niet meer horen. Of al het nieuwe dan niet trekt? Juist wel, in ho ge mate. Door weinig dingen voelt men zich zo ge grepen als door de imposante Deltadroom, in oppo sitie tegen al dit. water. Door de uit de grond schie tende industrie. Door de pretenties van dorpen die steden worden. Komt er dan na deze melodie niet straks, na de pauze, een nieuwe symphonie? Natuur lijk. Maar die hebben wij al zo vaak gehoord. (Rot terdam, Pernis, Eindhoven, Spoorwijk). Een mens kan niet helpen dat hij, komende van 400 km ver der, dit gewest zó zag en het ook zó wil vastleggen (dat is iets anders dan: vasthouden, of tegenhouden). Wat je zelf innerlijk beleeft dat draag je ook op kinderen wel over, zei van de Hulst. Laten we hopen dat wat voor hem geldt ook voor ons geldt. Van het „hoe doe je het" is m.i. weinig te zeggen. Hoe! Gewoon. Een scherpe dagindeling, een stukje discipline met je uren. Het zal in ieder ambacht wel zo zijn dat wie niet doodgewoon zijn uren maakt, met zin en tegenzin, niets uit zijn handen ziet ko men. Verder: gaan zien, wat je wilt laten zien. Wie over een Deltasluiting schrijven wil moet bij cais sons en vissersboten rondlopen, met waterstaatsmen sen praten en op het Veerse Gat varen. De figuurtjes uit je boek gaan ten slotte tegen je praten en houden je kostelijk gezelschap. Eén wou er op een tractor rijden, om zijn plan en dat van zijn vriendjes uit te voeren. Toen heb ik mij genoodzaakt gezien zelf op een van de boerderijen een tractor te leren besturen. Want waar blijf je anders? Die boer derijen, deze mensen, de dorpen en de Schelde, dit land, zullen nooit meer helemaal uit ons leven weg te denken zijn. En een citaat uit een boekengids dat men er „als echte Zeeuwse" alles van af weet. (n.l van een bepaalde Deltasluiting) mag, dacht ik, als een compliment ervaren worden. Ten slotte: Dola de Jong zei deze zomer tegen mij: natuurlijk gaat het schrijven niet zo gemakke lijk. Het is een vak als ieder ander, enorm hard werk, volharding, en verfijning van de techniek volgt lo gisch. Ik heb alleen respect voor professionals en weinig voor de pratende schrijver die niet tot werken komt omdat hij zichzelf zo gewichtig neemt. Zij heeft ongetwijfeld gelijk. GERTIE EVENHUIS

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 13