HET BEGIN VAN DE KERKHERVORMING Stap verder NIEUWS VAN OVERAL zaterdaqnummer Schatten uit Palestina in Amsterdamse kelder Zaterdag 2 november 1963 E'en beter onderdak dan een kelder en een pa- viljoentje in de tuin achter een oud Amster dams kantoorpand verdient het Bijbels museum van oudheden. Sinds 1925 is de opmerkelijke col lectie van dit museum al ondergebracht in dit pand, behorend aan de Centraalbond voor in wendige zending en christelijk maatschappelijk werk. Plannen om naar een ander gebouw te verhuizen zijn er wel. De financiën ontbreken. En een geschikt gebouw om de modellen, opge graven autenthieke voorwerpen over godsdienst en cultuur in de oude landen van het Nabije Oosten (Palestina, Egypte en Babylonië) volle dig tot hun recht te laten komen. Wat men ook vindt in het museum zijn gegevens over het he dendaagse jodendom en specimina van dieren en planten uit het „Land van de Bijbel". De Bijbel en zijn tijd, het Land van de Bijbel ten tijde van Christus en het huidige Israël, vormen het middelpunt van de collectie in het Bijbels museum van oudheden. De collectie in deze vorm is de enige in ons land. Een museumcollectie, die de inhoud van de Bijbel werkelijk doet léven, kent ons land niet dan in het Bij bels museum van oudheden. Het is daarom jammer, dat de beheerder van het museum, de Centraalbond voor in wendige zending, er nog niet in is geslaagd een betere behuizing voor het museum te vinden dan de huidige kelder onder en achter het pand van de bond aan de Amsterdamse Stadhouderskade. Deze bond wil zijn een ontmoetingspunt en gesprekscentrum voor uiteenlopen de vormen van christelijke sociale arbeid. Het werk van de bond is interkerkelijk van opzet. Onder de leden treft men onder meer aan de Stichting voor Maatschap pelijk Werk en Gezinszorg op het platteland van Wal cheren (Serooskerke) en de Vereniging „Kinderzorg", die in Middelburg en Serooskerke, zoals bekend, kinder tehuizen exploiteert. De bond kocht in 1925 de collectie aan en bracht deze onder in het huidige kantoorpand. Het museum heeft zijn oorsprong en ontstaan te danken aan wijlen ds. L. Schouten (1828-1905), een bekend Utrechts predi kant, wiens verzameling, onder meer een in 1851 ge reedgekomen model van de tabernakel, de basis vorm de voor de hele collectie. De bijeengebrachte voorwerpen had hij in zijn woning in Utrecht tentoongesteld. Na zijn overlijden zetten anderen zijn werk voort, onder meer doordat één van zijn zonen de verzameling in verschil lende plaatsen in ons land tetoonstelde. Daarna werd de collectie opgeborgen, tot de Centraalbond voor inwen dige zending er zich over ontfermde. De kerken in ons land hebben wel interesse voor het museum, wat onder meer blijkt uit de aantallen bezoekers (onder meer van zondagsscholen, uit verenigingen en van cate chisaties), maar een andere interkerkelijke opzet van het mumeum is niet van de grond gekomen. Overigens is dat ook niet de bedoeling van de commisie van beheer, waarin onder meer zitting heeft als voorzitter prof. dr. M. A. Beek, befaamd Israëlkenner. De heer P. de Roos, die sinds 1948 conservator is van het Bijbels museum voor oudheden, toonde ons de rijke collectie in het te kleine pand. De heer De Roos reist regelmatig door ons land met een kerncollectie bijbelse oudheden. In een lezing, die hij onder meer hield voor verschillende scholen in Zeeland, vertelt hij over het Land van de Bijbel. Vrijwel ieder voorwerp herinnert aan de Bijbel, aan het Heilige Land, aan de godsdiensten en culturen uit de landen rondom Palesti na. In het paviljoen bevindt zich een fraai model van dede tabernakel van de joodse eredienst. Geheel volgens de gegevens uit Exodus 26, 27, 35 en 38 is de taber nakel op een zevende van de ware grootte nagemaakt uit deels uit Palestina afkomstige stoffen, zoals Jeru- zalems hout voor het brandofferaltaar, aarde van de Tempelberg voor het altaar, stenen uit de buitenste ringmuur van Salomo's tempel, welke muur de klaag muur van de joden is. Het dekkleed van de tabernakel is geweven uit Syrisch geitenhaar. Men treft voorts in het museum modellen aan van de tempel van Salomo en van die van Herodes. Rond deze tabernakel hield ds. Schouten op geregelde tijden samenkomsten. Personen uit alle delen van de wereld bezochten zijn museum, onder anderen koningin Emma in 1904. Bij de tabernakel legde ds. Schouten een verzameling aan van modellen en voorwerpen, die betrekking hadden op land en volk van Palestina en over de landen rondom Palestina, waarbij vooral de Egyptische collectie menig interessant onderdeel om vat. Hoe de hedendaagse joden hun geloof belijden kan men terugvinden in deze verzameling. Het museum bezit bijvoorbeeld gebedsmantels, die de joden dragen bij hun gebeden in de synagoge, gebedsriemen (tefilin), een sabbatslamp, een inwijdingslamp, die men gebruikt Zomer 1914 verscheen de Duitse keizer in de Rijksdag om in een korte rede te verklaren, dat alle politieke partijstrijd een einde diende te nemen: „Van nu af aan, nu onze soldaten naar de grenzen trekken, nu kén ik geen partijen meer: ik ken slechts... Duitsers'. Maar na het stormachtig applaus dat hierop volgde, moet iemand uit de zaal geroepen hebben: „en ik ken ook geen Duitsers meer; van dit ogenblik af ken ik slechts.... mensen!" Juist op dat moment een wel heel riskante uit roep: niet slechts de begrensdheid van het partijgevoel doorbreken met een verwijzing naar ieders Duitser-zijn, maar ook de be grensdheid van dit nationalisme doorbreken met een verwijzing naar ieders mens- en medemens zijn ver buiten de landsgrenzen xxxx Een man \oien het moeilijk valt, zulk een stap verder te gaan, een, die boven zijn godsdienstig natio nalisme niet uit kan, icordt ons bijbels getekend in de figuur van Jona. Zelf beperkt van gezichts kring stelt hij zich God oók voor als beperkt te kunnen geraken; vandaar zijn idee, dat het verre heidense Ninive wel buiten Gods gezichtskring moet vallen. Onwil lig gaat Jona eindelijk die stap verder: hij reist naar Ninive, om mee te maken, hoe zelfs daar het wonder van een ommekeer moge lijk is en mensenlevens vernieuwd worden. xxxx De 27e oktober eindigde een spe ciale „gezinsweek"; 24 oktober was de dag van de Verenigde Na ties; SI oktober herdachten pro testanten de hervorming. Drie keer kwam naar voren, dat de mens geen enkeling is, maar ge plaatst is in een verbandj dat van het eigen gezin, van de eigen na tie of dat van de eigen geloofs gemeenschap. Maar drie keer was er ook de stem, die verder riep. Want het „eigene" maakt mensen zelfgenoegzaam als zij het niet leren gebruiken als mogelijkheid tot dienst in wijder verband. VLISSINGEN, J. VAN BEEK. 9 De opening van een tentoonstel ling in het Prinsenhof in Delft „De Hugenoten in de Nederlanden" is vastgesteld op 9 november. Van die dag af tot in januari zal veel in het Prinsenhof herinneren aan Frankrijk in vroeger dagen. Uit de Nederland se archieven en musea zal in nauwe samenwerking met de Franse ar chieven en musea een schat van authentieke documenten en manus cripten tentoongesteld worden, zoals de Confessio Belgica en het Edict van Nantes. Verder portretten van onze stadhouders: van Willem de Zwijger tot Willem V, van Franse koningen afkomstig uit het Louvre en Versailles, waaronder een por tret van Lodewijk XIV op 25-jarige leeftijd, geschilderd door Henri Tes- telin, directeur van de Academie van Beeldende Kunst, destijds als re fugié in Amsterdam. Naast deze culturele manifestaties zal de ten toonstelling ook zo veel mogelijk la ten zien van de economische conse quenties van de komst van de Huge noten naar Nederland: portretten van handelaars, fabrikanten van klokken, waaiers, papier, goudsme den, wijnimporteurs. Als men be denkt, dat in de 17de eeuw uit de stad Bergerac 40.000 mensen emi greerden, waarvan 30.000 naar Ne derland: dat bijv. omstreeks 1774 op 14 wijnkopers in Amsterdam 11 Hu genoten waren, waarvan 9 uit Berge rac, dan is duidelijk, dat de komst van de Hugenoten niet alleen een belangrijke zaak was voor het pro testantisme, maar ook uit econo misch oogpunt veel invloed gehad moet hebben. Volgens besluit van de raad van de Duitse Evangelische Kerk zal niet in Bergen-Belsen zoals oor spronkelijk het plan was, maar in Dachau als symbool voor alle voor malige concentratiekampen de „Siihne-Christi-Kirche" gebouwd worden naast de reeds gebouwde rooms-katholieke „Todesangst-Chris- ti-Kapelle" en een synagoge. De voorzitter van de raad, dr. Scharf, zal een desbetreffende verklaring voorlezen in een herdenkingsdienst in Dachau op 9 november naar aan leiding van het feit, dat het dan 25 jaar geleden is, dat de strijd tegen de joden begon in de zg. Kristall- nacht. Dergelijke herdenkingsdien sten zullen ook in alle kerken in Oost-Duitsland gehouden worden. Museumbezoek met de Bijbel in de hand Foto's: links boven de tafel der toonbroden, waar van een model in het Bijbels museum van oudheden staat. Boven twee Egyptische bronzen beeldjes, van Osiris en Isis uit de collectie van het Bijbels museum van oudheden en ten slotte de gouden kandelaar, die zich in het „Heilige der Heiligen" van de taber nakel bevindt. Hiervan is eveneens een model in Am sterdam te bekijken. op het inwijdingsfeest, het Chan'ekafeest. Dit feest her innert aan de herinwijding van de tempel in 165 voor Christus, na de tijdelijke ontwijding door Antiochius IV van Syrië. De strijd van Judas de Makkabeeër maakte een einde aan deze ontwijding. Bij plechtige gelegen heden gebruikt de jood een ramsbazuin. Ook kan men er een deurpostkokertje of mezoezah bekijken, dat de jood bij het betreden van een woning even aanraakt. In het kokertje is een strookje perkament bevestigd met de tekst van Deut. 6: 4-9 en Deut. 11: 13-21. Even min is de kleding van de hogepriester in de collectie vergeten: er is onder meer een model van het borst schild of de borstlap, die de hogepriester draagt. Op dit schild zijn twaalf edelstenen aangebracht, waarop de namen van de twaalf stammen van Israël. Het mo derne Israël beeldde de emblemen en namen van de twaalf stammen weer uit op een serie postzegels uit de jaren 1955 en 1956. Een voortreffelijke aanvulling van de vele over Israël verschenen boeken heeft het museum in zijn col lectie, die betrekking heeft op land en volk van Israël. Er is een stpk steen van de klaagmuur, het westelijk gedeelte van de ringmuur rond de Tempelberg, waar de joden iedere vrijdagmiddag samenkomen om onder leiding van een voorzanger hun klachten te uiten over de val van Jeruzalem. Een bijzondei onderdeel is ook een vitrine met vele exemplaren uit de flora en fauna van Israël, zoals de myrrhe, aloë, hysop, en de sprink haan, die één der zeven plagen van Egypte was. Over huis en stad in Israël en de zeden en gewoonten vertellen verscheidene opgegraven voorwerpen, zoals munten, aardewerk, een mödel van een wijnpersbak, koperen inktkokers, oosterse muziekinstrumenten, zo als de luit, de citer, vedel, fluit en postzegels met af beeldingen van bijbelse muziekinstrumenten en de corresponderende bijbelteksten. Aan Psalm 56 vers 9 herinneren een glazen traankruikje en albasten traan kruikjes uit Sittim. Egypte en Mesopotamië waren landen, die de cultuur van Palestina aanmerkelijk hebben beïnvloed en met deze landen kwam Palestina het meest in aanraking. Het is dan ook logisch, dat een omvangrijk deel van de collectie in het Bijbels museum van oudheden is ge wijd aan de godsdienst en cultuur in deze landen. Egypte, het „Land van de Nijl" was zo'n 3000 jaar voor Christus reeds een georganiseerde staat, onder leiding van de farao, de goddelijke koning, die beschikte over leven en bezit van zijn onderdanen. In de Egyptische godsdienst treft men vele elementen aan van Afrikaan se oorsprong, uit de fetisj dienst, zoals de voorstellingen van de goden als dieren. De Egyptenaren zorgden voor de doden en voor hun leven in de andere wereld. Daar aan herinnert een mummie in een sarcophaag uit om streeks 900 jaar voor Christus, uit de 22ste dynastie. Men kan in het museum grafstenen, afkomstig uit Thebe bekijken en voorwerpen, die de Egyptenaren hun doden meegaven in het graf, zoals lijkbeeldjes, scara- beeën (heilige kevers), graankorrels, een tranen- schaaltje. Uit Mesopotamië zijn verschillende kleitablet ten afkomstig met spijkerschrift in de Sumerische taal uit 2065 tot 1955 jaar voor Christus. Dit zijn oorkonden van de tempeladministratie, het meeste lijsten van of ferdieren, die gevonden werden in Drehem, en die één van de pronkstukken zijn van het museum. Behalve de Grieks-Romeinse tijd, die onder meer ver tegenwoordigd is met het model van een Romeinse renbaan (Paulus ontleende in zijn briemen meermalen zijn beeldspraak aan de renbaan) wordt ook het oude Kanaan dichterbij de hedendaagse mensen gebracht. Hierbij neemt de Sichem-verzameling, die het museum in bruikleen heeft van het Rijksmuseum van oudheden te Leiden een vooraanstaande plaats in. De ln Sichem verrichtte opgravingen, waaraan onder meer Neder landers meewerkten, hebben zeer veel bijgedragen tot een beter begrip van de cultuurgeschiedenis van het oude Kanaan. Of het nu is in postzegels of in de kledij van een hoge priester, in een opgezette vogel of in een kleitablet: ieder voorwerp in het Bijbels museum van oudheden brengt de Bijbel en zijn geschiedenis in herinnering. Het is een museum om met de Bijbel in de hand te be zoeken en al bladerend de teksten op te zoeken, die in vele voorwerpen in de museumcollectie een treffende il lustratie vinden. F\e 31ste oktober was de herdenkingsdag van de kerkhervorming. In het jaar 1517 heeft Luther zijn 95 stellingen aangeslagen aan de deur van de slotkapel te Wittenberg met de mededeling erbij dat hij hierover in het openbaar wilde disputeren. Wij herinne ren ons een tekening van dit gebeuren waar op allerlei mensen stonden afgebeeld, een geleerde, maar ook mensen die zo van hun werk kwamen. Zelfs een straatjongen ont brak niet. Zo is het in geen geval geweest, want die stellingen waren in het latijn, de toenmalige taal van de geleerden, gesteld, zodat de ge wone man ze niet eens kon lezen en er dus achteloos aan voorbij zal zijn gegaan. Toch zouden we die tekening bepaald niet onjuist willen noemen, want deze stellingen zijn onmiddellijk vertaald en het is bekend dat ze zeer snel over Duitsland waren verspreid en eveneens mag als bekend worden verondersteld dat zij niet alleen een zaak van geleerden zijn geweest, maar dat juist het gewone volk er alle belangstelling voor had. Luther heeft iets tot uitdrukking gebracht wat, be wust of onbewust, in brede lagen leefde. Nu is er het vorige jaar een boekje verschenen van 'n r.-k. kerkhistoricus van de theologische faculteit te Trier, waarin hij betoogt dat het een legende zou zijn dat Luther op de 31ste oktober 1517 zijn stel lingen zou hebben aangeslagen. Wel heeft hij op die datum een brief geschreven aan de aartsbis schop van Mainz enz., waarin hij „met alle gewenste ootmoed" verzoekt dat de aflaatpredikers andere in structies worden gegeven. Naar Luthe-r oordeel heeft het ruïneuse gevolgen als zij konden igaan zoals zij dat gewoon waren te doen. Aan brief heeft hij de door hem opgestelde stellingen toege voegd. Die brief is in vertaling te vinden in het eerste van de twee pocketdeeltjes die zijn uitgegeven door prof. J. N. Bakhuizen van den Brink: Protestantse pleidooien. Andere geschiedkundigen zijn tegen deze voorstelling van zaken ingegaan en handhaven het aanslaan van de stellingen. Het doet er eigen lijk ook minder toe. De geboorte van Jezus van Nazareth is vastgelegd op 25 december. Niemand kan met enige grond de juistheid van deze datum, die trouwens niet eens de oudste is waarop de ge boorte van Christus werd gevierd, vaststellen, maar daarom blijft de betekenis dezelfde. De stellingen van Luther waren er in ieder geval op de 31ste oktober 1517 en ze werden in korten tijd overal be kend en ze hangen ten nauwste samen met de kerk hervorming. Ze zijn bekend geworden als een pro test tegen bepaalde praktijken in de kerk, waarvoor men tegenwoordig, althans in de R.-K. Kerk in ons land, geen goed woord meer over heeft en tegelijk zijn ze een oproep om terug te keren tot het zuivere evangelie. Dat laatste vooral zal de historische be tekenis van deze stellingen blijven. Er doet zich de laatste jaren in steeds sterkere mate een feit voor bij de herdenking van de Reformatie, dat opvallend is. Steeds meer wordt er, in bepaalde r.-k. kringen althans, aandacht aan be steed. Er waait nu eenmaal jen oecumenische wind door de K.-K. Kerk en waarom zouden we ook hier niet mogen denken aan de geweldige windvlaag die het gehele huis vervulde, waarvan we lezen in Han delingen 2? Welke Kerk heeft die niet telkens weer nodig? Wanneer men bezig is met de eenheid der christenheid, zal men alle ruimte moeten laten voor het werken van de Heilige Geest en dan gaat het altijd anders dan anders. Tegenover de geuniëerde kerken, dat zijn die Oosters Orthodoxe kerken die zijn teruggekeerd tot de een heid met de kerk van Rome, heeft de paus een ge baar gemaakt dat ligt in de hiërarchische verhou dingen. De zes patriarchen van deze kerken hebben op het concilie een plaats gekregen welke gelijk staat met die der kardinalen. In de protestantse kerken kent men over het algemeen niet deze hiërarchische verhoudingen, zelfs daar niet waar men bisschoppen heeft. Niet overal ligt het hier pre cies gelijk. Het gebaar dat tegenover de protestan ten wordt gemaakt, zien we in de waarnemers die gevraagd zijn op het concilie te komen en in de meerdere en geheel andere aandacht die er besteed wordt aan de kerkhervorming. Dit komt de laatste jaren telkens weer naar voren wanneer we het einde van de maand oktober naderen. We hebben daarop meer gewezen. Het r.-k. weekblad „De Ba zuin" verscheen de vorige week met in de kop portretten van Luther, Calvijn en Melanchton. „Schuldbelijden op hervormingsdag", luidde het op schrift van het hoofdartikel. Na gezegd te hebben dat hij er niet op in wil gaan wat de hervormings dag voor de christenen uit de reformatie betekent, gaat de schrijver voort: „Liever willen we er voor pleiten dat wij, .katholieke christenen, deze her vormingsdag eindelijk eens wat meer au sérieux gaan nemen. Tot nu toe hebben we daar langs heen geleefd". Voor de rooms-katholieken is de 31ste okto ber het „vigilie van Allerheiligen", waarop men voor het verdienen van aflaten op Allerzielendag ging biechten. Dit geeft een „navrant en pijnlijk beeld van de wijze waarop wij als gescheiden broeders echt naast elkaar hebben geleefd en groten deels nog leven, terwijl de reformatorische broeders zich op deze dag eigenlijk ook tot ons richten met hun (deels negatief protesterende) roep om terug keer naar het zuivere evangelie, achten wij geen termen aanwezig om naar hen te luisteren, en gaan wij door ons eigen leven te leiden". Die 95 stellingen van Luther worden nu gerekend het begin van de kerkhervorming te zijn. Daar van weten we allemaal iets en zeker wanneer we behoren tot een kerk die uit de Reformatie is voort gekomen. Maar, wie heeft ze gelezen? Wanneer we denken dat in deze stellingen heel de kerkhervor ming in wezen terug te vinden is, zullen we toch vreemd opkijken wanneer we er in werkelijkheid kennis van nemen. Bij ons is het ten minste zó ge weest dat deze stellingen ons, toen we ze voor de eerste keer lazen, toch wel hebben teléurgesteld en wij ons met een zekere verbazing hebben afgevraagd hoe het mogelijk was dat zij als het begin van de kerkhervorming werden gerekend. Zeker, hier valt alle nadruk op het evangelie. „De ware schat der kerk is het hoogheilig evangelie van de heerlijkheid en genade Gods". „Deze schat is echter datgene waartegen een mens zich het meest verzet, omdat zij uit de eersten de laatsten maakt", (st. 62 en 63) „De aflaatschatten zijn netten waarmee men tegenwoordig de rijkdom van de mensen vist", (st. 66). Doch die stellingen leren ons dat op 31 oktober 1517 de kerkhervorming nog geenszins was ontstaan, tenminste wat wij zo gewoon zijn bij dit woord te denken. Het ging in deze stellingen tegen de aflaathandel, zoals een ieder weet en het spreekt vanzelf dat daarover hartige woorden gezegd zijn. „Dat vergiftigde onkruid dat men kerkelijke pijn verandert in pijn van het vage vuur, schijnt uitgezaaid te zijn toen de bisschoppen sliepen", (st. 11). De aflaatbrieven kunnen alleen maar waarde hebben, zo stelt Luther, voor zover ze kerkelijke straffen be treffen, die door de paus of namens hem zijn op gelegd. Deze aanvaard hij. „Wie tegen de waarheid van de apostplische aflaten spreekt, zij vervloekt' „Wie zich hoedt voor de lege woorden van de af laatpredikers, zij gebenedijd", (st 71 en 72). „Die aflaatpredikers dwalen dan ook die zeggen, dat een mens door de pauselijke aflaten van alle straf ver lost en gevrijwaard wordt", (st. 21) „Klinkende munt in een geldkist, kan winstbejag en gierigheid toen toenemen; de voorbede van de kerk staat ter beoordeling aan God alleen", (st. 28). Luther heeft zich hier niet verzet tegen alle afla ten, namelijk die, welke betrekking hebben op de door of namens de paus opgelegde kerkelijke straffen. En al mag Luther bepaalde gedachten over de paus hebben gehad, zoals er ook nu nog blijkens de concilieverslagen, verschillende gedach ten over het pausschap zijn, in 1517 verwerpt hij de paus geenszins. Tegenover allerlei kerkelijke prak tijken wil hij hem in bescherming nemen. „Men moet de christenen leren dat, als de paus wist van de schandelijke praktijken van de aflaatpredikers, hij liever zou willen dat de kerk van St. Pieter in vlam men opging, dan dat ze werd opgebouwd van het vel, het vlees en de botten van zijn schapen", (st. 50) „Toch is de vergiffenis die de paus uitdeelt, geenszins te versmaden, want zij is, zoals ik gezegd heb, een beeld van de goddelijke vergiffenis", (st. 38). Ge ziet in deze stellingen hoe Luther in 1517 noch paus, noch aflaat en ook zelfs het vagevuur verwerpt. „Even nodig als de vermindering van hun vrees schijnt mij voor de zielen in het vagevuur de vermeerdering van hun liefde", (st. 17). Wel stelt hij tegenover dit alles dat God alleen zonden vergeeft na berouw. Aflaatbrieven kan men kopen, hij echter acht ze van weinig waarden. „Vervloekt in eeuwigheid, met hun leermeesters, zullen zij wor den, die zich op grond van aflaatbrieven zeker ach ten van hun eeuwig heil", (st. 32). „Men moet de christenen leren, dat wie geeft aan een arme of deelt met een behoeftige, beter doet dan wanneer hij af laatbrieven zou kopen", (st. 43). „Ieder willekeurig christen, die waarlijk berouw heeft, heeft volledige kwijtschelding van straf en schuld; die komt hem ook zonder aflaatbrieven toe". We vinden in deze stellingen allerlei klanken die ons herinneren aan de reformatie, maar we kunnen geenszins zeggen dat ze nu specifiek re formatorisch zijn. Toch zullen v?e deze stellingen blijven rekenen als het begin van de reformatie. Toen is deze beweging begonnen. Wanneer Luther er later aan terug denkt, zegt hij: „God heeft mij voortgedreven zoals men een blind paard voortdrijft".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 21