HET BEGIN VAN DE KERKHERVORMING
Stap verder
NIEUWS VAN
OVERAL
zaterdaqnummer
Schatten uit Palestina
in Amsterdamse kelder
Zaterdag 2 november 1963
E'en beter onderdak dan een kelder en een pa-
viljoentje in de tuin achter een oud Amster
dams kantoorpand verdient het Bijbels museum
van oudheden. Sinds 1925 is de opmerkelijke col
lectie van dit museum al ondergebracht in dit
pand, behorend aan de Centraalbond voor in
wendige zending en christelijk maatschappelijk
werk. Plannen om naar een ander gebouw te
verhuizen zijn er wel. De financiën ontbreken.
En een geschikt gebouw om de modellen, opge
graven autenthieke voorwerpen over godsdienst
en cultuur in de oude landen van het Nabije
Oosten (Palestina, Egypte en Babylonië) volle
dig tot hun recht te laten komen. Wat men ook
vindt in het museum zijn gegevens over het he
dendaagse jodendom en specimina van dieren en
planten uit het „Land van de Bijbel".
De Bijbel en zijn tijd, het Land van de Bijbel ten tijde
van Christus en het huidige Israël, vormen het
middelpunt van de collectie in het Bijbels museum van
oudheden. De collectie in deze vorm is de enige in ons
land. Een museumcollectie, die de inhoud van de Bijbel
werkelijk doet léven, kent ons land niet dan in het Bij
bels museum van oudheden. Het is daarom jammer, dat
de beheerder van het museum, de Centraalbond voor in
wendige zending, er nog niet in is geslaagd een betere
behuizing voor het museum te vinden dan de huidige
kelder onder en achter het pand van de bond aan de
Amsterdamse Stadhouderskade. Deze bond wil zijn een
ontmoetingspunt en gesprekscentrum voor uiteenlopen
de vormen van christelijke sociale arbeid. Het werk
van de bond is interkerkelijk van opzet. Onder de leden
treft men onder meer aan de Stichting voor Maatschap
pelijk Werk en Gezinszorg op het platteland van Wal
cheren (Serooskerke) en de Vereniging „Kinderzorg",
die in Middelburg en Serooskerke, zoals bekend, kinder
tehuizen exploiteert.
De bond kocht in 1925 de collectie aan en bracht deze
onder in het huidige kantoorpand. Het museum heeft
zijn oorsprong en ontstaan te danken aan wijlen ds.
L. Schouten (1828-1905), een bekend Utrechts predi
kant, wiens verzameling, onder meer een in 1851 ge
reedgekomen model van de tabernakel, de basis vorm
de voor de hele collectie. De bijeengebrachte voorwerpen
had hij in zijn woning in Utrecht tentoongesteld. Na zijn
overlijden zetten anderen zijn werk voort, onder meer
doordat één van zijn zonen de verzameling in verschil
lende plaatsen in ons land tetoonstelde. Daarna werd de
collectie opgeborgen, tot de Centraalbond voor inwen
dige zending er zich over ontfermde. De kerken in
ons land hebben wel interesse voor het museum, wat
onder meer blijkt uit de aantallen bezoekers (onder
meer van zondagsscholen, uit verenigingen en van cate
chisaties), maar een andere interkerkelijke opzet van
het mumeum is niet van de grond gekomen. Overigens
is dat ook niet de bedoeling van de commisie van
beheer, waarin onder meer zitting heeft als voorzitter
prof. dr. M. A. Beek, befaamd Israëlkenner.
De heer P. de Roos, die sinds 1948 conservator is van
het Bijbels museum voor oudheden, toonde ons de
rijke collectie in het te kleine pand. De heer De Roos
reist regelmatig door ons land met een kerncollectie
bijbelse oudheden. In een lezing, die hij onder meer
hield voor verschillende scholen in Zeeland, vertelt hij
over het Land van de Bijbel. Vrijwel ieder voorwerp
herinnert aan de Bijbel, aan het Heilige Land, aan de
godsdiensten en culturen uit de landen rondom Palesti
na. In het paviljoen bevindt zich een fraai model van
dede tabernakel van de joodse eredienst. Geheel volgens
de gegevens uit Exodus 26, 27, 35 en 38 is de taber
nakel op een zevende van de ware grootte nagemaakt
uit deels uit Palestina afkomstige stoffen, zoals Jeru-
zalems hout voor het brandofferaltaar, aarde van de
Tempelberg voor het altaar, stenen uit de buitenste
ringmuur van Salomo's tempel, welke muur de klaag
muur van de joden is. Het dekkleed van de tabernakel
is geweven uit Syrisch geitenhaar. Men treft voorts in
het museum modellen aan van de tempel van Salomo
en van die van Herodes.
Rond deze tabernakel hield ds. Schouten op geregelde
tijden samenkomsten. Personen uit alle delen van de
wereld bezochten zijn museum, onder anderen koningin
Emma in 1904. Bij de tabernakel legde ds. Schouten
een verzameling aan van modellen en voorwerpen, die
betrekking hadden op land en volk van Palestina en
over de landen rondom Palestina, waarbij vooral de
Egyptische collectie menig interessant onderdeel om
vat. Hoe de hedendaagse joden hun geloof belijden kan
men terugvinden in deze verzameling. Het museum
bezit bijvoorbeeld gebedsmantels, die de joden dragen
bij hun gebeden in de synagoge, gebedsriemen (tefilin),
een sabbatslamp, een inwijdingslamp, die men gebruikt
Zomer 1914 verscheen de Duitse
keizer in de Rijksdag om in een
korte rede te verklaren, dat alle
politieke partijstrijd een einde
diende te nemen: „Van nu af aan,
nu onze soldaten naar de grenzen
trekken, nu kén ik geen partijen
meer: ik ken slechts... Duitsers'.
Maar na het stormachtig applaus
dat hierop volgde, moet iemand
uit de zaal geroepen hebben: „en
ik ken ook geen Duitsers meer;
van dit ogenblik af ken ik
slechts.... mensen!" Juist op dat
moment een wel heel riskante uit
roep: niet slechts de begrensdheid
van het partijgevoel doorbreken
met een verwijzing naar ieders
Duitser-zijn, maar ook de be
grensdheid van dit nationalisme
doorbreken met een verwijzing
naar ieders mens- en medemens
zijn ver buiten de landsgrenzen
xxxx
Een man \oien het moeilijk valt,
zulk een stap verder te gaan, een,
die boven zijn godsdienstig natio
nalisme niet uit kan, icordt ons
bijbels getekend in de figuur van
Jona. Zelf beperkt van gezichts
kring stelt hij zich God oók voor
als beperkt te kunnen geraken;
vandaar zijn idee, dat het verre
heidense Ninive wel buiten Gods
gezichtskring moet vallen. Onwil
lig gaat Jona eindelijk die stap
verder: hij reist naar Ninive, om
mee te maken, hoe zelfs daar het
wonder van een ommekeer moge
lijk is en mensenlevens vernieuwd
worden.
xxxx
De 27e oktober eindigde een spe
ciale „gezinsweek"; 24 oktober
was de dag van de Verenigde Na
ties; SI oktober herdachten pro
testanten de hervorming. Drie
keer kwam naar voren, dat de
mens geen enkeling is, maar ge
plaatst is in een verbandj dat van
het eigen gezin, van de eigen na
tie of dat van de eigen geloofs
gemeenschap. Maar drie keer was
er ook de stem, die verder riep.
Want het „eigene" maakt mensen
zelfgenoegzaam als zij het niet
leren gebruiken als mogelijkheid
tot dienst in wijder verband.
VLISSINGEN, J. VAN BEEK.
9 De opening van een tentoonstel
ling in het Prinsenhof in Delft „De
Hugenoten in de Nederlanden" is
vastgesteld op 9 november. Van die
dag af tot in januari zal veel in het
Prinsenhof herinneren aan Frankrijk
in vroeger dagen. Uit de Nederland
se archieven en musea zal in nauwe
samenwerking met de Franse ar
chieven en musea een schat van
authentieke documenten en manus
cripten tentoongesteld worden, zoals
de Confessio Belgica en het Edict
van Nantes. Verder portretten van
onze stadhouders: van Willem de
Zwijger tot Willem V, van Franse
koningen afkomstig uit het Louvre
en Versailles, waaronder een por
tret van Lodewijk XIV op 25-jarige
leeftijd, geschilderd door Henri Tes-
telin, directeur van de Academie
van Beeldende Kunst, destijds als re
fugié in Amsterdam. Naast deze
culturele manifestaties zal de ten
toonstelling ook zo veel mogelijk la
ten zien van de economische conse
quenties van de komst van de Huge
noten naar Nederland: portretten
van handelaars, fabrikanten van
klokken, waaiers, papier, goudsme
den, wijnimporteurs. Als men be
denkt, dat in de 17de eeuw uit de
stad Bergerac 40.000 mensen emi
greerden, waarvan 30.000 naar Ne
derland: dat bijv. omstreeks 1774 op
14 wijnkopers in Amsterdam 11 Hu
genoten waren, waarvan 9 uit Berge
rac, dan is duidelijk, dat de komst
van de Hugenoten niet alleen een
belangrijke zaak was voor het pro
testantisme, maar ook uit econo
misch oogpunt veel invloed gehad
moet hebben.
Volgens besluit van de raad van
de Duitse Evangelische Kerk zal
niet in Bergen-Belsen zoals oor
spronkelijk het plan was, maar in
Dachau als symbool voor alle voor
malige concentratiekampen de
„Siihne-Christi-Kirche" gebouwd
worden naast de reeds gebouwde
rooms-katholieke „Todesangst-Chris-
ti-Kapelle" en een synagoge. De
voorzitter van de raad, dr. Scharf,
zal een desbetreffende verklaring
voorlezen in een herdenkingsdienst
in Dachau op 9 november naar aan
leiding van het feit, dat het dan 25
jaar geleden is, dat de strijd tegen
de joden begon in de zg. Kristall-
nacht. Dergelijke herdenkingsdien
sten zullen ook in alle kerken in
Oost-Duitsland gehouden worden.
Museumbezoek met de
Bijbel in de hand
Foto's: links boven de tafel der toonbroden, waar
van een model in het Bijbels museum van oudheden
staat. Boven twee Egyptische bronzen beeldjes, van
Osiris en Isis uit de collectie van het Bijbels museum
van oudheden en ten slotte de gouden kandelaar,
die zich in het „Heilige der Heiligen" van de taber
nakel bevindt. Hiervan is eveneens een model in Am
sterdam te bekijken.
op het inwijdingsfeest, het Chan'ekafeest. Dit feest her
innert aan de herinwijding van de tempel in 165 voor
Christus, na de tijdelijke ontwijding door Antiochius IV
van Syrië. De strijd van Judas de Makkabeeër maakte
een einde aan deze ontwijding. Bij plechtige gelegen
heden gebruikt de jood een ramsbazuin. Ook kan men
er een deurpostkokertje of mezoezah bekijken, dat de
jood bij het betreden van een woning even aanraakt.
In het kokertje is een strookje perkament bevestigd
met de tekst van Deut. 6: 4-9 en Deut. 11: 13-21. Even
min is de kleding van de hogepriester in de collectie
vergeten: er is onder meer een model van het borst
schild of de borstlap, die de hogepriester draagt. Op
dit schild zijn twaalf edelstenen aangebracht, waarop
de namen van de twaalf stammen van Israël. Het mo
derne Israël beeldde de emblemen en namen van de
twaalf stammen weer uit op een serie postzegels uit
de jaren 1955 en 1956.
Een voortreffelijke aanvulling van de vele over Israël
verschenen boeken heeft het museum in zijn col
lectie, die betrekking heeft op land en volk van Israël.
Er is een stpk steen van de klaagmuur, het westelijk
gedeelte van de ringmuur rond de Tempelberg, waar
de joden iedere vrijdagmiddag samenkomen om onder
leiding van een voorzanger hun klachten te uiten over
de val van Jeruzalem. Een bijzondei onderdeel is ook
een vitrine met vele exemplaren uit de flora en fauna
van Israël, zoals de myrrhe, aloë, hysop, en de sprink
haan, die één der zeven plagen van Egypte was.
Over huis en stad in Israël en de zeden en gewoonten
vertellen verscheidene opgegraven voorwerpen, zoals
munten, aardewerk, een mödel van een wijnpersbak,
koperen inktkokers, oosterse muziekinstrumenten, zo
als de luit, de citer, vedel, fluit en postzegels met af
beeldingen van bijbelse muziekinstrumenten en de
corresponderende bijbelteksten. Aan Psalm 56 vers 9
herinneren een glazen traankruikje en albasten traan
kruikjes uit Sittim.
Egypte en Mesopotamië waren landen, die de cultuur
van Palestina aanmerkelijk hebben beïnvloed en met
deze landen kwam Palestina het meest in aanraking.
Het is dan ook logisch, dat een omvangrijk deel van
de collectie in het Bijbels museum van oudheden is ge
wijd aan de godsdienst en cultuur in deze landen.
Egypte, het „Land van de Nijl" was zo'n 3000 jaar voor
Christus reeds een georganiseerde staat, onder leiding
van de farao, de goddelijke koning, die beschikte over
leven en bezit van zijn onderdanen. In de Egyptische
godsdienst treft men vele elementen aan van Afrikaan
se oorsprong, uit de fetisj dienst, zoals de voorstellingen
van de goden als dieren. De Egyptenaren zorgden voor
de doden en voor hun leven in de andere wereld. Daar
aan herinnert een mummie in een sarcophaag uit om
streeks 900 jaar voor Christus, uit de 22ste dynastie.
Men kan in het museum grafstenen, afkomstig uit
Thebe bekijken en voorwerpen, die de Egyptenaren hun
doden meegaven in het graf, zoals lijkbeeldjes, scara-
beeën (heilige kevers), graankorrels, een tranen-
schaaltje. Uit Mesopotamië zijn verschillende kleitablet
ten afkomstig met spijkerschrift in de Sumerische taal
uit 2065 tot 1955 jaar voor Christus. Dit zijn oorkonden
van de tempeladministratie, het meeste lijsten van of
ferdieren, die gevonden werden in Drehem, en die één
van de pronkstukken zijn van het museum.
Behalve de Grieks-Romeinse tijd, die onder meer ver
tegenwoordigd is met het model van een Romeinse
renbaan (Paulus ontleende in zijn briemen meermalen
zijn beeldspraak aan de renbaan) wordt ook het oude
Kanaan dichterbij de hedendaagse mensen gebracht.
Hierbij neemt de Sichem-verzameling, die het museum
in bruikleen heeft van het Rijksmuseum van oudheden
te Leiden een vooraanstaande plaats in. De ln Sichem
verrichtte opgravingen, waaraan onder meer Neder
landers meewerkten, hebben zeer veel bijgedragen tot
een beter begrip van de cultuurgeschiedenis van het
oude Kanaan.
Of het nu is in postzegels of in de kledij van een hoge
priester, in een opgezette vogel of in een kleitablet:
ieder voorwerp in het Bijbels museum van oudheden
brengt de Bijbel en zijn geschiedenis in herinnering.
Het is een museum om met de Bijbel in de hand te be
zoeken en al bladerend de teksten op te zoeken, die in
vele voorwerpen in de museumcollectie een treffende il
lustratie vinden.
F\e 31ste oktober was de herdenkingsdag
van de kerkhervorming. In het jaar 1517
heeft Luther zijn 95 stellingen aangeslagen
aan de deur van de slotkapel te Wittenberg
met de mededeling erbij dat hij hierover in
het openbaar wilde disputeren. Wij herinne
ren ons een tekening van dit gebeuren waar
op allerlei mensen stonden afgebeeld, een
geleerde, maar ook mensen die zo van hun
werk kwamen. Zelfs een straatjongen ont
brak niet.
Zo is het in geen geval geweest, want die
stellingen waren in het latijn, de toenmalige
taal van de geleerden, gesteld, zodat de ge
wone man ze niet eens kon lezen en er dus
achteloos aan voorbij zal zijn gegaan.
Toch zouden we die tekening bepaald niet onjuist
willen noemen, want deze stellingen zijn onmiddellijk
vertaald en het is bekend dat ze zeer snel over
Duitsland waren verspreid en eveneens mag als
bekend worden verondersteld dat zij niet alleen
een zaak van geleerden zijn geweest, maar dat juist
het gewone volk er alle belangstelling voor had.
Luther heeft iets tot uitdrukking gebracht wat, be
wust of onbewust, in brede lagen leefde.
Nu is er het vorige jaar een boekje verschenen van 'n
r.-k. kerkhistoricus van de theologische faculteit te
Trier, waarin hij betoogt dat het een legende zou
zijn dat Luther op de 31ste oktober 1517 zijn stel
lingen zou hebben aangeslagen. Wel heeft hij op
die datum een brief geschreven aan de aartsbis
schop van Mainz enz., waarin hij „met alle gewenste
ootmoed" verzoekt dat de aflaatpredikers andere in
structies worden gegeven. Naar Luthe-r oordeel
heeft het ruïneuse gevolgen als zij konden igaan
zoals zij dat gewoon waren te doen. Aan brief
heeft hij de door hem opgestelde stellingen toege
voegd. Die brief is in vertaling te vinden in het eerste
van de twee pocketdeeltjes die zijn uitgegeven door
prof. J. N. Bakhuizen van den Brink: Protestantse
pleidooien. Andere geschiedkundigen zijn tegen deze
voorstelling van zaken ingegaan en handhaven het
aanslaan van de stellingen. Het doet er eigen
lijk ook minder toe. De geboorte van Jezus van
Nazareth is vastgelegd op 25 december. Niemand
kan met enige grond de juistheid van deze datum,
die trouwens niet eens de oudste is waarop de ge
boorte van Christus werd gevierd, vaststellen, maar
daarom blijft de betekenis dezelfde. De stellingen
van Luther waren er in ieder geval op de 31ste
oktober 1517 en ze werden in korten tijd overal be
kend en ze hangen ten nauwste samen met de kerk
hervorming. Ze zijn bekend geworden als een pro
test tegen bepaalde praktijken in de kerk, waarvoor
men tegenwoordig, althans in de R.-K. Kerk in ons
land, geen goed woord meer over heeft en tegelijk
zijn ze een oproep om terug te keren tot het zuivere
evangelie. Dat laatste vooral zal de historische be
tekenis van deze stellingen blijven.
Er doet zich de laatste jaren in steeds sterkere
mate een feit voor bij de herdenking van de
Reformatie, dat opvallend is. Steeds meer wordt er,
in bepaalde r.-k. kringen althans, aandacht aan be
steed. Er waait nu eenmaal jen oecumenische wind
door de K.-K. Kerk en waarom zouden we ook hier
niet mogen denken aan de geweldige windvlaag die
het gehele huis vervulde, waarvan we lezen in Han
delingen 2? Welke Kerk heeft die niet telkens weer
nodig? Wanneer men bezig is met de eenheid der
christenheid, zal men alle ruimte moeten laten voor
het werken van de Heilige Geest en dan gaat het
altijd anders dan anders.
Tegenover de geuniëerde kerken, dat zijn die Oosters
Orthodoxe kerken die zijn teruggekeerd tot de een
heid met de kerk van Rome, heeft de paus een ge
baar gemaakt dat ligt in de hiërarchische verhou
dingen. De zes patriarchen van deze kerken hebben
op het concilie een plaats gekregen welke gelijk
staat met die der kardinalen. In de protestantse
kerken kent men over het algemeen niet deze
hiërarchische verhoudingen, zelfs daar niet waar
men bisschoppen heeft. Niet overal ligt het hier pre
cies gelijk. Het gebaar dat tegenover de protestan
ten wordt gemaakt, zien we in de waarnemers die
gevraagd zijn op het concilie te komen en in de
meerdere en geheel andere aandacht die er besteed
wordt aan de kerkhervorming. Dit komt de laatste
jaren telkens weer naar voren wanneer we het
einde van de maand oktober naderen. We hebben
daarop meer gewezen. Het r.-k. weekblad „De Ba
zuin" verscheen de vorige week met in de kop
portretten van Luther, Calvijn en Melanchton.
„Schuldbelijden op hervormingsdag", luidde het op
schrift van het hoofdartikel. Na gezegd te hebben
dat hij er niet op in wil gaan wat de hervormings
dag voor de christenen uit de reformatie betekent,
gaat de schrijver voort: „Liever willen we er voor
pleiten dat wij, .katholieke christenen, deze her
vormingsdag eindelijk eens wat meer au sérieux
gaan nemen. Tot nu toe hebben we daar langs heen
geleefd". Voor de rooms-katholieken is de 31ste okto
ber het „vigilie van Allerheiligen", waarop men
voor het verdienen van aflaten op Allerzielendag
ging biechten. Dit geeft een „navrant en pijnlijk
beeld van de wijze waarop wij als gescheiden
broeders echt naast elkaar hebben geleefd en groten
deels nog leven, terwijl de reformatorische broeders
zich op deze dag eigenlijk ook tot ons richten met
hun (deels negatief protesterende) roep om terug
keer naar het zuivere evangelie, achten wij geen
termen aanwezig om naar hen te luisteren, en gaan
wij door ons eigen leven te leiden".
Die 95 stellingen van Luther worden nu gerekend
het begin van de kerkhervorming te zijn. Daar
van weten we allemaal iets en zeker wanneer we
behoren tot een kerk die uit de Reformatie is voort
gekomen. Maar, wie heeft ze gelezen? Wanneer we
denken dat in deze stellingen heel de kerkhervor
ming in wezen terug te vinden is, zullen we toch
vreemd opkijken wanneer we er in werkelijkheid
kennis van nemen. Bij ons is het ten minste zó ge
weest dat deze stellingen ons, toen we ze voor de
eerste keer lazen, toch wel hebben teléurgesteld en
wij ons met een zekere verbazing hebben afgevraagd
hoe het mogelijk was dat zij als het begin van de
kerkhervorming werden gerekend. Zeker, hier valt
alle nadruk op het evangelie. „De ware schat der
kerk is het hoogheilig evangelie van de heerlijkheid
en genade Gods".
„Deze schat is echter datgene waartegen een mens
zich het meest verzet, omdat zij uit de eersten de
laatsten maakt", (st. 62 en 63) „De aflaatschatten
zijn netten waarmee men tegenwoordig de rijkdom
van de mensen vist", (st. 66). Doch die stellingen
leren ons dat op 31 oktober 1517 de kerkhervorming
nog geenszins was ontstaan, tenminste wat wij zo
gewoon zijn bij dit woord te denken. Het ging in
deze stellingen tegen de aflaathandel, zoals een ieder
weet en het spreekt vanzelf dat daarover hartige
woorden gezegd zijn. „Dat vergiftigde onkruid dat
men kerkelijke pijn verandert in pijn van het vage
vuur, schijnt uitgezaaid te zijn toen de bisschoppen
sliepen", (st. 11).
De aflaatbrieven kunnen alleen maar waarde hebben,
zo stelt Luther, voor zover ze kerkelijke straffen be
treffen, die door de paus of namens hem zijn op
gelegd. Deze aanvaard hij. „Wie tegen de waarheid
van de apostplische aflaten spreekt, zij vervloekt'
„Wie zich hoedt voor de lege woorden van de af
laatpredikers, zij gebenedijd", (st 71 en 72). „Die
aflaatpredikers dwalen dan ook die zeggen, dat een
mens door de pauselijke aflaten van alle straf ver
lost en gevrijwaard wordt", (st. 21) „Klinkende
munt in een geldkist, kan winstbejag en gierigheid
toen toenemen; de voorbede van de kerk staat ter
beoordeling aan God alleen", (st. 28).
Luther heeft zich hier niet verzet tegen alle afla
ten, namelijk die, welke betrekking hebben op
de door of namens de paus opgelegde kerkelijke
straffen. En al mag Luther bepaalde gedachten
over de paus hebben gehad, zoals er ook nu nog
blijkens de concilieverslagen, verschillende gedach
ten over het pausschap zijn, in 1517 verwerpt hij de
paus geenszins. Tegenover allerlei kerkelijke prak
tijken wil hij hem in bescherming nemen. „Men moet
de christenen leren dat, als de paus wist van de
schandelijke praktijken van de aflaatpredikers, hij
liever zou willen dat de kerk van St. Pieter in vlam
men opging, dan dat ze werd opgebouwd van het
vel, het vlees en de botten van zijn schapen", (st.
50) „Toch is de vergiffenis die de paus uitdeelt,
geenszins te versmaden, want zij is, zoals ik gezegd
heb, een beeld van de goddelijke vergiffenis", (st.
38). Ge ziet in deze stellingen hoe Luther in 1517
noch paus, noch aflaat en ook zelfs het vagevuur
verwerpt. „Even nodig als de vermindering van hun
vrees schijnt mij voor de zielen in het vagevuur
de vermeerdering van hun liefde", (st. 17). Wel
stelt hij tegenover dit alles dat God alleen zonden
vergeeft na berouw. Aflaatbrieven kan men kopen,
hij echter acht ze van weinig waarden. „Vervloekt
in eeuwigheid, met hun leermeesters, zullen zij wor
den, die zich op grond van aflaatbrieven zeker ach
ten van hun eeuwig heil", (st. 32). „Men moet de
christenen leren, dat wie geeft aan een arme of deelt
met een behoeftige, beter doet dan wanneer hij af
laatbrieven zou kopen", (st. 43). „Ieder willekeurig
christen, die waarlijk berouw heeft, heeft volledige
kwijtschelding van straf en schuld; die komt hem
ook zonder aflaatbrieven toe".
We vinden in deze stellingen allerlei klanken die
ons herinneren aan de reformatie, maar we
kunnen geenszins zeggen dat ze nu specifiek re
formatorisch zijn. Toch zullen v?e deze stellingen
blijven rekenen als het begin van de reformatie.
Toen is deze beweging begonnen. Wanneer Luther
er later aan terug denkt, zegt hij: „God heeft mij
voortgedreven zoals men een blind paard voortdrijft".