13
Sociaal-cultureel
Conclusie
Suggesties
Bouwen
Op deze pagina wordt verslag gedaan van een ge-
sprek, dat een onzer redacteuren had met de nieuwe
staatssecretaris van economische zaken, drs. A.
Bakker, (foto rechts hoven). De kern van zijn he- j
toog: industriebeleid is spreidingsbeleid. Het gaat
hier om belangrijke beslissingen, waar zeker niet al-
leen het ministerie van economische zaken mee heeft
te maken. Er zijn andere departementen bij betrok
ken en vooral de streek zelf heeft er mee te maken.
Het gaat ten slotte om de streek en niet om Den
Haag. Jn Den Haag valt wel het laatste woord: het
°aat hier immers om een politiek beleid, dat in laatste
instantie wordt bepaald in gemeen overleg tussen re-
I goring en Staten-Generaal.
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
INDUSTRIEBELEID
SPREIDINGSBELEID
zal derhalve bepaalde maatstaven voor de verdeling
moeten aanleggen. Het is al met al een zeer gecom
pliceerde zaak. Verwacht U van mij niet het ver
lossende woord
Wij schreven het al in de aanvang van dit artikel: de
staatssecretaris lijkt ons voorzichtig en precies man,
Zodra het gaat over zijn eigen specifieke terrein, is
hij bereid zijn beleid te verduidelijken en te precise
ren, maar als het gaat om zaken waar andere mi
nisteries een primaire verantwoordelijkheid hebben,
trekt hij zich terug achter een globale formulering.
Dat geldt niet alleen voor de woningbouw, dat geldt
ook voor dat deel van de industriespreiding, dat men
de „sociaal-culturele infrastructuur" noemt. In de
achtste industrialisatienota wordt in dit verband
gewezen op het grote belang van voorzieningen op
cultureel, sociaal-hygiënisch en maatschappelijk ge
bied en ook daarvoor zrjn gelden uitgetrokken. Het
ministerie van maatschappelijk werk fungeert hier
als „de brievenbus". Deze voorzieningen komen ech
ter niet alleen uit de rijkspot, maar uit andere bron
nen, bijvoorbeeld de provinciale middelen. Maar de
begroting van Zeeland voor 1964 ziet er in dit
opzicht niet zo fraai uit en wellicht (tengevolge van
de stijging der ambtenarensalarissen) zullen bepaal
de subsidies moeten sneuvelen. Dat is voor een pro-
vincie-in-ontwikkeling niet zo prettig
Ik heb in de kranten over het Zeeuwse begrotings
tekort gelezen" zegt de staatssecretaris, „maar
ik ben blij dat die kwestie nu eens niet de mijne is.
Ons werkterrein is beperkt. Maar financiële mid
delen zijn dat vaak ook. En elke instantie, die met
een beperkte begroting werkt, zal prioriteiten die
nen af te wegen. Dat is soms zuur, maar het kan
niet anders." En lachend: „Verder dan deze al
gemeenheid kunt U toch niet uit mij krijgen
Nee, een aantal factoren van het regionale indus
trialisatiebeleid vallen niet onder de primaire ver
antwoordelijkheid van minister en staatssecretaris
van economische zaken. Daarvoor zijn andere adres
sen: maatschappelijk werk en wat het provincie
fonds betreft, binnenlandse zaken. Maar uit het ge
heel ook van dit gesprek valt een conclusie te trek
ken, een conclusie die overigens geheel voor onze
rekening komt: regionaal spreidingsbeleid is een
ruimtelijk beleid, waarin allerlei elementen meespe
len, variërend van recreatie tot uitkeringen uit ge
meente- en provinciefondsen oe. Al deze elementen
moeten nu in één coördinerend verband worden be
zien. Het is te hopen, dat de nieuwe regeringsploeg
tot een dergelijke coördinatie zal kunnen komen. En
wat de inbreng van staatssecretaris Bakker be
treft: wij hebben het vertrouwen, dat hij in dit
samenspel zal wijzen op de aanvullingen, die ande
ren dringend noodzakelijk moeten geven, om zijn
eigen beleid zo rendabel mogelijk te maken.
„VOLGEND JAAR hoop ik naar
Zeeland te komen: deze provincie
wil ik als een van de eerste bezoe
ken. Van het overleg met Gedepu
teerde Staten stel ik me veel voor,
overigens niet alleen van het ge
sprek met het Zeeuwse college,
maar ook met de andere provincia
le besturen. Voor de regionale in-
dustrialisatiepolitiek is dit overleg
heel belangrijk Het gaat ten slotte
niet om ons in Den Haag, maar om
de streek".
Deze opmerking is van staatssecre
taris drs. J. A. Bakker van econo
mische zaken. Wij noteerden haar
aan het slot van een gesprek, dat
wij dezer dagen met de bewinds
man mochten voeren over de regio
nale industrialisatiepolitiek.
„Kent U Zeeland, excellentie?"
„Och, kennen: natuurlijk heb ik
Zeeland wel bezocht, maar dat is
iets anders dan precies op de hoog
te zijn van alle belangrijke vraag
stukken. En voor zover die onder
mijn departement ressorteren hoop
ik me daar in de toekomst goed in
te verdiepen".
„Als U oordelen moest als een
„gemiddelde Nederlander", zoudt
U Zeeland dan een agrarische of
een industriële provincie noemen?"
„Als gemiddelde Nederlander heb
ik de indruk, dat Zeeland een ster
ker agrarisch dan een industrieel
karakter heeft, maar ik weet ook
alweer als die zelfde gemiddelde
Nederlander dat er sterke in
dustriële aanzetten zijn Vlissingen,
Sloeplan, kanaalzone Zeeuwsch-
Vlaanderen. Maar ah staatssecreta
ris van economische zaken ben ik
er verheugd over, dat mede door
hef beleid, van dit departement de
A ls we onze indrukken over de nieuwe
staatssecretaris, die zich onder meer met
het regionale industrialisatiebeleid belast
weet, samenvatten 'ha dit eerste gesprek,
dan zou dit aldus kunnen gebeuren: een be
minnelijk, precies, maar voorzichtig-formu-
lerend man, die echter in de korte tijd van
zijn bewind volledig op de hoogte is van de
zaken, waarmee hij heeft te maken. Twee
aspecten kwamen bij dit gesprek voortdu
rend naar voren: A. het regionale industria
lisatiebeleid is een zaak van regering en Sta-
ten-Generaal, het is een politiek beleid, dat
in gemeen overleg wordt gevoerd. En B: in
het gehele samenspel van dit beleid is vooral
óók het overleg met de streek van het groot
ste belang.
Overleg lussen regering en parlement dus. Mei
andere woorden: op diverse punten van het re
gionale industriebeleid in de toekomst is er nog
geen definitieve beslissing gevallen. Een voorbeeld:
in de memorie van toelichting bij de begroting van
economische zaken wordt meegedeeld, dat de minis
ter voortaan een splitsing wil maken tussen pro
bleemgebieden en spreidingsgebieden. Van probleem
gebieden zal sprake zijn. wanneer volgens de re
sultaten van een onderzoek, dat thans wordt inge
steld, een ernstige structurele werkloosheid valt te
verwachten in de spreidingsgebieden behoefi men
daar niet voor te vrezen, maar wel kunnen deze
streken een belangrijk aandeel leveren in de sprei
ding van de industrie over ons land En de minister
verwacht zo blijkt uit zijn memorie dat deze
nieuwe indeling tot een grotere souplesse tn het be
leid zal leiden. Wij hebben de staatssecretaris ge
vraagd: hoe zal die souplesse merkbaar zijn?
„Een Industrialisatiepolitiek is gebaseerd op bepaal
de normen, maar het kan soms nodig zijn en
van onze kant wordt die behoefte gevoeld om
zekere gebieden, die niet aan de bewuste normen
voldoen, tóch te helpen. Die mogelijkheid moet er
naar onze mening in zitten. Dat is de achtergrond
van de bewuste mededeling. Maar U moet die in
de juiste verhouding zien: het gaat hier orr be
paalde suggesties van onze kant, waarover met de
kamer bij de begrotingsbehandeling van gedachten
kan worden gewisseld. En daaruit kan een nadere
beleidslijn resulteren".
Terwille van de volledigheid hebben we de be
wuste suggesties nog eens overgenomen: „Vooral
bij de toepassing van de premie- en prijsreductiere
geling lijkt het gewenst in de toekomst een grotere
flexibiliteit mogelijk te maken. Daarbij kan worden
gedacht aan de mogelijkheid ie prijsreductieregeling
zij het gedifferentieerd voor industrieterreinen
van toepassing te verklaren in de te stimuleren ker
nen, zowel in de probleemgebieden als in de sprei
dingsgebieden Daarnaast zou zij in haar aangepaste
vorm, incidenteel ook elders kunnen worden toe
gepast, indien dit uit hoofde van het spreidingsbe
leid wenselijk zou blijken. De premieregeling daaren
tegen zou gedurende een van te voren vastge
stelde periode uitsluitend moeten gelden voor
nieuwe industrievestigingen in de aan te wijzen ont
wikkelingskernen in de probleemgebieden en alléén
bij uitzondering, indien daartoe bijzondere redenen
zijn, in de aangewezen kernen in de spreidingsge
bieden".
(Ter verduidelijking: de premieregeling is een uit
kering aan ondernemers, de prijsreductieregeling
houdt in, dat aan gemeenten eer bijdrage wordt
verstrekt bij verkoop, verhuur of uitgifte ir erf
pacht van daartoe aangewezen industrieterreinen op
voorwaarde dat de bijdrage wordt doorgegeven aan
de ondernemers).
Deze suggesties dus wil de minister en met hem
de staatssecretaris in de toekomst in een praktisch
beleid omzetten. Hiervoor is echter nog veel werk
nodig, maar men vertrouwt er op, dat de resultaten
van dit voorbereidend werk bij de begroting 1965
d.w.z. volgend jaar aan het parlement kunnen
worden voorgelegd. En dan zal blijken hoe de be
leidslijn definitief wordt getrokken.
Overigens is de laatste jaren met name in aller
lei gemeentelijke kringen scherpe kritiek uit
geoefend op het systeem van de regionale industria
lisatie, waarbij vooral kernaanwijzing punt van dis
cussie was Zo is er wel betoogd, dat kernaanwij
zing voor de buiten deze egeling vallende ge
meenten soms heel nadelig Kon werken. En in dit
opzicht achtte men het noodzakelijk, dat een mo
gelijkheid van beroep tegen de bewuste beslissing
werd ingesteld. Staatssecretarois Bakker, zelf oud
gemeentebestuurder, weet dit alles, maar hij ziet
geen reden voor een beroepsinstantie. „Er zijn wel
iswaar bepaalde normen, waaraan een gemeente
moet voldoen voordat zij tot kern wordt aangewe
zen. maar dat houdt zeker niet in, dat de beslissing
aan een administratieve rechter zou kunnen of
moeten worden voorgelegd. Het gaat hier immers
om een politiek beleid, dat n laatste instantie in
het parlement wordt beslist. Déér ligt de beroeps
mogelijkheid Bovendien is het hier niet alleen een
politiek, maar ook een incidentele beslissing"
Drs. Bakker onderstreept zijn betoog door het op
sommen van vele andere factoren, die mede het
Industriebeleid bepalen: „Gelooft U mij, het gaat
hier niet alleen om dit departement, maar ook om
andere ministeries. Industriebeleid is spreidingsbe
leid. Dat houdt in: overleg op interdepartementaal
niveau, overleg vooral ook iet de streek, het be
tekent een afwegen van allerlei belangen. Zo kun
nen bijvoorbeeld recreatie en industrialisatie tegen
gestelde belangen hebben, zodat een zorgvuldig af
wegen geboden is. In zulke gevallen is het auvies
van de rijksdienst voor het Nationale Plan van groot
belang. Bij dit overleg worden van onze kant uiter
aard meer typisch industriële factoren ingebracht,
maar met andere belangen wordt wel degelijk re
kening gehouden".
Staatssecretaris Bakker ziet als een van de belang
rijkste elementen in het totale industriebeleid de
bevordering van infrastructuurwerken. Voor het ko
mende jaar is daarvoor op de begroting van eco
nomische zaken zestien en een half miljoen gulden
uitgetrokken, waarmee het beleid zoals dat tot nu
toe is gevoerd kan worden voortgezet en afgerond,
voor de periode 19601963 was namelijk reeds
honderddertig miljoen uitgegeven. „Ik vind deze
werken daarom zo belangrijk, omdat zij een blijven
de werking uitoefenen".
„De vraag is thans actueel, excellentie, of het door
minister Witteveen nodig geachte uitstel in de
sector-overheidsinvesteringen nadeel zal berokkenen
aan de uitvoering van de infrastructuurwerken".
De staatssecretaris glimlacht: „Ik begrijp, dat U
daarover alles zoudt willen weten, maar het spijt me
dat ik geen enkele inlichting kan geven. Vergeet U
overigens niet: het gaat om uitstel, niet om afstel.
Het doel is enige ontspanning te bereiken dan wel
om de huidige spanning niet te vergroten".
Het volgende onderdeel van het gesprek betreft het
bouwen, de woningbouw zowel als de industriële
bouw. „Ik onderschrijf als algemene regel, dat
industrialisatie zonder woningbouw uitgesloten is.
Maar U weet hoe moeilijk het met deze hele zaak
ligt. Er zijn niet alleen woningen nodig voor het
spreidingsbeleid, we moeten ze ook hebben voor
saneringen en krotopruimingen en ga zo maar ver
der. We hebben in de afgelopen jaren een bepaalde
woningpot ten bate van de industrialisatie kunnen
verdelen en bij die verdeling is de factor economi
sche groei bijvoorbeeld uitbreiding van het aan
tal arbeidsplaatsen in een bepaald gebied mede
in net geding geweest. Maar ik wil er niet veel over
zeggen: de woningbouw is een zaak, waarmee dit
departement geen rechtstreekse bemoeiing heeft".
En wat de industriële bouw~betreft. weet wat
de bouwnota van minister Bogaers daarvan
zegt: het is dringend gewenst, dat het industriële
bouwvolume zo snel mogelijk wordt opgevoerd tot
f 580 miljoen (prijzen 1962) om daarna te stijgen
tot f 710 miljoen in 1967. Hierdoor zou het moge
lijk zijn dat na verloop van enige tijd het
bedrag van de aangehouden werken niet verder
stijgt en wellicht enigszins afneemt, waardoor de
gemiddelde wachttijd, die thans rond twee jaren be
loopt, aan het einde van de periode ongeveer één
a anderhalf jaar zou kunnen zijn. Dit vindt U in de
bouwnota. Er blijft dus voorlopig een stuwmeer
van aanvragen. De minister van economische zaken
Het Sloehavenplan is een voorbeeld van regionale industriespreiding.
De aanleiding lag in feite niet op industrieel, maar op waterbouwkun
dig terrein: dijkverhoging in het kader van het Deltaplan. Men heeft
deze verhoging nu gecombineerd met de aanleg van een zeehaven en
bijbehorende industrieterreinen. Aan de Walcherse kant komt een
vestiging van de Koninklijke Maatschappij „De Schelde". Deze foto
geeft een overzicht van nieuwe fabriekshal en reparatiewerf in aan
bouw.