Het gaat te goed met ons cabaret
College in „Hip
en in „Square"
De opvolger
«SIS
in lien
Bei
T Valse Appels
EVA SM
IT: DE
ZAi
IK VAN
DE BLAUWE VHiA
Joan m
der
Keuken: Filmwaarheden ate koeten
Hip Si
pre,
inities door een kenne
OCTAVE
IANDI
JYT;
keilt vangen
Open brief van
Fm
is Raden
okers aan Q
tenVogel
zaterdagnummer
Het gaat niet goed met het Nederlands caba
ret. Juist omdat het zo goed gaat. Omdat fi
guren als Wim Kan, Wim Sonneveld, Toon Her
mans of Sieto Hoving zo'n succes hebben. Suc
ces is namelijk de ergste bedreiging van die
vorm van een cabaret, die zijn historische af
stamming en zijn sociale functie eer wil aan
doen. Cabaret dus als de opvolger van het Café
Chantant; van de kroeg waar dichters en zan
gers op zeer persoonlijke wijze hun houding
tegenover hun tijd en het leven beleden. Caba
ret dus als opvolger van de Hofnar.
rr
M
f
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Zaterdag 12 oktober 1963
Nieuwe verhalen
van Jan Wolkers
F)E THANS 35-jarige beeldhouwer
Jan Wolkers is binnen twee jaar
tijds een van onze meest besproken,
meest geprezen, en, wat nog meer is
meest gelezen schrijvers geworden.
Met twee bundels verhalen, „Serpen-
tina's Petticoat" en „Gesponnen Sui
ker" en met een roman „Kort Ameri
kaans" heeft hij haast zonder slag of
stoot het pleit gewonnen. Avantgar-
distische zowel als oertraditionele
tijdschriften nemen zijn werk gaarne
op, en zowel bij de jongere als bij de
oudere lezers vindt het weerklank.
De kritiek zwaait hem vrijwel una
niem de grootste lof toe, en er ver
schenen reeds verscheidene beschou
wingen over zijn werk. Sinds de ver
stoorde voorlezing van de novelle
„Kunstfruit" een (ongewild) schan
daal veroorzaakte en iedereen dat
verhaal „dus" lezen wil, helpt ook de
sensatie zijn roem nog verder verbrei
den. Wolkers verdient het (behalve
het Kunstfruitschandaaltje dan)
maar hij zal sterke benen moeten
hebben om al die weelde te kunnen
dragen. Hij lijkt ons bovendien een te
belangrijk beeldhouwer om zich zon
der schade blijvend te kunnen split
sen.
Wolkers' werk vindt die waardering omdat
het goed is en omdat het precies in de tijd
past, of eigenlijk andersom, want werk dat
goed is doch niet in de tijd past moet op
erkenning blijven wachten. Hij schrijft een
taal die de moderne mens direct verstaat:
op de man af, onversierd, maar toch met
een vleug lyriek, men moet iets omhoog-
rekken. Hij is verder zeer sensueel; vooral
de erotiek neemt in zijn werk een grote
plaats in, en hij schrijft daarover heel on
verbloemd, wat men in ons land nog niet
zo gewoon is, en dus sensationeel vindt.
Prompt vindt men zijn boeken dan ook in
kiosken, doch wat hen daar in de eerste
plaats brengt, is niet hun sterkste kant.
Want het allesoverheersende, centrale the
ma in haast alle verhalen is de Dood, en
het tweede thema, de Erothiek, is duidelijk
een vlucht voor die allesbeheersende, angst
wekkende, dreigende dood. De jongensfi
guur uit vrijwel alle verhalen, een jongen
die steeds dezelfde lijkt te zijn en die we
ongetwijfeld gedeeltelijk mogen vereenzel
vigen met de jongen die Jan Wolkers ge
weest is, komt uit een streng orthodox,
groot gezin met een overheersende vader
en een wat verdrukte, goedige moeder.
Door zijn opvoeding is het kind van de
prilste jeugd af met de somberste, zwartste
doodsbedreigingen omringd. Het is een le
venslustige, sterke jongen, en deze mystie
ke onnatuur, deze aangejaagde angsten,
dreigen hem volkomen te misvormen. Bij
de dieren vindt hij zijn troost, bij de plan
ten, in de natuur, die de natuur is van het
sombere, moerassige polderland. Voor de
dieren is hij hartstochtelijk goed, tot het
sentimentele toe, voor de mensen zou hij
het wellicht willen zijn, doch een rem
maakt 't hem vrijwel onmogelijk. Vele van
de volwassen figuren die Jan Wolkers
schept maken dan ook de indruk te be
staan uit die slechte combinatie: dieren
vriend-mensenhater. Een extreem geval
vindt men in de lugubere fantasie „Geve
derde vrienden", het tweede verhaal uit
„Gesponnen suiker", waarin een man zijn
vrouw, na haar in de frigidaire vermoord
te hebben, in brokjes aan de meeuwen op
voert. Men zou hierom kunnen lachen, het
is dl te zeer gechargeerd, doch wanneer
men dit verhaal leest, vergaat het lachen
eigenlijk; de confrontatie met de dood en
de waanzin zijn al te gruwelijk, en vooral
de aanblik van de dode vrouw, als de man
na twee weken de frigidaire opent, vergeet
men niet licht. Dit is een lugubere ernst,
een ontstellend inlevingsvermogen.
De man uit „Langpootmuggen" geeft
over naar de pot van de w.c. omdat
er een motvisje in die pot rondkruipt,
doch hij haat zijn overleden vrouw en ver
nietigt zichzelf. De kleine jongen verzamelt
op zijn kamer doodskopjes van dieren, in
„Kort Amerikaans" vindt men een derge
lijk motief. Alles draait om de dood heen
en de enige vlucht daaruit is in een hevig
beleefde erotiek, die even de illusie kan
scheppen van een overwinning op, of mo
gelijk nog eerder, van een samensmelten
mét de dood. Symbolisch is hier de gluipe
rige knaap uit „Dominee met strooien
hoed", die in de eenzaamheid, omringd
door op gruwelijke wijze geroosterde dieren
in een hol in de duinen zijn erotische fan
tasieën uitleeft. Puur daartegenover staat
de ik-figuur uit dat verhaal, de jongen die
zijn hagedissen eerst weet te redden en die
later hopeloos inslaapt omdat zij uiteinde
lijk toch ten onder zullen gaan door zijn
tekort aan macht. Die haast overgrote ge
voeligheid tegenover dieren is een telkens
terugkerend motief, en het effect van de
verhaaltrant is vaak des te treffender om
dat de schrijver zich onthoudt van ieder
commentaar. Bijvoorbeeld in deze passage
uit „Dominee met strooien hoed", waar de
jongen op een zondagswandeling met zijn
ouders en broers en zusters zich even af
zondert om naar vissers te kijken: „Ze had
den lange snoeren aan hun hengel, waar
geen dobber aan zat. Als het water even
niet golfde kon je het aas aan de haak op
het zand zien liggen. Het schoof langzaam
heen en weer. Ineens haalde een van de
vissers een grote krab op. Kletterend liet
hij hem aan het snoer op de stenen dansen
om hem van de haak los te krijgen. Toen
het beest vrij was kroop het snel in een
spleet tussen twee basaltblokken. De vis
ser legde zijn hengel neer, liep er heen en
haalde de krab tussen de stenen uit.
Hij ging er op zijn hurken bij zitten en
haalde een mes uit zijn achterzak. Het
was een oculeermes met een kromme punt.
Hij sneed de scharen van de krab af en
tikte ze met de punt van het mes tussen
de stenen. Daarna sneed hij een gaatje in
het rugschild van de krab en peuterde er
een wit stukje vlees uit. Hij legde een stuk
steen op de krab zodat die niet weg kon
lopen, en zei: Je moet ze niet doodmaken,
dan houden ze zelf hun eigen vlees vers.
Hij raapte zijn hengel op en sloeg het
stukje vlees aan de haak. Ik ging op mijn
knieën liggen en keek onder de steen. Ik
meende piepende geluidjes uit de bek van
de krab te horen. Er bewogen daar kleine
armpjes, maar die toch eerder in het uur
werk van een horloge thuishoorden. Zijn
poten bewogen krampachtig over het ba
salt, zijn ogen op steeltjes staken tegen de
zanderige onderkant van de steen. Op de
plaats waar zijn scharen waren afgesneden
parelde dik geel vocht als zweet naar bui
ten.
Aan het einde van de basaltblokken, waar
ze onder aangespoeld zand verdwenen,
stonden mijn ouders. Mijn moeder over de
kinderwagen gebogen, mijn vader er hoog
boven uit, toezicht houdend op de kinderen
die rond hem op de grond hun schoenen za
ten uit te.trekken. Had hij zich verteld, en
miste hij me nog niet Ik naderde hem met
een bootje in de rug, zodat hij me niet
kon zien aankomen, en ging snel naast
mijn broer zitten.
Waar heb jij al die tijd gezeten, vroeg
vader bars.
Ik heb even bij de vissers staan kijken,
antwoordde ik, terwijl ik me zo ver moge
lijk over mijn schoenen boog en tevergeefs
aan de veters trok. Ze hadden een krab
gevangen.
Je blijft in 't vervolg bij ons. Ik wil niet
dat je weer de hele dag doet of je er niet
bij hoort.
Ze hadden zijn ogen dichtgebrand met
een sigaret. Van die krab. Ik hoorde hem
piepen.
Heb je gehoord wat ik tegen je zei?
Ja vader.
Hou daar dan rekening mee!" (pag.
17-19).
Zonder enige omschrijvende toespeling voelt
men hier het schrijnende onderscheid tus
sen de diepe gekwetstheid van het jokken
de kind dat iets onvergetelijks heeft be
leefd en de gepantserde routine van de ou
ders. Het is een typisch staaltje van Wol
kers' directe en economische schrijfwijze.
Tot nu toe heeft Jan Wolkers zich in zijn
proza meestal beperkt tot de verwer
kelijking van jeugdherinneringen (een
jeugd, goeddeels beleefd in oorlogstijd, en
daardoor nog extra in doodssfeer ge
drenkt) en van tamelijk jeugdige, erotische
belevenissen. Met grote belangstelling zien
we werk tegemoet, waarin hij, deze gren
zen overschrijdend, verder gaat. Wanneer
hij dan hetzelfde echte, eerlijke accent
weet te behouden, zou hij inderdaad een
van onze belangrijkste schrijvers kunnen
worden. Tot nu toe lijkt ons, hoeveel waar
dering wij ook hebben voor zijn werk, de
basis nog wat smal. Zijn novellen lijken
nog steeds aanlopen, vooroefeningen, voor
iets groters. Typisch is ook de vaak irre
levante titel der verhalen, „Gesponnen Sui
ker" is er een goed voorbeeld van, evenals
„Kunstfruit", dat deze bundel besluit. Ove
rigens is dit „Kunstfruit" met zijn haast
sentimentele inslag stellig niet een van
Wolkers' beste verhalen, het haalt bijvoor
beeld niet bij „Serpentina's Petticoat" uit
zijn gelijknamige, eerste bundel.
Jan Wolkers: Gesponnen Suiker,
Meulenhoff-editie E 25, J. M. Meulenhoff,
Amsterdam.
(Van onze medewerker C. Nicolai)
Elke maatschappelijke structuur heeft behoefte aan
een uitlaatklep voor ongezegde spanningen en wre
vel Die uitlaatklep heeft men vanouds juist in het thea
ter gezocht en gevonden. Omdat „theater" impliceert
dat de werkelijkheid als „onwerkelijk" wordt gebracht.
Omdat in die „gespeelde wereld" de dingen gezegd kon
den worden, die in de werkelijke wereld van dat mo
ment te hachelijk of te pijnlijk zouden zijn om hardop
te uiten. Daarvoor .hadden bijvoorbeeld de Grieken de
satires, die aan de grote tragedies vooraf gingen. Daar
voor hadden de Romeinen hun potsen en de voorloper
van de clownsfiguur, die in later tijd als Harlekijn zowel
in de poppenkast als in de Commedia del'Arte zou op
duiken. Daarvoor had men bovenal de Hofnar.
Die Hofnar is wellicht het duidelijkste voorbeeld van de
uitlaatklep, die elke maatschappelijke structuur behoeft
en zichzelf creëert. De onaantastbare, van wie bij voor
baat vast staat dat hij ongestraft dingen kan verwoor
den die zóveel kritiek inhouden, dat dit anderen niet zou
passen gezien hun plaats in de maatschappij. Maar dit
betekent dat elke vorm van „hofnar" zijn purgerende
werking tegenover het tijdsgevoel waarin hij bestaat,
slechts kan hebben indien hij persoonlijk genoeg is om
impopulair te zijn. Een scherp hekelende houding kan
nu eenmaal geen succes bij de massa meebrengen.
Daarvoor is die „massa" te zeer kwetsbaar, in haar
innerlijke onzekerheid vastgeklampt aan die conventies,
die juist door het relativerend vermogen van de „hof
nar" als hol worden ontmaskerd.
Voor zover cabaret de sociale opvolger is van de clown
en de hofnar, impliceert zijn maatschappelijke en
artistieke functie dat het niet kan streven naar „popu
lair succes". Zodra het dit doet, verplicht het zichzelf
om bepaalde gevoelens en gevoeligheden te gaan ont
zien. Dat betekent mededogen. Maar de ware hekeling,
die door zijn absoluutheid bevrijdend kan werken, is te
persoonlijk, te oprecht vanuit een geraaktheid, om
mededogen toe te laten. Dat heeft de grote bloeiperiode
van het Duitse cabaret na 1918 bewezen, en dat bewij
zen de verre navolgers van Erika Mann of Kurt Weil
nog steeds. Zoals in Nederland ook heden tekstschrij
vers als Guus Vleugel, Jaap van der Merwe of zelfs
Annie M. G. Schmidt dat bewijzen. Want de hekeling
hoeft niet schrijnend te worden gebrachtAnnie
Schmidt is zelden pijnlijk in haar teksten. Esentieel
echter, ook bij haar, is het voortkomen uit een zeer per
soonlijke geraaktheid. Een verwonding, die door zijn pijn
het mededogen voor de aanstichter uitsluit.
Het cabaret in Nederland is echter de laatste tien jaren,
door de kracht van zijn voorgangers, meer en meer ge
worden tot een breed publiek vermaak. Dat heeft con
cessies vereist van de cabarettiers, die overigens vaak
meer zakelijk dan geestelijk dat brede succes van node
hadden. Een „nationale figuur" als Wim Kan kan zich
niet meer permitteren om echt en heel persoonlijk boos
te worden en de weerslag daarvan onbedwongen te pre
senteren in lied of conférence. Het cabaret wordt steeds
meer een theaterperfecte ontspanning zonder de gespan
nenheid van het persoonlijk-betrokken-zijn. Het nieuwe
programma van Sieto Hoving bewijst dit. Lang heeft
Hoving kunnen volhouden om een „dwars" cabaretier
te zijn, duidelijk scheppend vanuit een politieke betrok
kenheid en sociale geraaktheid, die hem bij voorbaat on
aanvaardbaar maakten voor bepaalde soorten publiek.
Maar Hoving is, net als de andere cabaret-groten,
steeds beter geworden in zijn ambacht. Het nieuwe pro
gramma „De Hoogste Tijd" bewijst dit op hoog artistiek
en intellectueel niveau. Maar het bewijst tevens dat het
„theater" tot uitgangspunt is geworden méér dan de op
rechte en strikt persoonlijke boosheid... Misschien is
onze tijd van welvaart moordend voor werkelijke ge
raaktheid. Het gaat ons te goed en gezapig om ons op
te winden. Maar zodra ook de Hofnar hierin meedeelt
en tot „burger" wordt, verloochent hij zijn eigenlijke
bestaansrecht.
sHRst
«e f ttw «jaqpfgirik? trjr%s'ks!9f$gi
l* l-tN!S»1 "it* A: te|g|W§||lsi
«uw
"SitE tiJjih jfi'toiSrafihfe KfcifcP
«fa 'iüjfcnPfeS iïwt
'Mfc -te. ffl-.hrgift.- $.*am
jfaMm fa. uw» JU,,)**,
(Van een medewerker)
Cr is in de boekhandel en de tijdschriften winkels een nieuw maandblad ver
schenen dat zich bezighoudt met de kunst. Het heet „Kunst van nu".
Maandblad is overigens niet de juiste benaming. „Kunst van nu" noemt zichzelf
een maandkrant. Zo is ook de uitvoering. Het tijdschrift is gedrukt op kranten
papier en heeft het formaat van het weekblad „De Haagse Post". Dit laatste is
niet verwonderlijk. Evenals „De Haagse Post", wordt ook „Kunst van nu" ge
drukt op de persen van het Algemeen Handelsblad.
„Kunst van nu" is trouwens een uitgave van dit dagblad, zulks in samenwerking met de
uitgeverij J. M. Meulenhoff. Vijf leden van de Nederlandse redactiestaf van zeven man zijn
werkzaam bij het Algemeen Handelsblad. De twee buitenstaanders zijn J. G. Praas, een le
raar, en Simon Vinkenoog, de literator. Behalve door de Nederlandse redactieraad wordt de
inhoudt van „Kunst van nu" eveneens bepaald door een Belgische staf. Hierin zitten mr. K.
J. Geirlandt, advocaat te Gent die op de Belgische t.v. een programma over moderne kunst
heeft; Herman Sabbe, Schilder; dr. H. J. de Vos, ambtenaar van het Belgische ministerie
van o.k. en w., en Paul de Wispelaere, schilder.
In het eerste nummer van de nieuwe maandkrant staat: „Kunst van nu richt zich tot men
sen die de vele en tegenstrijdige mogelijkheden weten te schatten, boeiend en chaotisch,
avontuurlijk en gelukschenkend, van kunst van nu, gemaakt nu, ontstaan voor morgen".
Waarom in dit eerste nummer een reportage is opgenomen van de jonge Rotterdamse
auteur, plus medewerker van „De Haagse Post", Hans Verhagen over de activiteiten van
Radio Veronica mag in verband met dit credo een raadsel heten. Cornelis Bastiaan Vaan
drager, eveneens een jong Rotterdams auteur en medewerker van De Haagse Post, probeert
de begrippen „hip" en „square" uit te leggen. Als je een square bent, ben je onhandig, een
Jan Salie, hopeloos ouderwets. Hip's zijn toffe jongens. Wim Sonneveld is hip, vindt Corne
lis Bastiaan Vaandrager. Toon Hermans is square, W. F. Hermans is hip, Jan Wolkers
square. Het Alg. Handelsblad is hip, de N.R.C. square. De Haagse Post is hip, Elsevier
square. Op het gevaar af een square gevonden te worden, moeten we toch wel het aloude
gezegde, een square-gezegde naar wij vrezen, loslaten: wiens brood men eet wiens woord
men spreekt. Bovendien heeft ook de hip- en square-manie niets met kunst te maken.
Daarmee is „Kunst van nu" inmiddels niet veroordeeld. Wel is de inhoud (vooralsnog?)
duidelijk gedicteerd door het Leidse Plein. Derhalve staat er een artikel in over de ge
ruchtmakende schilder-schrijver Jan Cremer („het beest"). Een artikel voorts van Si
mon Vinkenoog uiteraard over de Nederlandse schrijverskolonie op Ibiza en twee arti
kelen over jazz. Met een artikel over marihuana zou de rij volmaakt zijn geweest en zou
„Kunst van nu" een nakomeling genoemd kunnen worden van de ter ziele gegane Neder
landse Twen.
In plaats van de marihuana is er een prikkelend artikel van de jonge filmer Joan van der
Keuken over de taal van de film; een artikel over de Belgische lichtschilder Octave Land-
uyt; een reportage over de blauwe villa aan de Amsterdamse Goudkust, een open brief van
Fons Rademakers aan zijn vroegere echtge-note Ellen Vogel, die geweigerd heeft in het
toneelstuk „Victor of de kinderen aan de macht" de rol van de winderige dame te spe
len; een bericht over de Nederlandse fanclub van de Engelse toneelgroep „The national
youth theatre"; een kritiek op t.v.-reportages uit schouwburgen van toneelstukken; zomede
een artikel over nieuwe vormen in de toneeldramatische muziek.
De opsomming mag duidelijk maken dat „Kunst van nu" zich niet uitsluitend bezighoudt
met wat door het Leidse Plein belangwekkend wordt geacht. Hoopgevend is bovendien de
mededeling dat in de volgende nummers een rubriek zal worden opgenomen onder de titel
„Kunst van U", waarin aandacht zal worden besteed aan het brede terrein van de ama
teuristische kunstbeoefening. „We willen uiteindelijk komen tot een krant, welke de brede
massa van de kunstzinnige leek aanspreekt", aldus redacteur Bob Bouma. „We willen niet
kritiseren, maar signaleren wat zich in de kunst van vandaag afspeelt".
De toneelgroep Ensemble speelt dit seizoen „De
Opvolger" van Reinhardt Raffalt, een stuk
over de verkiezing van een paus. Niet te verwar
ren dus met „De plaatsvervanger", het omstreden
stuk van de jonge Duitse litterator Rolf Hochhut,
die paus Pius XII verwijt, dat hij zich tijdens de
tweede wereldoorlog te weinig tegen de vervol
ging van de joden verzet zou hebben.
Raff ait is geïntrigeerd geraakt door de vraag:
hoe functioneert eigenlijk zo'n conclaaf van kar
dinalen. Door welke overwegingen laten de kerk
vorsten zich leiden bij de keuze van een hunner
tot bisschop van Rome.
De auteur ziet de verschillende stromingen in de
Rooms-Katholieke Kerk. Er is de richting die
aanpassing wil aan de tijd, de progressieve groep.
Er is de partij die het dogma onwrikbaar wil
handhaven, desnoods ten koste van het isolement
van de R.-K. Kerk in de wereld, de conservatieve
groep. Raffalt moet gemeend hebben dat die rich
tingen zeer duidelijk doorwerken in een conclaaf
en dat er dan twee partijen kardinalen fel tegen-
Scène uit „De opvolger" van Bernhardt Raffalt
in de produktie door Ensemble. Ko Arnoldi als de
stervende kardinaal van Toledo. Links, staande,
Ko van Dijk, de parochiale kardinaal van Bologna
die tegen zijn zin tot paus gekozen zal worden.
over elkaar staan. Het moet in grote lijnen een
gissing zijn, want een conclaaf is strikt besloten.
In zijn stuk zet Raffalt niet twee, maar drie par
tijen op het toneel. De linkergroep heeft als leider
de kardinaal van Milaan (Adolf Rijkens), en als
kandidaat de kardinaal van de congregatie De
Propaganda Fide, de missiekardinaal (Joop van
Hulzen), die strijdt voor een geduldige kerk. „Een
man van vernuft" zoals de kardinaal van Milaan
aanbeveelt.
Er is een rechter partij onder leiding van de kar
dinaal van Toledo (Ko Arnoldi), met als kandi
daat de kardinaal van Palermo (Max Croiset),
die zegt dat de kerk aristocratisch moet blijven.
De middengroep die het onmogelijk maakt dat er
een stemmenmeerderheid ontstaat, heeft geen lei
der, alleen een spreekbuis, de kardinaal van Bo
logna (Ko van Dijk), die de strijdende partijen
een paus aanbeveelt die in de eerste plaats ziel
zorger zal zijn.
De kardinalen staan voor hun 44e stemming. Op
het toneel gebeuren dan dingen, die mogelijk
weinig in overeenstemming zijn met de werkelijk
heid. De verzamelde kardinalen theologiseren, ze
ker, maar ook maken ze elkaar uit voor alles wat
lelijk is. Ze konkelen en kuipen, zelfs nog nadat
de stokoude kardinaal van Toledo vlak voor zijn
sterven zijn colega's bijeenroept, zijn conservatie
ve ideeën erkent als vergissing en aanbeveelt een
parochieherder te kiezen: de kardinaal van Bo
logna. Ze blijven kiften en verguizen tot zij in de
hoeveelheid van onoverbrugbare zienswijzen uit
eindelijk vermoeid besluiten: het moet dan maar.
Moet men aannemen, dat het in een werkelijk
conclaaf verhevener toegaat, toneeldramatisch ge
zien is een botsing tusen personen boeiender dan
wanneer die personen alleen woordvoerders zou
den zijn van ideeën. Juist doordat ook mensen
botsen, biedt „De opvolger", dat een praatstuk
is, gespannen toneel. Daaraan is tevens debet de
regie van Kar! Guttman, de directeur van En
semble. Hij houdt, behalve in het woord, ook visu
eel een afstand tusen de strijdende kardinalen. Op
een nederige, onopvallende plaats beweegt hij de
kardinaal van Bologna, Ko van Dijk dus. Het
moet een acteur als Ko van Dijk niet meevallen
zich zo lang op de achtergrond te houden. Maar
hij krijgt zijn speelkans, als Raffalt beschrijft hoe
de kardinaal van Bologna met zichzelf strijdt
wanneer zijn collega's hebben uitgemaakt, dat hij
de nieuwe paus zal zijn en dat zij morgen, bij de
44e stemming, hun stem op hem zullen uitbren
gen. Is dat een wens van kardinalen, menselijke
mensen met alle zwakheden van dien, of is dat
een bevel van God?
Als Ko van Dijk die scène speelt, moet het achter
het toneel doodstil zijn. Er zijn zelfs lopers neer
gelegd om elke voetstap te onderdrukken. En op
het speelvlak laat de acteur dan in volle concen
tratie van zijn talent een kardinaal zien, die twij
felt en vecht, boven zichzelf uitgroeit, weer terug
valt in een „ik kan het niet aan, ik ben niet de
mens om hoofd van de kerk te kunnen zijn" en
ten slotte aanvaardt. De tranen stromen over zijn
wangen. Ze zijn niet gespeeld.
F\e opvolger" is in eik opzicht toneei van
grote klasse. Door het woord, dat
een ieder die luisteren wil, vervoert fen
door het spel, dat ontroert.