Het gaat te goed met ons cabaret College in „Hip en in „Square" De opvolger «SIS in lien Bei T Valse Appels EVA SM IT: DE ZAi IK VAN DE BLAUWE VHiA Joan m der Keuken: Filmwaarheden ate koeten Hip Si pre, inities door een kenne OCTAVE IANDI JYT; keilt vangen Open brief van Fm is Raden okers aan Q tenVogel zaterdagnummer Het gaat niet goed met het Nederlands caba ret. Juist omdat het zo goed gaat. Omdat fi guren als Wim Kan, Wim Sonneveld, Toon Her mans of Sieto Hoving zo'n succes hebben. Suc ces is namelijk de ergste bedreiging van die vorm van een cabaret, die zijn historische af stamming en zijn sociale functie eer wil aan doen. Cabaret dus als de opvolger van het Café Chantant; van de kroeg waar dichters en zan gers op zeer persoonlijke wijze hun houding tegenover hun tijd en het leven beleden. Caba ret dus als opvolger van de Hofnar. rr M f Letterkundige kroniek door HANS WARREN Zaterdag 12 oktober 1963 Nieuwe verhalen van Jan Wolkers F)E THANS 35-jarige beeldhouwer Jan Wolkers is binnen twee jaar tijds een van onze meest besproken, meest geprezen, en, wat nog meer is meest gelezen schrijvers geworden. Met twee bundels verhalen, „Serpen- tina's Petticoat" en „Gesponnen Sui ker" en met een roman „Kort Ameri kaans" heeft hij haast zonder slag of stoot het pleit gewonnen. Avantgar- distische zowel als oertraditionele tijdschriften nemen zijn werk gaarne op, en zowel bij de jongere als bij de oudere lezers vindt het weerklank. De kritiek zwaait hem vrijwel una niem de grootste lof toe, en er ver schenen reeds verscheidene beschou wingen over zijn werk. Sinds de ver stoorde voorlezing van de novelle „Kunstfruit" een (ongewild) schan daal veroorzaakte en iedereen dat verhaal „dus" lezen wil, helpt ook de sensatie zijn roem nog verder verbrei den. Wolkers verdient het (behalve het Kunstfruitschandaaltje dan) maar hij zal sterke benen moeten hebben om al die weelde te kunnen dragen. Hij lijkt ons bovendien een te belangrijk beeldhouwer om zich zon der schade blijvend te kunnen split sen. Wolkers' werk vindt die waardering omdat het goed is en omdat het precies in de tijd past, of eigenlijk andersom, want werk dat goed is doch niet in de tijd past moet op erkenning blijven wachten. Hij schrijft een taal die de moderne mens direct verstaat: op de man af, onversierd, maar toch met een vleug lyriek, men moet iets omhoog- rekken. Hij is verder zeer sensueel; vooral de erotiek neemt in zijn werk een grote plaats in, en hij schrijft daarover heel on verbloemd, wat men in ons land nog niet zo gewoon is, en dus sensationeel vindt. Prompt vindt men zijn boeken dan ook in kiosken, doch wat hen daar in de eerste plaats brengt, is niet hun sterkste kant. Want het allesoverheersende, centrale the ma in haast alle verhalen is de Dood, en het tweede thema, de Erothiek, is duidelijk een vlucht voor die allesbeheersende, angst wekkende, dreigende dood. De jongensfi guur uit vrijwel alle verhalen, een jongen die steeds dezelfde lijkt te zijn en die we ongetwijfeld gedeeltelijk mogen vereenzel vigen met de jongen die Jan Wolkers ge weest is, komt uit een streng orthodox, groot gezin met een overheersende vader en een wat verdrukte, goedige moeder. Door zijn opvoeding is het kind van de prilste jeugd af met de somberste, zwartste doodsbedreigingen omringd. Het is een le venslustige, sterke jongen, en deze mystie ke onnatuur, deze aangejaagde angsten, dreigen hem volkomen te misvormen. Bij de dieren vindt hij zijn troost, bij de plan ten, in de natuur, die de natuur is van het sombere, moerassige polderland. Voor de dieren is hij hartstochtelijk goed, tot het sentimentele toe, voor de mensen zou hij het wellicht willen zijn, doch een rem maakt 't hem vrijwel onmogelijk. Vele van de volwassen figuren die Jan Wolkers schept maken dan ook de indruk te be staan uit die slechte combinatie: dieren vriend-mensenhater. Een extreem geval vindt men in de lugubere fantasie „Geve derde vrienden", het tweede verhaal uit „Gesponnen suiker", waarin een man zijn vrouw, na haar in de frigidaire vermoord te hebben, in brokjes aan de meeuwen op voert. Men zou hierom kunnen lachen, het is dl te zeer gechargeerd, doch wanneer men dit verhaal leest, vergaat het lachen eigenlijk; de confrontatie met de dood en de waanzin zijn al te gruwelijk, en vooral de aanblik van de dode vrouw, als de man na twee weken de frigidaire opent, vergeet men niet licht. Dit is een lugubere ernst, een ontstellend inlevingsvermogen. De man uit „Langpootmuggen" geeft over naar de pot van de w.c. omdat er een motvisje in die pot rondkruipt, doch hij haat zijn overleden vrouw en ver nietigt zichzelf. De kleine jongen verzamelt op zijn kamer doodskopjes van dieren, in „Kort Amerikaans" vindt men een derge lijk motief. Alles draait om de dood heen en de enige vlucht daaruit is in een hevig beleefde erotiek, die even de illusie kan scheppen van een overwinning op, of mo gelijk nog eerder, van een samensmelten mét de dood. Symbolisch is hier de gluipe rige knaap uit „Dominee met strooien hoed", die in de eenzaamheid, omringd door op gruwelijke wijze geroosterde dieren in een hol in de duinen zijn erotische fan tasieën uitleeft. Puur daartegenover staat de ik-figuur uit dat verhaal, de jongen die zijn hagedissen eerst weet te redden en die later hopeloos inslaapt omdat zij uiteinde lijk toch ten onder zullen gaan door zijn tekort aan macht. Die haast overgrote ge voeligheid tegenover dieren is een telkens terugkerend motief, en het effect van de verhaaltrant is vaak des te treffender om dat de schrijver zich onthoudt van ieder commentaar. Bijvoorbeeld in deze passage uit „Dominee met strooien hoed", waar de jongen op een zondagswandeling met zijn ouders en broers en zusters zich even af zondert om naar vissers te kijken: „Ze had den lange snoeren aan hun hengel, waar geen dobber aan zat. Als het water even niet golfde kon je het aas aan de haak op het zand zien liggen. Het schoof langzaam heen en weer. Ineens haalde een van de vissers een grote krab op. Kletterend liet hij hem aan het snoer op de stenen dansen om hem van de haak los te krijgen. Toen het beest vrij was kroop het snel in een spleet tussen twee basaltblokken. De vis ser legde zijn hengel neer, liep er heen en haalde de krab tussen de stenen uit. Hij ging er op zijn hurken bij zitten en haalde een mes uit zijn achterzak. Het was een oculeermes met een kromme punt. Hij sneed de scharen van de krab af en tikte ze met de punt van het mes tussen de stenen. Daarna sneed hij een gaatje in het rugschild van de krab en peuterde er een wit stukje vlees uit. Hij legde een stuk steen op de krab zodat die niet weg kon lopen, en zei: Je moet ze niet doodmaken, dan houden ze zelf hun eigen vlees vers. Hij raapte zijn hengel op en sloeg het stukje vlees aan de haak. Ik ging op mijn knieën liggen en keek onder de steen. Ik meende piepende geluidjes uit de bek van de krab te horen. Er bewogen daar kleine armpjes, maar die toch eerder in het uur werk van een horloge thuishoorden. Zijn poten bewogen krampachtig over het ba salt, zijn ogen op steeltjes staken tegen de zanderige onderkant van de steen. Op de plaats waar zijn scharen waren afgesneden parelde dik geel vocht als zweet naar bui ten. Aan het einde van de basaltblokken, waar ze onder aangespoeld zand verdwenen, stonden mijn ouders. Mijn moeder over de kinderwagen gebogen, mijn vader er hoog boven uit, toezicht houdend op de kinderen die rond hem op de grond hun schoenen za ten uit te.trekken. Had hij zich verteld, en miste hij me nog niet Ik naderde hem met een bootje in de rug, zodat hij me niet kon zien aankomen, en ging snel naast mijn broer zitten. Waar heb jij al die tijd gezeten, vroeg vader bars. Ik heb even bij de vissers staan kijken, antwoordde ik, terwijl ik me zo ver moge lijk over mijn schoenen boog en tevergeefs aan de veters trok. Ze hadden een krab gevangen. Je blijft in 't vervolg bij ons. Ik wil niet dat je weer de hele dag doet of je er niet bij hoort. Ze hadden zijn ogen dichtgebrand met een sigaret. Van die krab. Ik hoorde hem piepen. Heb je gehoord wat ik tegen je zei? Ja vader. Hou daar dan rekening mee!" (pag. 17-19). Zonder enige omschrijvende toespeling voelt men hier het schrijnende onderscheid tus sen de diepe gekwetstheid van het jokken de kind dat iets onvergetelijks heeft be leefd en de gepantserde routine van de ou ders. Het is een typisch staaltje van Wol kers' directe en economische schrijfwijze. Tot nu toe heeft Jan Wolkers zich in zijn proza meestal beperkt tot de verwer kelijking van jeugdherinneringen (een jeugd, goeddeels beleefd in oorlogstijd, en daardoor nog extra in doodssfeer ge drenkt) en van tamelijk jeugdige, erotische belevenissen. Met grote belangstelling zien we werk tegemoet, waarin hij, deze gren zen overschrijdend, verder gaat. Wanneer hij dan hetzelfde echte, eerlijke accent weet te behouden, zou hij inderdaad een van onze belangrijkste schrijvers kunnen worden. Tot nu toe lijkt ons, hoeveel waar dering wij ook hebben voor zijn werk, de basis nog wat smal. Zijn novellen lijken nog steeds aanlopen, vooroefeningen, voor iets groters. Typisch is ook de vaak irre levante titel der verhalen, „Gesponnen Sui ker" is er een goed voorbeeld van, evenals „Kunstfruit", dat deze bundel besluit. Ove rigens is dit „Kunstfruit" met zijn haast sentimentele inslag stellig niet een van Wolkers' beste verhalen, het haalt bijvoor beeld niet bij „Serpentina's Petticoat" uit zijn gelijknamige, eerste bundel. Jan Wolkers: Gesponnen Suiker, Meulenhoff-editie E 25, J. M. Meulenhoff, Amsterdam. (Van onze medewerker C. Nicolai) Elke maatschappelijke structuur heeft behoefte aan een uitlaatklep voor ongezegde spanningen en wre vel Die uitlaatklep heeft men vanouds juist in het thea ter gezocht en gevonden. Omdat „theater" impliceert dat de werkelijkheid als „onwerkelijk" wordt gebracht. Omdat in die „gespeelde wereld" de dingen gezegd kon den worden, die in de werkelijke wereld van dat mo ment te hachelijk of te pijnlijk zouden zijn om hardop te uiten. Daarvoor .hadden bijvoorbeeld de Grieken de satires, die aan de grote tragedies vooraf gingen. Daar voor hadden de Romeinen hun potsen en de voorloper van de clownsfiguur, die in later tijd als Harlekijn zowel in de poppenkast als in de Commedia del'Arte zou op duiken. Daarvoor had men bovenal de Hofnar. Die Hofnar is wellicht het duidelijkste voorbeeld van de uitlaatklep, die elke maatschappelijke structuur behoeft en zichzelf creëert. De onaantastbare, van wie bij voor baat vast staat dat hij ongestraft dingen kan verwoor den die zóveel kritiek inhouden, dat dit anderen niet zou passen gezien hun plaats in de maatschappij. Maar dit betekent dat elke vorm van „hofnar" zijn purgerende werking tegenover het tijdsgevoel waarin hij bestaat, slechts kan hebben indien hij persoonlijk genoeg is om impopulair te zijn. Een scherp hekelende houding kan nu eenmaal geen succes bij de massa meebrengen. Daarvoor is die „massa" te zeer kwetsbaar, in haar innerlijke onzekerheid vastgeklampt aan die conventies, die juist door het relativerend vermogen van de „hof nar" als hol worden ontmaskerd. Voor zover cabaret de sociale opvolger is van de clown en de hofnar, impliceert zijn maatschappelijke en artistieke functie dat het niet kan streven naar „popu lair succes". Zodra het dit doet, verplicht het zichzelf om bepaalde gevoelens en gevoeligheden te gaan ont zien. Dat betekent mededogen. Maar de ware hekeling, die door zijn absoluutheid bevrijdend kan werken, is te persoonlijk, te oprecht vanuit een geraaktheid, om mededogen toe te laten. Dat heeft de grote bloeiperiode van het Duitse cabaret na 1918 bewezen, en dat bewij zen de verre navolgers van Erika Mann of Kurt Weil nog steeds. Zoals in Nederland ook heden tekstschrij vers als Guus Vleugel, Jaap van der Merwe of zelfs Annie M. G. Schmidt dat bewijzen. Want de hekeling hoeft niet schrijnend te worden gebrachtAnnie Schmidt is zelden pijnlijk in haar teksten. Esentieel echter, ook bij haar, is het voortkomen uit een zeer per soonlijke geraaktheid. Een verwonding, die door zijn pijn het mededogen voor de aanstichter uitsluit. Het cabaret in Nederland is echter de laatste tien jaren, door de kracht van zijn voorgangers, meer en meer ge worden tot een breed publiek vermaak. Dat heeft con cessies vereist van de cabarettiers, die overigens vaak meer zakelijk dan geestelijk dat brede succes van node hadden. Een „nationale figuur" als Wim Kan kan zich niet meer permitteren om echt en heel persoonlijk boos te worden en de weerslag daarvan onbedwongen te pre senteren in lied of conférence. Het cabaret wordt steeds meer een theaterperfecte ontspanning zonder de gespan nenheid van het persoonlijk-betrokken-zijn. Het nieuwe programma van Sieto Hoving bewijst dit. Lang heeft Hoving kunnen volhouden om een „dwars" cabaretier te zijn, duidelijk scheppend vanuit een politieke betrok kenheid en sociale geraaktheid, die hem bij voorbaat on aanvaardbaar maakten voor bepaalde soorten publiek. Maar Hoving is, net als de andere cabaret-groten, steeds beter geworden in zijn ambacht. Het nieuwe pro gramma „De Hoogste Tijd" bewijst dit op hoog artistiek en intellectueel niveau. Maar het bewijst tevens dat het „theater" tot uitgangspunt is geworden méér dan de op rechte en strikt persoonlijke boosheid... Misschien is onze tijd van welvaart moordend voor werkelijke ge raaktheid. Het gaat ons te goed en gezapig om ons op te winden. Maar zodra ook de Hofnar hierin meedeelt en tot „burger" wordt, verloochent hij zijn eigenlijke bestaansrecht. sHRst «e f ttw «jaqpfgirik? trjr%s'ks!9f$gi l* l-tN!S»1 "it* A: te|g|W§||lsi «uw "SitE tiJjih jfi'toiSrafihfe KfcifcP «fa 'iüjfcnPfeS iïwt 'Mfc -te. ffl-.hrgift.- $.*am jfaMm fa. uw» JU,,)**, (Van een medewerker) Cr is in de boekhandel en de tijdschriften winkels een nieuw maandblad ver schenen dat zich bezighoudt met de kunst. Het heet „Kunst van nu". Maandblad is overigens niet de juiste benaming. „Kunst van nu" noemt zichzelf een maandkrant. Zo is ook de uitvoering. Het tijdschrift is gedrukt op kranten papier en heeft het formaat van het weekblad „De Haagse Post". Dit laatste is niet verwonderlijk. Evenals „De Haagse Post", wordt ook „Kunst van nu" ge drukt op de persen van het Algemeen Handelsblad. „Kunst van nu" is trouwens een uitgave van dit dagblad, zulks in samenwerking met de uitgeverij J. M. Meulenhoff. Vijf leden van de Nederlandse redactiestaf van zeven man zijn werkzaam bij het Algemeen Handelsblad. De twee buitenstaanders zijn J. G. Praas, een le raar, en Simon Vinkenoog, de literator. Behalve door de Nederlandse redactieraad wordt de inhoudt van „Kunst van nu" eveneens bepaald door een Belgische staf. Hierin zitten mr. K. J. Geirlandt, advocaat te Gent die op de Belgische t.v. een programma over moderne kunst heeft; Herman Sabbe, Schilder; dr. H. J. de Vos, ambtenaar van het Belgische ministerie van o.k. en w., en Paul de Wispelaere, schilder. In het eerste nummer van de nieuwe maandkrant staat: „Kunst van nu richt zich tot men sen die de vele en tegenstrijdige mogelijkheden weten te schatten, boeiend en chaotisch, avontuurlijk en gelukschenkend, van kunst van nu, gemaakt nu, ontstaan voor morgen". Waarom in dit eerste nummer een reportage is opgenomen van de jonge Rotterdamse auteur, plus medewerker van „De Haagse Post", Hans Verhagen over de activiteiten van Radio Veronica mag in verband met dit credo een raadsel heten. Cornelis Bastiaan Vaan drager, eveneens een jong Rotterdams auteur en medewerker van De Haagse Post, probeert de begrippen „hip" en „square" uit te leggen. Als je een square bent, ben je onhandig, een Jan Salie, hopeloos ouderwets. Hip's zijn toffe jongens. Wim Sonneveld is hip, vindt Corne lis Bastiaan Vaandrager. Toon Hermans is square, W. F. Hermans is hip, Jan Wolkers square. Het Alg. Handelsblad is hip, de N.R.C. square. De Haagse Post is hip, Elsevier square. Op het gevaar af een square gevonden te worden, moeten we toch wel het aloude gezegde, een square-gezegde naar wij vrezen, loslaten: wiens brood men eet wiens woord men spreekt. Bovendien heeft ook de hip- en square-manie niets met kunst te maken. Daarmee is „Kunst van nu" inmiddels niet veroordeeld. Wel is de inhoud (vooralsnog?) duidelijk gedicteerd door het Leidse Plein. Derhalve staat er een artikel in over de ge ruchtmakende schilder-schrijver Jan Cremer („het beest"). Een artikel voorts van Si mon Vinkenoog uiteraard over de Nederlandse schrijverskolonie op Ibiza en twee arti kelen over jazz. Met een artikel over marihuana zou de rij volmaakt zijn geweest en zou „Kunst van nu" een nakomeling genoemd kunnen worden van de ter ziele gegane Neder landse Twen. In plaats van de marihuana is er een prikkelend artikel van de jonge filmer Joan van der Keuken over de taal van de film; een artikel over de Belgische lichtschilder Octave Land- uyt; een reportage over de blauwe villa aan de Amsterdamse Goudkust, een open brief van Fons Rademakers aan zijn vroegere echtge-note Ellen Vogel, die geweigerd heeft in het toneelstuk „Victor of de kinderen aan de macht" de rol van de winderige dame te spe len; een bericht over de Nederlandse fanclub van de Engelse toneelgroep „The national youth theatre"; een kritiek op t.v.-reportages uit schouwburgen van toneelstukken; zomede een artikel over nieuwe vormen in de toneeldramatische muziek. De opsomming mag duidelijk maken dat „Kunst van nu" zich niet uitsluitend bezighoudt met wat door het Leidse Plein belangwekkend wordt geacht. Hoopgevend is bovendien de mededeling dat in de volgende nummers een rubriek zal worden opgenomen onder de titel „Kunst van U", waarin aandacht zal worden besteed aan het brede terrein van de ama teuristische kunstbeoefening. „We willen uiteindelijk komen tot een krant, welke de brede massa van de kunstzinnige leek aanspreekt", aldus redacteur Bob Bouma. „We willen niet kritiseren, maar signaleren wat zich in de kunst van vandaag afspeelt". De toneelgroep Ensemble speelt dit seizoen „De Opvolger" van Reinhardt Raffalt, een stuk over de verkiezing van een paus. Niet te verwar ren dus met „De plaatsvervanger", het omstreden stuk van de jonge Duitse litterator Rolf Hochhut, die paus Pius XII verwijt, dat hij zich tijdens de tweede wereldoorlog te weinig tegen de vervol ging van de joden verzet zou hebben. Raff ait is geïntrigeerd geraakt door de vraag: hoe functioneert eigenlijk zo'n conclaaf van kar dinalen. Door welke overwegingen laten de kerk vorsten zich leiden bij de keuze van een hunner tot bisschop van Rome. De auteur ziet de verschillende stromingen in de Rooms-Katholieke Kerk. Er is de richting die aanpassing wil aan de tijd, de progressieve groep. Er is de partij die het dogma onwrikbaar wil handhaven, desnoods ten koste van het isolement van de R.-K. Kerk in de wereld, de conservatieve groep. Raffalt moet gemeend hebben dat die rich tingen zeer duidelijk doorwerken in een conclaaf en dat er dan twee partijen kardinalen fel tegen- Scène uit „De opvolger" van Bernhardt Raffalt in de produktie door Ensemble. Ko Arnoldi als de stervende kardinaal van Toledo. Links, staande, Ko van Dijk, de parochiale kardinaal van Bologna die tegen zijn zin tot paus gekozen zal worden. over elkaar staan. Het moet in grote lijnen een gissing zijn, want een conclaaf is strikt besloten. In zijn stuk zet Raffalt niet twee, maar drie par tijen op het toneel. De linkergroep heeft als leider de kardinaal van Milaan (Adolf Rijkens), en als kandidaat de kardinaal van de congregatie De Propaganda Fide, de missiekardinaal (Joop van Hulzen), die strijdt voor een geduldige kerk. „Een man van vernuft" zoals de kardinaal van Milaan aanbeveelt. Er is een rechter partij onder leiding van de kar dinaal van Toledo (Ko Arnoldi), met als kandi daat de kardinaal van Palermo (Max Croiset), die zegt dat de kerk aristocratisch moet blijven. De middengroep die het onmogelijk maakt dat er een stemmenmeerderheid ontstaat, heeft geen lei der, alleen een spreekbuis, de kardinaal van Bo logna (Ko van Dijk), die de strijdende partijen een paus aanbeveelt die in de eerste plaats ziel zorger zal zijn. De kardinalen staan voor hun 44e stemming. Op het toneel gebeuren dan dingen, die mogelijk weinig in overeenstemming zijn met de werkelijk heid. De verzamelde kardinalen theologiseren, ze ker, maar ook maken ze elkaar uit voor alles wat lelijk is. Ze konkelen en kuipen, zelfs nog nadat de stokoude kardinaal van Toledo vlak voor zijn sterven zijn colega's bijeenroept, zijn conservatie ve ideeën erkent als vergissing en aanbeveelt een parochieherder te kiezen: de kardinaal van Bo logna. Ze blijven kiften en verguizen tot zij in de hoeveelheid van onoverbrugbare zienswijzen uit eindelijk vermoeid besluiten: het moet dan maar. Moet men aannemen, dat het in een werkelijk conclaaf verhevener toegaat, toneeldramatisch ge zien is een botsing tusen personen boeiender dan wanneer die personen alleen woordvoerders zou den zijn van ideeën. Juist doordat ook mensen botsen, biedt „De opvolger", dat een praatstuk is, gespannen toneel. Daaraan is tevens debet de regie van Kar! Guttman, de directeur van En semble. Hij houdt, behalve in het woord, ook visu eel een afstand tusen de strijdende kardinalen. Op een nederige, onopvallende plaats beweegt hij de kardinaal van Bologna, Ko van Dijk dus. Het moet een acteur als Ko van Dijk niet meevallen zich zo lang op de achtergrond te houden. Maar hij krijgt zijn speelkans, als Raffalt beschrijft hoe de kardinaal van Bologna met zichzelf strijdt wanneer zijn collega's hebben uitgemaakt, dat hij de nieuwe paus zal zijn en dat zij morgen, bij de 44e stemming, hun stem op hem zullen uitbren gen. Is dat een wens van kardinalen, menselijke mensen met alle zwakheden van dien, of is dat een bevel van God? Als Ko van Dijk die scène speelt, moet het achter het toneel doodstil zijn. Er zijn zelfs lopers neer gelegd om elke voetstap te onderdrukken. En op het speelvlak laat de acteur dan in volle concen tratie van zijn talent een kardinaal zien, die twij felt en vecht, boven zichzelf uitgroeit, weer terug valt in een „ik kan het niet aan, ik ben niet de mens om hoofd van de kerk te kunnen zijn" en ten slotte aanvaardt. De tranen stromen over zijn wangen. Ze zijn niet gespeeld. F\e opvolger" is in eik opzicht toneei van grote klasse. Door het woord, dat een ieder die luisteren wil, vervoert fen door het spel, dat ontroert.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 12