,eene door den vuurgloed geverwde lucht'
zaterdagnummer
ST. LIEVENS MONSTERKERK
TEN EENEMALE VERWOEST
Zaterdag 5 oktober 1963
HET
GEHUCHT
GAWEGE
GA WEG, ga weg! De stem klinkt
rauw over de dijk, rauw en laag,
een schorre kreet die in de wind
verloren gaat. Een kat sleept met
een dode vogel. Het enige leven in
Gawege.
Wie heeft geroepen? Rond de hui
zen, een twaalf in de dijk, is geen
gerucht, sommige slapen met ge
sloten luiken. De wind speelt tus
sen die huizen, knakt de najaars-
bloemen, in paarse bloei liggen ze
bijeengeblazen. Een lage zon, rood
en herfstig, steekt met uitbundig
licht.
Waar is toch de weel, waarin de
wagen met de muzikanten is gere
den? Oostelijk van Gawege mis
schien, waar het lage land sompig
is van de laatste regens? Niemand
weet waar ze vandaan kwamen
en niemand weet waar ze gebleven
zijn. Ze zijn er met paard en wa
gen ingereden en gaven geen ge
luid, toen het water zich boven hun
zatte koppen sloot. Zingend waren
ze door Gawege getrokken, een
lichtzinnige stoet, enkele speellie
den zaten op de bok, maar de har
monicaspeler hadden ze in hun
midden op de wagen, toen ze lal
lend en stampend de paarden de
weel injoegen. Zo kregen ze hun
bekomst, het water slokte allen op,
alleen de harmonica dreef nog
even op de laatste lucht in de balg,
die borrelend ontsnapte.
Maar wat weet men hiervan nog in
Gawege, het is zo lang geleden en
men houdt het er maar liever op,
dat er nooit iets is gebeurd. Er
gebeurt niets in Gagewege.
En waar is het gat van de bom?
Tussen de huizen, een flauwe uit
holling in de dijk hier is de bom
gevallen. Precies op de grens. Die
bom viel niet in Waarde en niet in
Krabbendijke, maar precies op de
grens, die dwars door het gehucht
loopt. Of ze het zo uitgerekend
hadden. Een groot gat was het, je
kon er met kar en paard in keren.
En dan die granaten. Ja, er zaten
toen nog een paar Duitsers op Ga
wege. Je kon je kop nie boven de
diek steke of het was mis. Als de
man nog leefde zou hij het kunnen
vertellen. Alles van Gawege zat in
kasten en bedsteden, maar hij be
gon rustig aan z'n dagelijkse
kuiertje. De granaat sloeg vlak
naast 'm in. En iedereen dacht dat
hij dood was. Maar hij was niet
dood. Schijndood. Hij was alleen
wat geschrokken. Men was niet ge
lukkig met die granaten in Gawe
ge. Men bouwde een schuilkelder-
tje. In de dijk. De avond dat het
klaar was, viel er een granaat op.
Er bovenop. Maar voor de rest is
er niets gebeurd in Gawege.
Ze zijn taai, die Gawegenaers. Had
meneer de dokter in één van de
huisjes de gordijnen niet laten slui
ten? En klonk er even later niet
uit de bedstee Pie, geef m'es een
glasje waeter? Zo is het gegaan.
Als de winter valt over de lage
huisjes in de dijk spreekt men
daar nog wel eens over. Een enkele
keer, als een lange avond de fami
lies bijeen heeft gebracht. Een heel
enkele keer. Want er gebeurt wei
nig in Gawege.
Of het moesten de stropers zijn,
die op de vuist gingen met de
jachtopziener. Dat was een harde.
Maar sportief. Hij sprong er boven
op. Zo sprong ie er boven op, ie
was bange van geen mens. Z'n huis
staat nog in Gawege. Met langszij
de grote, roestige spijker, waaraan
hij z'n wandelstok hing. Als die
plaats leeg was, werd er niet ge
stroopt rond het gehucht. En om
dat men altijd eerst even naar die
spijker ging kijken, gebeurde er
weinig in Gawege.
Waar is toch het huisje van Phile,
die de bok hield? Van Phile, die de
meest geplaagde man van het ge
hucht moet zijn geweest. De jeugd
van Waarde en die van Krabben
dijke trok hossend achter hem
aan, als hij met z'n bok in de dor
pen verscheen. „De bok van Phile
is jarig en de geiten vieren feest,
het is op Gawege nog nooit zo'n
feest geweest". Zo zongen ze. En
als Phile 's avonds thuis kwam,
klonk het nog eens over de dijk,
waar hij z'n bok liet grazen. Als
men zo zong, durfde men Phile niet
te na te komen. En zo gebeurde er
weinig in Gawege.
Men houdt daar niet van, zoals
men er ook niet van veranderingen
houdt. Wat is, moet zo blijven.
Liep het niet op vechten uit, toen
men er na de ramp de dijk van zijn
oude, dode bomen wilde ontdoen?
Wie waren het toch, die de bomen-
rooiers met rieken en zeisen op
een afstand hielden? Jazeker, uit
Goes moesten ze komen, namens
een instantie kwamen ze sussend
bemiddelen. En zo gebeurde er op
nieuw weinig in Gawege.
Het is stil langs de dijk. De wind
die dwars uit de polder komt, ont
neemt de bomen het laatste blad
van de zomer. Het gehucht staat
gelaten in die wind, als had het zelf
deel aan de herfst. Is het hier, zo
als men buiten het gehucht weet,
dat een slag van vrijbuiters woont,
een volkje apart, omdat je er nooit
tussen zult komen, nooit Gaewege-
naer zult worden
Niemand laat zich zien. Toch zijn
er sporen van bewoning, bakkers,
wel drie verschillende bakkers, die
per auto het gehucht bereizen, dra
gen grote broden de huisjes bin
nen. Drie? Weet men in Waarde,
Waarde dat na Gawege iets van
een metropool heeft, weet men in
Waarde niet dat wel zes bakkers
op Gawege komen, drie van Waar
de en drie van Krabbendijke? Zo
heeft ieder zijn vrijheid.
Nu komt een oude man traag zijn
huisje uit. Gawege, de naam Ga
wege? Zijn arm maalt in een vaag
gebaar in de richting Rilland. Daar
zijn ze vandaan gekomen, met een
grote vloed kwamen ze vluchtend
hierheen, ze trokken weg uit het
verdronken land, weggaanders wa
ren het, da's lang, lang geleden,
maar de naam is zo gebleven. Voor
dat hij met ,,'k Moe nog een bitje
haen warke" achter het huisje ver
dwijnt geeft hij z'n bezoekers mee
„Ga weg, ga weg hebben ze geroe
pen met die vloed en daarom is het
Gawege. Meer is er niet van te zeg
gen. Er gebeurt hier nooit wat".
Op de dijk tornt hij tegen de wind.
Hij kan het niet zijn. De stem
blijft onzichtbaar. Het is er weer.
Rauw en laag. Ga weg, ga weg!
Een steen slaat dof in het gras.
Een kat sluipt op lage poten weg,
verdwijnt achter de dijk, haar
prooi in een verkrampte greep.
27 kapellen, verloren ging. Na de brand van 1466 was de kerk
door uitbreiding de grootste van Zeeland geworden en een der
grootste van het hele land. Na de brand van 1832 was herstel
mogelijk geweest, maar men gaf de voorkeur aan een kleiner
bedehuis. Slechts met de grootste moeite met behulp van
buskruit konden de hechte muren en fundamenten van de
oude kerk verwijderd worden. Het puin werd in de zeeweringen
verwerkt. Verbrijzelde grafstenen en andere stukken van monu
menten kan men in stoepen te Zierikzee terugvinden.
Men kan de kerk nog gaan bewonderen, maar dan in miniatuur.
Wie het museum in het stadhuis van Zierikzee bezoekt
het domein van de heer P. van Beveren -vindt in een glazen
vitrine de kerk terug. Het is bijna ongelovelijk hoe minitieus
de kerk tot in de kleinste onderdelen is nagemaakt, alles in
karton. De maker heeft zichzelf in een gedenkplaat op zijn
schepping vereeuwigd: „St.-Lievens-Monsterkerk te Zierikzee,
afgebrand 6-7 October 1832, op eene schaal van 0,05 el, door
Wm Borrendamme, 1848-1850". De vervaardiger was substituut
griffier en commissaris van politie te Zierikzee. Men kan haast
tot geen andere conclusie komen dan dat er toen in het goede Zie
rikzee weinig voor de politie te doen was, hoewel de opstootjes
in 1845 ten gevolge van het verkopen van heel wat inboedels
van arme belastingschuldigen nog vers in het geheugen moesten
liggen. Maar onze conclusie wordt nog versterkt als de heer
Van Beveren het dak van de middenbeuk oplicht. We ontwaren
dan de preekstoel en het orgel, zo fijntjes nagemaakt, dat we
ons enigszins verbijsterd afvragen hoeveel uren werk daarin
wel zitten. Hij heeft ook nog andere voorwerpen in karton ver
vaardigd). Het museum bezit van Willem Borrendamme nog
een „Liefdes-tempeltje" van 1838. Over tegenstellingen gespro
ken.
Het jaar 1848, toen Borrendamme zijn werk begon, is waar-
schijnlijk niet toevallig. In dat jaar namelijk werd de nieuwe
kerk, na vele strubbelingen, ingewijd. Hoe dacht de tijdgenoot
over de nieuwe kerk? Voor het geestesoog van Nagtglas ver
scheen achter de pas gebouwde kerk, „waarbij de kunst geheel
vreemd is gebleven", het vroegere grootse bedehuis, de prach
tige kathedraal. Borrendamme moet met de gedachte bezield
zijn geweest te laten zien welk een monument verloren ging.
Met een oneindige zorg heeft hij zelfs het glas in lood nagemaakt,
de leien op de daken weergegeven. Trouwens als in 1911 de
beschrijving van de grafschriften der voormalige St.-Lievens
Monsterkerk van de hand van De Vos verschijnt zegt deze in
zijn voorwoord: „Die ramp (van 1832) heeft hier op de tijdge-
nooten een onuitwischbaren indruk gemaakt en de kinderen en
kindskinderen van het geslacht van 1832 hebben uit den mond
van ouders en grootouders zulk eene levendige voorstelling van
het gebeurde verkregen, dat men gerust kan aannemen dat de
heugenis daaraan niet gauw zal verdwijnen".
Bij onze rondgang door het museum kwamen wij voorbij een
vitrine, waarin de fraaie zilveren Thesaurierenschaal van
1580 staat. Hierop is een spreuk in het Latijn gegraveerd, die
men als volgt kan vertalen: Na van alle zijden door rampen
benauwd te zijn geweest, heradem ik. Zierikzee heeft vele
rampen gekend denk slechts aan tien jaar geleden het is
een herademing thans op een mooie najaarsmiddag door deze
stad te lopen.
Deeds dekten de vleugelen van den nacht, op den 7
october 1832, de geheele bevolking der stad; reeds
waren honderden ingesluimerd in het hartverheffend
vooruitzigt, op den volgenden morgen hun geloof te ver
sterken door de viering van het gedenkmaal des Verlos
sers; reeds stond alles binnen hare heilige wanden tot
dien plegtigen disch gereed, toen, omstreeks één ure,
door alle de straten klokkengeklep en trommelslag de
vreedzame inwoners uit hunnen slaap deed ontwaken,
en eene, door den vuurgloed geverwde, lucht hun aan
kondigde, dat eene verwoestende brand een deel onzer
stad had getroffen."
Dit is een zin, ja één zin, uit de „Beschryving van de St.-Lie-
vens Monsterkerk te Zierikzee op den 7 october 1832 door
brand ten eenemste verwoest". De auteur, mr. J. Berman, was
vrederechter van het kanton Zierikzee en gelegenheidsdichter.
In zeer gezwollen taal stelde hij bijvoorbeeld de misdadigheden
van de Belgen aan de kaak.
Te wapen dan! Geen hooploos klagen stwit in zijn vaart
het helsch geweld. Te wapen, wie den troon wil schra
gen, En prijs op regt en orde stelt.
Loodgieters waren op de St.-Lievenskerk aan het werk ge
weest. Zij hadden een open vuurpot in de goot laten staan
en door het opsteken van een felle wind was het dak gaan
branden. De toegesnelde inwoners bleef niet anders over „dan
met bekreten wangen het statig kunstgewrocht aan de volle
woede der vlammen ter prooi over te laten". Ontdaan van alle
woordversiering kan gezegd worden, dat hier een driebeukige
kruiskerk met een enorm koor, omgeven door een krans van