De kerk in
het midden
Een paarden-argument
zaterdagnummer
Wie is ds. Strating Hij is geen onbekende in Zeeland: hij is pre
dikant-directeur van maatschappelijk werk vanwege de Hervormde
Kerk in deze provincie. In de kring van zijn bekenden en ambtelijke
relaties heeft hij enige vermaardheid voor de manierwaarop hij zijn
gedachten formuleert: duidelijk en héél recht op het doel en op de man
af. Sinds 1946 woont hij in Zeeland. Hij werd toen predikant van de
Nederlands Hervormde Gemeente te 's-Heer-Abtskerke, zijn eerste
gemeente. Het was overigens niet zijn eerste functie in het maatschap
pelijk leven. Ds. Strating - in 1911 te Gorkum geboren - was namelijk
eerst bij het onderwijs en in de handel werkzaam vóór hij theologie ging
studeren. Hij deed dat laatste in Leiden en kwam na beëindiging daar
van naar Zeeland. In 1950 werd hij predikant in Goes en in 1956 werd
hij in zijn huidige functie benoemd. Hij woont in Goes, zijn bureau is
in Middelburg gevestigd.
Zaterdag 28 september 1963
ONZE GAST:
ds. H. M. Strating
Oet is eigenlijk elk jaar weer hetzelfde. Na
een vakantieperiode bekruipt je een
eigenaardig gevoel van onzekerheid en van
soms ook overgevoeligheid. Dat komt door de
mensen, die hier hun vakantie komen door
brengen, soms vrienden van vroeger, die je
hier aantreft en met wie je onwillekeurig
praat over je werk, over dit land en over ons
wonen hier. En altijd weer opnieuw treft het
mij, dat de mensen uit „Holland" een merk
waardig beeld van onze provincie krijgeneen
oppervlakkig beeld weliswaar, maar een beeld
dat toch de schijn heeft van werkelijkheid.
Die schijn is zo sterk dat wij soms zelf in de
war raken en wel eens werkelijkheid en ver
beelding door elkaar halen. Zo is het met de
kerk, want wat ziet de vakantieganger, die
hier enige weken van het jaar vertoeft?
Hij ziet een plattelandssamenleving, waar de ker
ken nog in het centrum van het dorp staan, ook
al omdat die dorpen weinig uitbreiding vertonen. En
dit beeld van de kerk midden in het dorp wordt
dan versterkt door het ontmoeten van een bevolking,
die alerlei vormen van godsdienstigheid en godsdien
stig leven nog duidelijk en openbaar in stand houdt.
De buitenstaander ziet de mensen naar de kerk gaan
en krijgt de indruk van een kerks plattelandsvolk
en (voor zover hij nauwer in aanraking komt met de
bevolking merkt hij, dat aan veel tafels nog bijbel
gelezen wordt, dat er gebeden wordt voor en na het
eten, kortom dat op allerlei manier die kerk toch nog
een bepaalde functie heeft. En die indruk wordt
hardop weergegeven, men zegt dit ook tegen ons,
tegen ons, die temidden van dit volk leven, die er
mee werken en die soms het gevoel hebben, dat het
allemaal niet meer zo is, dat dit beeld, dat die bui
tenstaander van ons heeft, een verkeerd beeld is,
omdat wij van een andere werkelijkheid bij tijden
weten die spanningen oproept, spanningen tussen
beeld en werkelijkheid of misschien nog anders:
spanningen tussen week en zondag, tussen leven van
alledag en het leven van de kerkgang en wat daar
rondom toe is.
Inderdaad, de kerk heeft hier haar traditionele posi
tie misschien langer bewaard dan in andere delen
van het vaderland. Men vindt het nog niet prettig
om voor „ongelovig" te worden aangezien. Op veel
plaatsen wordt de doop nog gewenst door mensen die
verder ternauwernood aan het kerkelijk leven deel
nemen, terwijl ook huwelijksinzegeningen dikwijls
nog gevraagd worden bij mensen die voor de rest
weinig belangstelling tonen. Daarnaast is in veel
dorpen de kerkgang nog een goede gewoonte, een
gewoonte, die ook weer door veel jongeren in stand
gehouden wordt, misschien wel onder druk van de
omstandigheden of van gewoontevorming thuis, maar
goed, het is er en dat maakt het beeld verbrokkelder
misschien, maar ook vollediger voor de buitenstaan
der. Wij zouden kunnen zeggen dat het beeld van het
kerkelijk leven in Zeeland voor een groot deel nog
sterk door tradities en gebruiken is bepaald. En voor
wij verdergaan is het goed er op te wijzen, dat hier
heel veel goeds van te zeggen valt en dat wij er ook
wel dankbaar voor zijn.
Allerlei dingen in het leven, dus ook de zaken van
het geloof, hebben nu eenmaal een bepaalde bedding
nodig, een bepaalde vorm, waarin een en ander ge
beuren moet. Alleen deze tradities en gebruiken en
die bepaalde plaats vormen tegelijk de kracht van de
kerk en haar zwakheid, want allerlei traditionele
leefgewoonten en opvattingen die in de kerk tot ge
woonte zijn geworden hebben niet altijd voluit bijbelse
waarden als achtergrond, ze zijn wat gemengd met
(is het misschien wat te sterk?) „heidense" elemen
ten. Zo is er b.v. in ons Zeeuwse leven een sterke
overheersing van het gevoelsleven: men is gauw ge
raakt (een bekend hoogleraar heeft eens gesproken
over Zeeuwse mystiek). Dat komt ook nog uit in de
beeldvorming onder de mensen zelf: Wat hebben wij
een moeite om duidelijk te maken dat het moderne
diaconaat niets meer heeft te maken met bedeling
en zaken van vroeger, waardoor men toen heeft moe
ten zeggen dat men aan de diaconie „verviel". Het is
maar een voorbeeld, maar het kost wat moeite om
ook uit al deze dingen weg te komen, dingen die voor
vele jongeren zelfs een ergernis zijn, die hen kritisch
doen staan tegenover een kerkelijk leven dat aan alle
kanten in zijn vorm misschien nog onbeschadigd lijkt,
maar naar wezen en inhoud reeds tekenen toont van
een aantasting ook door de moderne samenleving,
die bij veel mensen ongerustheid wekt. En dit is het
eerste verschijnsel waardoor de beeldvorming vraag
tekens stelt. Immers, vanuit de bijbel gezien is de
gemeente van Christus een gemeente in en voor de
wereld. Dat betekent, dat zij in deze wereld is gesteld
met een zeer bepaalde opdracht van haar Heer, nl.
om deze wereld van dienst te zijn, in de goede zin
van het woord; van dienst met haar geloof, van
dienst met de kracht, die zij daaraan ontleent. En
wat zien wij nu in werkelijkheid? Wij zien in de
concrete werkelijkheid van alledag kerkeraden die
benauwd zijn en bang en onzeker worden door de
ontwikkelingen die er in onze provincie gaande zijn;
kerkeraden die niet goed weg weten met de oude
waarden van de zondagsheiliging en eigenlijk in een
moderne ontwikkeling alleen maar „neen" kunnen
zeggen. „Neen" tegen een zaak, die straks onherroe
pelijk toch komt en die, zoals zo vele malen reeds is
geschied in de geschiedenis der kerk, straks door
de feiten achterhaald zal worden. De voorbeelden
daarvan zijn te over. Eén enkel moge dienen, b.v.
toen de slavernij destijds in discussie kwam, was men
juist van kerkelijke zijde dikwijls bereid met bijbel
teksten en traditionele gewoonten toch voorzichtig
te zijn en niet deze dingen in eerste instantie mee te
veroordelen. Of een heel ander voorbeeld: Toen een
modern nieuw medium als de bioscoop kwam, was er
van kerkelijke zijde aanvankelijk alleen maar het
„neen", met het akelig gevolg, dat het een „neen"
bleef, ook van de andere kant, en dat zich daar een
wereld ontwikkelde waarin voor het evangelie prak
tisch geen plaats meer was.
Het ls deze angst, deze voorzichtige onzekerheid,
die in strijd is met de wezenlijke opdracht van
gemeente-zijn, van het kerk-zijn. De angst voor een
toekomst, waarin andere leefgewoonten zullen zijn,
om de kost te verdienen, hetgeen, naar mijn mening,
moeilijk anders zal kunnen in een land, waar tot
heden het merendeel van de bevolking zijn boterham
verdiende in de agrarische sector. En tegelijk komen
hier ook weer de vragen naar boven, want dezelfde
man, die op zondag, en als lid van de kerkeraad
„neen" zegt tegen nieuwe dingen, is nooit bang ge
weest om terwille van zijn dagelijkse boterham „ja"
te zeggen tegen nieuwe wegen. Immers, de landbouw
in onze provincie heeft een graad van ontwikkeling
bereikt, waarvoor wij alleen maar grote bewonde
ring kunnen hebben en die, zo niet tot de beste van
West-Europa dan toch wel tot de beste van Neder
land kan worden gerekend.
En daar komt de moeilijke vraag op van de span
ning. Waarom durfde men voor zijn dagelijkse bo
terham wel en waarom heeft men in dienst van de
Heer Die zelf spreekt, dat Hem alle macht is ge
geven in hemel en op aarde, zo'n angstig gelaat
vertoond
Hiermede samenhangend is eigenlijk het tweede.
Dat is de vreemde spanning, die er vaak is tus
sen het belijden van het geloof en de praktijk van het
leven. Op allerlei terrein komen we dit tegen. Een
spanning, die naar mijn gevoel te maken heeft juist
met een niet-bijbelse achtergrond. Het heeft nl. te
maken met een, misschien wat overdreven gezegd,
Griekse gedachtengang. Een gedachtengang, die uit
gaat van een scheiding van lichaam en geest, een
scheiding tussen de dingen van het geloof en de
dingen van alledag, die in ieder geval niet bijbels is.
Wie in de bijbel bladert komt van bladzijde tot blad
zijde tegen een andere mensbeschouwing, een andere
wijze van zien van de dingen van het leven. Zie maar
eens in het Oude Testament bij de profeten vooral
waar de dingen soms fel en gekleurd worden gesteld.
Het is altijd weer een totale mens, een mens, waarin
het onbestaanbaar is dat de dingen van zijn geloof
niet meespelen in de wijze waarop hij omgaat met de
medemens, de manier waarop hij deze dingen beleeft.
En dan komt de vraag op, en het is een voorzich
tige vraag en het is ook een kritische vraag, want
we gaan er allen mank aan hoe het
mogelijk is, dat juist in een gebied waar
men toch in het overgrote merendeel nog op
Christelijk-politieke partijen stemt, waar men prijs
stelt op een christelijke levenstraditie, tegelijk een
vorm van vermaterialisering zich kan voordoen, die
bij tijden ver over de grenzen van het normale gaat.
Deze overschrijding is een teken van een geheel
spanningsveld, dat ligt achter deze vragen. Het
is de spanning van een nieuwe wereld die binnenkomt
in een oude traditie en waarin allerlei dingen die niet
wezenlijk zijn, niet aangepast worden en verdwijnen,
en waarin het er ook om gaat, dat de gemeente van
Jezus Christus, of zo men wil de kerk, teruggewor
pen wordt tot haar diepste en wezenlijkste achter
grond: Dat wat haar gegeven is in de bijbel in de
persoon van Jezus Christus. Die nieuwe samenleving,
die in wezen dynamisch is ingesteld, vraagt ook een
dynamische benadering van de dingen. Deze dyna
miek, deze kracht want het woord dynamiek heeft
te maken met het woord dynamiet die aanwezig
is, juist in de bijbelse waarden, is een kracht, die wij
bij tijden tevergeefs schijnen te zoeken in een uiter
lijk rustig en traditioneel beeld. Maar het is deze
kracht, die wij nodig zullen hebben. Een kracht die
bij tijden durft ingaan tegen gevestigde meningen
om derwille van de zaak, niet om anders te willen
zijn dan anders, maar omdat zij drijft tot vernieu
wing, omdat zij drijft tot openstaan, tot een moedig
de-toekomst-tegemoet-zien. Wij zouden kunnen stel
len dat ook in Zeeland de kerk bezig is een over
gangstijdperk binnen te gaan. Het is begrijpelijk en
wij zullen er ook respect voor moeten hebben, dat
voor een aantal ouderen die zo lang met vorm en
traditie zijn opgegroeid, dat zij nauwelijks meer on
derscheid kunnen zien tussen werkelijkheid en on
werkelijkheid deze tijd veel meer moeilijkheden
oplevert dan voor jongeren, die als het ware groot
zijn geworden al met andere dingen. Maar het zal
er ook om gaan, dat deze ouderen en jongeren elkaar
om de wezenlijke dingen vinden en dat in dit Zeeuw
se land de kerk telkens weer zoeken zal, zoals reeds
gezegd terugvallende op de wezenlijke zaak van
het geloof naar een goede positie waarin zij mee
kan helpen het aangezicht van het nieuwe Zeeland te
bepalen.
Want de kerk heeft in haar belijdenis en in haar
geloofsinhoud een kracht waaraan vele moder
ne mensen behoefte hebben, zonder zich misschien
bij tijden bewust te zijn. Juist deze sterke verbinding,
deze nauwe relatie tussen lichaam en geest, tussen
materie en geloof, de in de bijbel telkens weer zo
duidelijk onderstreept wordt, is een zaak die voor
vele moderne mensen nieuw is en het zou de bijdraga
van de kerk kunnen zijn om dit concreet mee in ta
brengen in het gesprek van alle bevolkingsgroepen
van het Zeeuwse land. En dat de kerk daar nog niet
altijd aan toe is, dat is onze zorg en soms ook onza
droefheid. Dat aan de andere kant er soms tekenen
zijn van een verblijdende opening en een zien van da
werkelijke dingen, waarom het gaat, dat is onze
vreugde. En deze vreugde is het, die wij toch telkens
weer kunnen beleven, ook in dit land, juist omdat wij
geloven, dat de gemeente van Christus in eerste in
stantie haar bestaan en haar voortbestaan heeft te
danken aan haar Heer, een Heer uit Wiens mond
de woorden zijn gekomen „Zie Ik maak alle dingen
nieuw".
In dit zich vernieuwende land zal straks ook
een nieuwe kerk staan. Dat is ons geloof, on
ze hoop en ons vertrouwen. Maar naast het
bidden zullen wij ook moeten werken en zal
er van ons allen verwacht worden dat wij met
een steeds nieuwe kracht aan deze vernieu
wing zullen mee willen helpen.
Middelburg. H. M. STRATING.
DE EOES VAN FEIJENOORD is al bijna weer vervaagd.
De roes, die reusachtige passagiersschepen als de Wa
terman en de Grote Beer, volgepakt met hysterische sup
porters over de oceaan dreef. Maar de Middelburger Harry
Plomen, een van de strijders van het eerste uur voor de
Racing Club Souburg (R.C.S.), is er niet van onder de
indruk gekomen. „Denk nu niet, dat Feijenoord de eerste
club is, die zijn supporters met een extra boot naar een
uitwedstrijd stuurde", zegt hij geringschattend, „neen,
R.C.S. deed dat al in 1937"....
Het gebeurde in de tijd, dat dit Souburgse clubje een bliksem
carrière maakte in het Nederlandse amateurvoetbal. Jaar op
jaar werden de Souburgers in de dertiger jaren kampioen en
zij maakten historie door in vier jaar tijds van de Zeeuwse
Voetbalbond naar de tweede klas van de Koninklijk Neder
landse Voetbalbond te klimmen. En men realisere het zich
wel: die tweede klas was toen de op één na hoogste voetbal
afdeling van heel het land!
En nu die supportersboot van R.C.S. De Souburgers waren in 1937
weer eens kampioen geworden en stonden voor een toch wel
angstaanjagende taak: promotiewedstrijden spelen met de gedegra
deerde, maar toch nog altijd gevreesde tweede klasser Terneuzen,
en met de kampioen van een andere derde klas, Axel. Laten wij
R.C.S. nu eens de tweede klas injuichen, moeten de Souburgse sup
porters gedacht hebben en ze huurden om dit doel te bereiken een
hele boot voor zich alleen: de „Koningin Wilhelmina", beter bekend
in de volksmond als de „Middelburgse bóót", een robuust vaartuig
van de Middelburgse Stoombootdiensten.
Misschien is er een lichte aarzeling geweest bij de directie van deze
stoombootdiensten, want ook toen al was bekend, dat supporters in
een overwinningsroes wilde feesttaferelen kunnen veroorzaken.
Kom, kom, moet toen een directielid hebben gezegd, we vervoeren
op dat schip toch ook paarden naar Rotterdam. En daarmee was
het pleit voor R.C.S. gewonnen. De supporters voeren zingend de
Westerschelde over, juichten hun elftal inderdaad naar een overwin
ning op Axel en kwamen feestend terug. Na dit varende promotie
feest kwam zelfs de gemeentesecretaris wat roezig in Souburg
terug.
Nu was men dan in een klas terechtgekomen, die het uiterste
aan krachtsinspanningen van de Souburgers vergde. Dus werd
toen in „Ons Zeeland" een voorloper van „Panorama" geschre
ven: „Echter, ook het R.C.S.-bestuur zelf heeft dit ingezien en daar
om besloot het buitengewone zorg aan de training te gaan besteden.
De training zal dan ook voor een deel verzorgd worden door de
Oostenrijker R. M. Longin, die onder meer bij Blauw Wit werkzaam
was. Een bewijs, dat de R.C.S.-leiding nog niet van plan is op de
reeds geplukte lauweren te gaan rusten en dat het goed beseft, dat
waakzaamheid geboden blijft". Ferme taal, gesproken door „den
schrijver", die overigens met een volgende uitspraak geen gelijk
heeft gekregen.
Dit schreef hij: „Wij twijfelen dan ook niet of R.C.S. zal het tot
heden zoo vlot behaalde en mooie resultaat duurzaam doen zijn en
haar positie nog weten te versterken"En dat is nu een school
voorbeeld van de plank volkomen misslaan. Want hoe is het anno
1963: R.C.S., eens spelend in de op één na hoogste afdeling, trapt
nu een balletje mee in de vierde klas, de laagste afdeling van het
K.N.V.B.-amateurvoetbal. En dat terwijl het inwonertal van Sou
burg sinds 1937 met bijna 3500 gestegen is
Kan men slechts naar de oorzaak van deze letterlijke en figuurlijke
teruggang gissen of is er inderdaad iets aanwijsbaars? We neigen
tot het laatste. De Racing Club Souburg is typerend voor de struc
tuurwijziging - om eens een modeterm te gebruiken - in het voetbal
sedert de dertiger jaren. R.C.S. heeft in die dertiger jaren waarach
tig niet alleen dank zij de voetbalcapaciteiten die hoge positie in het
Nederlandse voetbal bereikt, maar wel omdat de spelers niet alleen
in het veld, maar ook daarbuit als „één man" optraden. Men klitte
ook buiten de training en buiten de wedstrijden aan elkaar.
De spelers van toen zeggen er nu dit van: „Er was in een dorp als
Souburg vrijwel geen ontspanning. Men had twee mogelijkheden:
voetbal of duiven. De meesten kozen voetbal en dat werd voor velen
dan ook een hobby van opstaan en naar bed gaan...". In die glorie
tijd van R.C.S. schreef een andere verslaggever: „Verbetering kan
gebracht worden, wanneer de geest in een elftal en bij de leiding
gezond gemaakt kan worden. En dat zal zich ten slotte ook in de
resultaten weerspiegelen. Wij snijden dit punt aan, omdat we bij de
promotiewedstrijden van R.C.S. dit ouderwetse gezellige clubleven
ontdekten. Het elftal zal men niet alleen 's zondags op een veld,
maar ook in de week dikwijls als één familie met elkaar zien om
gaan. Er bestaat hier een onderlinge vriendschap. Men weet elkaar
te waarderen en te begrijpen".
„Iedereen stond voor iedereen klaar. We hielpen elkaar zelfs bij
huiselijke moeilijkheden", weet Harry Plompen, een van de R.C.S.-
spelers uit de dertiger jaren, nog. Bovendien werd de vereniging
toen veel meer gestuwd door de bevolking: een publiek van 2000
man bij thuiswedstrijden was geen uitzondering en tegenwoordig
zijn 200 toeschouwers al veel. Nu wordt R.C.S. dan ook weggedrukt
tussen Middelburg en Vlissingen. Op de avonden in de week waren
de spelers vaak in een vriendenkring te vinden op de zolder van
het huis van Piet Wanjon, een befaamde oud-speler van R.C.S. Nu
bezit R.C.S. een eigen clublokaal, men kan er biljarten, schaken,
dammen, goedkope consumpties gebruiken, maar de andere ont
spanningsmogelijkheden zijn zo talrijk geworden, dat er maar een
matige belangstelling voor dit clubhuis is.
Veertien voetballers richtten in 1929 R.C.S. op en al spoedig was er
zoveel belangsteling voor dit clubje, dat de Souburgers eigenlijk
nooit in die vooroorlogse jaren een probleem behoefden te maken
over de bezetting van de bestuursfuncties. „Voor één vacature ston
den tien gegadigden klaar", weet men nog, „en daarom was er altijd
de mogelijkheid van selectie". En nu? Nu heeft men vaak de groot
ste moeite om een bestuur van zeven man voltallig te houden. Kort
om: langzamerhand hebben andere ontspanningsmogelijkheden de
aandacht van de organisatie rond een voetbalclub weggetrokken.
In soortgelijke situaties is er vanzelfsprekend altijd een wisselwer
king: als de prestaties verminderen, vermindert de steun van het
publiek, vermindert de toeloop tot de vereniging, als de toeloop ver
mindert, verminderden de prestaties, vermindert de steun van het
publiek... Ongetwijfeld: R.C.S. heeft het nu niet gemakkelijk, maar
wellicht zal eens de glorietijd terugkomen, want Souburg groeit in
de nabijheid van het Zuid-Sloe sneller dan weinig andere Zeeuwse
gemeenten. En de prestaties behoeven maar verbeterd te worden om
de publieke belangstelling weer te doen herleven
Misschien komt er dan nog weer eens een tijd, dat een
speler van R.C.S. een verhaal kan vertellen als oud-speler
Piet Wanjon deed: „Eens hebben we gelachen, toen een
keeper a?n het publiek vroeg om een potlood om het aantal
doelpunten bij te houden. We lieten die doelman dan ook
in één wedstrijd 21 keer vissenMisschien ook keert
de tijd terug, dat R.C.S. zoals in 1937 kampioen werd
met een doelgemiddelde van 165-29. Wie weet.
De Racing Ciub in roezige dagen: een goed elftal maar een minder goed veld, de argeloze beschouwer zou al gauw kunnen ver
moeden, dat de keeper van een waterpoloteam is overgekomen. Van links naar rechts Bertus van de Vijver, Anton Mijnsbergen,
§ernard Lantsheer, Piet Vaes, Jan Vermaat, Bram Lantsheer^ Broer Sinkej Piet Wanjon, Harry Plompen, Jo Vaes, Piet Schuselaar en
scheidsrechter A. Imanse.