,verscheide steenen van ongemeene oudheit' Nehalennia, lokaal vereerd Zaterdag 21 sept. 1963 iliif EDUARD FLIPSE EDUARD FLIPSE: een zilve ren kuif, een blozend gezicht. Een Noordbevelander zei ons eens: „Een typisch Flipses ge zicht". Er gaat van deze man iets dwingends en tegelijkertijd iets gezonds uit. Dwingend: de oogopslag. De blik van de man, die gewoon is gehoorzaamd te worden en geen tegenspraak duldt. Gezond: als men - zonder hem te kennen - zou zeggen „Hij werkt altijd in de buitenlucht" dan zou men het zonder meer geloven. Hij spreekt correct Nederlands, maar als men scherp luistert hoort men de Zeeuwse tongval nog, heel vaag. Als het nodig zou zijn zou hij onmiddellijk over kunnen schakelen op Beve- lands, hij beheerst het nog per fect., Hij dirigeert met rustige gebaren.. Wanneer men hem gadeslaat lijkt het op een efficiënt dirigeren: geen overbodige verspilling van ener gie, vooral exact, met de rust van de honderd-procent vakman. Maar zijn gezicht verandert. Dat was een merkwaardige ervaring: we zaten bij de repetitie in het zaaltje van de nieuwe Rotterdamse Schouwburg. Een repetitie voor een volksconcert, dat in Vlaardingen zou worden gege ven. En als dan opeens de orkest klank duidelijk in overeenstemming is met Flipses intenties, lijkt het als of de wat strenge trekken van zijn gezicht verzachten. En we denken aan die foto, destijds genomen tijdens de uitvoering van Mahlers Achtste, die grootse prestatie destijds in de Rotterdamse Ahoyhal. Die foto geeft slechts een fragment van Flipses ge zicht weer, maar het lijkt alsof hij een ander mens is. Het spreekt van de beheerste vervoering van een mens, die opgaat in de muziek. Beheerste vervoering. Beheersing, zelfbeheersing ook als dirigent, be hoort tot de kenmerken van deze or kestleider. Het is boeiend een repeti tie onder hem mee te maken. In het zaaltje is het broeierig warm. De ruim honderd orkestleden kunnen er ternauwernood een plaats vinden. Na korte tijd hangen er tientallen col bertjasjes over de stoelleuningen. Maar Flipse schijnt geen last van de warmte te hebben. Hij observeert met oor en oog. Geniet als de klank zich laat voegen naar zijn intenties. Tikt af om oneffenheden weg te vlakken. Soms is het wat men zou kunnen noemen „peuterwerk". Een stuk van Nieland wordt gespeeld. Bij de blazers klinkt een des. Flipse tikt af: „Er staat een d". Nee, nietwaar, zegt de bewuste musicus, er staat een des. „Wacht maar, we zullen het straks nog even controleren", zegt Flipse. „Nu verderIn de pauze laat Flipse ons de oorzaak van de narig heiden van andere zien: een partituur, die slordig geschreven is. Allerlei verbeteringen. Het blijkt toch een des te zijn. Terwijl hij nog met enige irritatie de partituur doorbladert laten we het woord „Goes" vallen. Goes, de stad waar hij zijn eerste pianolessen van Otto Lies kreeg en waar hij de laat ste jaren een geregelde gast is met zijn orkest. „Het publiek in Zeeland is honderd procent. Heus, dat merk je als je opkomt. En ik overdrijf niet als ik zeg: in Zeeland spelen met het orkest is een feest voor me". Zeeland is voor Flipse geladen met herinneringen. Herinneringen aan zijn vader, de markante dirigent van „Apollo". In Wissenkerke weten ze nog te vertellen hoe Flipse senior 's avonds het dorp afging om te luis teren of zijn muzikanten wel stu deerden. En als het ergens niet klop te, dan ging hij naar binnen om te vragen waarom er niet „geblazen" werd. Van zijn vader kreeg hij de eerste muzikale vorming. In die da gen lag het allemaal niet zo gemak kelijk opgeschept als tegenwoordig: er moest wat voor gedaan worden, heel veel zelfs. Concerten bezoeken? Dat was haast onmogelijk. Dat kon in Middelburg, waar toen de eminen te Cleuver de dirigeerstaf zwaaide. In die sfeer van gaslicht en geestdriftig amateurisme werd in Middelburg voortreffelijk gemuciseerd. Maar als de jonge Eduard naar zo'n concert toe wilde, dan moest hij op de fiets naar het bootje. Jawel, de fiets, maar het vervelende was dat hele stukken onbegaanbaar waren bij niet al te best weer. De wegen waren toen nog niet zo best op Noord-Beveland. Dan ging de fiets op de nek en werd er verder gelopen. En van Veere getrapt naar Middelburg. Nee, jeugdconeer- ten met uitgezochte solisten en voor treffelijke concerten waren er toen niet bij. Als men over die verhalen nadenkt, dan is het niet zo vreemd dat Flipses blik iets dwingends heeft. Hij moet een ontzaggelijke wil hebben. Dat is het geluk van de Rotterdamse Phil- harmonie geweest. Dat orkest is Flip ses werk. Natuurlijk, het was niet mogelijk geweest als hij geen mede werking had gekregen van allerlei kanten, maar toch: dit orkest is door hem gemaakt. Zonder meer. Hij heeft het uit de vage staat van half kiosk orkest half „echt" orkest geleid naar het podium. Onverzettelijk heeft hij het verder gebracht, onverzettelijk langs alle klippen geleid. Nu is het wachten nog op een representatief huis: de concertzaal. Als die er een maal is en er wordt gelukkig hard aan gebouwd dan is een stuk le venswerk voltooid. Flipse heeft een stugge, haast on-Zeeuwse onverzette lijkheid. Als we zo met hem zitten te praten, schiet het door ons heen: met hem liever geen ruzie, hij heeft soms iets ongemakkelijks. Maar het is maar even, die bepaalde onverzettelijke trek onder de witte kuif. Het groot ste deel van het gesprek is hij een beminnelijk en charmant causeur, soms een naïef trekje in deze of gene zin. En uit het hele gesprek blijkt zijn blijvende verbondenheid met het Zeeuwse gewest. De culturele prijs, die hem dinsdag zal worden uitge reikt, apprecieert hij bijzonder. Met trots zal hij dinsdag voor het orkest staan, of liever „gröós": deze Rotterdamse Zeeuw. Vóór hem het orkest dat hij zelf heeft gebouwd en gevormd, achter hem, luisterend naar zijn orkest, de Zeeuwen uit wie hij is voortgekomen. De Zeeuwen die hij nu al diverse jaren mag binnen leiden in de klankentuin der eeuwen. En als hem de Zeeuwse Prijs wordt overhandigd dan zullen zonder twijfel de jaren wegvallen: de knaap, die zijn vader en moeder gedag zei om naar Otto Lies te gaan om piano te leren spelen, de jongeman die de fiets op de nek nam om concerten te horen van Cleuver, aan dat alles zal hij te rugdenken. Een groot moment voor deze onverzettelijke man. In het broeierige zaaltje tikt Flipse af. Het moet anders en hij zet uiteen hoe. Nog eens pro beren. En jawel, het lukt: de muziek zingt en de tonen voegen zich tot volmaakte orde, die symfoniemuziek heet. Het ge zicht van Flipse veranderthet blozende gelaat, altijd waak zaam, de oogopslag dwingend, krijgt een andere uitdrukking. De muziek heeft de gestalte aangenomen, die hij in zijn ver beelding heeft gehoord, de ge stalte van de beheerste vervoe ring. I_|et had gestormd tegen het einde van het jaar 1646. Harde, langdurige stormen. De duinen van Dom burg, aldus Smallegange, werden „door de golven van de onstuimige en hoogopgedrevene zee geweldig afgege ten". De brede duinenrij voor Domburg had flink terrein verloren. Op 5 januari 1647 ontdekten bezoekers aan het strand aan de voet van duinen „verscheide steenen van ongemeene oudheit met beeltenissen en opschriften van verscheide goden des heidendoms". Uit hetgeen gevon den was, kon men opmaken dat hier een heiligdom ge staan had. gewijd aan de godin Nehalennia. Domburg lag in de eerste helft van de 17de eeuw goed be schermd achter een brede rij van duinen. Er bestaat een kaartje van 1612 waarop we de breedte van de duinen kunnen vergelijken met die van Haamstede op zijn breedst. Onder deze duinen ging de geschiedenis schuil van een vlootstation uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. De archeoloog Bogaers neeml aan, dat de bij Domburg gevonden monumenten alle zijn opge richt als dank voor een behouden overtocht uit Brittannië en te vens dat de godin Nehallenia een locale godheid was, die uit sluitend op Walcheren is vereerd. Behalve deze stenen werden ook Romeinse munten en aardewerk gevonden, die de conclusie wettigden dat het toenmalige Walcheren deel had aan het han delsverkeer in het Romeinse rijk Van hei begin ai aan hebben de Nehalennia-reliëfs in de be langstelling gestaan. Het eerste „pers"-bericht, ,,'t Amster dam ghedruckt by Jan van Hilten" is niet lang na de vondst ver schenen. Het is de uitgave van een brief die 14 januari 1647 te Domburg werd geschreven, waarbij melding wordt gemaakt van de „extraordinarie antique ontdeckinghe" gevonden aan het strand te Domburg in Walcheren. Zo belangrijk als Domburg in de eerste eeuwen van onze jaartelling was, zo onbelangrijk is het in de 17de eeuw. De bijvoeging „in Walcheren" is blijkbaar nodig. Trouwens niet alleen in de eerste eeuwen is Domburg van be lang. Latere vondsten hebben duidelijk gemaakt, dat hier aan de Scheldemonding in de 7e en 8e eeuw een voorname handels plaats is geweest. De gevonden munten wettigen de conciusie, dat deze plaats een belangrijke rol in het handelsverkeer met Enge land gespeeld moet hebben, maar ook zijn er aanwijzingen voor handel tot ver in het Frankische achterland. Dat de ligging uiterst gunstig was, blijkt ook hieruit, dat ondanks de overstro ming van Walcheren in de derde en vierde eeuw, waardoor een einde kwam aan de Romeinse invloed, in de omgeving van Dom burg toch weer een belangrijke nederzetting is ontstaan. Uit recente onderzoekingen blijkt dat deze handelsplaats in de 8e eeuw Walcheren heette en dat deze naam voor het gehele eiland is gaan gelden. Men kan van een aparte Nehalennialiteratuur spreken. De ge vonden stenen, votief- of wijstenen genoemd, hebben niet alleen de aandacht getrokken door het feit dat zij gevonden zijn bij de mond van de Schelde waar het centrum van de verering van Nehalennia lag, maar ook door hun aantal. Nergens anders toch, aldus Hardenburg, heeft men op Nederlandse bodem een dergelijk aantal van votiefstenen gevonden, aan een zelfde god heid gewijd. Genoemde schrijver is tot de conclusie gekomen dat Nehalennia de geheimzinnige, grote moedergodin was, die geluk en voorspoed verschafte in het aardse en het eeuwige leven. Vermoedelijk er zijn aanwijzingen van Keltische beïnvloeding had zij een beschermende taak op de vaart in het onbekende over de dodenzee. Nog uit de Frankische tijd is er een overleve ring die spreekt van de Noordzee als de Dodenzee. Bij Domburg dus, een van de voornaamste overtochtspunten van de zogenaam de dodenzee zou een heiligdom gesticht zijn ter ere van de grote heerseres over het dodenrijk. Smallegange meldt dat dank zij de goede zorgen van het polder bestuur van Walcheren de stenen in goede bewaring zijn genomen. Een ander bericht spreekt over de opberging in de kerk van Domburg. In de 17e eeuw trekken de monumenten de aandacht tot in het buitenland. Op 10 oktober 1848 wordt de kerktoren van Domburg door de bliksem getroffen, waarbij de Nehalenniareliëfs ten gevolge van de kerkbrand en instorting grotendeels verloren gaan en het restant min of meer ernstig wordt beschadigd. Het Zeeuwsch Genootschap, dat al eerder po gingen in het werk had gesteld de collectie in Middelburg te krijgen, strekt later over de verwaarloosde overblijfselen zijn goede zorgen uit. Het is vooral mejuffrouw M. G. A. de Man ge weest die voor de reconstructie en catalogisering veel moeite heeft gedaan. Tijdens de laatste wereldoorlog raakten de fragmenten weer in wanorde. Mevrouw Hondius-Crone geeft in 1955 een be schrijving en uitstekend geïllustreerde catalogus van de monu menten gewijd aan de „Zeeuwse" godin.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 11