HUGO CLAUS: „Omtrent Deedee HarVme Respati, NEDERLANDSE KUNST VANAF 1813 Expositie in Amsterdam van hachelijke opzet Letterkundige kroniek door HANS WARREN Javaanse schoonheid in Nederlandse theaters Dubieuze selectie Honderdvijftig jaar in mootjes 4} na znn „De BETREKKELIJK KORT grote, interessante roman Verwondering", verscheen een ande re, kortere roman van de romancier- dichter-toneelschrijver Hugo Claus, „Omtrent Deedee". Dit boek ziet er fris uit in zijn smetteloze witte om slag, versierd met een fleurige tak rijpe abrikozen en zijn zwarte belet tering, maar de inhoud is heel wat minder onschuldig. Zodat men na le zing zelfs in het omslag iets van een pervers raffinement meent te herken nen. Lang is de tijd voorbij, ook in Vlaan deren, dat het landelijke leven om een vermeende zuiverheid en eenvoud blindelings werd verheerlijkt. Men kan zich haast niet meer voorstellen, dat een boek als „Pallieter" nog van deze eeuw is. Mauriac heeft de illusie wel voorgoed verstoord met zijn uit beeldingen van verstikte provincie nesten, en ook de kleinste gemeen schappen zijn nu aan de beurt geko men. Het was onvermijdelijkwie uit een kleine gemeenschap, dorpje of ge hucht, afkomstig is, en menig auteur is dat ten slotte, weet maar al te goed dat de vreemdste afwijkingen en ont sporingen daar even goed, zij het meestal wat minder spectaculair, voorkomen en tieren als in de grote stad. „Omtrent Deedee" nu, zou men heel kort kunnen omschrijven als de uitbeelding van „een bandeloos feest, een soort orgie, in een klein, West-Vlaams dorp". In dat dorp je wordt, ten huize van de pastoor, ieder jaar een bijeenkomst gehoudeL door een familie Heylen teneinde de sterfdag van hun moeder te herdenken. Aan die bijeen komst nemen behalve de broers en zusters met enkele aangetrouwden ook deel: de pastoor zelf, alias Deedee, een enigma- tieke, wat vulgaire mevrouw Tilly, alias Hete Cotelette, wier aanwezigheid niet duidelijk wordt verklaard, en een twintig jarige jongeman Claude, die er wel min of meer bij hoort. Hij is namelijk de wette lijke maar niet werkelijke zoon van Albert, een der broers. Doch laten we de deelne mers even noemen in volgorde van presen tatie in het boek. De „kinderen", allen op middelbare leeftijd nu, zijn: Natalie, on noemelijk dik en goedig, huishoudster van de pastoor. Jeanne, haar zuster, intelligen ter, scherpzinniger, ondeugender, vrij on gelukkig gehuwd met Giacomo, een Ita liaan die het .feest" door zijn grillige ge drag slechts gedeeltelijk meemaakt. An- toine, een minder uit de verf gekomen fi guur, gehuwd met Lotte, eveneens aanwe zig. Albert, de oudste, aan lager wal ge raakt. Een der best getekende figuren. Hij heeft weinig kansen gehad, is uitgehuwe lijkt aan Taatje, een meisje met wat geld dat echter al een kind droeg (dat zou Claude worden) dat zij als verpleegster in Engeland had opgelopen. Taatje is aan de drank en kan niet op de bijeenkomsten komen. Albert is overigens ook aan de drank geraakt, de knappe kerel van vroe ger, „Schone Beer" bijgenaamd, is een wrak geworden. En Claude is een bleke, klamme mislukkeling, een zonderlinge jongen, berstensvol afwijkingen en com plexen, verslaafd aan ether en andere za ken. Dan zijn er dus: deze Claude, Tilly en de pastoor Deedee (afkomstig van Dienst-Doend pastoor), een troetelnaampje dat is blijven hangen uit de tijd toen hij nog „dienstdoend" was. De gekke naam heeft hem in zekere zin tot een van de familie gemaakt, wat ook zijn wens was. Het boek is nu zo opgebouwd, dat ieder hoofdstuk gewijd wordt aan één fi guur, terwijl niettemin de dag ondertussen voortgang vindt: Natalie opent (in de mor gen, en sluit in de nacht, zij heeft twee hoofdstukken), dan volgen Jeanne, An- toine, Albert, Lotte, Claude en ten slotte dus weer Natalie. Men ziet uit deze op somming dat niet alle deelnemers een beurt krijgen; met name Deedee komt niet aan bod. In ieder hoofdstuk wordt de si tuatie dus vanuit een bepaalde persoon belicht, terwijl bovendien de dag voort glijdt, algemene opmerkingen worden ge maakt en de auteur als verteller gewoon het woord neemt. De herdenking, die als een plechtigheid is begonnen (mis, kerk hofbezoek) verandert in een feest (maal tijden, smullen, ruzietjes) en ontaardt in een voornamelijk ërotisch getinte braspar tij, een orgie met verkleed- en uitkleed partijtjes, waarbij uiteraard vele zaken worden onthuld, heel ontroerende en heel onverkwikkelijke. We leren al deze kleine, goeddeels gekneusde en ongelukkige, stuk voor stuk eenzame mensen kennen met hun frustraties en verlangens, hun jaloezie, afgunst, kwalen en afwijkingen. Al die mensen zijn vrij doorzichtig en duidelijk getekend. Antoine en Lotte komen als per soonlijkheden minder goed tot hun recht, hun hoofdstukken zijn meer algemeen-ver halend. Doch twee mensen zijn heel ge compliceerd van innerlijk: Claude en Dee dee, die ware buitenstaanders zijn, eenza mer nog dan de anderen doordat zij zich het duidelijkst als ab-normaal voordoen. De anderen passen nog enigszins in het sche ma van het „gewone leven", al staat ie mand als Giacomo met zijn haast ziekelijke neiging tot reinheid en zijn Japanse dieet wel op de grens. Ook de anderen vertonen, vooral als de remmen door drank en ban deloos voorbeeld losraken, wonderlijke uit wassen. Claude is abnormaal, ieder weet het. Hij is pas onder psychiatrische behan deling geweest, genezen verklaard, doch niet genezen. Dat de pastoor, Deedee, een krampachtige strijd voert teneinde in het dagelijkse leven de schijn te redden, weet alleen NsVa'ie, de huishoudster. Zij aanbidt Deedee, zij bewondert zijn keurig gedrag van man van de wereld, zijn gezag, zijn overwicht, zijn beschaving, maar zij kent ook de geheimen van zijn onderkleding en beddegoed. En zoals haast altijd bij sexuele aberraties: het vlees is sterker dan de geest, en Deedee kan het niet laten zich te vernederen zijn bijnaam wijst er al op. Als Deedee is hij quasi een van de Heylens. 's Morgens, tijdens de mis, en bij het mid dageten is hij nog de priester, de hoog staande mens ook die wellevend de touw tjes wat in handen houdt om de herden king in rechte sporen te houden. Maar dan ontwaakt ook bij hem weer de duivel in het bloed, en na het diner vernedert hij zich meer en meer tot hij ten slotte, ge deeltelijk ontkleed in de belachelijkste po sities gebracht, elke waardigheid heeft ver loren. Zijn tegenspeler is Claude, die zijn leven roekeloos verbruikt en daardoor jong reeds vlijmscherp alle situaties doorziet. Hij is een verlorene, hij zal zich dan ook ophan gen wanneer Deedee hem uit onmacht en vermoeienis zijn bijstand in nood heeft ge weigerd. Het is, zoals vaak bij Claus, een nogal onthutsend en verbijsterend boek. Fas cinerend, rijk, zowel van taal (Mme Tilly, wiens moedertje, hm, pag. 20) als van kleur en gevoel. Claus heeft een voor een toch nog tamelijk jonge schrijver verbluf fende kennis van het métier, het lijkt wel of hij alles kan, want hij beheerst zowel het cerebrale als het sentimentele register. Doch één ding is ons bij dit boek niet dui delijk geworden: waar het allemaal toe dient. Als uitbeelding van een ontsporende familiebijeenkomst, als „tranche de vie" is het boek bijzonder knap en geslaagd, alleen was dan de dood van Claude niet strikt noodzakelijk geweest. Een dode doet het toch altijd nog goed in een boek, blijk baar. Mogelijk moet men met zo'n tranche de vie tevreden zijn in de tegenwoordige tijd, en niet vorsen naar een diepere achter grond en ondergrond, naar een extra-waar de die het boek door de toekomst zou moeten dragen. Van de zeer vele boeken die het menselijke tekortschieten jegens elkander illustreren, is „Omtrent Deedee" echter beslist niet het beste, en de oorzaak is wel te zoeken in het feit dat Claus de zogezegd raadselachtige hoofdpersonen niet duidelijk genoeg heeft getekend, even min als het motief dat tot Claudes verderf en ondergang leidt. Of hij hier uit een soort preutsheid (angst voor kitsch als hij zich liet gaan) teruggedeinst is, dan wel aan de welwillende lezer een diepte heeft willen suggereren die er toch eigenlijk niet is, we zouden het niet durven zeggen Het lijkt ons bovenal echter dat hij het zich net iets te gemakkelijk heeft gemaakt, niet het uiterste van zich heeft gevergd. En zo ontstond, met zijn verve, warmte en vakkennis een alleszins leesbaar boek dat toch een wat onbevredigende indruk nalaat en dat als geheel het peil van „De Verwondering" niet haalt. Hugo Claus: Omtrent Deedee De Bezige Bij, Amsterdam, Ontwikkeling, Antwerpen. Raden Adjeng Harllne Respa- ti Harsojo Moektisangkojo is een Javaanse actrice. Zaterdag 14 september zal ze op de planken van de stads schouwburg in Haarlem met le den van de toneelgroep „Cen trum" haar Nederlands debuut Harline Respati, een Javaanse actrice die de komende maan den in Nederland sal spelen. maken. Cruys Voorbergh is haar tegenspeler. In het toneel stuk is hij haar vader, André Valerius oud bestuursambte naar in liet voormalige Neder- lands-Indië. In Nederland er vaart de dochter dat de verhou ding tussen haar vader en haar, een andere is dan hij altijd heeft doen voorkomen. Martine, de dochter, begrijpt nu de panggilan, de roepstem, die zjj in zich hoort en zij trekt de onvermijdelijke consequenties. „Panggilan". Dat is ook de naam van het stuk. Hans Keuls, de auteur, heeft het spe ciaal op Harline Respati en Cruys Voorbergh geschreven. Een Javaanse actrice ln een Nederlands toneelstuk. Die za terdag zullen in Haarlem de ouders van Harline Despati aanwezig zijn. Ze komen over vliegen uit Bandoeng. Raden Moektisangkojo is een oud- rechter. Vroeger, voor de oor log, onder het Nederlands be stuur. Na de revolutie onder het eigen, Indonesische be stuur. In 1947 is hij met vrouw en kinderen de bergen in ge vlucht. In 1949, na de politio nele acties, ging hij weer terug naar Bandoeng. Maar thuis wordt Nederlands gesproken. Nog steeds. Daarom heeft ook Harline geen moeilijkheden met onze taal. „Je bent ermee opgegroeid en wat er ook ge beurt op het politiek vlak, ou de gewoonten zet je niet maar zo van je af". Naar Haarlem komt ook Ma- pessa Dawn de ster uit de be roemd gebleven Braziliaanse film „Orfeo Negro". Mapessa Dawn en Harline Respati zijn vriendinnen. Zij hebben sa men in Parfijs een flatje. Harllne Respati heeft er haar domein sinds zes jaar. Ze is naar Parljjs gegaan als secre taresse bij de Indonesische Am bassade, maar ze stapte over naar de toneelschool, ln hoofd zaak echter is zij danseres. In die functie hebben Hans Keuls en Cruys Voorbergh haar ont moet. Ze waren in Parijs ter bespre king van een serie voorstellin gen in het Frans van Hans Keuls' toneelstuk „Voor het laatste Lady Barker", dat Cruys Voorbergh in Nederland heeft gespeeld, in Londen in het Engels en in Zuid- Afrika. Na afloop van de be sprekingen werden ze meege nomen naar het Indonesische restaurant „Padi". Daar ont moetten ze Harline Respati, die er optrad met Javaanse en Balinese dansen. Het was november van het vo rig jaar en in een publicatie van „Centrum" wordt gezegd: „Hans Keuls zag de ontmoe ting tussen Cruys Voorbergh en Harline Respati, de eerste door en door Nederlander, maar geboren en opgegroeid op Java en met een grote liefde voor zijn geboorteland. De tweede een ranke Javaanse uit eenadelijke familie, die met verfijning en noblesse de Ja vaanse dans beoefent en toont, maar zich ook vertrouwt tracht te maken met het Euro pese toneel. Keuls werd getrof fen door het wezenlijke contact tussen deze mensen waaraan geen geschillen tussen volke ren afbreuk konden doen en heeft pogen vast te leggen wat er is blijven leven na de breuk tussen twee werelden, die elkaar zo goed kunnen aan vullen". Nederland zat in die dagen nog volop in de Nieuw Guinea- kwestie. Harline Respati was toen nog nooit in Nederland geweest. „Ik wilde al jaren, maar ik kreeg geen visum". In mei, na de overdracht van Nieuw Guinea, was het niet moeilijk meer een visum te krijgen en is ze voor het eerst naar Nederland gekomen om er over het stuk te praten. Harli ne herinnert zich: „Ik kwam in Nederland aan alsof ik in Zwit serland kwam. Ik dacht niet aan politieke dingen of aan een gemeenschappelijk verleden. Nederland was een volkomen vreemd land voor mij, gelijk andere vreemde landen. Ik ben hoofdzakelijk toneel gaan kij ken „Don Gil met de groene broek" bijvoorbeeld. Een fan tastische voorstelling, heel licht, heel spiritueel". Ze is sinds enkele dagen voor de tweede keer in Nederland. Nu voor een verblijf van vele maanden, want „Centrum" gaai met „Panggilan" het hele land door. Geen bezwaar tegen dat reizen? ,Oh nee. Integen deel. Al die plaatsen gaan zien, die ik op de lagere school heb moeten leren, dat moet fijn zijn". Harline Respati is heel jong, heel fragiel en heel mooi. Heel lief ook. Ze zegt: „Ik hoop dat het publiek meeleeft, want er zit een boodschap in het stuk. Het zal onze grootste beloning zijn". Na „Panggülan" gaat Harllne weer terug naar Parijs. „Voor nog een jaar of zes. Dan denk ik definitief terug te gaan naar Indonesië. Ik was er nog in januari en ze wilden me voor de televisie hebben. Maar ik wil voorlopig nog in Europa blijven. Het toneel in Indonesië moet nog op gang komen. En dan: Parijs! Het ligt hier vlak naast. Als ik Parijs mis, ga ik er een paar dagen tussenuit. Maar niet vaak, denk ik. Ik heb in die enkele dagen dat ik hier ben al zoveel lieve vrienden gekregen. Dan merk je toch weer dat je driehonderd jaar met elkaar hebt geleefd". Zaterdag 24 augustus '63 delijk Deskundige schrijvers hebben zich hierin uitgeput in het deponeren van fraaie wetenschappelijke beschouwingen, maar zij bewijzen eens te meer, dat de hele verdeling in perioden op niets be rust en dat men veel beter zou hebben kunnen uitgaan van een continuïteit met enkele hoogtepunten. Deze opstellen ove rigens, samengebonden door een voor treffelijke algemene inleiding van dr. Hans Jaffé, en voorzien van een berede neerde lijst van de kunstwerken en een overvloed van afbeeldingen, leverde een catalogus op, die doet denken aan een proefschrift: degelijk, wetenschappelijk, droog en tqtaal zonder geest of feeste lijke gezindheid. En toch moet dit loodzware geheel een bijdrage zijn tot de viering van het honderdvijftigjang bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden Deze tentoonstelling bevat zeer veel moois. Maar zij bewijst zo duidelijk, welk een hachelijke zaak het is. van een ge fixeerde datum uit te gaan. Want er is nu allerlei afgevallen dat ook de moei te waard is en dat zelfs in bepaalde op zichten meer karakteristiek is voor het begin van de negentiende eeuw. Nu zien we wel het werk van de jonggestorven Nuijen, maar niet dat van Van Troost wijk, noch dat van Kleijn. Trouwens: er is meer willekeurigs. Bosboom wordt in twee perioden getoond in het eerste geval als romanticus, wat in zekere ma te juist is, maar in het tweede geval met een werk, dat veel minder karakteris tiek voor hem is dan wat hij nog later maakte. Bij de romantiek is wel Kasper Karsen vertegenwoordigd, maar niet Corn. Springer met zijn heroïsche stadsgezich ten. Eduard Karsen ontbreekt bij de Amsterdamse Impressionisten. Niettemin is deze tentoonstelling in structief; zij toont, hoe wij anderhalve eeuw geleden thans ervaren en hoe wjj toch altijd weer onze eigentijdse kunst als een hoogtepunt aanvaarden, hoe hardnekkjg wij ook over de betekenis ervan kunnen kibbelen. Misschien is die aanvaarding hier wat al te nadrukke lijk. Maar dit komt voor rekening van de organisatoren. FOTO BOVEN: De boekhandel van Pieter Meyer War- nars aan de Vijgendam, een schilderij van de acteur-kunstschilder J. Jelger- huis wit 1820. FOTO ONDER: De vruchten der aarde, van Corneille, geschilderd in 1955. (Van een medewerker) Naar de tijd gerekend ligt er nog geen anderhalve eeuw tussen de Amster damse boekwinkel, die J. Jelgerhuis schilderde en de vruchten der aarde, waarvoor Corneille in extase raakte. Maar de geestelijke afstand tussen deze twee schilderijen is zo ongeveer die tusen de stad Amsterdam en de planeet Mars. Jelgerhuis, de grote toneelspeler uit de vorige eeuw, is geboeid geweest door het tegenlicht in een winkel, die velen van zijn stadgenoten kenden. Maar omdat hij zelfs in zijn vrije tijd nooit helemaal van zijn beroep kon loskomen, én omdat hij een kind van zijn eigen tijd was, werd zijn schilderij min of meer de neerslag van een klassiek toneelstuk: de klant met zijn zorgvuldig bestudeerde gebaren, de verkopers in hun houding van dienstbaarheid, de eigenaar in zijn kantoortje, die zich gedraagt alsof er niets belangrijkers in de wereld is dan het schrijfwerk waarmee hij juist doende is. Regisseur Jelgerhuis heeft boven dien voor een stukje massaregie gezorgd. Tegen het achterdoek van zijn toneel heeft hij een levendig bewegende menigte dames en heren, slepersvolk met paar den, marskramers en hondjes geplaatst. Het is een aantrekkelijk geheel. Maar in zijn sfeer is het stijf-deftig, zorgvuldig overwogen en zonder humor. Dit schilderij is zo typerend voor het eerste kwart van de negentiende eeuw in zijn afgemetenheid en in zijn burgerlijkheid. Het is zo onthullend in de manier, waarop het de verhouding tussen heren en knechten stelt. Het is zo'n degelijk portret, waarin alles, ook de maatschappelijke standen, zo nauw keurig op zijn plaats wordt gezet. In de boekenkasten heerst een bijna dodelijke orde, zo heel anders dan het bonte ge heel dat de boekhandel onzer dagen op levert. andere problemen bezig dan de „directe leesbaarheid" van zijn tekens. Hij be kommert zich allerminst om een tradi tionele orde, al is aan de andere kant zijn schilderij alles behalve ordeloos. Hij is alleen totaal anders geordend dan dat van Jelgerhuis. Men kan ervan overtuigd zijn, dat Jel gerhuis grote moeite zou hebben gehad met het schilderij van Corneille, dat ik als voorbeeld voor „het andere einde van de lijn" heb gekozen. Tussen deze tw©e uitersten vinden we een lange reeks schilderijen, teke ningen en plastieken, onder de titel „Honderdvijftig jaar Nederlandse kunst" tot en met 29 september bijeen in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Het is een zorgvuldig gearrangeerd „weerzien der vrienden" geworden. Een deskundi ge commissie moet tijden lang doende zijn geweest met het opstellen van het programma en het bijeenzoeken van de daarin passende kunstwerken. De ander halve eeuw, te beginnen met de geboor te van het vrije souvereine vorstendom onder prins Willem, zijn zorgvuldig in mootjes gehakt en voor elk mootje heeft men naar het meest karakteristieke ge zocht. Sommige mootjes groeiden daar bij uit tot reuzenmoten. De hele indeling bleek al gekunsteld te zijn een ver dere verdeling zou tot nog vreemdsoor- tiger constructies hebben geleid. Daarbij maken de inleidingen bij de ver schillende perioden dat wel het best dui- Want aan dit andere einde staat wel het tegendeel van de zo zorgvuldig gecom poneerde orde van Dieter Meyer War- nars boekhandel aan de Vijgendam te Amsterdam. Dat kan ook niet anders. In onze dagen is alles op drift geraakt: de verhouding tussen de maatschappelij ke groepen evenzeer als die tussen men sen onderling. Niets is meer vanzelfspre kend, zelfs het huwelijk niet. Wat een wonder, dat de schilderkunst en de plas tiek met de overgeleverde vormen afre kenen en naar totaal nieuwe mogelijkhe den van expressie en beleven zoeken. Wat een wonder, dat Corneille zijn „vruchten der aarde" niet meer de wel gevormde gedaante van korenaren, ap pelen of kool geeft. In feite houden hem

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 11