ALFRED KOSSMANN:
REISLUST"
,De nieuwe komedie' houdt
Shakespeare-festival
1
Expeditiesin hetonbekende
zaterdagnummer
Letterkundige kroniek
door HANS W ARREN
Verrassende expositie
van J. C. van Schagen
Zaterdag 10 augustus 1963
ft
\yAAROM GAAT MEN op reis, de
ene mens graag, oegerig, de an
dere enkel geuwongen, met tegenzin?
Waarom sciirijft men er over? Vra
gen die men zich stelt als men reist
en schrijver is, en waarop geen af
doend antwoord is te geven. Men kan
er rondom heen draaien met diepzin
nige theorieën en spitse vondsten, een
lezenswaardig boek lang, maar het
simpele reizen, de reislust, blijft een
duister raadsel. De reiziger kan trach
ten het op te lossen door zelfanalyse.
Zo zoekt Kossmann het in de richting
van een onbewust, verheimelijkt
doodsverlangen: „Waarom gaat men
steeds weer op reis? Ik twijfel niet
aan de waarheid, maar zeer bewust
geloof ik dat men het doet om zich
te bevestigen dat men leeft. Ons be
staan in de maatschappij, als werk
nemer en gezinshoofd, poogt de wer
kelijkheid te verdoezelen, poogt te
ontkennen dat wij op ons twintigste
een ander zijn dan op ons veertigste,
op ons veertigste een ander zijn dan
op ons zestigste, poogt ons ervan te
verzekeren dat ons leven stabiel is,
dat de zon om de aarde draait, dat wij
niet kunnen sterven.
Niets verandert, niets verandert, wij
gaan iedere dag naar ons werk en ke
ren iedere dag terug in ons vertrouwde huis,
en omdat vandaag eender is als gisteren,
kunnen wij niet sterven. Niets verandert,
ook onze smaak niet; wij houden van door
geprikte gebakken eieren of van dubbel
gebakken eieren, we deden dat dertig jaar
geleden en zuilen het dus over duizend jaar
nog doen. Onze gewoontes, die gemakkelijk
vervangbare rituelen, onze herhalingen van
de dag scheppen een illusie van eeuwigheid,
zorgen ervoor dat wij niet denken aan de
dood. En waar stilstand is, is dan welis-
waar dood, maar niet de angst voor de
dood
Op reis twijfelt men niet aan de verganke
lijkheid, aan zijn sterfelijkheid, en poögt
men niet te vergeten dat men van dag tot
dag verandert; integendeel, verandering,
thuis een zonde, wordt nu een plicht, en men
bezint zich eigenlijk weer dat ons leven
geen schilderij is, geen ding, maar een mu
ziek, een geluid dat begint en verklinkt,
en dat zijn waarde krijgt door beweging,
ontwikkeling, niet door stilstand in de ruim
te maar door verloop in de tijd".
Natuurlijk kan men zo'n aantrekkelijke (fi
losofisch aantrekkelijke, dan) theorie even
speels omdraaien en zeggen: we gaan juist
op reis om de dood thuis te ontvluchten;
de stilstand in de vertrouwde omgeving
doet ons de vergankelijkheid beseffen, de
reis schept ons de illusie van vlucht in de
eeuwigheid. Enzovoorts.
Ook de motieven tot schrijven over reizen
zijn vele. Ze variëren van het samenstellen
van de gewone reisgids (en hoe gevarieerd
is dit genre op zichzelf reeds) via brood
schrijverij en journalistiek tot de pure con
fessie, de zelfanalyse. Confrontatie met het
vreemde voert automatisch tot confronta
tie met zichzelf; is reizen een vlucht dan
blijkt ook hier weer dat die vlucht onmo
gelijk is, dat men, zichzelf meenemend,
weer op zichzelf teruggeworpen wordt.
Wonderlijk verrijkt en verruimd weliswaar,
in de goede gevallen „Alles went, zegt men
geruststellend. Nu, ik hoop, dat ik aan het
reizen evenmin zal wennen als aan de lief
de en de poëzie. Heizen is een ander wor
den dan men gewend is te zijn, bewegelij-
ker, begeriger, weerlozer, onbezwaard door
de rechten en plichten van alledag. On
bezwaard, maar ook ongesteund. Wandelend
door een vreemde stad, is men zichzelf en
niet langer de functionaris die men uit eer-
en gemakzucht als zichzelf heeft leren aan
vaarden. Wanneer men dan al niet zo erg
veel uiterlijke risico's neemt door op reis
te gaan, wie weigert enig innerlijk risico
te nemen kan beter thuis blijven!" (pag.
15).
Over deze verrijkende soort van reizen,
over die innerlijke risico's, heeft Koss
mann een mooi boek geschreven. In wezen
is Kossmann niet zo'n vlijtige, zo'n „gebo
ren" reiziger; het gaat allemaal een beetje
stroef en sceptisch, maar toch heeft hij in
de loop der jaren heel wat landen en ste
den bezocht, en wat dit hem allemaal ge
daan heeft, vertelt hij in het boek „Reis
lust" dat, wonderlijk genoeg, de lezer in
een veel nauwer contact brengt met de
schrijver dan zijn romans of gedichten dat
vermogen te doen. Kossmann is een van de
(helaas) weinige moderne auteurs die het
eigen ik zo zorgvuldig mogelijk wegwer
ken van het voorplan van hun scheppin
gen. Doch in dit boek gunt hij ons, via zijn
reflecties en reacties een eerlijke blik in
zijn innerlijk.
Kossmann wordt daardoor in dit boek eer
der een reisgenoot dan een gids; een ge
sloten man, eigenzinnig, met geprononceer
de voorkeur en tegenzin, met vooroorde
len ook. Iemand die weliswaar de goede
smaak heeft zich niét te exhiberen, maar
die wel openhartig, vriendschappelijk, soms
haast intiem praat over wat het vreemde,
mens, kunst, stad, landschap in hem aan
richt. Hij benadert zichzelf, telkens weer;
zijn karakter geeft reliëf aan het geziene
en beschrevene, men blijft, bijna constant
geboeid, naar hem luisteren. Hij is ironisch,
laconiek haast; zijn romantische gevoe
lens heeft hij zo grondig weggemoffeld dat
men werkelijk zou gaan geloven dat hij
een anti-romanticus is, Hij heeft zich ge
pantserd; het is te goedkoop om te bewe
ren; ten einde zijn gevoeligheden over wat
het leven hem onthield, te verbergen. Hij
is gepantserd omdat hij het zijn wil en waar
en wanneer hij het zijn wil, en daarom:
geen valse romantiek, geen verheerlijking
van pittoreske armoe in krottenbuurten,
liever „de burgerlijkste arbeiderswoningen
met douche". Het is spitsroeden lopen tus
sen allerlei erkende en nog niet erkende
vormen van snobisme, hij redt het wel.
Daarom ook; eerlijk benaderen van het
geijkt-grootse, desnoods via een omweg.
Daarom ook mag men gerust de zwakke
plekken in het pantser zien, weten b.v. dat
hij nooit een regel van Vergilius heeft ge
lezen, immers, wat doet het er toe: „De
Via Appia eindigt met een zuil en een trap
en Vergilius is hier gestorven. Met ont
roering is het vreemd gesteld. Ik heb nooit
iets van Vergilius gelezen en stond met
ernstige aandoening tegenover een gevel,
die de gevel niet meer is waarachter de Ro
meinse dichter doodging, en dacht ontroerd
aan „Der Tod des Vergil", een meester
werk van Hermann Broch dat ik niet heb
gelezenZoiets heeft tets aardigs om
dat het wéar is, hier wordt op spottende
manier een verschrikkelijk romantische
aandoening verwoord,
Het boek wemelt van die trekjes. Aardige
vergelijkingen (over de kathedraal van
Palermo: „Hij staat er niet als een boom,
die reeds als zaadje wist wat voor vorm hij
zou krijgen, maar als een cactus die blad op
blad zet naar het hem uitkomt"wisselen
af met aardige paradoxen („Het werd ons
duidelijk dat de Grieken enkel deze aesthe-
tische bedoeling hebben gehad bij het bou-
van van hun tempels: dat zij schitterend in
puin zouden vallen") en al lezend dringt
men met de schrijver door in onbekende
streken of herbezoekt men steden en eilan
den die men zelf zag: Joego-Slavië. Grie
kenland, Stamboel, Kreta, Sicilië, Napels,
Rome, Parijs. Slechts een enkele maal ont
spoort de schrijver in een gewilde anekdo
tiek (de toneelspelersfantasie op pag. 62
b.v.) doch hij weet zich verder voor Aafjes-
achtige overdrijvingen en grillen te behoe
den. Wanneer hij overdrijft doet hij het
bijna altijd op spirituele wijze, een literaire
arabesk trekkend.
Alfred Kossmann heeft met zijn vrouw een
jaar lang gewoond op het Griekse eiland
Aegina, en uiteraard zijn die Griekse her
inneringen de eigenlijke kern van het boek.
Hij heeft het Griekse volk genoeg leren
kennen om door de oppervlakte heen te
zien, en is er niet lang genoeg geweest om
alles vanzelfsprekend en gewoon te gaan
vinden. Kortom: hij bleef open staan voor
tekenende details en algemene trekken in
het volkskarakter. Al met al is dit „Reis
lust" dat als pocket (Reuzensalamander)
verscheen een heel fijnzinnig, diepzinnig
en hartelijk boek, dat weliswaar meer de
reislust heiligt dan opwekt, maar dat in
ieder geval de lezer heel dankbaar stemt
jegens de auteur.
Querido, Amsterdam.
(Van een onzer verslaggevers)
De toneelgroep „De Nieuwe
Komedie" herdenkt het
feit, dat Shakespeare vierhon
derd jaar geleden geboren
werd, met een Shakespeare-
festival in de concertzaal Dili-
gentia aan het Lange Voor
hout in Den Haag. Aanvanke
lijk was het plan het festival,
dat zich zal afspelen tussen 9
april en 2 mei van het volgend
jaar, te houden in de Willems
kerk in Den Haag, vlak bij
Plein 1813. Er ligt een voor
stel bij aan het Haagse ge
meentebestuur om in de kerk,
welke destijds is gebouwd als
manege voor koning Willem I,
een theater-en-rond te vesti
gen. Het is een project van on
geveer drie miljoen gulden. Er
zijn nog weinig vorderingen
mee gemaakt. De Haagse
brandweer en bouwpolitie heb
ben er intus n bezwaar tegen
gemaakt da; ten behoeve van
het Shakespeare-festival al
vast met de bespeling van de
Willemskerk zou worden ge-
experimenteerd. Het festival is
derhalve verhuisd naar Dili-
gentia. Het toneel zal er wor
den uitgebouwd, opdat de
voorstellingen in het halfrond
kunnen worden gespeeld.
Er zullen drie voorstellingen
te zien zijn. Onder regie van
Johan de Meester wordt „Leer
om leer" gespeeld, order regie
van Erik Vos „Het spel der
vergissingen". „What is in a
name" wordt een spectacle
coupe, bestaande uit scènes,
monologen en aedjes. De voor
stellingen worden middags
en 's avonds gegeven. Het is
de bedoeling dat de middag
voorstellingen worden bijge
woond door middelbare scho
lieren uit het hele land, zoals
dat het geval is geweest met
de voorstellingen van „De
Perzen" in het Amsterdamse
theater Carré. „De Perzen" is
34 jaar gespeeld voor in to
taal 45.000 bezoekers. Hier
van waren 20.000 middelbare
scholieren van buiten Amster
dam. De directie van „De
Nieuwe Komedie" overweegt
om van een Griekse tragedie
in Carré een twee- of driejaar
lijkse traditie te maken. Voorts
heeft het gezelschap bekend
gemaakt dat het geen och
tendvoorstellingen zal geven.
„Deze zijn zozeer in strijd met
de sfeer, die het toneel be
hoeft, dat het noch tegenover
het publiek, noch tegenover de
acteurs verantwoord is hier
mee door te gaan".
Bovendien zal het gezelschap
in het komende seizoen alleen
nog spelen in die toneelzalen,
die aan de minimale eisen van
schouwburg- en toneelbouw
voldoen. „De gunstige erva
ringen met „De Perzen" in
theater Carré hebben ons ge
leerd dat het veel meer effect
heeft de jeugd eenmaal per
jaar, of zelfs om het jaar, naar
een voorstelling te brengen in
een ideale omgeving, dan dat
zij twee- of driemaal per sei
zoen naar een cafézaal of
slecht geoutilleerde bioscoop
zaal wordt gebracht om ken
nis te nemen van een voor
stelling, die daar eigenlijk he
lemaal niet kan worden ge
speeld".
Het is de vraag of „De Nieu
we Komedie" de nieuwe poli
tiek van centralisatie der voor
stelling kan volhouden. De
toegar gsprijzen voor de
Shakespeare-voorstellingen in
Den Haag zijn in groepsver
band 2,30- Op dinsdagen,
woensdag en donderdagen ver
lenen de Nederlandse Spoor
wegen zestig procent reductie,
mits de heenreis niot plaats
vindt voor half tien 's och
tends en de terugreis niet voor
half acht 's avonds. Het zal
eventueel belangstellende mid
delbare scholen voor financiële
en organisatorische moeilijk
heden plaatsen. A\ indvoor-
stellingeu in regionale schouw
burgen zijn evenmin altijd te
realiseren. Het deel van het
gezelschap, dat onder de
naam „Arena" kinderstukken
speelt, zal inmiddels naar alle
waarschijn lij klieid op normale
wijze blijven spelen, dus ook in
de ochtenduren en in de aula's
van scholen zelf, als er geen
betere zaal beschikbaar is.
„De Nieuwe Komedie" opent
het nieuwe seizoen op 16 sep
tember in de Kon. Schouw
burg in Den Haag met de
Ghelderode's „De rondgang
van Maaier Makaber" onder
regie van Johan de Meester.
Het is een tragediekomedie
over de dood, Maaier Maka
ber. In oktober volgen Goldo-
ni's „De knecht van twee
meesters" onder regie van
Erik Vos en, onder regie van
Johan de Meester, „Het lemen
wagentje", een uit 300 na Chr.
daterend drama van de Indi
sche schrijver Cudraka, ver
taald door de dichter J. H.
Leopold. Op het repertoire blij
ven „De geschiedenis van de
soldaat" van Strawinsky, „De
gecroonde leersse" van Michael
de Swaen, „De heer van Pour-
ceaugnae" van Molière en
„Marieken van Nieumegen".
Het tableau de la troupe zal
het volgend seizoen bestaan
uit Etha Coster (toneelschool
Arnhem), Truus Dekker, Dia
na Dobbelman (toneelgroep
„Theater"), Trees van der
Donck, Marta Gevers. Nel
Kars (toneelgroep „Cen
trum"), Rosemarij van der
Sluis, Maria Verheyden, Ma
ry Wagenaar, Kitty van Wijk,
Dirk Decleir (een Belgische
acteur), Joop van der Donk,
Bob Goedhart, Paul van Gor-
cum, Jan Juray, Jan van Ras
teren, John Kelly, Hans Kem-
na (tone 'school Amsterdam),
Jan Korevaar, Peter van der
Linden, Cees Pijpers, Fereno
Schneiders, Henk Somers, Cor
Stedelinck, Herman Vinck,
Henk Votel, Dolf de Vries,
Willem Wageer en Kees Wa
terbeek.
jftjjpK
K X'' :w
- v -
j - v"-' 'r
-t/-'{■- -
-
'lij
i
(Van onze redacteur beeldende kunsten).
He expositie van monotypen en
schilderwerk van de Domburg-
se schilder-literator mr. J. C. van
Schagen in de Schotse Huizen te
Veere (tot 15 september geopend)
zal voor velen een verrassing zij'n.
Terecht een grote verrassing van
een man op rijpere leeftijd, die
plotseling met grote vitaliteit nieu
we, frisse wegen bewandelt. Die
zich met opmerkelijke energie
heeft gestort op een indringende
technische werkwijze, met grote
ernst en speelsheid een serie spran
kelende werkstukken heeft afgele
verd en zich met behoud van zijn
bekende humoristische en literaire
ondertoon een geheel nieuwe Van
Schagen toont. Een opmerkelijke
prestatie van deze kunstenaar, die
zelf overigens in verwondering te
genover die schepping staat.
En is het voor hem, op deze leeftijd,
bovendien niet opmerkelijk, dat
hij, wat zijn vroegere werk be
treft, zegt: „Ik houd niet van re-
trospectie, ik kijk liever vooruit".
Het schilderwerk van Van Schagen,
heeft in het verleden op velen vaak
een niet geheel serieuze indruk gemaakt.
Achter de doeken, met hun literaire,
vaak satirische titels zocht men niet
zelden een vorm van „Spielerei", een
de draak steken met gevestigde instel
lingen en personen zonder meer. En wij
moeten toegeven, dat Van Schagen die
indruk zelf gaarne bevestigde: „Ik speel,
ik houd ervan om te spelen" is een veel
gehoorde, van zelfkritiek getuigende
uiting van hem, betreffende zijn eigen
werk. En nóg zal Van Schagen niet
nalaten hierop voort te borduren, hierop
te zinspelen. Zelfs bij de opening van
zijn tentoonstelling, woensdagmiddag,
nam hij het woord spelen in de mond,
terwijl het voor diverse aanwezigen al
duidelijk was, dat er werk van buiten
gewoon, internationaal formaat ligt uit
gestald.
Maar Van Schagen liet zich toch
ook ernstiger uit: „Mijn hele drift gaat
uit naar de expedities in het onbekende".
Hier is de speelse ondertoon eigenlijk
verdwenen, hier spreekt een ernstig en
bezield man, die weet hoe geladen het
begrip „Mijn hele drift", voor een kun
stenaar. is.
En zo is van Van Schagens hand een
serie werkstukken verschenen die elk
voor zich een ernstige taal spreken,
waar het gaat om de moeilijke worste
ling met het materiaal, met de opdui
kende mogelijkheden van de technische
werkwijze, met de grenzen die het pro
cédé stelt. En Van Schagen heeft in al
zijn monodrukken die grens haarscherp
aangevoeld. Hij heeft zich niet laten
verleiden door het soms zo gewillige
en effectvolle materiaal, hij heeft die
grens eerder iets teruggeschoven om die
laatste vleug spanning bij het werk niet
weg te nemen, doch over te laten aan
de toeschouwer.
Onder welke noemer vangen we het
geëxposeerde werk in de Schotse
Huizen? Laten we er geen moeite voor
doen, die noemer is er niet. We kunnen
een omschrijving geven: het zijn unica,
afdrukken van op glas of metalen plaat
gemaakte schilderijen. Gecompliceerde
werkstukken vaak, die bij herhaald af
drukken met verschillende kleuren en in
verschillende standen verschillende sta
dia doorliepen. Daardoor werden de vlak
ken bijzonder diep doorwerkt, spelen de
kleurlagen tintelend dooreen en groeiden
verfijnde spanningen in de lijnen, de
aarzelende omtrekken van de beelden.
Wij spreken hier opzettelijk van beel
den. Want hoezeer de totaalindruk van
het werk naar het abstracte helt, de
beelden die Van Schagen heeft opgeroe
pen, hebben in de meeste gevallen een
nog zo sterke en herkenbare binding met
het figuratieve, dat ook die noemer voor
die oeuvre niet geschikt is.
Enkele van zijn „Kailigrammen" mogen
dan in hun speelse wit-zwart zogenaamd
abstract zijn, zijn meeste werkstukken
geven toch een figuratieve herkenning,
hoewel vaak enigszins verscholen en wél
geabstraheerd.
Van Schagen kan niet nalaten in al zijn
schilderwerk literator te blijven. En bo
vendien de „spelende" literator vol hu
mor, zelfkritiek en poëzie. Willen we de
kunstenaar wat zijn werkwijze en in
stelling betreft ten voeten uit leren ken
nen, dat is een nadere beschouwing van
zijn twee unica no. 81 en no. 39 zeer in
teressant.
Beide prenten zijn namelijk afdrukken
van dezelfde schildering, echter uit ge
heel verschillende stadia. Slechts uit de
min of meer abstracte vorm is hun ver
wantschap te herleiden. Een merkwaar
dige okergele vorm tegen een donker
fond, heet in nummer 81 „Boodschap
per" Die boodschapper is voorzien van
meer kleuren, er zijn nieuwe afdrukken
van gemaakt, de okeren ondergrond
blijft korelig meespreken, verdiepte zich
en kreeg een donkere, uiterst gevoelige
spanning mee: dan is nummer 39 ont
staan: „Kleine Engel". En het is juist
Van Schagen, die niet kan nalaten de
ondertitel toe te voegen. „Een kleine
engel, donker en zeer bezeten komt me
waarschuwen'".
Er is een veelheid van prenten. Pren
ten met uiteenlopende vormen en
kleuren. Diepdoorwerkte prenten als
„Tien miljoen jaar geleden" en uiterst
beheerste, lucide voorstellingen als het
Japans aandoende „Berglandschap" of
„Hangende vruchten", satirische ver
beeldingen als „Voorvadertjes" en
krachtige, uiterst gespannen expressies
als „De sprong".
De tegenstellingen zijn vele, de onder
zochte mogelijkheden eveneens. Van
Schagen toont deze weg met verve te
Drie werkstukken op de expositie in
Veere. Boven: „Verkenners", midden:
„Pioniers" en onder: „Sprong".
zijn opgegaan, en nij zal zijn „expedities
in het onbekende" met dezelfde ernst
voortzetten. En wat kan hij nog niet
allemaal uit dat onbekende tevoorschijn
toveren? Van Schagen moet een vaag
voorgevoel hebben van wat er nog alle
maal kan gaan gebeuren: hij ondergaat
het avontuur met verwondering en de
beschouwer doet dat in tweede instan
tie. De kunstenaar raadde tijdens de
openingsplechtigheid aan om creatief te
kijken. Met andere woorden: min of
meer dezelfde weg volgen als hijzelf
heeft afgelegd om zo misschien te kun
nen delen in die verwondering. En met
ontwapenende logica voegde hij eraan
toe: „De dingen bestaan namelijk niet,
wanneer je ze niet oproept".
De kunstenaar Van Schagen heeft ze
opgeroepen en nodigt ons, kijkers, uit
hetzelfde te doen Wij zijn daartoe nu
in de gelegenheid: met de assistentie
van de kunsthandelaar L. van Lier uit
Veere, die met scherpe intuïtie voor een
uitstekende rangschikking zorgde (en
overigens de promotor van de tentoon
stelling is) is deze waardevolle expositie
er gekomen. Van Schagen heeft zich
met dit recente werk op internationaal
niveau geplaatst. Vandaar dat wij aan
deze expositie met genoegen meer dan
de gebruikelijke aandacht besteden.
R.