F. C. Terborgh:
Sierra Solana"
ERICH MARIA REMARQUE
WORDT 65 JAAR
„Van Rodin tol heden"
in Arnhem
Stichting toneelfonds
wordt opgeheven
WERELDBURGER TEGEN
WIL EN DANK
EENTONEELSEIZOENTEN EINDE
EN EEN NIEUW VOOR DE DEUR
Zaterdag 22 juniT963
ff
TJOEWEL F. C. TERBORGH als
schrijver in ons land door een
kleine groep lezers hoog wordt ge
waardeerd, geniet hij niet de bekend
heid die hij verdient. Hij schrijft wei
nig en beknopt; zijn vertellingen
gaan de omvang van een novelle zel
den te buiten, maar zijn beste verha
len maken, ondanks het vrij monoto
ne, telkens weerkerende thema, door
hun nobele allure en buitengewone
draagkracht vaak een diepere en blij
vender indruk dan menige goede ro
man. De stilten er in, het verzwegene,
het slechts even geëvoceerde hebbën
een intense werking, dijen uit rondom
de vertelling zelf, geven de lezer stof
tot nadenken. Het lijkt soms of op
verschillende plans geschreven is,
alsof de uiteindelijke tekst een
palimpsest is waardoorheen eeuwen
oude verhalen, zwaar van symboliek,
heenschemeren.
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
In sterke mate geldt dit voor zijn
boek „Siërra Solana", een vertelling uit
Mexico. Het is het verhaal van een Euro
peaan, een Spanjaard, die tijdens de Bur
geroorlog uit onvrede zijn vaderland ver
laten heeft om in Mexico niet zozeer een
nieuw bestaan als wel een toevlucht, een
wijkplaats te vinden. Want deze Ruiz Ro
mero, mijningenieur, maakt in het nieuwe
land geen promotie. Hij komt er aan het
hoofd te staan van een niet meer rende
rende myn in een verlaten streek. Wan
neer het verhaal begint, is het al vijf jaar
geleden dat men van hogerhand het hele
bedrijf had willen staken. Doch Romero
was opgekomen voor de ondervoede, arme
bevolking die voor 70 van de mijn af
hankelijk is en zou moeten emigreren.
Zijn reactie had tot gevolg dat de exploi
tatie weliswaar werd voortgezet, doch dat
men de zaak langzaam liet sterven. De
staf werd tot de helft ingekrompen, nieu
we werkkrachten mochten niet meer aan
genomen worden, de winning zou te zij
ner tijd worden gestaakt. Er kwamen
geen brieven meer, geen inspectie men
wachtte eigenlijk nog slechts op het na
tuurlijke einde „totdat voor 't laatst de
hese en versleten stoomfluit zou worden
gehoord en de laatste lorry hol over de
smalle rails zou rollen, met een kort
en dof geluid den buffer zou raken, en
vermoeid zou blijven staan".
Honderd beelden en 70 tekeningen van
dertig Franse beeldhouwers zullen on
der de titel „van Rodin tot heden" van
vandaag tot 30 september in de zalen
en de tuin van het Arnhemse gemeente
museum worden tentoongesteld.
Op deze grote beeldhouwexpositie zijn
werken te zien van Rodin. Maillol, Des-
piau, Gonzalez. Picasso. Laurens, Arp,
Zadkine. Lipchitz. Giacometti, Richier,
Adam, Gilioli. Etienne Martin, César en
anderen. De expositie zal worden ge
opend op 22 juni door de ambassadeur
van Frankrijk, graaf E. de Crouty-Cha-
nel.
Het bestuur van de .Stichting Toneelfonds
heeft besloten tot opheffing van de stich
ting. Het hierover uitgegeven communique
luidt:
„Het bestuur van de Stichting Toneclfonds
heeft in de loop der jaren bij herhaling
moeten vaststellen, dat het er niet in ge
slaagd is de besturen van gemeenten, waar
in regelmatig toneelvoorstellingen worden
gegeven door de Nederlandse beroepsge
zelschappen, in een voldoende te achten
mate te bewegen tot medewerking aan de
arbeid der stichting en daarmede aan de
subsidiëring van do Nederlandse Toneel
kunst.
Een Herhaald en inteftsief beroep op tal
van gemeenten is vrijwel zonder weerklank
gebleven. Daardoor acht het stichtingsbe
stuur zich niet langer in staat te streven
naar het doel. dat het zich had gesteld
te weten een aanmerkelijke bijdrage te
leveren aan de instandhouding, van hei
Nederlandse toneel met hulp van alle, al
thans vele. der in aanmerking komende ge
meenten.
Het stichtingsbestuur heeft zich in zijn
op 30 mei 1963 te Utrecht gehouden ver
gadering gedwongen gezien, in beginsel
tot opheffing van de stichting te hesluiten.
Het bestuur heeft redenen om aan te ne
men, dat de acht aan de stichting toneel
fonds deelnemende gemeenten (de z.g
„fondsgemeenten") hun bijdragen aan de
toneelkunst onverminderd zullen handhaven.
Intussen zal de voorgenomen opheffing van
de stichting van enige Invloed kunnen zijn
op de wijze, waarop deze bijdragen aan de
onderscheidende gezelschappen ten goede
zullen komen".
Ziehier een gegeven, geliefd bij Terborgh,
geliefd ook bij Slauerhoff die zijn vriend
was en met wiens werk het zijne, hoe
verschillend ook, vaak wordt vergeleken.
Een vertegenwoordiger van het oude Eu
ropa, door eigen verkiezing, door onvrede,
ook door romantische dwang en drang
een outcast geworden, begraaft zich op een
eenzame post in den vreemde', temidden
van een exotisch volk. Maar dit exotische
volk leeft niet meer, als in de tijd van de
echte romantiek, in een paradijselijke
staat, omkranst met bloemen, omruist door
lauwe golven, palmgeritsel en snarenspel.
Het is een volk, door eeuwenlange onder
drukking en slavernij aangevreten tot in
het merg, gedegenereerd, apatisch, onder
voed, ziek. De laatste restjes waardigheid,
hun laatste sprankje eigen cultuur: zelf
gemaakte meubels, weefsels, vaatwerk, ei
gen muziek, zijn verdwenen en vervangen
door fabrieksrommel, plastiek en afge
dankte juke-boxes uit het noorden. Van de
werkelijke zegeningen der moderne bescha
ving blijven zij evenwel verstoken. Medi
sche verzorging ontbreekt zo goed als ge
heel, en de mijnwerkers sterven alle jong
aan silicose, hun longen verstenen. Zij
weten het van te voren en dragen het
gelaten, haast met trots. Ruiz Romero is
mogelijk de enige die begrip opbrengt voor
hun apatische houding, en door te zijn
wie hij is, door tachtvol enige hulp te bie
den aan de indio's, vindt zijn bestaan al
thans enige rechtvaardiging, al realiseert
hij zich dat nauwelijks. Verder is hij, als
Europeaan, verloren, weggezakt in de le
thargie, overwoekerd door de hitte en de
uitbundige tropische plantengroei, zoals
ook zijn huis dat is. Een groot leeg huis
met haast onvindbare, indolente bedienden.
Geen vrouw, wel loopt er een bastaard van
hem in het dorp; het heeft hem in zekere
zin tot een der hunnen gemaakt. Daarom
vertrouwen de gesloten indio's hem ook
tot op zekere hoogte. Het katholieke ge
loof kleeft hun slechts uiterlijk aan; in we
zen vereren en vrezen zij nog de oude
goden. Vooral vrezen zij de duivelen. Een
daarvan woont in een grot op een verre
bergkam, die te zien is vanaf Romero's ter
ras. In die grot moet een schat verborgen,
zijn, gierig door de duivel bewaakt.
Via een Ingewikkeld systeem trachten de
indio's Romero voor een expeditie naar de
grot te interesseren. Hij laat zich vrjj ge
makkelijk overhalen. Het is een betrekke
lijk korte, vakantie-achtige tocht, twee
dagreizen ver door vlakten, cederwouden
en bergen. Als een der deelnemers in de
grot is afgedaald toont de berg reeds zijn
wraaklust, maar het lbopt nog goed af.
Op de terugweg voelt Romero zich
vreemd-gelukkig te moede. Welk een
prachtige stijl schrijft Terborgh, welk een
schat aan ervaringen zijn in zo'n passage
verborgen: „Romero was vergenoegd; in
langen tijd had hij niet zulk een diepe
tevredenheid gevoeld. Het paard stapte
rustig voort. Zijn dijen, gevoelig en niet
meer gewend aan het rijden, wreven over
het knarsende zadel. De zoete lucht van
het dier, de geur van aarde en kruiden
was om hem heen; boven de open hemel;
een wereld zonder beperking.
Er zjjn uren die ons de kern van een
leven lijken, de slotsom als het ware
van een bestaan. Wij zijn open, drinken in
diepe teugen, wij doordringen de wereld
rondom; of worden wij in haar opgeno
men? Wij begeren niets meer, niets anders.
Het is een kalme, haast niet bewuste ver
zadiging, het gevoel, een evenwicht te heb
ben herwonnen, een weten, dat wijnooit
hadden moeten verliezen. Maar in hoe wei
nig uren valt ons dit geschenk ten deel?
Romero hield het dier in en keek rond.
Zijn blit omvatte het landschap, de bomen,
de lijnen der heuvels, de voren in het pad,
de struiken, de stenen; als was het een
afscheid".
Het is ook een afscheid: zijn ure is bijna
geslagen. Nauwelijks een week later stort
een gedeelte dér oude mijn in. Romero
gaat er heen, daalt af. Een nieuwe instor
ting sluit ook hem in. Ontroerend, zonder
enig pathos worden zijn laatste ogenblik
ken waar gemaakt. En dan eindigt dit
zeldzaam mooie verhaal met een passage
die de lezer een brok in de keel brengt:
„Buiten stonden de indianenvrouwen voor
den berg, keken en zwegen. Uit een spleet
steeg iets als een dunne wolk van damp
of stof. Het gromde opnieuw in de flank
van het gesteente. Bij den ouden mijngang
werkten nog mannen. Gruis werd naar
buiten gebracht, rotsblokken rolden om
laag, maar het leek een nietig, hopeloos
ondernemen. De priester kwam en sprak
gebeden, gehaast plichtmatig. De vrouwen
mompelden mee; het geluid van hun
stemmen werd sterker, maar hun gezich-
etn drukten niets uit.
Naast den berg werd de hemel langzaam
groen; een heel koud en ver en helder
groen. Een enkele ster fonkelde er en dan
steeg tussen de heuvels en in de bomen
de nacht.
In het donker, later, werden voor den
mijntoegang kaarsen ontstoken. Er
brandden honderden dansende, warme
lichtjes; nien wis't niet goed, was het
reeds voor dè dóden en huh "rust; of om
den berg te verzoenen".
Zo te schrijven is slechts weinigen gege
ven. Friedericy kon het, en Maria Der-
moüt. Mensen met „leisure", maar niette
min gedrevenen, die gestalte moesten ge
ven aan wat het leven hen bracht en
brengt. Het lijkt of zy een beetje in de
marge staan, want er is geen tam-tam,
die hebben zij ook niet nodig. Maar ais de
bergen en bergen erts van onze hedendaag
se literatuur later, wie weet hoeveel later,
gesorteerd worden, zullen verhalen als dit
„Siërra Solana" de juwelen van blijvende
waarde blijken te zyn.
F. C. Terborgh: Sierra Solana.
Uitgeverij Heijnis N.V., Amsterdam.
(Van een medewerker)
JTigenlijk heet hij Paul Kramer
de op 22 juni 1898 als zoon van
een boekbinder in Osnabrück ge
borene, die als Erich Maria Re
marque door zijn roman van de
eerste wereldoorlog „Geen nieuws
van het westelijk front" een we
reldberoemd schrijver werd en
daarna mogelijk nog beroemder,
toen dit boek werd verfilmd. Na
dat hij leraar, koopman, public-
relations officer, uitgever en re
dacteur bij Scherl in Berlijn was
geweest, trad hij ten slotte als een
van de meest succesvolle Duitse
schrijvers de literatuur binnen.
Drie landen in twee continenten
beschouwt hij als zijn vaderland
nadat hij in de nazitijd zijn
Duitse nationaliteit verloor werd
hij Amerikaan maar hij is in
wezen Duitser gebleven, ook al
woont hij afwisselend in New
York en Porto Conro in Zwitser
land. Zijn militaire kennis deed hij
overigens op tijdens zijn diensttijd
in Osnabrück.
Zijn bestseller, de in 1929 bij Ullstein
verschenen en in alle belangrijke
wereldtalen vertaalde oorlogsroman
totale oplage 8 miljoen „lm Westen
nichts Neues" die in 1929 in Italië werd
verboden, in 1933 in Duitsland verbrand
en In 1949 in de Sowjet-Unie op de index
werd gezet, bleef niet zijn enige boek, 2jj
het dan, dat zijn volgende werken niet
zulke astronomische getallen haalden.
Intussen werd zijn in 1931 verschenen
roman „De weg terug" toch nog altijd in
24 talen vertaald en de in het Engels in
New York verschenen roman „Are de
Triomphe" werd opnieuw een wereld
succes.
Een onrustig leven had deze wereldbur
ger tegen wil en dank, die in 1949 op de
vraag van een Frangaise, in welke taal
hij nu wel schreef, antwoordde: „Ik
schrijf Duits, omdat men altijd in zijn
moedertaal denkt!" Toen hij bij zijn eer
ste na-oorlogse bezoek aan Duitsland in
1950 de raad kreeg, een verzoek in te
dienen om weer Duits burger te mbgen
worden hij had het burgerschap in
1936 verloren legde hij die raad naast
zich neer. Hij was van mening, dat hij
door een dergelijke stap achteraf de ont-
erende en kwetsende naziwetten betref
fende het verlies van het burgerschap
zou erkennen.
Zijn emigrantenlot spiegelt zich af in
zijn tweede bestseller „Are de Tri-
oniphe" en dat is ook kenmerkend voor
hem. HU moet steeds uit eigen belevenis
scheppen. Waar dit niet mogelijk was,
zoals in zijn toneelstuk „Het laatste sta
tion" (1956), dat speelt rond de strUd
om BerlUn, bewijst hy toch een verba
zingwekkend Invoelend vermogen te be
zitten. In Berlyn heeft hU trouwens de
beslissende jaren van zUn leven doorge
bracht. ZUn jongste werk, waarover
thans veel gesproken wordt, „De Nacht
van Lissabon", was kort na de verschU-
nlng In januari van dit jaar al uitver
kocht. Het houdt zich opnieuw bezig
met een emigrantenlot.
Sedert 1958 is Remarque getrouwd met
de actrice Pauiette Goddard, die eerder
de vrouw was van Charles Chaplin. Be
halve met schryven heeft Remarque zijn
handen vol aan het zakelijk contact met
20 uitgevers in 20 landen. Dat is nu een
maal de last van het succes.
IN EN OM HET THEATER
ERIC VOS EEN
OPENBARING
(Van een medewerker)
Het is al weer ruim een jaar geleden dat
de aarde onder de toneelwereld beefde.
Rob de Vries, de klaroendrager van het
spreidingstoneel, dook bij Arnhem de Rijn
in om, bij verrassing, in Rotterdam weer
boven te komen. Ton Lutz werd van zijn
plaats gedrukt en kwam terecht in de
artistieke leiding van de Nederlandse Co-
medie, waar Johan de Meester een plaats
had vrijgemaakt door naar de toneelgroep
De Nieuwe Comedie/Arena te gaan. Fred
Sterneberg, Joh. Walhain, Ton Lensink en
Ben Groenier zetelden zich in Arnhem.
Studio zette zijn deuren open voor Kees
van Iersel en Centrum haalde Guus Her-
mus binnen zyn veste. Alleen de Haagsche
Comedie onder Paul Steenbergen en En
semble onder Karl Guttmann bleven zich
zelf.
De her-ordening heeft de Nederlandse
Comedie. Theater en het Nieuw Rot
terdams Toneel niét geholpen. De drie ge
zelschappen hebben elk naar eigen
niveau een zwak seizoen achter de rug.
Het zijn de Haagsche Comedie en de klei
nere gezelschappen Studio en Centrum die
de toon van het seizoen 1962-1963 hebben
By de Nederlandse Comedie wreekt zich,
dat teveel topkrachten van het Nederlandse
toneel te lang met elkaar hebben samen
gewerkt in een sfeer van. te weinig artis
tieke binding en een teveel aan zakelijk
belang. Het zijn in Amsterdam de eenlin
gen, die geïnspireerd werken. Hen Bentz
van den Berg speelde een fraaie Gallilei in
Brechts gelyknamige toneelstuk; Ank van
der Moer verwierf terecht een onderschei
ding voor haar koninginnerol in de „Vrou
wen van Troja" van Euripides; Paul Cam-
mermans en Ellen Vogel speelden hun rol
den in „De dans van de reiger" beter dan
Hugo Claus geschreven had, en Mary
Dresselhuys tintelde geroutineerd in „De
Botterikken" van Goldoni. Maar geen van
de voorstellingen raakten de kern, want de
eenheid, de dwingende visie, ontbrak.
ADERLATEN
Ko van DUk en Mary Dresselhuys hebben
het toneelpaleis aan het Leidse Plein
verlaten. Het lijkt op een aderlating, maar
in vroeger tijden waren aderlatingen ge
neeskundige handelingen. Het zou wel eens
kunnen zijn dat het vertrek van nog meer
coryfeeën, een verdergaand herstel zou af
dwingen. Veelzeggend is het alvast dat de
Nederlandse Comedie het seizoen 1963-'64
zal openen met een stuk, geregisseerd door
een jongere (Hans Boswinkel) en uitslui
tend gespeeld door jongeren: Femke Boers-
ma, Petra Laseur, Kitty Courbois, Hetty
Verhoogt. Hans Croiset, Lex Schoorel e.a.
Ze zullen te zien zijn in „Le timide au
palais" van de Spanjaard Tiro de Molina,
van wie de Haagsche Comedie „Don Gil
met de groene broek" heeft gespeeld. De
jongeren van het Amsterdamse gezelschap
hebben als binding hun talent en hun eer
zucht. De wacht aan het Leidse Plein wordt
afgelost.
In Rotterdam beschikt Rob de Vries over
de kern van zyn oude Arnhemse gezelschap
en over de kern van het vroeger Rotter
damse Toneel. Hy had dus nog al wat
namen op zijn spelerslijst: Lia Dorona, Caro
van Eyck, Josephine van Gasteren, Rie
Gilhuijs, Enny Meunier, Annet. Nieuwen-
huyzen, Coen Flink, Richard Flink, André
van den Heuvel, Jolian Sclimitz, Eric
Schneider en Hans Tiemeyer. Maar het is
hern niet gelukt van deze mensen een
ensemble te maken en de keuze van zijn
stukken was onevenwichtig.
Wel werd het nodige geprobeerd. Er is durf
voor nodig met een nieuw gezelschap een
onbekende Shakespeare als „Kimbelijn" op
de planken te brengen. Maar meer dan een
moedige onderneming was de voorstelling
niet. De acteurs haakten niet bij elkaar
in. De speelstUl liep weg in van elkaar af
wijkende toontjes. „De revisoir" van Goeol
werd onder de uitgetrokken regie van Sja-
row een slaapverwekkende affaire. Ten
nessee Williams demonstreerde in „De
nacht van de Leguaan" zoveel moedwillige
vlezigheid, dat Josephine van Gasteren en
Caro van Eijck niet méér konden zijn dan
vakkundige demonstratrices van speel-
talent. Enkele (3emi-) thrillers, als „Een
bitter uurtje", „Het sein staat op moord"
en „Niemand, van ons" moesten de trek
naar de schouwburg erin houden. Het was
voor de bezoeker alles weinig inspirerend.
Een goede en langbeklyvende herinnering
zal alleen zUn de voorstelling van de een
akters „Medea" en „Damesorkest" van
Anouilh, met Josephine van Gasteren als
een krachtige Medea. Het is te weinig voor
een zwaarbezet en veel pretenderend ge
zelschap als het Nieuw Rotterdams Toneel.
Verschillende mensen gaan nu weg: Coen
Flink, Hans Tiemeyer, Bernhard Droog.
Luc Lutz en Hans Culeman komen terug.
Ook het volgend seizoen lijkt de lijst van
vrouwelijke krachten te zwaar tegenover
die van de mannelijke partners. Het wordt
wederom afwachten.
TOP IN DEN HAAG
Van de drie grote gezelschappen bleef de
Haagsche Comedie met dat al eenzaam
aan de top staan. Het lijkt tegenstrijdig,
want op de vingers nageteld beschikt Den
Haag verhoudingsgewijs over minder top
krachten dan Amsterdam en Rotterdam.
Ida Wasserman, Myra Ward, Anny de
Lange, Georgette Hagedoorn, Anne-Marie
Heyligers, Paul Steenbergen, Bob de Lange
Albert van Dalsum, Frans van der Lingen,
Jules CroLset en Jules Royaards zyn de -ex-
ponente krachten.
Het is door de doelbewuste rolverdeling dat
elk van hen als ook de acteurs van het
andere plan, altijd op "precies de juiste
plaats terecht komt. Er is in Den Haag
bovendien niet de afleiding van het grote
stads-boulevardleven en verder houdt Paul
Steenbergen de vrijheid om er wat bij te
doen in de t.v.-studio's in Bussum, kort aan
banden. Een gedurfde repertoire-opbouw
heeft de Haagsche Comedie nauwelijks. Als
de experimentele gruwel-farce „Oh pa,
arme pa" gespeeld moet worden, is de an
ders zo bedaarde, byna ambtenaarlijk rus
tige toneelwereld wekenlang op van de ze
nuwen. „Dat lukt nooit". Het lukt wel,
omdat in Den Haag, zonder lawaaisaus, het
heilige moeten voorop staat. Er zijn enkele
voorstellingen niet gelukt. „De zaak
Howard" was een laf stuk praattoneel, hoe
fraai de voorstelling er ook uitzag. En in
„Schweyk in de tweede wereldoorlog" werd
Brecht een semi-society aangelegenheid.
Maar daar staan tegenover feilloze voor
stellingen van O'Neils „Tocht naar het
duister" (met Paul Steenbergen en Ida
Wasserman), Anouilhs „De Grot", Fry's
„Venus bespied", en in het lichtere genre
„Pas op de verf", „Don Gil met de
groene broek", „Eindsprint". Zelfs een spec
tacle coupé ter herdenking van de hon
derdste geboortedag van Couperus, „Zo ik
iets ben", dat met geringe kosten even tus
sendoor, en met weinig fiducie in het wel
slagen in elkaar was gezet, bleek aan het
slot van het seizoen nog een exquise toneel
avond op te leveren.
De toneelgroep Theater, eens het eigen
gezicht van het jonge Nederlandse toneel,
is teruggezakt tot een tweederangs groep
aan de periferie. Een weinig gelukkige
repertoirekeuze, onvoldoende mogelijkhe
den om rollen naar behoren te zetten, het
(nog) ontbreken van een stijleenheid,
maakten elke voorstelling tot een teleur
stelling, de vierhoofdige directie ten spijt.
Een veeleisend tableau-stuk als „Oorlog
en Vrede" naar Tolstoï bijvoorbeeld, had
Theater niet op het repertoire moeten ne
men. Er werd gespeeld tegen de krachttoer
aan. Dat teruggegrepen werd naar Maxwell
Andersons „Koningin Elisabeth" is weer
wel te begrijpen omdat het Loudi Nijhof in
de gelegenheid stelde fris van de lever en
breed van gebaar heerlijk ouderwets solo
te spelen. Maar ais de bijrollen alleen maar
kunnen worden aangegeven, wordt toch ook
een dergelijke toneeldemonstratie weer een
twijfelachtig genoegen.
ENSEMBLE QUITTE
De toneelgroep Ensemble, die over meer
topkrachten beschikt, heeft het afge
lopen seizoen gelijkgespeeld doordat ten
minste twee voorstellingen een algemene
weerklank hebben gevonden. Toergenjews
„Een maand op het land" onder regie van
Sjarow was zonder meer een toneelgebeur
tenis en. gerekend naar de beschikbare
mankracht, bood Shakespeares „Naar het U
lijkt" een toneelavond, welke boven de mid
delmaat kwam. Maar een veeleisend stuk
als Hendrik IV van Pirandello zakte ineen
omdat voor Julien Schoenaerts geen tegen
spelers van gelijk formaat beschikbaar
waren.
Echter: Shakespeare en Toergenjew zijn
beide over de honderd keer gespeeld, tot
als „Ensemble" dat in zijn moderne reper-
in de kleinste stadjes toe. Een gezelschap
toire een weinig handige keuze heeft en
deze stukken dat was althans het afgelopen
seizoen het geval onbevredigend kan be
zetten, zou zich moeten kunnen veroorloven
zich te concentreren op elk jaar een klein
aantal stukken uit het klassieke en semi-
klassieke repertoire, dat. gespeeld door de
grote gezelschappen, de kleine theaters
voorbijgaat. Het volgend seizoen zullen
Ko van DUk, Mary Dresselhuys. Max Croi
set, Ina van Faassen, Sigrid Koetse en
Aan het slot van het seizoen is Stu
dio nog verrassend voor de dag ge
komen met een amusante voorstel
ling van Molière's Ingebeelde
zieke" (Wim v. d. Brink). Kees van
Iersel regisseerde het stuk in een
parodiërende stijl. IAsette van Mee-
teren ontwierp opvallend komische
schimmenspelachtige kostuums en
decors, die uitsluitend in wit en
zwart gehouden waren. De voorstel
ling blijft op het repertoire.
UUyyUWWWlAAMWWVWtfWWWWWyWWUVWUWW
Jan Retel en, bij de jongeren, Marja Ha-
braken, Cor van Rijn en Huib Rooymans de
spelers zyn, die het repertoire waar kunnen
maken. Het is een te kleine lijst om er acht
stukken volwaardig mee te bezetten, maar
een lijst die voldoende is voor het uit
brengen van een klein speelplan op hoog
niveau.
Het seizoen 1962-'63 is bijzonder succesrijk
geweest voor de toneelgroep Centrum. Het
gezelschap had een versterkte bezetting,
maar kon vooral tot opvallende toneeldaden
komen omdat het gestuwd wordt door een
doelbewust, progressief repertoire. Genets
„De meiden" met Henri Orri en Karin Haa-
ge, de twee eenakters van Harold Pinter
„De collectie" en „Een beetje pyn" met
Guus Hermus, Elly van Stekelenburg en
Gerard Hartkamp, en Lessings „Nathan de
Wijze" met Guus Hermus, Ann Hasekamp,
André v. d. Heuvel, Luo Lutz en Henri
Orri, ware gave, meeslepende voorstellin
gen. Voorstellingen dig eveneens tot in de
uithoeken van het land te zien zijn ge
weest.
Luc Lutz, -BUy van Stekelenburg en Hans
Culeman gaan het gezelschap verlaten,
maar Elisabeth Andersen, Cruys Voorbergh
en de prins van de jonge tonelisten Carol
Linssen, komen de rijen van Centrum ver
sterken. Als gaste komt de regelmatig in
ParUs optredende Javaanse actrice Harline
Respati. Ze zal met Cruys Voorbergh spe
len in een nieuw stuk van Hans Keuls,
„Panggilan", dat speelt in het milieu van
uit Indonesië teruggekeerde Nederlanders.
Van Centrum mag weer het nodige worden
verwacht.
VIJFHONDERD
VOORSTELLINGEN
Studio, tot voor een jaar een derderangs
gezelschap, heeft door de komst van
Kees van Iersel een volkomen nieuw ge
zicht gekregen. De groep beschikt over
slechts enkele eersteplans acteurs: Andrea
Domburg, Henk van Ulzen, Joop Admiraal,
Nel Koppen en Wim v. d. Brink. Bij Studio
komt het nog voor dat een actrice van even
dertig, met pruik op, een grootmoeder moet
spelen. Het geeft niet. Bij Studio althans
geeft het niet. omdat elke voorstelling door
straald is van het grote geloof dat toneel
niet alleen een vermaak is, maar vooral
ook iets te zeggen heeft. Elke voorstelling
is tot in de vezels doorleefd. Dan valt elke
kritiek weg.
Het kleine Studio heeft het afgelopen sei
zoen maar liefst meer dan 500 voorstellin
gen gegeven. Het meest is gevraagd naar
Rodenko's blyspel „Harten twee, harten
drie". Manuel van Loggems tijdstuk
„Jeugdproces" en naar Waterhouses „Een
geboren leugenaar". Naast een Engels stuk,
twee Nederlandse stukken. Het kan dus.
Waar andere Nederlandse gezelschappen
zeggen dat er geen speelbare Nederlandse
stukken zijn, streeft Kees van Iersel doel
bewust naar Nederlandse stukken op zyn
repertoire. Tijdens het Holland-Festival
speelt hij Bert Schierbeeks „Een groot dood
dier". Het derde Nederlandse toneelspel
binnen één jaar. Met daarnaast indringende
voorstellingen van stukken als Beckets
„Gelukkige dagen" (met Andrea Domburg)
en Jack Gelbers „De appel".
In één jaar tijd is Studio uitgegroeid tot
een van de meest opwindende ensembles.
Het jaaroverzicht zou onvolledig zijn, wan
neer ten slotte niet herinnerd werd aan de
krachtprestatie, welke het jongerengezel-
sehap De Nieuwe Comedie/Arena heeft
laten zien, de grandioze, majesteitelyke
voorstelling van „De Perzen" in Carré in
Amsterdam. Gewoonlijk zijn de voorstel
lingen van De Nieuwe Komedie verdiens
telijk. De krachten ontbreken om er meer
van te maken. Maar directeur-regisseur
Erik Vos, bijgestaan door Johan de Mees
ter, is een krachtfiguur.
De zo geheten officiële toneelwereld zegt
wel eens meesmuilend: „figuren als Johan
de Meester en Erik Vos kunnen alleen
krachtfiguren zijn. juist als ze derderangs
tonelisten onder zich hebben". Het is nega
tief bedoeld, maar ongewild is de kern van
de uitspraak positief. Een regisseur is sterk
naarmate het overwicht dat hy op zyn spe
lers heeft. Te veel spelers in Nederland
zijn niet bereid overwicht te accepteren.
Het resultaat is te zien bij de Nederlandse
Comedie. waar geen enkele voorstelling een
styl- en ideëneenheid is. Als tonelisten, die
normaal geplaatst worden in de komedian-
tenstUl van de comedia dell'arte. bereid zyn
zich te laten drillen tot een gedisciplineerd
Grieks koor en een voorstelling maken,
welke men zich na jaren nog zal herinne
ren, zijn zij het waard als volwaardig te
worden erkend. En hebben zij er, gely'k hun
collega's van Studio, recht op Holland-Fes-
tival-manifestatie te zyn.