F. C. Terborgh: Sierra Solana" ERICH MARIA REMARQUE WORDT 65 JAAR „Van Rodin tol heden" in Arnhem Stichting toneelfonds wordt opgeheven WERELDBURGER TEGEN WIL EN DANK EENTONEELSEIZOENTEN EINDE EN EEN NIEUW VOOR DE DEUR Zaterdag 22 juniT963 ff TJOEWEL F. C. TERBORGH als schrijver in ons land door een kleine groep lezers hoog wordt ge waardeerd, geniet hij niet de bekend heid die hij verdient. Hij schrijft wei nig en beknopt; zijn vertellingen gaan de omvang van een novelle zel den te buiten, maar zijn beste verha len maken, ondanks het vrij monoto ne, telkens weerkerende thema, door hun nobele allure en buitengewone draagkracht vaak een diepere en blij vender indruk dan menige goede ro man. De stilten er in, het verzwegene, het slechts even geëvoceerde hebbën een intense werking, dijen uit rondom de vertelling zelf, geven de lezer stof tot nadenken. Het lijkt soms of op verschillende plans geschreven is, alsof de uiteindelijke tekst een palimpsest is waardoorheen eeuwen oude verhalen, zwaar van symboliek, heenschemeren. Letterkundige kroniek door HANS WARREN In sterke mate geldt dit voor zijn boek „Siërra Solana", een vertelling uit Mexico. Het is het verhaal van een Euro peaan, een Spanjaard, die tijdens de Bur geroorlog uit onvrede zijn vaderland ver laten heeft om in Mexico niet zozeer een nieuw bestaan als wel een toevlucht, een wijkplaats te vinden. Want deze Ruiz Ro mero, mijningenieur, maakt in het nieuwe land geen promotie. Hij komt er aan het hoofd te staan van een niet meer rende rende myn in een verlaten streek. Wan neer het verhaal begint, is het al vijf jaar geleden dat men van hogerhand het hele bedrijf had willen staken. Doch Romero was opgekomen voor de ondervoede, arme bevolking die voor 70 van de mijn af hankelijk is en zou moeten emigreren. Zijn reactie had tot gevolg dat de exploi tatie weliswaar werd voortgezet, doch dat men de zaak langzaam liet sterven. De staf werd tot de helft ingekrompen, nieu we werkkrachten mochten niet meer aan genomen worden, de winning zou te zij ner tijd worden gestaakt. Er kwamen geen brieven meer, geen inspectie men wachtte eigenlijk nog slechts op het na tuurlijke einde „totdat voor 't laatst de hese en versleten stoomfluit zou worden gehoord en de laatste lorry hol over de smalle rails zou rollen, met een kort en dof geluid den buffer zou raken, en vermoeid zou blijven staan". Honderd beelden en 70 tekeningen van dertig Franse beeldhouwers zullen on der de titel „van Rodin tot heden" van vandaag tot 30 september in de zalen en de tuin van het Arnhemse gemeente museum worden tentoongesteld. Op deze grote beeldhouwexpositie zijn werken te zien van Rodin. Maillol, Des- piau, Gonzalez. Picasso. Laurens, Arp, Zadkine. Lipchitz. Giacometti, Richier, Adam, Gilioli. Etienne Martin, César en anderen. De expositie zal worden ge opend op 22 juni door de ambassadeur van Frankrijk, graaf E. de Crouty-Cha- nel. Het bestuur van de .Stichting Toneelfonds heeft besloten tot opheffing van de stich ting. Het hierover uitgegeven communique luidt: „Het bestuur van de Stichting Toneclfonds heeft in de loop der jaren bij herhaling moeten vaststellen, dat het er niet in ge slaagd is de besturen van gemeenten, waar in regelmatig toneelvoorstellingen worden gegeven door de Nederlandse beroepsge zelschappen, in een voldoende te achten mate te bewegen tot medewerking aan de arbeid der stichting en daarmede aan de subsidiëring van do Nederlandse Toneel kunst. Een Herhaald en inteftsief beroep op tal van gemeenten is vrijwel zonder weerklank gebleven. Daardoor acht het stichtingsbe stuur zich niet langer in staat te streven naar het doel. dat het zich had gesteld te weten een aanmerkelijke bijdrage te leveren aan de instandhouding, van hei Nederlandse toneel met hulp van alle, al thans vele. der in aanmerking komende ge meenten. Het stichtingsbestuur heeft zich in zijn op 30 mei 1963 te Utrecht gehouden ver gadering gedwongen gezien, in beginsel tot opheffing van de stichting te hesluiten. Het bestuur heeft redenen om aan te ne men, dat de acht aan de stichting toneel fonds deelnemende gemeenten (de z.g „fondsgemeenten") hun bijdragen aan de toneelkunst onverminderd zullen handhaven. Intussen zal de voorgenomen opheffing van de stichting van enige Invloed kunnen zijn op de wijze, waarop deze bijdragen aan de onderscheidende gezelschappen ten goede zullen komen". Ziehier een gegeven, geliefd bij Terborgh, geliefd ook bij Slauerhoff die zijn vriend was en met wiens werk het zijne, hoe verschillend ook, vaak wordt vergeleken. Een vertegenwoordiger van het oude Eu ropa, door eigen verkiezing, door onvrede, ook door romantische dwang en drang een outcast geworden, begraaft zich op een eenzame post in den vreemde', temidden van een exotisch volk. Maar dit exotische volk leeft niet meer, als in de tijd van de echte romantiek, in een paradijselijke staat, omkranst met bloemen, omruist door lauwe golven, palmgeritsel en snarenspel. Het is een volk, door eeuwenlange onder drukking en slavernij aangevreten tot in het merg, gedegenereerd, apatisch, onder voed, ziek. De laatste restjes waardigheid, hun laatste sprankje eigen cultuur: zelf gemaakte meubels, weefsels, vaatwerk, ei gen muziek, zijn verdwenen en vervangen door fabrieksrommel, plastiek en afge dankte juke-boxes uit het noorden. Van de werkelijke zegeningen der moderne bescha ving blijven zij evenwel verstoken. Medi sche verzorging ontbreekt zo goed als ge heel, en de mijnwerkers sterven alle jong aan silicose, hun longen verstenen. Zij weten het van te voren en dragen het gelaten, haast met trots. Ruiz Romero is mogelijk de enige die begrip opbrengt voor hun apatische houding, en door te zijn wie hij is, door tachtvol enige hulp te bie den aan de indio's, vindt zijn bestaan al thans enige rechtvaardiging, al realiseert hij zich dat nauwelijks. Verder is hij, als Europeaan, verloren, weggezakt in de le thargie, overwoekerd door de hitte en de uitbundige tropische plantengroei, zoals ook zijn huis dat is. Een groot leeg huis met haast onvindbare, indolente bedienden. Geen vrouw, wel loopt er een bastaard van hem in het dorp; het heeft hem in zekere zin tot een der hunnen gemaakt. Daarom vertrouwen de gesloten indio's hem ook tot op zekere hoogte. Het katholieke ge loof kleeft hun slechts uiterlijk aan; in we zen vereren en vrezen zij nog de oude goden. Vooral vrezen zij de duivelen. Een daarvan woont in een grot op een verre bergkam, die te zien is vanaf Romero's ter ras. In die grot moet een schat verborgen, zijn, gierig door de duivel bewaakt. Via een Ingewikkeld systeem trachten de indio's Romero voor een expeditie naar de grot te interesseren. Hij laat zich vrjj ge makkelijk overhalen. Het is een betrekke lijk korte, vakantie-achtige tocht, twee dagreizen ver door vlakten, cederwouden en bergen. Als een der deelnemers in de grot is afgedaald toont de berg reeds zijn wraaklust, maar het lbopt nog goed af. Op de terugweg voelt Romero zich vreemd-gelukkig te moede. Welk een prachtige stijl schrijft Terborgh, welk een schat aan ervaringen zijn in zo'n passage verborgen: „Romero was vergenoegd; in langen tijd had hij niet zulk een diepe tevredenheid gevoeld. Het paard stapte rustig voort. Zijn dijen, gevoelig en niet meer gewend aan het rijden, wreven over het knarsende zadel. De zoete lucht van het dier, de geur van aarde en kruiden was om hem heen; boven de open hemel; een wereld zonder beperking. Er zjjn uren die ons de kern van een leven lijken, de slotsom als het ware van een bestaan. Wij zijn open, drinken in diepe teugen, wij doordringen de wereld rondom; of worden wij in haar opgeno men? Wij begeren niets meer, niets anders. Het is een kalme, haast niet bewuste ver zadiging, het gevoel, een evenwicht te heb ben herwonnen, een weten, dat wijnooit hadden moeten verliezen. Maar in hoe wei nig uren valt ons dit geschenk ten deel? Romero hield het dier in en keek rond. Zijn blit omvatte het landschap, de bomen, de lijnen der heuvels, de voren in het pad, de struiken, de stenen; als was het een afscheid". Het is ook een afscheid: zijn ure is bijna geslagen. Nauwelijks een week later stort een gedeelte dér oude mijn in. Romero gaat er heen, daalt af. Een nieuwe instor ting sluit ook hem in. Ontroerend, zonder enig pathos worden zijn laatste ogenblik ken waar gemaakt. En dan eindigt dit zeldzaam mooie verhaal met een passage die de lezer een brok in de keel brengt: „Buiten stonden de indianenvrouwen voor den berg, keken en zwegen. Uit een spleet steeg iets als een dunne wolk van damp of stof. Het gromde opnieuw in de flank van het gesteente. Bij den ouden mijngang werkten nog mannen. Gruis werd naar buiten gebracht, rotsblokken rolden om laag, maar het leek een nietig, hopeloos ondernemen. De priester kwam en sprak gebeden, gehaast plichtmatig. De vrouwen mompelden mee; het geluid van hun stemmen werd sterker, maar hun gezich- etn drukten niets uit. Naast den berg werd de hemel langzaam groen; een heel koud en ver en helder groen. Een enkele ster fonkelde er en dan steeg tussen de heuvels en in de bomen de nacht. In het donker, later, werden voor den mijntoegang kaarsen ontstoken. Er brandden honderden dansende, warme lichtjes; nien wis't niet goed, was het reeds voor dè dóden en huh "rust; of om den berg te verzoenen". Zo te schrijven is slechts weinigen gege ven. Friedericy kon het, en Maria Der- moüt. Mensen met „leisure", maar niette min gedrevenen, die gestalte moesten ge ven aan wat het leven hen bracht en brengt. Het lijkt of zy een beetje in de marge staan, want er is geen tam-tam, die hebben zij ook niet nodig. Maar ais de bergen en bergen erts van onze hedendaag se literatuur later, wie weet hoeveel later, gesorteerd worden, zullen verhalen als dit „Siërra Solana" de juwelen van blijvende waarde blijken te zyn. F. C. Terborgh: Sierra Solana. Uitgeverij Heijnis N.V., Amsterdam. (Van een medewerker) JTigenlijk heet hij Paul Kramer de op 22 juni 1898 als zoon van een boekbinder in Osnabrück ge borene, die als Erich Maria Re marque door zijn roman van de eerste wereldoorlog „Geen nieuws van het westelijk front" een we reldberoemd schrijver werd en daarna mogelijk nog beroemder, toen dit boek werd verfilmd. Na dat hij leraar, koopman, public- relations officer, uitgever en re dacteur bij Scherl in Berlijn was geweest, trad hij ten slotte als een van de meest succesvolle Duitse schrijvers de literatuur binnen. Drie landen in twee continenten beschouwt hij als zijn vaderland nadat hij in de nazitijd zijn Duitse nationaliteit verloor werd hij Amerikaan maar hij is in wezen Duitser gebleven, ook al woont hij afwisselend in New York en Porto Conro in Zwitser land. Zijn militaire kennis deed hij overigens op tijdens zijn diensttijd in Osnabrück. Zijn bestseller, de in 1929 bij Ullstein verschenen en in alle belangrijke wereldtalen vertaalde oorlogsroman totale oplage 8 miljoen „lm Westen nichts Neues" die in 1929 in Italië werd verboden, in 1933 in Duitsland verbrand en In 1949 in de Sowjet-Unie op de index werd gezet, bleef niet zijn enige boek, 2jj het dan, dat zijn volgende werken niet zulke astronomische getallen haalden. Intussen werd zijn in 1931 verschenen roman „De weg terug" toch nog altijd in 24 talen vertaald en de in het Engels in New York verschenen roman „Are de Triomphe" werd opnieuw een wereld succes. Een onrustig leven had deze wereldbur ger tegen wil en dank, die in 1949 op de vraag van een Frangaise, in welke taal hij nu wel schreef, antwoordde: „Ik schrijf Duits, omdat men altijd in zijn moedertaal denkt!" Toen hij bij zijn eer ste na-oorlogse bezoek aan Duitsland in 1950 de raad kreeg, een verzoek in te dienen om weer Duits burger te mbgen worden hij had het burgerschap in 1936 verloren legde hij die raad naast zich neer. Hij was van mening, dat hij door een dergelijke stap achteraf de ont- erende en kwetsende naziwetten betref fende het verlies van het burgerschap zou erkennen. Zijn emigrantenlot spiegelt zich af in zijn tweede bestseller „Are de Tri- oniphe" en dat is ook kenmerkend voor hem. HU moet steeds uit eigen belevenis scheppen. Waar dit niet mogelijk was, zoals in zijn toneelstuk „Het laatste sta tion" (1956), dat speelt rond de strUd om BerlUn, bewijst hy toch een verba zingwekkend Invoelend vermogen te be zitten. In Berlyn heeft hU trouwens de beslissende jaren van zUn leven doorge bracht. ZUn jongste werk, waarover thans veel gesproken wordt, „De Nacht van Lissabon", was kort na de verschU- nlng In januari van dit jaar al uitver kocht. Het houdt zich opnieuw bezig met een emigrantenlot. Sedert 1958 is Remarque getrouwd met de actrice Pauiette Goddard, die eerder de vrouw was van Charles Chaplin. Be halve met schryven heeft Remarque zijn handen vol aan het zakelijk contact met 20 uitgevers in 20 landen. Dat is nu een maal de last van het succes. IN EN OM HET THEATER ERIC VOS EEN OPENBARING (Van een medewerker) Het is al weer ruim een jaar geleden dat de aarde onder de toneelwereld beefde. Rob de Vries, de klaroendrager van het spreidingstoneel, dook bij Arnhem de Rijn in om, bij verrassing, in Rotterdam weer boven te komen. Ton Lutz werd van zijn plaats gedrukt en kwam terecht in de artistieke leiding van de Nederlandse Co- medie, waar Johan de Meester een plaats had vrijgemaakt door naar de toneelgroep De Nieuwe Comedie/Arena te gaan. Fred Sterneberg, Joh. Walhain, Ton Lensink en Ben Groenier zetelden zich in Arnhem. Studio zette zijn deuren open voor Kees van Iersel en Centrum haalde Guus Her- mus binnen zyn veste. Alleen de Haagsche Comedie onder Paul Steenbergen en En semble onder Karl Guttmann bleven zich zelf. De her-ordening heeft de Nederlandse Comedie. Theater en het Nieuw Rot terdams Toneel niét geholpen. De drie ge zelschappen hebben elk naar eigen niveau een zwak seizoen achter de rug. Het zijn de Haagsche Comedie en de klei nere gezelschappen Studio en Centrum die de toon van het seizoen 1962-1963 hebben By de Nederlandse Comedie wreekt zich, dat teveel topkrachten van het Nederlandse toneel te lang met elkaar hebben samen gewerkt in een sfeer van. te weinig artis tieke binding en een teveel aan zakelijk belang. Het zijn in Amsterdam de eenlin gen, die geïnspireerd werken. Hen Bentz van den Berg speelde een fraaie Gallilei in Brechts gelyknamige toneelstuk; Ank van der Moer verwierf terecht een onderschei ding voor haar koninginnerol in de „Vrou wen van Troja" van Euripides; Paul Cam- mermans en Ellen Vogel speelden hun rol den in „De dans van de reiger" beter dan Hugo Claus geschreven had, en Mary Dresselhuys tintelde geroutineerd in „De Botterikken" van Goldoni. Maar geen van de voorstellingen raakten de kern, want de eenheid, de dwingende visie, ontbrak. ADERLATEN Ko van DUk en Mary Dresselhuys hebben het toneelpaleis aan het Leidse Plein verlaten. Het lijkt op een aderlating, maar in vroeger tijden waren aderlatingen ge neeskundige handelingen. Het zou wel eens kunnen zijn dat het vertrek van nog meer coryfeeën, een verdergaand herstel zou af dwingen. Veelzeggend is het alvast dat de Nederlandse Comedie het seizoen 1963-'64 zal openen met een stuk, geregisseerd door een jongere (Hans Boswinkel) en uitslui tend gespeeld door jongeren: Femke Boers- ma, Petra Laseur, Kitty Courbois, Hetty Verhoogt. Hans Croiset, Lex Schoorel e.a. Ze zullen te zien zijn in „Le timide au palais" van de Spanjaard Tiro de Molina, van wie de Haagsche Comedie „Don Gil met de groene broek" heeft gespeeld. De jongeren van het Amsterdamse gezelschap hebben als binding hun talent en hun eer zucht. De wacht aan het Leidse Plein wordt afgelost. In Rotterdam beschikt Rob de Vries over de kern van zyn oude Arnhemse gezelschap en over de kern van het vroeger Rotter damse Toneel. Hy had dus nog al wat namen op zijn spelerslijst: Lia Dorona, Caro van Eyck, Josephine van Gasteren, Rie Gilhuijs, Enny Meunier, Annet. Nieuwen- huyzen, Coen Flink, Richard Flink, André van den Heuvel, Jolian Sclimitz, Eric Schneider en Hans Tiemeyer. Maar het is hern niet gelukt van deze mensen een ensemble te maken en de keuze van zijn stukken was onevenwichtig. Wel werd het nodige geprobeerd. Er is durf voor nodig met een nieuw gezelschap een onbekende Shakespeare als „Kimbelijn" op de planken te brengen. Maar meer dan een moedige onderneming was de voorstelling niet. De acteurs haakten niet bij elkaar in. De speelstUl liep weg in van elkaar af wijkende toontjes. „De revisoir" van Goeol werd onder de uitgetrokken regie van Sja- row een slaapverwekkende affaire. Ten nessee Williams demonstreerde in „De nacht van de Leguaan" zoveel moedwillige vlezigheid, dat Josephine van Gasteren en Caro van Eijck niet méér konden zijn dan vakkundige demonstratrices van speel- talent. Enkele (3emi-) thrillers, als „Een bitter uurtje", „Het sein staat op moord" en „Niemand, van ons" moesten de trek naar de schouwburg erin houden. Het was voor de bezoeker alles weinig inspirerend. Een goede en langbeklyvende herinnering zal alleen zUn de voorstelling van de een akters „Medea" en „Damesorkest" van Anouilh, met Josephine van Gasteren als een krachtige Medea. Het is te weinig voor een zwaarbezet en veel pretenderend ge zelschap als het Nieuw Rotterdams Toneel. Verschillende mensen gaan nu weg: Coen Flink, Hans Tiemeyer, Bernhard Droog. Luc Lutz en Hans Culeman komen terug. Ook het volgend seizoen lijkt de lijst van vrouwelijke krachten te zwaar tegenover die van de mannelijke partners. Het wordt wederom afwachten. TOP IN DEN HAAG Van de drie grote gezelschappen bleef de Haagsche Comedie met dat al eenzaam aan de top staan. Het lijkt tegenstrijdig, want op de vingers nageteld beschikt Den Haag verhoudingsgewijs over minder top krachten dan Amsterdam en Rotterdam. Ida Wasserman, Myra Ward, Anny de Lange, Georgette Hagedoorn, Anne-Marie Heyligers, Paul Steenbergen, Bob de Lange Albert van Dalsum, Frans van der Lingen, Jules CroLset en Jules Royaards zyn de -ex- ponente krachten. Het is door de doelbewuste rolverdeling dat elk van hen als ook de acteurs van het andere plan, altijd op "precies de juiste plaats terecht komt. Er is in Den Haag bovendien niet de afleiding van het grote stads-boulevardleven en verder houdt Paul Steenbergen de vrijheid om er wat bij te doen in de t.v.-studio's in Bussum, kort aan banden. Een gedurfde repertoire-opbouw heeft de Haagsche Comedie nauwelijks. Als de experimentele gruwel-farce „Oh pa, arme pa" gespeeld moet worden, is de an ders zo bedaarde, byna ambtenaarlijk rus tige toneelwereld wekenlang op van de ze nuwen. „Dat lukt nooit". Het lukt wel, omdat in Den Haag, zonder lawaaisaus, het heilige moeten voorop staat. Er zijn enkele voorstellingen niet gelukt. „De zaak Howard" was een laf stuk praattoneel, hoe fraai de voorstelling er ook uitzag. En in „Schweyk in de tweede wereldoorlog" werd Brecht een semi-society aangelegenheid. Maar daar staan tegenover feilloze voor stellingen van O'Neils „Tocht naar het duister" (met Paul Steenbergen en Ida Wasserman), Anouilhs „De Grot", Fry's „Venus bespied", en in het lichtere genre „Pas op de verf", „Don Gil met de groene broek", „Eindsprint". Zelfs een spec tacle coupé ter herdenking van de hon derdste geboortedag van Couperus, „Zo ik iets ben", dat met geringe kosten even tus sendoor, en met weinig fiducie in het wel slagen in elkaar was gezet, bleek aan het slot van het seizoen nog een exquise toneel avond op te leveren. De toneelgroep Theater, eens het eigen gezicht van het jonge Nederlandse toneel, is teruggezakt tot een tweederangs groep aan de periferie. Een weinig gelukkige repertoirekeuze, onvoldoende mogelijkhe den om rollen naar behoren te zetten, het (nog) ontbreken van een stijleenheid, maakten elke voorstelling tot een teleur stelling, de vierhoofdige directie ten spijt. Een veeleisend tableau-stuk als „Oorlog en Vrede" naar Tolstoï bijvoorbeeld, had Theater niet op het repertoire moeten ne men. Er werd gespeeld tegen de krachttoer aan. Dat teruggegrepen werd naar Maxwell Andersons „Koningin Elisabeth" is weer wel te begrijpen omdat het Loudi Nijhof in de gelegenheid stelde fris van de lever en breed van gebaar heerlijk ouderwets solo te spelen. Maar ais de bijrollen alleen maar kunnen worden aangegeven, wordt toch ook een dergelijke toneeldemonstratie weer een twijfelachtig genoegen. ENSEMBLE QUITTE De toneelgroep Ensemble, die over meer topkrachten beschikt, heeft het afge lopen seizoen gelijkgespeeld doordat ten minste twee voorstellingen een algemene weerklank hebben gevonden. Toergenjews „Een maand op het land" onder regie van Sjarow was zonder meer een toneelgebeur tenis en. gerekend naar de beschikbare mankracht, bood Shakespeares „Naar het U lijkt" een toneelavond, welke boven de mid delmaat kwam. Maar een veeleisend stuk als Hendrik IV van Pirandello zakte ineen omdat voor Julien Schoenaerts geen tegen spelers van gelijk formaat beschikbaar waren. Echter: Shakespeare en Toergenjew zijn beide over de honderd keer gespeeld, tot als „Ensemble" dat in zijn moderne reper- in de kleinste stadjes toe. Een gezelschap toire een weinig handige keuze heeft en deze stukken dat was althans het afgelopen seizoen het geval onbevredigend kan be zetten, zou zich moeten kunnen veroorloven zich te concentreren op elk jaar een klein aantal stukken uit het klassieke en semi- klassieke repertoire, dat. gespeeld door de grote gezelschappen, de kleine theaters voorbijgaat. Het volgend seizoen zullen Ko van DUk, Mary Dresselhuys. Max Croi set, Ina van Faassen, Sigrid Koetse en Aan het slot van het seizoen is Stu dio nog verrassend voor de dag ge komen met een amusante voorstel ling van Molière's Ingebeelde zieke" (Wim v. d. Brink). Kees van Iersel regisseerde het stuk in een parodiërende stijl. IAsette van Mee- teren ontwierp opvallend komische schimmenspelachtige kostuums en decors, die uitsluitend in wit en zwart gehouden waren. De voorstel ling blijft op het repertoire. UUyyUWWWlAAMWWVWtfWWWWWyWWUVWUWW Jan Retel en, bij de jongeren, Marja Ha- braken, Cor van Rijn en Huib Rooymans de spelers zyn, die het repertoire waar kunnen maken. Het is een te kleine lijst om er acht stukken volwaardig mee te bezetten, maar een lijst die voldoende is voor het uit brengen van een klein speelplan op hoog niveau. Het seizoen 1962-'63 is bijzonder succesrijk geweest voor de toneelgroep Centrum. Het gezelschap had een versterkte bezetting, maar kon vooral tot opvallende toneeldaden komen omdat het gestuwd wordt door een doelbewust, progressief repertoire. Genets „De meiden" met Henri Orri en Karin Haa- ge, de twee eenakters van Harold Pinter „De collectie" en „Een beetje pyn" met Guus Hermus, Elly van Stekelenburg en Gerard Hartkamp, en Lessings „Nathan de Wijze" met Guus Hermus, Ann Hasekamp, André v. d. Heuvel, Luo Lutz en Henri Orri, ware gave, meeslepende voorstellin gen. Voorstellingen dig eveneens tot in de uithoeken van het land te zien zijn ge weest. Luc Lutz, -BUy van Stekelenburg en Hans Culeman gaan het gezelschap verlaten, maar Elisabeth Andersen, Cruys Voorbergh en de prins van de jonge tonelisten Carol Linssen, komen de rijen van Centrum ver sterken. Als gaste komt de regelmatig in ParUs optredende Javaanse actrice Harline Respati. Ze zal met Cruys Voorbergh spe len in een nieuw stuk van Hans Keuls, „Panggilan", dat speelt in het milieu van uit Indonesië teruggekeerde Nederlanders. Van Centrum mag weer het nodige worden verwacht. VIJFHONDERD VOORSTELLINGEN Studio, tot voor een jaar een derderangs gezelschap, heeft door de komst van Kees van Iersel een volkomen nieuw ge zicht gekregen. De groep beschikt over slechts enkele eersteplans acteurs: Andrea Domburg, Henk van Ulzen, Joop Admiraal, Nel Koppen en Wim v. d. Brink. Bij Studio komt het nog voor dat een actrice van even dertig, met pruik op, een grootmoeder moet spelen. Het geeft niet. Bij Studio althans geeft het niet. omdat elke voorstelling door straald is van het grote geloof dat toneel niet alleen een vermaak is, maar vooral ook iets te zeggen heeft. Elke voorstelling is tot in de vezels doorleefd. Dan valt elke kritiek weg. Het kleine Studio heeft het afgelopen sei zoen maar liefst meer dan 500 voorstellin gen gegeven. Het meest is gevraagd naar Rodenko's blyspel „Harten twee, harten drie". Manuel van Loggems tijdstuk „Jeugdproces" en naar Waterhouses „Een geboren leugenaar". Naast een Engels stuk, twee Nederlandse stukken. Het kan dus. Waar andere Nederlandse gezelschappen zeggen dat er geen speelbare Nederlandse stukken zijn, streeft Kees van Iersel doel bewust naar Nederlandse stukken op zyn repertoire. Tijdens het Holland-Festival speelt hij Bert Schierbeeks „Een groot dood dier". Het derde Nederlandse toneelspel binnen één jaar. Met daarnaast indringende voorstellingen van stukken als Beckets „Gelukkige dagen" (met Andrea Domburg) en Jack Gelbers „De appel". In één jaar tijd is Studio uitgegroeid tot een van de meest opwindende ensembles. Het jaaroverzicht zou onvolledig zijn, wan neer ten slotte niet herinnerd werd aan de krachtprestatie, welke het jongerengezel- sehap De Nieuwe Comedie/Arena heeft laten zien, de grandioze, majesteitelyke voorstelling van „De Perzen" in Carré in Amsterdam. Gewoonlijk zijn de voorstel lingen van De Nieuwe Komedie verdiens telijk. De krachten ontbreken om er meer van te maken. Maar directeur-regisseur Erik Vos, bijgestaan door Johan de Mees ter, is een krachtfiguur. De zo geheten officiële toneelwereld zegt wel eens meesmuilend: „figuren als Johan de Meester en Erik Vos kunnen alleen krachtfiguren zijn. juist als ze derderangs tonelisten onder zich hebben". Het is nega tief bedoeld, maar ongewild is de kern van de uitspraak positief. Een regisseur is sterk naarmate het overwicht dat hy op zyn spe lers heeft. Te veel spelers in Nederland zijn niet bereid overwicht te accepteren. Het resultaat is te zien bij de Nederlandse Comedie. waar geen enkele voorstelling een styl- en ideëneenheid is. Als tonelisten, die normaal geplaatst worden in de komedian- tenstUl van de comedia dell'arte. bereid zyn zich te laten drillen tot een gedisciplineerd Grieks koor en een voorstelling maken, welke men zich na jaren nog zal herinne ren, zijn zij het waard als volwaardig te worden erkend. En hebben zij er, gely'k hun collega's van Studio, recht op Holland-Fes- tival-manifestatie te zyn.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 5