De zendingsarts
een toverdokter
is
Ik was een jongeling", het
eigen geschrift van David
Springlevend
Ook bij ons
GEMEENSCHAP VAN
R.-K. LEKEN
IN 1964 CONFERENTIE INTERNATIONALE
BIJBELGENOOISCHAPPEN IN ONS LAND
Kardinaal Cushing over
het „gemengde huwelijk
Geestelijk bad
„A Dieu eenzaamheid", verfrissend
boek van ds. Gabe van Duinen
De
Zware eis
Zaterdag 15 juni 1963
zaterdagnummer
SS i"= ^3^=
EN DE
L&fiSÏKSi SSMMi I
Tn Ndoungué, een klein plaatsje
in Kameroen (West-Afrika)
is al meer dan vijftig jaar een
„zendingsstation" gevestigd.
Ónder het in onze ogen wat
ouderwetse woord zendingssta
tion verstaat men een centrum,
waar in de regel verscheidene
takken van arbeid zijn gecon
centreerd. Zo vindt men in
Ndöungé een lagere school, een
soort van uloschool, een am
bachtsschool, een theologische
school en een ziekenhuis.
Aan het ziekenhnis werken drie Ne
derlandse zendingsarbeiders, twee
artsen en een vroedvrouw. Sinds zij
daar zijn is het aantal patiënten, dat
dagelijks op de polikliniek komt, met
grote sprongen omhooggegaan. Er
zijn dagen waarop zich thans 450 pa
tiënten melden. Het is duidelijk dat
HEIDFNS LEVFN EN
DFNKEN IN KFRK
VAN WEST-AFRiKA
van een behoorlijk medische
ging op deze wijze geen sprake meer
kan zjjn.
Wat is de oorzaak dat zo veel patiën
ten de weg zoeken naar dit afgelegen
zendingsziekenhuis De meningen
zijn verdeeld. Er zijn er die zeggen:
het is de doorwerking van het evan
gelie, die maakt, dat de mensen ver
trouwen krijgen in de zendingsarts.
Er zjjn anderen die redeneren: het is
de doorwerking van de westerse be
schaving, die maakt dat de mensen
hier meer baat verwachten dan bij de
heidense toverdokter. Weer anderen
menen: de mensen zien de zendings
arbeiders als blanke toverdokters,
daarom komen ze in zo grote getale.
Waarschijnlijk zit in elk van deze
antwoorden een kern van waar
heid, waarbij we echter het laatste
antwoord vooral niet over het hoofd
moeten zien Bij dc heidenen, die ko
men zal stellig wel de gedachte leven,
dat die drie. die wij daarheen zonden,
blanke tovenaars zijn. Maar zou dit
bij de christenen, die er komen, an
ders zijn?
Overal in West-Afrika treft het een
bezoeker, die hier aandacht aan
schenkt, dat de christenen in dit deel
van de wereld nog maar zo kort ge
leden tot de gemeente ziin toegetre
den. Het evangelie is dikwijls nog
maar enkele tientallen jaren geleden
begonnen als een zuurdesem onder
deze mensen te werken. Ze zjjn er
nog slechts licht door aangeraakt.
Veelzins denken ze nog heidens, ook
als ze gedoopt zjjn en de kerkdiensten
bezoeken.
Daarom zal een man, juist als hij oud
is, zich laten opereren aan een breuk,
waar hij reeds jaren door wordt ge
hinderd. „Want anders heb ik, als ik
straks sterf en later weer terugkom
op deze wereld, weer last van dat
ding". Als de dokter antwoord: „Ja,
maar als christenen geloven we toch,
dat we na onze dood naar de hemel
gaan" dan luidt het antwoord: „ze
ker dokter, maar daar blijven we
maar een tijdie, dan komen we hier
weer terug" Dat betekent dus. dat
zo'n man de boodschap van het evan
gelie aangaande het eeuwige leven
inpast in zijn heidense gedachten-
gang van de reïncarnatie, van de
eeuwige kringloop van het leven.
Men ziet het heidendom ook op
een andere wijze springlevend
ginds in de kerk. Onlangs schreef
professor dr. E. Jansen Schoonhoven,
die sinds een jaar aan de theologische
school in Ndoungué werkt, dat hij in
een gemeente ergens in de rimboe
het Heilig Avondmaal had bediend.
Er waren 80 avondmaalsgangers,
waaronder slechts 12 mannen. Er wa
ren natuurlijk wel meer mannen lid
van de gemeente, maar zij werden
van het avondmaal geweerd, omdat
zij zich een tweede vrouw hadden
genomen. Voor eer. Afrikaan is dat
de meest gewone zaak van de we
reld, zo gewoon, dat men het ook
overal vindt in de jonge gemeenten.
De zendingsarts een toverdokter, het
geloof in de reïncarnatie, de polyga
mie, er zou nog veel meer te noemen
zyn, dat er alles op wijst hoe sterk
het heidense denken en leven nog is
in de kerk van West-Afrika.
Vindt U het vreemd? De vrouw van
een zendingsarts in Oost-Nigeria
schreef in een brief: „de brieven van
Paulus zyn ons hier tot grote troost.
Want ook daar is te lezen over hei
denen, die christen worden en avond
maal vieren en die weer terughallen
en gaan naar de tempels der afgoden
en die toch door Paulus de heiligen
van Corinthe worden genoemd".
U denkt toch niet dat het hier in
West-Europa in die eerste tijden, na
dat onze vaderen uit de dienst van
Wodan en Donar en Frela waren uit
gegaan. zo heel veel anders is ge
weest? Ook zij bleven, al waren zij
gedoopt, nog lang in hun denken en
leven zeer openlijk Germaanse heide
nen Maar zij waren nochtans, om
met Paulus te spreken, heiligen, men
sen voor wie Christus is gestorven en
opgestaan.
Zo was het en zo is het ook bij ons.
Laten we vooral niet denken dat
wjj in ons denken en leven, het Ger
maanse heidendom volledig hebben
De bisschop van «otterdam, mgr.
M. A. Jansen, heeft zyn goedkeu
afgelegd. Maar als wij dan nochtans
tot de gemeente van Christus mogen
behoren, zou dat dan ook niet gelden
voor die christenen in West-Afrika,
bij wie wij, van hier uit, nog zo
duidelijk het Afrikaanse heidendom
bespeuren
Hier in West-Europa heeft Christus
in die eerste tyd Willibrord en Boni-
fatius en vele andere zendingsarbei
ders gebruikt om het evangelie als
een zuurdesem te doen ingaan in de
wereld der Germanen. Sedert enkele
jaren wordt door Hem in West-Afri
ka naast zeer vele anderen, ook een
aantal Nederlandse zendïngsmensen
daarvoor gebruikt. Wjj menen hier
in het zendingscentrum Oegstgeest,
dat het voor de Nederlandse Her
vormde Kerk een stukje genade en
daarom ook voor haar ten zegen is,
dat zy by dit werk is ingeschakeld.
DS. P. J. MACKAAY
2°mer 19G4 het jaar van het Ne-
derlandsch Bijbelgenootschap,
dat dan anderhalve eeuw bestaat
is in ons land een wereldconferentie
van de Verenigde Bijbelgenootschap
pen (voorzitter de aartsbisschop van
York). De conferentie geschiedt op
uitnodiging van het N.B.G. Men zal
zich bezinnen op de gemeenschappe
lijke taak en trachten de mogelijk
heid van samen denken en samen
werken te bevorderen. In 1914 was
een dergelijke conferentie in ons land.
Bovenaan de wenslijst van het bijna
150-jarige N.B.G stond de complete
gesproken bijbel voor blinden, die
reeds in 1962 tot stand kwam, evenals
ring gegeven aan het seculier insti
tuut „Servitium Christi" en het daar
mee als zodanig erkend. Het teken
lost ituut is het eerste in Nederland,
dat deze goedkeuring beeft verkre-
gen.
Het instituut werd in de jaren na de
oorlog opgericht als een vereniging
van leken inet het doel „Christus te
genwoordig te stellen in de wereld"
Tot de leden, die haar beroep behou
den. behoren onder meer onderwijze
ressen, secretaresses, wijkverpleeg
sters en sociale werksters. Het insti
tuut begon met 3 leden en telt er nu
bijna 60, van wie ruim 30 in Neder
land, 11 in Duitsland en 15 in Brazi-
iië.
Richard kardinaal Cushing, r.-k.
aartsbisschop van Boston, heeft
In „America', een weekblad van de
Jezuïeten, gepleit voor intrekking
van de beperkende bepalingen van de
R.K. Kerk inzake het zogenaamde
„gemengde huwelyk" een huwelijk
tussen een r.-k. en een niet-katholiek.
Het gaat in de eerste plaats om de
eis aan de niet-katholieke partner f f
plechtig te beloven dat alle kinderen,
die uit het huwelijk worden geboren,
r.-k. worden gedoopt en opgevoed.
Verder om de eis, dat de niet-katho
liek zich verbindt om zijn of haar
partner geheel vrij te laten in de be
leving van zijn r.-k. geloof.
Kardinaal Cushing voorspelde, dat net
kerkelijke huwelijksrecht als gevolg
van het oecumenische concilie zal
worden gewijzigd. Maar dan moet
het concilie, aldus de kardinaal,
trouw blijven aan de pastorale bena
dering van de vraagstukken, waarom
paus Joannes heeft verzocht. Kardi
naal Cushing legde er de nadruk op,
dat door intrekking van de beperken-
een doelmatig uitleensysteem: drie
honderd bandjes per maand worden
nu door diverse blindenbibliotheken
uitgeleend. Dit staat te lezen in het
onlangs verschenen jaarverslag van
het N.B.G.
Langzaam maar zeker ontwikkelt
zich, aldus het verslag, een besef van
saamhorigheid in de gemeenschap
van de 23 verbonden internationale
bijbelgenootschappen.
Wat de bijbelvoorziening betreft,
geeft het verslag inlichtingen
over de bijbelvertaling en bijbelver
spreiding in Cameroun in samenwer
king met het bijbelgenootschap van
Engeland en kerken en zendingsorga
nisaties in Cameroun. Het Ameri
kaanse bijbelgenootschap zal ingaan
de 1964 eveneens participeren.
Amerika neemt ook deel vanaf vol
gend jaar in de kosten van de bijbel-
voorziening in Indonesië. Tot eind
1963 heeft het N.B.G. een import
vergunning voor 300.000 bijbels,
300.000 nieuwe testamenten en 1 mil
joen bijbelgedeelten. Het N.B.G. krijgt
hierbij hulp van tien zustergenoot-
schappen. Per 1 januari 1963 is de
agentuur op Nieuw-Guinea overge
dragen aan het Indonesische bijbelge
nootschap. Het N.B.G. gaf steun bij
verschillende taaiprojecten van het
Indonesische Bijbelgenootschap.
In het verslagjaar werden gedrukt
15.277 bijbels. 25.000 nieuwe testa
menten en 75.200 andere uitgaven.
Voor Indonesië kwam een oplaag van
10.150 nieuwe testamenten in het
Kamberaas gereed en er werden bo
vendien 30.000 evangeliën gedrukt.
Via de rijdende bijbelhuizen werden
31.168 protestantse en 6114 r.-k. uit
gaven verkocht. Eenentwintig afde
lingen wensten als protestantse ker
ken samen met de R.-K. Kerk deze
colportage-activiteiten te voeren. Het
N.B.G. telt nu 875 afdelingen en bij
na 190.000 contribuanten.
In de commissie Binnenland van het
N.B.G. heeft nu zitting mevrouw J.
E. Kakebeeke-Mosselmans, voorzit
ster van de provinciale commissie
Zeeland. Zy volgde mevrouw S. C.
de Casembroot geb. baronesse Van
der Feltz op.
„En uw jongelingen zullen gezichten
zien". (Hand. 2:17).
De hierboven genoemde tekst is één van de beloften van Pink
steren. Het is speciaal een woord voor de jonge kerk. Wat bete
kent 't?
Misschien kan de geschiedenis van Jakob te Bethel ons hier helpen.
U kunt dit verhaal lezen in Genesis 28:10-22: Jalcobs droom,
't Gaat over een jongeman, die een gezicht ziet, een machtig visioeii,
dat richting heeft gegeven aan heel zijn verdere leven. Jakob heeft
zijn ouderlijk huis moetenverlaten. Hij staat voor de vraag: wat
nu, en: hoe nu verder? Als hij dan na een vermoeiende dagtocht
's avonds zich te slapen legt met zijn hoofd op een steen, voélt hij
zich miserabel.
Toen droomde hij. Wat? Een angstdroom misschien: zijn broer, die
hem met een zwaard in de hand achterna zit f Of anders: een
jeugdherinnering, die een glimlach om de lippen tovert? Een was-
droom, een fata morgana van succes? Want de menselijke geest kan
al die kanten op, rijk en beweeglijk als hij is, grillig en troebel.
Misschien heeft Jakob ooit ook wel zulke dromen gedroomd.
Maar dit keer dan toch niet. Want de droom van toen kwam niet
op uit zijn eigen brein, niet omdat zijn geest zo in de weer was.
Neen, het is de Geest van God, die over hem komt. Eigenlijk is het
deze Geest, die in hem „droomt".
Dit is voor Jakob een geestelijk bad. Als zijn leven al vastgelo
pen en dichtgeslagen was, dan nu niet meer. De Geest laat hem
heerlijke dingen zien: God staat bovenaan, en er is een ladder, een
verbinding van God tot de aarde, ook tot Jakob. En de Geest laat
hem horen: ,Jk, die de God ben van uw vader, ben ook uw God. Ik
zal U behoeden, overal, waar gij gaat."
Wat Jakob hier heeft beleefd, wordt later het grote pinksterge
beuren. De Geest laat het ook ons zien en horen: God (de Vader)
bovenaan, en toch (in Christusbij ons.
HOEK,
W. J. VAN MEEUWEN
De preekstoel in de hervormde kerk
te Waterlandkerkje is uit de zeven
tiende eeuw. Oude grafstenen zijn in
gemetseld in de muren. Onder Monu
mentenzorg vallen onder meer het
klokje uit 1713 in de toren op het
zadeldak en koperen luchters in het
kerkgebouw. De historie wil, dat
op deze preekstoelde predikant
Stuerbaüt in de zeventiende eeuw
zodanig werd gewond, dat hij stierf.
(Foto P.Z.C.J'
Wassenaarse gereformeerde
predikant ds. Gabe van Duinen
geniet terecht bekendheid om zijn
geschriften en predikaties. Deze
voorganger van de Wassenaarse
Bloemcampkerk gaat de problemen
van mens en evangelie niet uit de
weg. Hij staat pal achter zijn over
tuiging en weet deze op heldere,
rechtstreekse wijze te benaderen.
Met een eenvouciige woordkeuze en
in een boeiende betoogtrant schroomt
hij niet de kerkelijke mens en de
niet-kerkelijke 'een spiegel voor te
honden en de vinger op wonde plek
ken te leggen. Hij doet dit. echter
vanuit pen diepgaand geloof en met
een verwijzing "naar het Evangelie.
Niet meedogenloos, maar met mede
gevoel en mede-leven. Maar wel
hartstochtelijk.
Voor zijn nieuwe boek „A Dieu een
zaamheid" (uitgave A. W. Sijthoff,
Leiden) koos ds. Van Duinen als
thema 1 Joh. 1 vers 7: „Indien wij
in het licht wandelen, gelijk Hij in
het licht is, hebben wij gemeenschap
met elkander" en hij gaf zijn boek
als ondertitel mee „Weg waar geen
wegen zijn".
De gereformeerde predikant wil dus
de eenzaamheid benaderen en hier
voor de weg wijzen, waar geen ande
re wegen meer zijn. Daarbij komt hij
tot de conclusie: leven is eenzaam
heid zonder gebondenheid, maar de
dood is eenzaamheid in gebonden
heid.
Zoals de schrijver zegt in de aanvang
van zijn boèk, wil hij geen weten
schappelijke verhandeling over de
eenzaamheid geven. „Slechts aarze
lend als leek, zou ik willen zeg
gen wordt hier over de eenzaam-
Het rustieke hervormde kerkgebouw te Waterlandkerkje dateert van
1671/. Het gebouw (foto: exterieurwerd in 1708 door de Fransen in
brand gestoken en kort daarna herbouwd. Bij de restauratie van 1958
verkreeg het zijn huidige vorm. Oorspronkelijk stond er een kerk in de
wijk „Goedleven" aan de grens van Waterland-Oudeman. Uit vei
ligheidsoverwegingen (er waren veel invallen uit België) trokken de
hervormden over de waterlinie „Passageule" en bouwden een nieuwe
kerk in 1671, De gemeente telt nu ongeveer 200 zielen.
(Foto P.Z.C.)
/VWVVUVV|/VVVVVVVVVVVVVWWVVWWVVWWWWWWWVWWWWVWVVWWWWWWVWWWWV
Mijn grootvader hoor ik het nog zingen op
de wijs van psalm 19 en van hem is er nog
een kerkboek waarin het gedrukt staat ais laat
ste van de gezangen achter de psalmen. Gedu
rende de laatste weken hebben we zo hier en
daar eens" gevraagd aan vrienden en kennissen of
hun dit lied nog bekend was en het is meerdere
malen voorgekomen dat er iets in hun ogen op
lichtte, omdat ze aan een oude" bekende werden
herinnerd, want moeder zong het en grootvader
had er wel eens over.
We mogen veronderstellen, dat dit gezang ook
in onze provincie algemeen bekend is geweest.
Trouwens, ook in de uitgave van de psalmen
van Petrus Dathenus. die in Zeeland in de Gere
formeerde Gemeenten nog werden gezongen,
staat het afgedrukt, in oude berijming dan. De
laatste en meest bekende berijming luidt dan:
Ik was een jongeling,
Nog teder en gering
Bij broed'ren laag geacht;
Men had mij in het veld
Ttot herder aangesteld:
Daar hield ik steeds de wacht
En weidde 't wollig vee.
Toen maakt' ik wel te vree
Een harp met eigen handen;
Ilc greep het snarentuig
Zong psalmen; van gejuich
Weergalmden onze landen.
Wat blijdschap! welk een eer,
Dat zelfs de Hemelheer
Wou luist'ren naar 't geklank
Van mijne harp en stem!
Mijn lied behaagde Hem,
En 'k zei zijn goedheid dank.
Hij had mij 't rijk besteld:
Men riep mij uit het veld,
Van achter 's vaders schapen:
Ik kwam en stond bedeesd.
Verlegen en bevreesd:
.God werd mijn schild en wapen.
Der broed'ren schoon gelaat,
Noch kracht kioam hen te baat,
Geen moed, geen krijgsbeleid:
Gods knecht ging hen voorbij,
Maar groett' en zalfde mij,
Toen rees mijn dapperheid.
Toen voeld' ik ene gloed
Van heiige heldenmoed.
Ik ging de reus bevechten,
Ilc velde hem ter aard;
'lc Versloeg hem met zijn zwaard,
Tot eer van 's Heren knechten
Waar komt dit lied vandaan? Dit is de vraag
waarop prof. dr. B. J Oosterhoff, de oud
testamenticus aan de Theologische School van de
Chr. Geref. Kerk te Apeldoorn In „De Wekker"
van 19 april, welk nummer wij door vriendelij
ke bemiddeling ontvingen, een antwoord geeft.
Hij vertelt dan dat er boven de berijming van
Abraham v. d. Meer (een oudere dan de boven
afgedrukte) staat: „Uyt de Griekse Bybels in
Nederduytsche dichte gestelt". De oorspronke
lijke tekst van dit lied is niet te vinden in He
breeuwse bijbels, maar zjj staat wel in de Sep
tuaginta, dat is de Griekse vertaling van het
Oude Testament, die ontstaan is in Egypte in de
3e ejuw vóór Christus. „Het opschrift dat daar
boven het lied gezet is luidde in deze vertaling:
Deze psalm is een eigen geschrift op (andere le
zing: van) David; staat buiten het getal (nl. van
de 150): toen hij alleen tegen Goliath gestreden
had".
De vertaling die prot. Oosterhoff van deze Griek
se tekst geeft, luidt:
1 Klein was ik onder mijn broeders
en de jongste in het huis van mijn vader
ik weidde de schapen van mijn vader.
2 Mijn handen maakten een instrument,
de vingers tokkelden de harp.
3 En wie boodschapt het mijn Heer
De Here zelf, Hij moge het horen.
1, Hij zond zijn bode
en Hij nam mij van achter de
schapen van mijn vader
en zalfde mij met zalfolie.
5 Mijn broeders waren schoon en groot,
maar de Here had geen wélgevallen
in hen.
6 Ik trok uit de Filistijn tégemoet
en hij vervloekte mij met zijn afgoden.
7 Maar ik trok zijn zwaard
en ik onthoofde hem en nam de smaad
weg van de kinderen Israels.
Men neeft zich in de wereld van hen, die zich
speciaal bezighouden met de juiste tekst van het
Oude en Nieuwe Testanient altijd afgevraagd
waar dit iied, het eigen geschrift van David, van
daan kwam. Prof. Oosterhoff schrijft daarover:
„Het is duidelijk dat het lied geïnspireerd is op
1 Sam. 16 en 17, waar we lezen van de zalving
van David en zyn strijd met Goliath. Echter
gaat de Griekse tekst van het geschrift niet te
rug op de Griekse tekst van deze hoofdstuk
ken. Zijn kan daarom een zelfstandige bewer
king zijn van de Hebreeuwse tekst. Een He
breeuws origineel van het eigen geschrift van
David was tot dusver onbekend".
We nebben nu de laatste Jaren telkens weer
gehoord van ontdekkingen van oude hand
schriften in de grotten bij de Dode Zee. Deze
zijn waarschijnlijk afkomstig van een godsdien
stige joodse secte die aldaar een nederzetting
heeft gehad en waarvan men de resten wederom
heeft teruggevonden. Waarschijnlijk is die ne
derzetting in het jaar 70 n. Chr. gedurende de
joodse oorlog, toen heel het land één ruïne werd
en ook Jerusalem totaal verwoest is, aan het
oorlogsgeweld ten offer gevallen. Maar dit is dan
niet gebeurd dan nadat zo wordt verondersteld
men de kostbare handschriften verborgen had
in grotten, die daar in voldoende mate in de na
bijheid te vinden zijn en waaruit ze in de laatste
tientallen jaren weer tevoorschijn zijn gekomen.
Uit een van deze grotten is dan ook voor de dag
gekomen een Hebreeuwse tekst van het eigen ge
schrift van David. Prof. Oosterhoff geeft nu in
„De Wekker" een vertaling van het Hebreeuwse
gedicht.
Ben Halleluja van David, de zoon van Isaï
1 Geringer was ik dan mijn broeders
en kleinerl dan de zonen van mijn vader.
En hij stelde mij aan tot schaapherder
van zijn vee
en heerser over zijn geiten.
Mijn handen hebben een instrument
gemaakt
en mijn vingers een cither.
Daarom laat ik eer toebrengen
aan de Heer,
zo sprak ik in mijn ziel.
S De bergen getuigen niet van Hem
en de heuvels vermelden Hem niet.
De bomen hebben mijn woorden bemind
en de schapen mijn daden.
If Want wie kan vermelden
en wie kan uitspreken
en wie kan verhalen de daden des Heren?
Alles heeft God gezien, alles heeft
Hij gehoord
en Hij heeft acht gegeven.
5 Hij zond zijn profeet om mij te zalven,
Samuël om mij groot te maken.
Mijn broeders gingen uit
om hem te ontmoeten,
schoon van gestalte en verschijning.
6 Maar hoewel zij groot van postuur waren
en prachtig haar bezaten,
Toch koos de Here.
God hen niet.
7 En Hij liet mij weghalen achter de kudde
en zalfde mij met heilige olie
en stelde mij aan tot een vorst
over Zijn volk,
een heerser over hen, die tot Zijn
verbond behoren.
Wat hier opvalt we volgen prot. Ooster
hoff is, dat het opschrift iets anders
is, maar vooral dat de strijd met Goliath ge
heel en al is weggelaten. Deze psalm wil een
Halleluja zijn, een lofzang omdat God het klei
ne en geringe verkoren heeft. David zingt hier
niet omdat hij Goliath verslagen heeft, maar
omdat God aan zijn broers voorbij ging en hem,
die geringer en jonger was, genomen heeft. „Door
de grote verschillen, die er bestaan tussen de
Grieksé en Hebreeuwse lezing van het geschrift,
kan de ons bekende Griekse tekst niet de ver
taling zijn van de in grot IV gevonden Hebreeuw
se tekst. Misschien dat de Griekse tekst terug
gaat op een andere Hebreeuwse lezing. Het is
niet onmogelijk dat er van het geschrift verschil
lende lezingen hebben bestaan en dat de een op
de ander heeft ingewerkt."
Juist omdat dit lied ook in onze provincie bekend
is, lëek het ons dienstig hier iets van dit eigen
aardige geschrift te zeggen. Het laat ons zien
hoe diep de wortelen van ons geestelijk bezit
teruggaan, ook al geldt het in dit geval een apo
crief geschrift, dat naar het oordeel van prof. O.
in geen geval van David kan zyn. Ten slotte
zien we hieruit hoe interessant opgravingen en
oude vondsten kunnen zijn.
Ze kunnen ineens een licht werpen op iets dat
we wel kenden, maar toch niet helemaal hebben
verstaan. Er zyn heel wat teksten in de Bijbel
die, door hetgeen er by opgravingen voor de
dag is gekomen, beter kunnen worden verstaan
dan vroeger het geval was, H.
heid gesproken". Wel spreekt hQ tót
de eenzaamheid. „Misschien zouden
we het kunnen noemen: gesprek mét
de eenzaamheid. De eenzame con
fronteert zich hier met zijn eigen
eenzaamheid. Hij staat voor de spie
gel en kqkt zichzelf in de dode ogen.
En dan maar dat duurt lang en
daar ligt een wonder tussen! zegt
hij het enige wat er tegen de een
zaamheid gezegd kón worden
waarvoor ze wijkt: Dieu eenzaam
heid!".
In zijn gedachtengang, geïllustreerd
met vele citaten uit zowel weten
schappelijke lectuur als van bijvoor
beeld Paul Robeson, liedjes van
Jules de Corte en uit „The Outsider"
van Colin Wilson (niet Cola Wilson;
zoals in het boek staat) komt ds.
Van Duinen via de drie onderdelen
Ik. Hij en De Ander tot de uitroep
„De hemel is reeds begonnen!" On
dertussen heeft hij de lezer gecon
fronteerd met de eenzaamheid, met
de ontmoeting van de Ik met de An
der en zijn overtuiging, dat de ge
meenschap tussen „ik" en „de ander"
in de Kerk als lichaam van Christus
tot volledige beleving moet komen.
Of zoals hij schrijft „Zonder Kerk
geen gemeenschap, maar dat
stelt aan de Kerk dan ook de zware
eis van de volle beleving der ge
meenschap. Dat maakt dus de Kerk
tot een door en door praktische aan
gelegenheid, want er is niets zo
praktisch als gemeenschapsbeleving".
Over déze Kerk maakt ds. Van Dui
nen enkele behartenswaardige op
merkingen. Zoals „De Kerk heeft
verzuimd de gemeenschap met
Christus om te zetten in gemeenschap
met God. met de naaste, met onszel-
ven. Hoe vreemd het ook mag klin
ken: de Kerk is eigenlijk in Christus
blijven steken. De Kerk wil christe
lijker zijn dan Christus zelf. Hïi heeft
gezegd: „Ik ben de deur". En de
Kerk heeft van Hem het huis ge
maakt. We zijn bij zijn Kruis, zijn
vergeving, zijn verzoening blijven
staan. We hebben nagelaten ze te ge
bruiken, waarvoor ze gegeven zijn,
nl. om de volle gemeenschap met
God, met onze naaste, met de wereld
en met onszelf te beleven". Ook
moet, aldus ds. Gabe van Duinen, in
de Kerk de volle gemeenschap met de
buiten-ander worden beleefd. Dat is
de wereld en alleó wat daarin is.
Wil de Kerk tot die volledige ge
meenschapsbeleving komen, dan
moet de Kerk inzien, dat de wereld
niet ontvlucht, maar overwonnen
moet worden. „In Hem mag niets
menselijks haar vreemd zijn. In Hem
moet ze cultuur en natuur met harts
tochtelijke levensliefde omarmen".
En verder: „onze zondagen moeten
weer gemeenschapsdagen worden
met. de volledige „ander". We moeten
zon en zee en mensen zien. We moe
ten van mooie muziek en toneel ge
nieten. Onze kerkdienst zelve mag
achter zo'n volledige gemeenschaps
zondag niet als een hinkende knol
aanhobbelen. Onze kerkdien
sten moeten lofliederen worden op de
heerlijkheid van de herwonnen ge
meenschap".
Een boek om 's zaterdags te lezen en
zondag zó een kerkdienst te beleven.
Advertentie
Hoe lang
gaat zo'n
Fasto geiser
wel mee?
's Kijken... er zijn
er heel wat van
vijftien jaar,
die nog lang niet
zijn versleten I
r Uw kinderen
vanaf f 169.50
UW VASTE KEUS:'N FASTO GEISER