De zendingsarts een toverdokter is Ik was een jongeling", het eigen geschrift van David Springlevend Ook bij ons GEMEENSCHAP VAN R.-K. LEKEN IN 1964 CONFERENTIE INTERNATIONALE BIJBELGENOOISCHAPPEN IN ONS LAND Kardinaal Cushing over het „gemengde huwelijk Geestelijk bad „A Dieu eenzaamheid", verfrissend boek van ds. Gabe van Duinen De Zware eis Zaterdag 15 juni 1963 zaterdagnummer SS i"= ^3^= EN DE L&fiSÏKSi SSMMi I Tn Ndoungué, een klein plaatsje in Kameroen (West-Afrika) is al meer dan vijftig jaar een „zendingsstation" gevestigd. Ónder het in onze ogen wat ouderwetse woord zendingssta tion verstaat men een centrum, waar in de regel verscheidene takken van arbeid zijn gecon centreerd. Zo vindt men in Ndöungé een lagere school, een soort van uloschool, een am bachtsschool, een theologische school en een ziekenhuis. Aan het ziekenhnis werken drie Ne derlandse zendingsarbeiders, twee artsen en een vroedvrouw. Sinds zij daar zijn is het aantal patiënten, dat dagelijks op de polikliniek komt, met grote sprongen omhooggegaan. Er zijn dagen waarop zich thans 450 pa tiënten melden. Het is duidelijk dat HEIDFNS LEVFN EN DFNKEN IN KFRK VAN WEST-AFRiKA van een behoorlijk medische ging op deze wijze geen sprake meer kan zjjn. Wat is de oorzaak dat zo veel patiën ten de weg zoeken naar dit afgelegen zendingsziekenhuis De meningen zijn verdeeld. Er zijn er die zeggen: het is de doorwerking van het evan gelie, die maakt, dat de mensen ver trouwen krijgen in de zendingsarts. Er zjjn anderen die redeneren: het is de doorwerking van de westerse be schaving, die maakt dat de mensen hier meer baat verwachten dan bij de heidense toverdokter. Weer anderen menen: de mensen zien de zendings arbeiders als blanke toverdokters, daarom komen ze in zo grote getale. Waarschijnlijk zit in elk van deze antwoorden een kern van waar heid, waarbij we echter het laatste antwoord vooral niet over het hoofd moeten zien Bij dc heidenen, die ko men zal stellig wel de gedachte leven, dat die drie. die wij daarheen zonden, blanke tovenaars zijn. Maar zou dit bij de christenen, die er komen, an ders zijn? Overal in West-Afrika treft het een bezoeker, die hier aandacht aan schenkt, dat de christenen in dit deel van de wereld nog maar zo kort ge leden tot de gemeente ziin toegetre den. Het evangelie is dikwijls nog maar enkele tientallen jaren geleden begonnen als een zuurdesem onder deze mensen te werken. Ze zjjn er nog slechts licht door aangeraakt. Veelzins denken ze nog heidens, ook als ze gedoopt zjjn en de kerkdiensten bezoeken. Daarom zal een man, juist als hij oud is, zich laten opereren aan een breuk, waar hij reeds jaren door wordt ge hinderd. „Want anders heb ik, als ik straks sterf en later weer terugkom op deze wereld, weer last van dat ding". Als de dokter antwoord: „Ja, maar als christenen geloven we toch, dat we na onze dood naar de hemel gaan" dan luidt het antwoord: „ze ker dokter, maar daar blijven we maar een tijdie, dan komen we hier weer terug" Dat betekent dus. dat zo'n man de boodschap van het evan gelie aangaande het eeuwige leven inpast in zijn heidense gedachten- gang van de reïncarnatie, van de eeuwige kringloop van het leven. Men ziet het heidendom ook op een andere wijze springlevend ginds in de kerk. Onlangs schreef professor dr. E. Jansen Schoonhoven, die sinds een jaar aan de theologische school in Ndoungué werkt, dat hij in een gemeente ergens in de rimboe het Heilig Avondmaal had bediend. Er waren 80 avondmaalsgangers, waaronder slechts 12 mannen. Er wa ren natuurlijk wel meer mannen lid van de gemeente, maar zij werden van het avondmaal geweerd, omdat zij zich een tweede vrouw hadden genomen. Voor eer. Afrikaan is dat de meest gewone zaak van de we reld, zo gewoon, dat men het ook overal vindt in de jonge gemeenten. De zendingsarts een toverdokter, het geloof in de reïncarnatie, de polyga mie, er zou nog veel meer te noemen zyn, dat er alles op wijst hoe sterk het heidense denken en leven nog is in de kerk van West-Afrika. Vindt U het vreemd? De vrouw van een zendingsarts in Oost-Nigeria schreef in een brief: „de brieven van Paulus zyn ons hier tot grote troost. Want ook daar is te lezen over hei denen, die christen worden en avond maal vieren en die weer terughallen en gaan naar de tempels der afgoden en die toch door Paulus de heiligen van Corinthe worden genoemd". U denkt toch niet dat het hier in West-Europa in die eerste tijden, na dat onze vaderen uit de dienst van Wodan en Donar en Frela waren uit gegaan. zo heel veel anders is ge weest? Ook zij bleven, al waren zij gedoopt, nog lang in hun denken en leven zeer openlijk Germaanse heide nen Maar zij waren nochtans, om met Paulus te spreken, heiligen, men sen voor wie Christus is gestorven en opgestaan. Zo was het en zo is het ook bij ons. Laten we vooral niet denken dat wjj in ons denken en leven, het Ger maanse heidendom volledig hebben De bisschop van «otterdam, mgr. M. A. Jansen, heeft zyn goedkeu afgelegd. Maar als wij dan nochtans tot de gemeente van Christus mogen behoren, zou dat dan ook niet gelden voor die christenen in West-Afrika, bij wie wij, van hier uit, nog zo duidelijk het Afrikaanse heidendom bespeuren Hier in West-Europa heeft Christus in die eerste tyd Willibrord en Boni- fatius en vele andere zendingsarbei ders gebruikt om het evangelie als een zuurdesem te doen ingaan in de wereld der Germanen. Sedert enkele jaren wordt door Hem in West-Afri ka naast zeer vele anderen, ook een aantal Nederlandse zendïngsmensen daarvoor gebruikt. Wjj menen hier in het zendingscentrum Oegstgeest, dat het voor de Nederlandse Her vormde Kerk een stukje genade en daarom ook voor haar ten zegen is, dat zy by dit werk is ingeschakeld. DS. P. J. MACKAAY 2°mer 19G4 het jaar van het Ne- derlandsch Bijbelgenootschap, dat dan anderhalve eeuw bestaat is in ons land een wereldconferentie van de Verenigde Bijbelgenootschap pen (voorzitter de aartsbisschop van York). De conferentie geschiedt op uitnodiging van het N.B.G. Men zal zich bezinnen op de gemeenschappe lijke taak en trachten de mogelijk heid van samen denken en samen werken te bevorderen. In 1914 was een dergelijke conferentie in ons land. Bovenaan de wenslijst van het bijna 150-jarige N.B.G stond de complete gesproken bijbel voor blinden, die reeds in 1962 tot stand kwam, evenals ring gegeven aan het seculier insti tuut „Servitium Christi" en het daar mee als zodanig erkend. Het teken lost ituut is het eerste in Nederland, dat deze goedkeuring beeft verkre- gen. Het instituut werd in de jaren na de oorlog opgericht als een vereniging van leken inet het doel „Christus te genwoordig te stellen in de wereld" Tot de leden, die haar beroep behou den. behoren onder meer onderwijze ressen, secretaresses, wijkverpleeg sters en sociale werksters. Het insti tuut begon met 3 leden en telt er nu bijna 60, van wie ruim 30 in Neder land, 11 in Duitsland en 15 in Brazi- iië. Richard kardinaal Cushing, r.-k. aartsbisschop van Boston, heeft In „America', een weekblad van de Jezuïeten, gepleit voor intrekking van de beperkende bepalingen van de R.K. Kerk inzake het zogenaamde „gemengde huwelyk" een huwelijk tussen een r.-k. en een niet-katholiek. Het gaat in de eerste plaats om de eis aan de niet-katholieke partner f f plechtig te beloven dat alle kinderen, die uit het huwelijk worden geboren, r.-k. worden gedoopt en opgevoed. Verder om de eis, dat de niet-katho liek zich verbindt om zijn of haar partner geheel vrij te laten in de be leving van zijn r.-k. geloof. Kardinaal Cushing voorspelde, dat net kerkelijke huwelijksrecht als gevolg van het oecumenische concilie zal worden gewijzigd. Maar dan moet het concilie, aldus de kardinaal, trouw blijven aan de pastorale bena dering van de vraagstukken, waarom paus Joannes heeft verzocht. Kardi naal Cushing legde er de nadruk op, dat door intrekking van de beperken- een doelmatig uitleensysteem: drie honderd bandjes per maand worden nu door diverse blindenbibliotheken uitgeleend. Dit staat te lezen in het onlangs verschenen jaarverslag van het N.B.G. Langzaam maar zeker ontwikkelt zich, aldus het verslag, een besef van saamhorigheid in de gemeenschap van de 23 verbonden internationale bijbelgenootschappen. Wat de bijbelvoorziening betreft, geeft het verslag inlichtingen over de bijbelvertaling en bijbelver spreiding in Cameroun in samenwer king met het bijbelgenootschap van Engeland en kerken en zendingsorga nisaties in Cameroun. Het Ameri kaanse bijbelgenootschap zal ingaan de 1964 eveneens participeren. Amerika neemt ook deel vanaf vol gend jaar in de kosten van de bijbel- voorziening in Indonesië. Tot eind 1963 heeft het N.B.G. een import vergunning voor 300.000 bijbels, 300.000 nieuwe testamenten en 1 mil joen bijbelgedeelten. Het N.B.G. krijgt hierbij hulp van tien zustergenoot- schappen. Per 1 januari 1963 is de agentuur op Nieuw-Guinea overge dragen aan het Indonesische bijbelge nootschap. Het N.B.G. gaf steun bij verschillende taaiprojecten van het Indonesische Bijbelgenootschap. In het verslagjaar werden gedrukt 15.277 bijbels. 25.000 nieuwe testa menten en 75.200 andere uitgaven. Voor Indonesië kwam een oplaag van 10.150 nieuwe testamenten in het Kamberaas gereed en er werden bo vendien 30.000 evangeliën gedrukt. Via de rijdende bijbelhuizen werden 31.168 protestantse en 6114 r.-k. uit gaven verkocht. Eenentwintig afde lingen wensten als protestantse ker ken samen met de R.-K. Kerk deze colportage-activiteiten te voeren. Het N.B.G. telt nu 875 afdelingen en bij na 190.000 contribuanten. In de commissie Binnenland van het N.B.G. heeft nu zitting mevrouw J. E. Kakebeeke-Mosselmans, voorzit ster van de provinciale commissie Zeeland. Zy volgde mevrouw S. C. de Casembroot geb. baronesse Van der Feltz op. „En uw jongelingen zullen gezichten zien". (Hand. 2:17). De hierboven genoemde tekst is één van de beloften van Pink steren. Het is speciaal een woord voor de jonge kerk. Wat bete kent 't? Misschien kan de geschiedenis van Jakob te Bethel ons hier helpen. U kunt dit verhaal lezen in Genesis 28:10-22: Jalcobs droom, 't Gaat over een jongeman, die een gezicht ziet, een machtig visioeii, dat richting heeft gegeven aan heel zijn verdere leven. Jakob heeft zijn ouderlijk huis moetenverlaten. Hij staat voor de vraag: wat nu, en: hoe nu verder? Als hij dan na een vermoeiende dagtocht 's avonds zich te slapen legt met zijn hoofd op een steen, voélt hij zich miserabel. Toen droomde hij. Wat? Een angstdroom misschien: zijn broer, die hem met een zwaard in de hand achterna zit f Of anders: een jeugdherinnering, die een glimlach om de lippen tovert? Een was- droom, een fata morgana van succes? Want de menselijke geest kan al die kanten op, rijk en beweeglijk als hij is, grillig en troebel. Misschien heeft Jakob ooit ook wel zulke dromen gedroomd. Maar dit keer dan toch niet. Want de droom van toen kwam niet op uit zijn eigen brein, niet omdat zijn geest zo in de weer was. Neen, het is de Geest van God, die over hem komt. Eigenlijk is het deze Geest, die in hem „droomt". Dit is voor Jakob een geestelijk bad. Als zijn leven al vastgelo pen en dichtgeslagen was, dan nu niet meer. De Geest laat hem heerlijke dingen zien: God staat bovenaan, en er is een ladder, een verbinding van God tot de aarde, ook tot Jakob. En de Geest laat hem horen: ,Jk, die de God ben van uw vader, ben ook uw God. Ik zal U behoeden, overal, waar gij gaat." Wat Jakob hier heeft beleefd, wordt later het grote pinksterge beuren. De Geest laat het ook ons zien en horen: God (de Vader) bovenaan, en toch (in Christusbij ons. HOEK, W. J. VAN MEEUWEN De preekstoel in de hervormde kerk te Waterlandkerkje is uit de zeven tiende eeuw. Oude grafstenen zijn in gemetseld in de muren. Onder Monu mentenzorg vallen onder meer het klokje uit 1713 in de toren op het zadeldak en koperen luchters in het kerkgebouw. De historie wil, dat op deze preekstoelde predikant Stuerbaüt in de zeventiende eeuw zodanig werd gewond, dat hij stierf. (Foto P.Z.C.J' Wassenaarse gereformeerde predikant ds. Gabe van Duinen geniet terecht bekendheid om zijn geschriften en predikaties. Deze voorganger van de Wassenaarse Bloemcampkerk gaat de problemen van mens en evangelie niet uit de weg. Hij staat pal achter zijn over tuiging en weet deze op heldere, rechtstreekse wijze te benaderen. Met een eenvouciige woordkeuze en in een boeiende betoogtrant schroomt hij niet de kerkelijke mens en de niet-kerkelijke 'een spiegel voor te honden en de vinger op wonde plek ken te leggen. Hij doet dit. echter vanuit pen diepgaand geloof en met een verwijzing "naar het Evangelie. Niet meedogenloos, maar met mede gevoel en mede-leven. Maar wel hartstochtelijk. Voor zijn nieuwe boek „A Dieu een zaamheid" (uitgave A. W. Sijthoff, Leiden) koos ds. Van Duinen als thema 1 Joh. 1 vers 7: „Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander" en hij gaf zijn boek als ondertitel mee „Weg waar geen wegen zijn". De gereformeerde predikant wil dus de eenzaamheid benaderen en hier voor de weg wijzen, waar geen ande re wegen meer zijn. Daarbij komt hij tot de conclusie: leven is eenzaam heid zonder gebondenheid, maar de dood is eenzaamheid in gebonden heid. Zoals de schrijver zegt in de aanvang van zijn boèk, wil hij geen weten schappelijke verhandeling over de eenzaamheid geven. „Slechts aarze lend als leek, zou ik willen zeg gen wordt hier over de eenzaam- Het rustieke hervormde kerkgebouw te Waterlandkerkje dateert van 1671/. Het gebouw (foto: exterieurwerd in 1708 door de Fransen in brand gestoken en kort daarna herbouwd. Bij de restauratie van 1958 verkreeg het zijn huidige vorm. Oorspronkelijk stond er een kerk in de wijk „Goedleven" aan de grens van Waterland-Oudeman. Uit vei ligheidsoverwegingen (er waren veel invallen uit België) trokken de hervormden over de waterlinie „Passageule" en bouwden een nieuwe kerk in 1671, De gemeente telt nu ongeveer 200 zielen. (Foto P.Z.C.) /VWVVUVV|/VVVVVVVVVVVVVWWVVWWVVWWWWWWWVWWWWVWVVWWWWWWVWWWWV Mijn grootvader hoor ik het nog zingen op de wijs van psalm 19 en van hem is er nog een kerkboek waarin het gedrukt staat ais laat ste van de gezangen achter de psalmen. Gedu rende de laatste weken hebben we zo hier en daar eens" gevraagd aan vrienden en kennissen of hun dit lied nog bekend was en het is meerdere malen voorgekomen dat er iets in hun ogen op lichtte, omdat ze aan een oude" bekende werden herinnerd, want moeder zong het en grootvader had er wel eens over. We mogen veronderstellen, dat dit gezang ook in onze provincie algemeen bekend is geweest. Trouwens, ook in de uitgave van de psalmen van Petrus Dathenus. die in Zeeland in de Gere formeerde Gemeenten nog werden gezongen, staat het afgedrukt, in oude berijming dan. De laatste en meest bekende berijming luidt dan: Ik was een jongeling, Nog teder en gering Bij broed'ren laag geacht; Men had mij in het veld Ttot herder aangesteld: Daar hield ik steeds de wacht En weidde 't wollig vee. Toen maakt' ik wel te vree Een harp met eigen handen; Ilc greep het snarentuig Zong psalmen; van gejuich Weergalmden onze landen. Wat blijdschap! welk een eer, Dat zelfs de Hemelheer Wou luist'ren naar 't geklank Van mijne harp en stem! Mijn lied behaagde Hem, En 'k zei zijn goedheid dank. Hij had mij 't rijk besteld: Men riep mij uit het veld, Van achter 's vaders schapen: Ik kwam en stond bedeesd. Verlegen en bevreesd: .God werd mijn schild en wapen. Der broed'ren schoon gelaat, Noch kracht kioam hen te baat, Geen moed, geen krijgsbeleid: Gods knecht ging hen voorbij, Maar groett' en zalfde mij, Toen rees mijn dapperheid. Toen voeld' ik ene gloed Van heiige heldenmoed. Ik ging de reus bevechten, Ilc velde hem ter aard; 'lc Versloeg hem met zijn zwaard, Tot eer van 's Heren knechten Waar komt dit lied vandaan? Dit is de vraag waarop prof. dr. B. J Oosterhoff, de oud testamenticus aan de Theologische School van de Chr. Geref. Kerk te Apeldoorn In „De Wekker" van 19 april, welk nummer wij door vriendelij ke bemiddeling ontvingen, een antwoord geeft. Hij vertelt dan dat er boven de berijming van Abraham v. d. Meer (een oudere dan de boven afgedrukte) staat: „Uyt de Griekse Bybels in Nederduytsche dichte gestelt". De oorspronke lijke tekst van dit lied is niet te vinden in He breeuwse bijbels, maar zjj staat wel in de Sep tuaginta, dat is de Griekse vertaling van het Oude Testament, die ontstaan is in Egypte in de 3e ejuw vóór Christus. „Het opschrift dat daar boven het lied gezet is luidde in deze vertaling: Deze psalm is een eigen geschrift op (andere le zing: van) David; staat buiten het getal (nl. van de 150): toen hij alleen tegen Goliath gestreden had". De vertaling die prot. Oosterhoff van deze Griek se tekst geeft, luidt: 1 Klein was ik onder mijn broeders en de jongste in het huis van mijn vader ik weidde de schapen van mijn vader. 2 Mijn handen maakten een instrument, de vingers tokkelden de harp. 3 En wie boodschapt het mijn Heer De Here zelf, Hij moge het horen. 1, Hij zond zijn bode en Hij nam mij van achter de schapen van mijn vader en zalfde mij met zalfolie. 5 Mijn broeders waren schoon en groot, maar de Here had geen wélgevallen in hen. 6 Ik trok uit de Filistijn tégemoet en hij vervloekte mij met zijn afgoden. 7 Maar ik trok zijn zwaard en ik onthoofde hem en nam de smaad weg van de kinderen Israels. Men neeft zich in de wereld van hen, die zich speciaal bezighouden met de juiste tekst van het Oude en Nieuwe Testanient altijd afgevraagd waar dit iied, het eigen geschrift van David, van daan kwam. Prof. Oosterhoff schrijft daarover: „Het is duidelijk dat het lied geïnspireerd is op 1 Sam. 16 en 17, waar we lezen van de zalving van David en zyn strijd met Goliath. Echter gaat de Griekse tekst van het geschrift niet te rug op de Griekse tekst van deze hoofdstuk ken. Zijn kan daarom een zelfstandige bewer king zijn van de Hebreeuwse tekst. Een He breeuws origineel van het eigen geschrift van David was tot dusver onbekend". We nebben nu de laatste Jaren telkens weer gehoord van ontdekkingen van oude hand schriften in de grotten bij de Dode Zee. Deze zijn waarschijnlijk afkomstig van een godsdien stige joodse secte die aldaar een nederzetting heeft gehad en waarvan men de resten wederom heeft teruggevonden. Waarschijnlijk is die ne derzetting in het jaar 70 n. Chr. gedurende de joodse oorlog, toen heel het land één ruïne werd en ook Jerusalem totaal verwoest is, aan het oorlogsgeweld ten offer gevallen. Maar dit is dan niet gebeurd dan nadat zo wordt verondersteld men de kostbare handschriften verborgen had in grotten, die daar in voldoende mate in de na bijheid te vinden zijn en waaruit ze in de laatste tientallen jaren weer tevoorschijn zijn gekomen. Uit een van deze grotten is dan ook voor de dag gekomen een Hebreeuwse tekst van het eigen ge schrift van David. Prof. Oosterhoff geeft nu in „De Wekker" een vertaling van het Hebreeuwse gedicht. Ben Halleluja van David, de zoon van Isaï 1 Geringer was ik dan mijn broeders en kleinerl dan de zonen van mijn vader. En hij stelde mij aan tot schaapherder van zijn vee en heerser over zijn geiten. Mijn handen hebben een instrument gemaakt en mijn vingers een cither. Daarom laat ik eer toebrengen aan de Heer, zo sprak ik in mijn ziel. S De bergen getuigen niet van Hem en de heuvels vermelden Hem niet. De bomen hebben mijn woorden bemind en de schapen mijn daden. If Want wie kan vermelden en wie kan uitspreken en wie kan verhalen de daden des Heren? Alles heeft God gezien, alles heeft Hij gehoord en Hij heeft acht gegeven. 5 Hij zond zijn profeet om mij te zalven, Samuël om mij groot te maken. Mijn broeders gingen uit om hem te ontmoeten, schoon van gestalte en verschijning. 6 Maar hoewel zij groot van postuur waren en prachtig haar bezaten, Toch koos de Here. God hen niet. 7 En Hij liet mij weghalen achter de kudde en zalfde mij met heilige olie en stelde mij aan tot een vorst over Zijn volk, een heerser over hen, die tot Zijn verbond behoren. Wat hier opvalt we volgen prot. Ooster hoff is, dat het opschrift iets anders is, maar vooral dat de strijd met Goliath ge heel en al is weggelaten. Deze psalm wil een Halleluja zijn, een lofzang omdat God het klei ne en geringe verkoren heeft. David zingt hier niet omdat hij Goliath verslagen heeft, maar omdat God aan zijn broers voorbij ging en hem, die geringer en jonger was, genomen heeft. „Door de grote verschillen, die er bestaan tussen de Grieksé en Hebreeuwse lezing van het geschrift, kan de ons bekende Griekse tekst niet de ver taling zijn van de in grot IV gevonden Hebreeuw se tekst. Misschien dat de Griekse tekst terug gaat op een andere Hebreeuwse lezing. Het is niet onmogelijk dat er van het geschrift verschil lende lezingen hebben bestaan en dat de een op de ander heeft ingewerkt." Juist omdat dit lied ook in onze provincie bekend is, lëek het ons dienstig hier iets van dit eigen aardige geschrift te zeggen. Het laat ons zien hoe diep de wortelen van ons geestelijk bezit teruggaan, ook al geldt het in dit geval een apo crief geschrift, dat naar het oordeel van prof. O. in geen geval van David kan zyn. Ten slotte zien we hieruit hoe interessant opgravingen en oude vondsten kunnen zijn. Ze kunnen ineens een licht werpen op iets dat we wel kenden, maar toch niet helemaal hebben verstaan. Er zyn heel wat teksten in de Bijbel die, door hetgeen er by opgravingen voor de dag is gekomen, beter kunnen worden verstaan dan vroeger het geval was, H. heid gesproken". Wel spreekt hQ tót de eenzaamheid. „Misschien zouden we het kunnen noemen: gesprek mét de eenzaamheid. De eenzame con fronteert zich hier met zijn eigen eenzaamheid. Hij staat voor de spie gel en kqkt zichzelf in de dode ogen. En dan maar dat duurt lang en daar ligt een wonder tussen! zegt hij het enige wat er tegen de een zaamheid gezegd kón worden waarvoor ze wijkt: Dieu eenzaam heid!". In zijn gedachtengang, geïllustreerd met vele citaten uit zowel weten schappelijke lectuur als van bijvoor beeld Paul Robeson, liedjes van Jules de Corte en uit „The Outsider" van Colin Wilson (niet Cola Wilson; zoals in het boek staat) komt ds. Van Duinen via de drie onderdelen Ik. Hij en De Ander tot de uitroep „De hemel is reeds begonnen!" On dertussen heeft hij de lezer gecon fronteerd met de eenzaamheid, met de ontmoeting van de Ik met de An der en zijn overtuiging, dat de ge meenschap tussen „ik" en „de ander" in de Kerk als lichaam van Christus tot volledige beleving moet komen. Of zoals hij schrijft „Zonder Kerk geen gemeenschap, maar dat stelt aan de Kerk dan ook de zware eis van de volle beleving der ge meenschap. Dat maakt dus de Kerk tot een door en door praktische aan gelegenheid, want er is niets zo praktisch als gemeenschapsbeleving". Over déze Kerk maakt ds. Van Dui nen enkele behartenswaardige op merkingen. Zoals „De Kerk heeft verzuimd de gemeenschap met Christus om te zetten in gemeenschap met God. met de naaste, met onszel- ven. Hoe vreemd het ook mag klin ken: de Kerk is eigenlijk in Christus blijven steken. De Kerk wil christe lijker zijn dan Christus zelf. Hïi heeft gezegd: „Ik ben de deur". En de Kerk heeft van Hem het huis ge maakt. We zijn bij zijn Kruis, zijn vergeving, zijn verzoening blijven staan. We hebben nagelaten ze te ge bruiken, waarvoor ze gegeven zijn, nl. om de volle gemeenschap met God, met onze naaste, met de wereld en met onszelf te beleven". Ook moet, aldus ds. Gabe van Duinen, in de Kerk de volle gemeenschap met de buiten-ander worden beleefd. Dat is de wereld en alleó wat daarin is. Wil de Kerk tot die volledige ge meenschapsbeleving komen, dan moet de Kerk inzien, dat de wereld niet ontvlucht, maar overwonnen moet worden. „In Hem mag niets menselijks haar vreemd zijn. In Hem moet ze cultuur en natuur met harts tochtelijke levensliefde omarmen". En verder: „onze zondagen moeten weer gemeenschapsdagen worden met. de volledige „ander". We moeten zon en zee en mensen zien. We moe ten van mooie muziek en toneel ge nieten. Onze kerkdienst zelve mag achter zo'n volledige gemeenschaps zondag niet als een hinkende knol aanhobbelen. Onze kerkdien sten moeten lofliederen worden op de heerlijkheid van de herwonnen ge meenschap". Een boek om 's zaterdags te lezen en zondag zó een kerkdienst te beleven. Advertentie Hoe lang gaat zo'n Fasto geiser wel mee? 's Kijken... er zijn er heel wat van vijftien jaar, die nog lang niet zijn versleten I r Uw kinderen vanaf f 169.50 UW VASTE KEUS:'N FASTO GEISER

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 9