A. Roland-Holst 75 jaar
Honderd jaar Couperus
Een
meisje
koos het
carillon
HET PUIKJE VAN
DE POCKETBOOKS
23 MEI 1888-1963
„ONDERHUIDS" EN IN „BALLINGSCHAP"
Door veelzijdigheid voor velen een raadsel
Ria Pieffers:
.Fascinerend
om een eigen
toren te hebben'
zaterdag
nummer
Zaterdag 25 mei 1963
CCHRIJVEN OVER ROLAND
HOLST ter gelegenheid van zijn
75ste verjaardag is moeilijk, hoe
graag we het ook doen. Noteerde hij
niet zelf, ter gelegenheid van een
„kroonjaar"
Leeg en gehuldigd
kwam hij thuis,
vermenigvuldigd
tot een muis.
Steeds eenzamer wordt men; een
zaam zijnde van nature, groot en
haast onbenaderbaar zijnde door een
zo begenadigd dichterschap, echt oud
wordend. Onbereikbaar eigenlijk voor
hulde en dan ook welhaast gedwon
gen tot vlucht: de dichter zal op zijn
jaardag buitenslands vertoeven, zegt
men. En we weten het: „voor een
mens, die vooral uit oude indrukken
winst boekt, is een verblijf in een
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
vreemd land meestal verwarrend,
tenminste gedurende dat verblijf. Hij
verliest zichzelf, en in de onrust van
dat verlies ervaart hij met dankbaar
heid die uren als van de meeste waar
de, waarin hij iets terugvond van
zichzelf zoals hij is, of zoals hij had
willen zijn". Zal zo'n uur, zullen zulke
uren komen op die dag die malgré
tout een mijlpaal is, maar die de roem
hem niet gegund heeft onder het ver
trouwde rieten dak van de Bergense
woning? Hoe zal de dichter zich voe
len als hij er, gehuldigd, weer binnen
treedt? Welk klein, bitter, warm of
spottend kwatrijn zal er in hem op
wellen?
Roland Holst heeft, als dichter, ons leven
begeleid vanaf het moment dat poëzie
iets voor ons ging betekenen, en dat zal
wel gelden voor de meeste mensen van
thans. „Laten wij zacht zijn voor elkander,
kind", of „Vanonder wolken, gij, die ont
stegen zijt, roep ik U na" hebben voor ons
„altijd bestaan" en de eerste bundel ge
dichten die we als schooljongen van ons
zakgeld kochten was „Een winter aan zee".
Dat was in 1937. De bewondering was toen
nog kritiekloos, als we regels of beelden
niet appreciëren konden, zochten we nim
mer te tekortkoming bij de dichter. Wat
overigens een tamelijk begenadigde wijze
van lezen is.
Later is een vrij lange periode gevolgd
waarin Hoists poëzie goeddeels aan ons
voorbijging, en ook dit is, geloven we, me
nigeen zo vergaan. Hier lag het tekort ook
geheel bij ons zelf, want Holst was niet
veranderd. De wereld die hij zich in zijn
kunst gebouwd had, ademde een sfeer die
ons echter persoonlijk soms wat onbehaag
lijk stemde. Nóg schept, om een voorbeeld
te noemen, het woord „druïde" gevoelens
die ons even gereserveerd maken als bv.
„walkyre", terwijl men slechts „maenade"
hoeft te zeggen en er is een contact zonder
voorbehoud, een overstromen in een voor
bestaan en voorwereld waarin we ons ver
want, vertrouwd, thuis gevoelen. Hoe paste
het Helena-Troje-symbool en het toch zo
heerljjke, fata morgana-achtige Holstiaanse
„Elysium" in deze Keltische, noordelijke
geheimzinnige sfeer, en bovenal: hoe was
deze hedendaagse bard, die als hij zich los
zong en lossprak tijdeloos was, in de greep
geraakt van de verontrustende tijden, zodat
hij een boetprofeet en een waarschuwend
orakel kon worden? Hadden de verwante
Shelley en Morris, en, nog sterker, Gorter
en Henriëtte Roland Holst, die hem, zoals
bekend zeer nagestaan hebben, toch een
heel grote invloed op hem uitgeoefend? Of
vonden hier de donkere, verontrustende
trekken in zijn karakter een bezwering?
Waarom was hij niet als Leopold, als Karei
van de Woestijne zijn eenzelvige weg ge
gaan naar de top?
„Eigen Achtergronden" verduidelijkte in
zoverre niet veel: wat een schrijver heeft
bedoeld, hoe vaag ook, is minder belang
rijk; wat de lezer ervaart, hoe beperkt ook,
geeft de doorslag. M.a.w. Helena van Troje
bleef voor ons toch een vreemdelinge tus
sen de megalieten van Stonehenge.
De poëzie die Roland Holst na de tweede
wereldoorlog heeft geschreven, bracht
ons echter weer, en nu voorgoed, in zijn
ban. Grootser en overtuigender, eerlijker
ook, met minder pose, is deze poëzie dan
voorheen, en het vreemde verschijnsel doet
zich voor dat men via deze latere verzen
ook beter in de vroegere doordringt, deze
meer apprecieert zelfs.
Het is een losse mededeling, door niets te
bewijzen namelijk, maar naar onze mening
behoort het late lyriek tot de toppen van
de hedendaagse Europese poëzie. Waarmee
tevens gezegd is, dat Roland Holst een van
onze grootste dichters dezer eeuw is, een
dichter die men inderdaad naast Leopold,
Van de Woestijne en Boutens noemen kan,
allen poëtische demiurgen zonder wier ster
renwereld we zoveel armer zouden zijn.
Het is stellig niet te veel gezegd als we
beweren dat Roland Hoists werk, zijn we
reld, wereldbeeld en -beschouwing de Ne
derlandse lezer en zeker de Nederlandse
dichter en poëzieminnaar heeft verrijkt met
een onvervreemdbaar, belangrijk bezit. Men
zou pas merken hoézeer, indien het door
een of andere wonderlijke ingreep mogelijk
ware, „Roland Holst" ineens uit ons weg
te nemen.
Hij is nu 75, en in volle poëtische kracht.
Ter gelegenheid van zijn feest verschenen
er twee boeken. Het ene is een luxe, ge
nummerde en gesigneerde gedichtenbundel
„Onderhuids" waarvan de eerste druk reeds
vóór het verschijnen geheel uitverkocht
was. Een eenvoudiger uitgevoerde, onge
nummerde en niet gesigneerde herdruk is
evenwel reeds verkrijgbaar.
„Onderhuids" is een prachtig verzorgd boek
met elf samenhangende gedichten, in de
loop van ruim veertig jaar geschreven
voor de grote geliefde die zoveel van Hoists
werk beheerst. Links staat de tekst ge
drukt in moderne spelling, rechts in Hoists
handschrift in facsimile, en in oude spel
ling. Dat de dichter zfln bundel met een
ballpoint signeerde is weer een van de
wonderlijke tegenstrijdigheden. (Zo hebben
we ook veel moeite gehad met het Schrij
versprentenboek, aan Holst gewijd. Doet
„stijl" er niet meer toe bij iemand met
zoveel allure en stijl?).
„Onderhuids", de reeks van elf gedichten,
in dit verband samengebracht, is een bij
zonder ontroerend getuigenis van mense
lijke liefde en tekortschieten, van hunke
ring, en onvervuld-vervuld zijn. Men hui
vert als lezer, schromend bij. een haast
te intiem contact, en men vraagt zich af
hoe de dichter deze verzen voorlezen kan,
zoals hij volgende week in Utrecht doen
zal, wanneer zijn stem reeds stokt bij som
mige verzen van Henriëtte Roland Holst
Al bijna ben je niet onzichtbaar meer;
al bijna
ga ik het worden. Als ik voor de spiegel
sta
kijk ik een kamer in; bij een van de
gordijnen
lijkt al iets gaande, dat ik afwacht,
mij vaag herinnerIn die kamer nam
geen ander
meer intrek in de levensjaren na je dood.
Het wachten bleef daar op het uur, niet
van een wonder,
maar van je weerkeer naar een deur die
ik nooit sloot.
Het andere boekje is een zeer uitgebreide
herdruk van „In Ballingschap", een
keuze uit eigen werk. Dit boekje bevat in
bijna 300 blz. een werkelijk zeer ruime
keuze uit Hoists poëzie en proza, al mist
iedereen uiteraard verzen of stukken proza
waar hij zyn hart aan heeft verpand. Er
is dan gelukkig ook geen sprake van dat
„In Ballingschap" als essence het volledige
werk zou kunnen vervangen. Hoists proza
draagt hetzelfde voorname stempel als zijn
poëzie. Hü voert de lezer onmiddellijk naar
een hoogvlakte van geestelijk leven en blijft
zo helder als een kristal.
Dan zal ten slotte ook de nieuwe aflevering
van het tijdschrift „Maatstaf" nog aan
Hoists verjaardag gewijd zijn, en o.a. bij
dragen bevatten van prof. Swan, een studie
genoot van Holst uit Oxford, en van Jan
Engelman, Simon Carmlggelt en Bert Voe
ten.
A. Roland Holst: Onderhuids, Bert Bakker
Daamen N.V. Den Haag. A. Roland Holst:
In Ballingschap, Ooievaar 168/169, derde
vermeerderde druk, zelfde uitgeverij.
F\e officiële herdenking van grote,
klassiek geachte schrijvers is
meestal een hachelijke aangelegen
heid. Er schuilt dikwijls iets opzette
lijks in, een element van opgeschroef
de waardering. Men haalt de meestal
vrijwel vergeten boeken van de te
herdenken schrijver uit de kast,
blaast het stof eraf, bladert, het vol
gens de schoolboekjes meest bekende
boek door en schrijft of spreekt er
enkele waarderende gemeenplaatsen
over. Daarna wordt het boek in de
kast teruggezet tot de volgende her
denking. Tegenover deze bezwaren
staat, dat elke gelegenheid moet wor
den aangegrepen om een belangrijk
schrijver nog eens nadrukkelijk on
der de aandacht van het publiek te
brengen.
Louis Couperus, van wie wij dit jaar
herdenken dat hij in 1863 geboren
werd, is de enige schrijver van de
Beweging van Tachtig, die nog gele
zen wordt. De enige ook, die van
internationaal formaat is en die ge
steld kan worden naast schrijvers
van wereldformaat als De Balzac,
Flaubert, Tsjechow, Schnitzler.
Het is niet in de eerste plaats de knappe
psychologische romancier die ons de
Haags-Indische wereld van het fin-de-
siècle voor ogen roept, die maakt dat wij
zijn werk nu nog lezen, al geloof ik wel dat
een groot deel van de belangstelling voor
Couperus in deze dagen wordt gewekt door
het heimwee naar het fin-de-siècle, dat wij
op vele manieren tot uiting zien komen o.a.
in boekjes „Herinneringen uit de oude tijd",
fotoboeken over Amsterdam en andere ste
den in oude dagen, een nostalgie naar de
rust van wat een afgerond wereldbeeld
scheen.
Ook niet alleen de schrijver van de Korte
Arabesken, die briljante journalistieke
schetsen. Noch de schepper van antieke
verhalen en romans, sprookjes, fantasieën
en reisbeschrijvingen.
Dit alles en nog meer zijn slechts facetten
van de grote schrijver en boeiende persoon
lijkheid, die achter al deze verschijnings
vormen staat. Couperus bezat in hoge mate
de gave van de metamorfose. Hij zelf zei
dat hjj schreef met zes verschillende pen
nen, de psychologische, de fantastische, de
historische, de journalistieke en nog andere
pennen. Het is nooit één van zjjn metamor
foses die ons boeit, nooit slechts één facet
van zjjn veelzijdig talent dat hem tot een
groot schrijver maakt. Het is de mens die
achter deze veelzijdigheid staat, die ons nu
fascineert. Juist die veelzijdigheid van
Couperus heeft velen voor een raadsel ge
steld, zoals ook zijn uiterlijke levensstijl dit
deed. Poserend als flaneur, lui en verveeld,
die niets anders om handen had dan te
wandelen door de Haagse lanen, heeft hij
in werkelijkheid een enorm oeuvre achter
gelaten, dat slechts met een grote werk
kracht tot stand gebracht kon worden. Al
leen al de voorstudies voor zijn historische
romans vereisten een diepgaande concen
tratie en veel tyd.
De naam Louis Couperus roept een we
reld op van pluche, paardentrams,
gaslicht en vigilantes, van kwijnende gra
tie en een lichtelijk decadente samenleving.
Een wereld van speelse koketterie en lo
me behaaglijkheid en dat alles tegen een
achtergrond van de harde werkelijkheid,
van sociale kentering die als een dreigend
noodlot de grondtoon aangeeft. En is het
niet ook juist dat dreigende noodlot dat
door alle verfijnde uiterlijke schijn heen-
straalt, dat zo kenmerkend is voor het
werk van Couperus? Zouden wij, die zelf
leven op een breuk van de tijd, ons niet
verwant kunnen voelen aan het verborgen
thema van zijn oeuvre, de levensonvoldaan
heid die zijn figuren als van binnen uit
sloopt
Afkomstig uit een aristocratisch milieu van
Haags-Indische hoge ambtenaren, waar
goede manieren en onderlinge verhoudin
gen bijna protocolair geregeld zijn, opge
groeid ten dele in het aristocratische Den
Haag met die typisch-lauwe melancholieke
sfeer van de tweede helft der negentiende
eeuw en ten dele in het milieu van de hoge
ambtenaren in Indië met alle grandeur en
vanzelfsprekende bevoorrechting die daar
bij paste, droeg hij in zijn uiterlijk en le
vensstijl alle kenmerken mee van zijn klas
se. Hij heeft echter van deze wereld van
zijn jeugd vrij spoedig innerlijk afstand
genomen en haar beschreven in de Boe
ken der Kleine Zielen met de meedogen
loze maar fijne ironie, die hem kenmerkte
en die ook in zijn zelfbespiegelingen door
klinkt.
Dit afstand nemen van zijn jeugdomgeving
was bij hem zo volkomen en volwassen
doorleefd, dat hij geen haat en woede te
gen dit milieu uitschreef maar zelfs mee
kon leven met alle Haagse kleinigheden en
gevoeligheidjes, zij het steeds met afstand,
wijs en ironisch: een volkomen overwin
ning. Nee, het was alleen de uiterlijke
levensstijl van de Haagse wereld die hij
overnam; die houding van Haagse dandy
was slechts een pose, een masker waar
achter hij zijn kwetsbaarheid en overgevoe
ligheid verborg.
Er zijn maar weinigen, die achter deze
schijn de diepe levensonvoldaanheid
konden peilen die in vrijwel al zijn boeken
tot uiting komt. Het is die levensonvol
daanheid, die wij bij veel figuren in zijn
werk terugvinden. Soms wordt zij passief
ondergaan zoals door Eline, soms door
een overmate van activiteit bestreden om
ten slotte toch de overhand te krijgen zo
als bij Alexander de Grote in de roman
„Iskander". Deze levensonvoldaanheid pro
jecteert zich naar buiten en verdicht zich
als het ware in een noodlotsfiguur, zoals
Vincent Vere, die de boze geest werd van
Eline, zoals Bertie de boze geest van Frank
is in Noodlot en zoals Bagoas in Iskander
het noodlotsymbool is geworden voor Alex
ander.
Als weinig schrijvers zag Couperus in de
afgronden van de menselijke ziel, voelde hij
wat er leeft onder de oppervlakte van het
bestaan en hij voelde dat als een ontze
nuwde kracht, een Stille Kracht, de ti
tel van een van zijn boeken, die als ver
zameltitel boven al Couperus werken zou
kunnen staan. Het is het „leitmotiv" van
zijn oeuvre.
Alles wat irrationeel en emotioneel slui
mert in de nachtzijde van de ziel zoekt
een uitweg en ondermijnt de nuchtere dag
mens. Deze levensonvoldaanheid veroor
zaakt ook vaak een drang naar het abso
lute die dikwijls tot absolute onmatigheid
leidt.
De koele mannelijke verstandswereld die
constructief is, wordt bedreigd. Maar de
stuwende donkere kracht, die de opbou
wende dagwereld (met zijn gevaar voor
verstarring) ondermijnt, leidt uiteindelijk
tot ondergang, en zelfvernietiging. Coupe
rus bezat de neiging en de behoefte om het
leven tot op de bodem te proeven en te
ondergaan, maar hij wist ook dat het slui
merende noodlot onverbiddelijk en meesle
pend los zou breken uit die doos van Pan
dora, die chaotische wereld, die uit de oer
bron van het bestaan opduikt.
Dit uit diepste levensonvoldaanheid tra
gische zielsconflict van Couperus komt het
sterkst uit in de „Berg van Licht", waar
die ontbindende irrationele en emotionele
zielskrachten de jonge hoofdpersoon in
liefdeloosheid en vereenzaming doen on
dergaan.
Naast dit donkere noodlotsmotief, dit uit
de mens zelf voortkomende maar zich
als iets van buitenaf voordoende noodlot,
is er nog een ander element uit Couperus'
werk, waarop ik zou willen wijzen. Het
is het in vele werken o.a. in de „Berg van
Licht" voorkomende motief van het terug
willen keren van de menselijke ziel naar
het onstoffelijke licht, een zich los willen
maken van het materiële om op te gaan
in lichaamloze mystieke eenheid, in het
licht van de unio mystica. Het is tussen
deze twee polen, in de diepte naar de chao
tische oerwereld van ons onbewuste en naar
boven toe net streven naar de bevrijding
van het licht, dat het innerlijk leven van
Couperus zich afspeelde en waardoor hij
aan zijn romanfiguren, al zijn dat zelfs
maar gewone Haagse dames en heren, een
innerlijke spankracht en tragiek meegeeft
die hen bijna verwant doet zijn aan de hel
den van Euripides.
Deze levensvisie van Couperus, die in alle
verschillende genres tot in de kleinste schet
sen doorstraalt, samen met de voorname
distantie, die hij van zijn onderwerp weet
te nemen, maken hem tot de diepbewogen
schrijver die waarschijnlijk ons méér nog
dan zijn tijdgenoten aanspreekt.
Het ontroerde mij altijd, wanneer ik op
straat een carillon hoorde. Maar ik
heb er vroeger nooit aan gedacht, dat ik
nog eens' zelf achter het klavier van het
klokkenspel zou kunnen gaan zitten..." Al
dus de 28-jarige Ria Pieffers uit Oldenzaal,
leerlinge van het Amsterdams conservato
rium (het volgend jaar hoopt zij haar eind
examen in het vak orgel te doen), die thans
op zoek is naar een „eigen toren", waar ze
als vaste beiaardierster de zilverklanken
over de daken kan laten druppelen...
„Ja, hoe kom je tot een dergelijke roeping?
Op het conservatorium vindt men het cu
rieus... er is geen enkel ander meisje in het
vak orgel, dat ook deze kant erbij gekozen
heeft. Maar ik was op een keer in Amers
foort, waar de beiaardierschool van Leen 't
Hart gevestigd is. Ik ging dus naar zijn
vierkante Dieventoren in de Muurhuizen en
vroeg daar, of ook een jonge vrouw het
métier zou kunnen uitoefenen? Want ik
had altijd gehoord en dat is ook wel zo
dat het bespelen van een carillonklavier
nogal zwaar is; je moet ten slotte de kle
pels door middel van handkracht tegen de
klokken laten slaan...
Leen Jt Hart vond, dat ik het best zou kun
nen proberen. Vorig jaar heb ik na 2%
jaar studie eindexamen bij hem gedaan,
maar ik ben nog niet tevreden... ik studeer
nog wat verdei om mijn repertoire uit te
breiden. Ik ben daar in Amersfoort het eni
ge meisje in een milieu van ongeveer 20
mannelijke leerlingen, maar iedereen is er
reeds aan gewend..."
Ria Pieffers, die in de Hunzestraat in Am
sterdam een kamer heeft welks inrich
ting even eenvoudig is als haar hele ver
schijning beschikt over een sleutel van de
Munttoren, die als een wachter in het hart
van de stad staat. Daar mag ze regelmatig
trainen, maar hoewel ze reeds vele caril
lons in ons land als „gaste'' liet zingen
zoals b.v. in Rotterdam, Hilversum, Utrecht
en Den Bosch stijgen de door haar aan
geslagen akkoorden niet boven het drukke
stadsgewoel uit.
Licht getingel
Want ze zit immers slechts aan het
oefenklavier, dat zich wel binnen het
karakteristieke geraas van houtwerk en
stalen draden laat horen en ook dezelfde
spierinspanning vraagt, maar dat de aan
geslagen tonen door middel van kleine ha
mers op metalen plaatjes laat vallen, waar
door slechts een licht getingel ontstaat.
Ze kan dus duidelijk voor zichzelf horen,
wat ze speelt en hoe het klinkt, maar naar
buiten dringt er niets door.
„Ik houd erg veel van kerken... en in het
bijzonder van toreninterieurs", aldus Ria,
die eraan toevoegt: „Ik vind de klank der
klokken zoiets moois. Maar ieder beiaard
klinkt en reageert weer anders... je moet
maar afwachten, hoe het hier of daar
klinkt... en belangrijk is daarbij ook de
nuancering van je aanslag... dat kun je
alleen in de praktijk bepalen en op een
oefenklavier nooit te pakken krijgen..."
Sedert Gouda al jaar en dag een vaste
vrouwelijke beiaardierster heeft, is de weg
voor Ria die de jongste afgestudeerde
klokkeniste van ons land is al min of
meer geëffend.
„Ik weet nu zeker, dat de vrouwelijke spie
ren niet te zwak zijn voor dit werk. Na
tuurlijk ben je na een uur spelen wel moe,
maar als je de toren uitloopt, ben je het zo
weer vergeten..."
In elk geval schept de ambitie voor twee
hoofdvakken orgel en carillon een
volledige dagtaak; ook al, omdat de bijvak
ken op het conservatorium de nodige aan
dacht vragen. Het liefste had zij inplaats
van de piano op haar kamer een carillon-
oefenklavier, maar een dergelijk luidruch
tig instrument zou spoedig een kleine bu-
renoorlog kunnen uitlokken...
Eigenlijk heerst er voor de aankomende
beiaardiers slechts in Amersfoort een idea
le toestand. Want daar mogen de gevor
derde leerlingen hun lessen op het caril
lon van de „Lange Jan" laten horen. En
hoewel sommige omwonenden, die het door
lopende concert (dat verschillende hoogte
punten van bekwaamheid kent) van 10 tot
6 uur moeten aanhoren, het wel eens van
het goede teveel vinden, kan slechts op de
ze wijze de gewenste bekwaamheid ver
kregen worden...
„Natuurlijk kun je van een baan als bei
aardierster niet leven. Daarom hoop ik, dat
ik naast de vaste speeluren op de eigen
toren tevens in de betrokken gemeente als
organiste kan werden... als ik er dan nog
wat lessen bijgeef, kom ik er wel..."
En glimlachend (met een blijde twinkeling
in de ogen): „Het lijkt mij fascinerend, er
gens in Nederland een eigen toren te heb
ben..."
Ook trommel steken
Ria heeft ook het hoort immers bjj het
vak de kunst van het z.g. trommel
steken geleerd; d.w.z. het plaatsen der pen
nen op de speeltrommel, waardoor het ca
rillon automatisch bepaalde melodieën kan
laten horen. Daarnaast beheerst ze voor
het geval, dat ze een toren met een wat mo-
Ria Pieffers... aan het oefenklavier in de
Amsterdamse Munttoren...
derner inrichting onder haar hoede krijgt
ook de techniek om met behulp van een
soort typemachine de gaatjesband te pon
sen, waardoor de klokketoren volgens het
„draaiorgelsysteem" gaat zingenIk zou
best onmiddellijk ergens een functie kun
nen aanvaarden... ik ben met myn orgel
studie in Amsterdam zover, dat ik met
één conservatoriumdag in de week kan
volstaan...
En ik zou graag een mooi klinkend klok
kenspel wil hebben... want ze zijn alle
maal zo verschillend... sommige moeten
ook nodig gerestaureerd worden en zijn in
de loop der jaren onzuiver en wat vals ge
worden! Inmiddels is die kwestie van een
„eigen toren" nog niet zo makkelijk, want
de carillons zjjn in ons land niet zo dik ge
zaaid. En dus hoopt zij maar, dat er er
gens een plaats open valt. Mogelijk schuilt
haar geluk ook in een besluit van een col
lege van vroede vaderen, dat het stadhuis
eindelijk eens een klokkenspel moet hebben"
Tijdens ons gesprek met Ria Pieffers, waar
bij de woorden „liedjesbespeling op de
markt" en „zomeravondbespeling" nog wel
eens naar voren kwamen, vertelde ze ons
ook, dat het orgel reeds vroeg in haar
wensdromen voorkwam. Toen ze na het
gymnasium door allerlei omstandigheden
nog niet aan haar studie kon beginnen
al nam ze dan wel particuliere lessen
verdwaalde ze eerst enige tijd in het kan
toorleven, terwijl ze tijdens buitenlandse
reizen (b.v. in Engeland en Noorwegen)
huishoudelijk en serveerwerk deed.
Altijd publiek
Richard Hughes is de uitzonderlijke
schrijver, die omstreeks 1930 een roman
geschreven heeft, die een wereldsucces
werd: A. High Wind in Jamaica. Zijn twee
de verscheen in 1938: In Hazard. Daarna
liet hij tot 1962 niets meer van zich horen.
In dat jaar verscheen The Fox in the Attic
(herdrukt als Signet) dat als eerste deel be
schouwd moet worden van een romancyclus
The Human Predicament. Hierin geeft de
schrijver in romanvorm de geschiedenis van
zijn tijd. De „Fox" speelt gedeeltelijk in
Engeland, gedeeltelijk in Duitsland en wel
na de eerste wereldoorlog, waarin Engeland
zich van zijn verliezen poogt te herstellen
en Duitsland naar de complete chaos af
glijdt. Het merkwaardige van dit boek is,
dat bijvoorbeeld een man als Hitier niet
wordt weergegeven als een Idstorische fi
guur, maar als een personage in een ro
man, die gefingeerde gesprekken voert.
Sommigen hebben deze roman reeds een
„Meesterwerk" en „klassiek" genoemd. Dat
lijkt mij nog wat voorbarig, maar een
knap boek is het zeker.
Het begin van de opstand van de negers in
Amerika tegen de rassendiscriminatie is
vreemd genoeg terug te voeren tot de ek
sterogen van mevrouw Rosa Parks uit
Montgomery, Alabama. Ze was moe, ze
had een drukke werkdag achter de rug en
haar voeten plaagden haar, zodat ze erg
blij was met haar zitplaatsje in de bus.
Dat wil zeggen in het voor negers gereser
veerde gedeelte. Toen de bus evenwel vol
blanken liep, beval de chauffeur haar op
te staan. Ze weigerde en werd even later
gearresteerd. Dat is het begin geweest van
het georganiseerde verzet: een boycot van
de bussen. Hoe dat verzet georganiseerd
wordt en door welke instanties, wie dr.
Martin Luther King is, hoe het met die
zwarte Moslems zit, en de gehele achter
grond van de strijd, is beschreven in het ac
tuele werk The Negro Revolt van Louis
E. Lomax (Signet).
Rex Warner is een Engelsman, die zelf
enkele romans geschreven heeft, maar
de laatste tijd bekendheid gekregen heeft
door zijn voortreffelijke vertalingen van on
der andere Griekse klassieken. Als Mentor-
Omega Book verscheen nu z(jn geheel
nieuwe vertaling van The Confessions van
St. Augustunis. De „Bekentenissen" van
Augustinus heeft men de eerste christelij
ke autobiografie genoemd; het werd om
streeks 400 n. C. geschreven. Hoewel wij ons
tegenwoordig van een „autobiografie" iets
anders voorstellen, is het een feit dat de
Confessiones als een der belangrijkste wer
ken van de vroege christenheid beschouwd
en de eeuwen door in velerlei vertalingen
en uitgaven vele lezers gevonden heeft.
Een hoogst opmerkelijk, schokkend boek
is My Self and I (Signet) van Contance A.
Newland. Dit is een pseudoniem en dat is
heel begrijpelijk want het is het niets ont
ziende, strikt eerlijke verslag van de erva
ringen van een ongelukkige, gestoorde
siaster voor het carillon geworden,
want je kunt met dit instrument zoveel
doen. Het schept de mogelijkheid meteen
concerten te geven cn je hebt altijd pu
bliek... dat kun je van een orgelconcert
niet steeds zeggen... Nee, ik zou niet graag
als pianiste op een podium willen zitten...
achter zo'n beiaardklavier ben je zo heerlijk
alleen en kijkt niemand je op de vingers..."
Stellig heeft ze ook interesse hoe zou
het anders kunnen? om later nog eens
te trouwen, maar ze wil de beiaard en het
orgel liever niet loslaten.
„Het mooiste zou zijn maar ik denk
haast nooit over dit probleem na wan
neer je beide in hetzelfde vak zou zitten..."
Jaap Stigter
vrouw, die onder medische leiding een kuur
gedaan heeft met het nieuwe wondermid
del van de psychiatrie LSD-25. Dat is dl
afkorting voor lysergic acid diethylamide:
een middel dat in staat is hallucinaties bl
de patiënt op te roepen en dat meer spe
ciaal „mmdloosening" wordt genoemd. Hel
middel schijnt allerlei verborgenheden uil
het onderbewustzijn los te woelen en hel
wordt gebruikt in gevallen, waarin de or
thodoxe, Freudiaanse psycho-analayse oit
welke redenen dan ook niets kan uitrichten
Hoe dat alles in zijn werk gaat en welkt
verschrikkingen zich achter ons borstbeet
kunnen verbergen heeft mevrouw Newlani
met zorg opgetekend. Het boek is voorziet
van een inleiding van de LSD-specialist dr
R. A. Sandison en van een reeds vrij om
vangrijke bibliografie.
Ten slotte twee ontspanningsboeken. Da
vid Goodis, Shoot the Piano Player
(Black Cat Book) is een uitstekend ge
schreven verhaal over een pianist in e«
bar in Philadelphia, een vredige man, dli
met rust gelaten wil worden. Geleidellj)
aan wordt het duidelijk wie hij is, of 11e
ver wie hij was en dan wordt hij tege
zijn zin in dingen betrokken, die onlof
makelijk met zijn verleden verbonden zijl
Er wordt fors in gevochten, er wordt fon
in bemind, een avonturenboek dat evs
buiten net gewone genre valt en waarvar
ook een blijkbaar bijzondere film gemaak
is. Signet herdrukte het zoveelste avo&
tuur van James Bond, The Spy Who Lover
Me van lan Fleming. Het lijkt er eerst 0)
of Fleming met een „gewone" roman be
zig is de liefdesavonturen en teleurstel
lingen van een Canadees meisje. Ze kom'
in Amerika in opdracht van de eigenaar cc:
soort „motel" sluiten als het seizoen te:
einde is. Ze krijgt in haar eenzaamheid be
zoek van twee gangsters, die niet vee
goeds met haar voor hebben. Net als K
iets van hun plannen gaan uitvoeren ver
schijnt James Bond als reddende engel. Ee:
wel spannend geheel, al behoort het niet
tot zijn beste.
Jacques den Haan