A. Roland-Holst 75 jaar Honderd jaar Couperus Een meisje koos het carillon HET PUIKJE VAN DE POCKETBOOKS 23 MEI 1888-1963 „ONDERHUIDS" EN IN „BALLINGSCHAP" Door veelzijdigheid voor velen een raadsel Ria Pieffers: .Fascinerend om een eigen toren te hebben' zaterdag nummer Zaterdag 25 mei 1963 CCHRIJVEN OVER ROLAND HOLST ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag is moeilijk, hoe graag we het ook doen. Noteerde hij niet zelf, ter gelegenheid van een „kroonjaar" Leeg en gehuldigd kwam hij thuis, vermenigvuldigd tot een muis. Steeds eenzamer wordt men; een zaam zijnde van nature, groot en haast onbenaderbaar zijnde door een zo begenadigd dichterschap, echt oud wordend. Onbereikbaar eigenlijk voor hulde en dan ook welhaast gedwon gen tot vlucht: de dichter zal op zijn jaardag buitenslands vertoeven, zegt men. En we weten het: „voor een mens, die vooral uit oude indrukken winst boekt, is een verblijf in een Letterkundige kroniek door HANS WARREN vreemd land meestal verwarrend, tenminste gedurende dat verblijf. Hij verliest zichzelf, en in de onrust van dat verlies ervaart hij met dankbaar heid die uren als van de meeste waar de, waarin hij iets terugvond van zichzelf zoals hij is, of zoals hij had willen zijn". Zal zo'n uur, zullen zulke uren komen op die dag die malgré tout een mijlpaal is, maar die de roem hem niet gegund heeft onder het ver trouwde rieten dak van de Bergense woning? Hoe zal de dichter zich voe len als hij er, gehuldigd, weer binnen treedt? Welk klein, bitter, warm of spottend kwatrijn zal er in hem op wellen? Roland Holst heeft, als dichter, ons leven begeleid vanaf het moment dat poëzie iets voor ons ging betekenen, en dat zal wel gelden voor de meeste mensen van thans. „Laten wij zacht zijn voor elkander, kind", of „Vanonder wolken, gij, die ont stegen zijt, roep ik U na" hebben voor ons „altijd bestaan" en de eerste bundel ge dichten die we als schooljongen van ons zakgeld kochten was „Een winter aan zee". Dat was in 1937. De bewondering was toen nog kritiekloos, als we regels of beelden niet appreciëren konden, zochten we nim mer te tekortkoming bij de dichter. Wat overigens een tamelijk begenadigde wijze van lezen is. Later is een vrij lange periode gevolgd waarin Hoists poëzie goeddeels aan ons voorbijging, en ook dit is, geloven we, me nigeen zo vergaan. Hier lag het tekort ook geheel bij ons zelf, want Holst was niet veranderd. De wereld die hij zich in zijn kunst gebouwd had, ademde een sfeer die ons echter persoonlijk soms wat onbehaag lijk stemde. Nóg schept, om een voorbeeld te noemen, het woord „druïde" gevoelens die ons even gereserveerd maken als bv. „walkyre", terwijl men slechts „maenade" hoeft te zeggen en er is een contact zonder voorbehoud, een overstromen in een voor bestaan en voorwereld waarin we ons ver want, vertrouwd, thuis gevoelen. Hoe paste het Helena-Troje-symbool en het toch zo heerljjke, fata morgana-achtige Holstiaanse „Elysium" in deze Keltische, noordelijke geheimzinnige sfeer, en bovenal: hoe was deze hedendaagse bard, die als hij zich los zong en lossprak tijdeloos was, in de greep geraakt van de verontrustende tijden, zodat hij een boetprofeet en een waarschuwend orakel kon worden? Hadden de verwante Shelley en Morris, en, nog sterker, Gorter en Henriëtte Roland Holst, die hem, zoals bekend zeer nagestaan hebben, toch een heel grote invloed op hem uitgeoefend? Of vonden hier de donkere, verontrustende trekken in zijn karakter een bezwering? Waarom was hij niet als Leopold, als Karei van de Woestijne zijn eenzelvige weg ge gaan naar de top? „Eigen Achtergronden" verduidelijkte in zoverre niet veel: wat een schrijver heeft bedoeld, hoe vaag ook, is minder belang rijk; wat de lezer ervaart, hoe beperkt ook, geeft de doorslag. M.a.w. Helena van Troje bleef voor ons toch een vreemdelinge tus sen de megalieten van Stonehenge. De poëzie die Roland Holst na de tweede wereldoorlog heeft geschreven, bracht ons echter weer, en nu voorgoed, in zijn ban. Grootser en overtuigender, eerlijker ook, met minder pose, is deze poëzie dan voorheen, en het vreemde verschijnsel doet zich voor dat men via deze latere verzen ook beter in de vroegere doordringt, deze meer apprecieert zelfs. Het is een losse mededeling, door niets te bewijzen namelijk, maar naar onze mening behoort het late lyriek tot de toppen van de hedendaagse Europese poëzie. Waarmee tevens gezegd is, dat Roland Holst een van onze grootste dichters dezer eeuw is, een dichter die men inderdaad naast Leopold, Van de Woestijne en Boutens noemen kan, allen poëtische demiurgen zonder wier ster renwereld we zoveel armer zouden zijn. Het is stellig niet te veel gezegd als we beweren dat Roland Hoists werk, zijn we reld, wereldbeeld en -beschouwing de Ne derlandse lezer en zeker de Nederlandse dichter en poëzieminnaar heeft verrijkt met een onvervreemdbaar, belangrijk bezit. Men zou pas merken hoézeer, indien het door een of andere wonderlijke ingreep mogelijk ware, „Roland Holst" ineens uit ons weg te nemen. Hij is nu 75, en in volle poëtische kracht. Ter gelegenheid van zijn feest verschenen er twee boeken. Het ene is een luxe, ge nummerde en gesigneerde gedichtenbundel „Onderhuids" waarvan de eerste druk reeds vóór het verschijnen geheel uitverkocht was. Een eenvoudiger uitgevoerde, onge nummerde en niet gesigneerde herdruk is evenwel reeds verkrijgbaar. „Onderhuids" is een prachtig verzorgd boek met elf samenhangende gedichten, in de loop van ruim veertig jaar geschreven voor de grote geliefde die zoveel van Hoists werk beheerst. Links staat de tekst ge drukt in moderne spelling, rechts in Hoists handschrift in facsimile, en in oude spel ling. Dat de dichter zfln bundel met een ballpoint signeerde is weer een van de wonderlijke tegenstrijdigheden. (Zo hebben we ook veel moeite gehad met het Schrij versprentenboek, aan Holst gewijd. Doet „stijl" er niet meer toe bij iemand met zoveel allure en stijl?). „Onderhuids", de reeks van elf gedichten, in dit verband samengebracht, is een bij zonder ontroerend getuigenis van mense lijke liefde en tekortschieten, van hunke ring, en onvervuld-vervuld zijn. Men hui vert als lezer, schromend bij. een haast te intiem contact, en men vraagt zich af hoe de dichter deze verzen voorlezen kan, zoals hij volgende week in Utrecht doen zal, wanneer zijn stem reeds stokt bij som mige verzen van Henriëtte Roland Holst Al bijna ben je niet onzichtbaar meer; al bijna ga ik het worden. Als ik voor de spiegel sta kijk ik een kamer in; bij een van de gordijnen lijkt al iets gaande, dat ik afwacht, mij vaag herinnerIn die kamer nam geen ander meer intrek in de levensjaren na je dood. Het wachten bleef daar op het uur, niet van een wonder, maar van je weerkeer naar een deur die ik nooit sloot. Het andere boekje is een zeer uitgebreide herdruk van „In Ballingschap", een keuze uit eigen werk. Dit boekje bevat in bijna 300 blz. een werkelijk zeer ruime keuze uit Hoists poëzie en proza, al mist iedereen uiteraard verzen of stukken proza waar hij zyn hart aan heeft verpand. Er is dan gelukkig ook geen sprake van dat „In Ballingschap" als essence het volledige werk zou kunnen vervangen. Hoists proza draagt hetzelfde voorname stempel als zijn poëzie. Hü voert de lezer onmiddellijk naar een hoogvlakte van geestelijk leven en blijft zo helder als een kristal. Dan zal ten slotte ook de nieuwe aflevering van het tijdschrift „Maatstaf" nog aan Hoists verjaardag gewijd zijn, en o.a. bij dragen bevatten van prof. Swan, een studie genoot van Holst uit Oxford, en van Jan Engelman, Simon Carmlggelt en Bert Voe ten. A. Roland Holst: Onderhuids, Bert Bakker Daamen N.V. Den Haag. A. Roland Holst: In Ballingschap, Ooievaar 168/169, derde vermeerderde druk, zelfde uitgeverij. F\e officiële herdenking van grote, klassiek geachte schrijvers is meestal een hachelijke aangelegen heid. Er schuilt dikwijls iets opzette lijks in, een element van opgeschroef de waardering. Men haalt de meestal vrijwel vergeten boeken van de te herdenken schrijver uit de kast, blaast het stof eraf, bladert, het vol gens de schoolboekjes meest bekende boek door en schrijft of spreekt er enkele waarderende gemeenplaatsen over. Daarna wordt het boek in de kast teruggezet tot de volgende her denking. Tegenover deze bezwaren staat, dat elke gelegenheid moet wor den aangegrepen om een belangrijk schrijver nog eens nadrukkelijk on der de aandacht van het publiek te brengen. Louis Couperus, van wie wij dit jaar herdenken dat hij in 1863 geboren werd, is de enige schrijver van de Beweging van Tachtig, die nog gele zen wordt. De enige ook, die van internationaal formaat is en die ge steld kan worden naast schrijvers van wereldformaat als De Balzac, Flaubert, Tsjechow, Schnitzler. Het is niet in de eerste plaats de knappe psychologische romancier die ons de Haags-Indische wereld van het fin-de- siècle voor ogen roept, die maakt dat wij zijn werk nu nog lezen, al geloof ik wel dat een groot deel van de belangstelling voor Couperus in deze dagen wordt gewekt door het heimwee naar het fin-de-siècle, dat wij op vele manieren tot uiting zien komen o.a. in boekjes „Herinneringen uit de oude tijd", fotoboeken over Amsterdam en andere ste den in oude dagen, een nostalgie naar de rust van wat een afgerond wereldbeeld scheen. Ook niet alleen de schrijver van de Korte Arabesken, die briljante journalistieke schetsen. Noch de schepper van antieke verhalen en romans, sprookjes, fantasieën en reisbeschrijvingen. Dit alles en nog meer zijn slechts facetten van de grote schrijver en boeiende persoon lijkheid, die achter al deze verschijnings vormen staat. Couperus bezat in hoge mate de gave van de metamorfose. Hij zelf zei dat hjj schreef met zes verschillende pen nen, de psychologische, de fantastische, de historische, de journalistieke en nog andere pennen. Het is nooit één van zjjn metamor foses die ons boeit, nooit slechts één facet van zjjn veelzijdig talent dat hem tot een groot schrijver maakt. Het is de mens die achter deze veelzijdigheid staat, die ons nu fascineert. Juist die veelzijdigheid van Couperus heeft velen voor een raadsel ge steld, zoals ook zijn uiterlijke levensstijl dit deed. Poserend als flaneur, lui en verveeld, die niets anders om handen had dan te wandelen door de Haagse lanen, heeft hij in werkelijkheid een enorm oeuvre achter gelaten, dat slechts met een grote werk kracht tot stand gebracht kon worden. Al leen al de voorstudies voor zijn historische romans vereisten een diepgaande concen tratie en veel tyd. De naam Louis Couperus roept een we reld op van pluche, paardentrams, gaslicht en vigilantes, van kwijnende gra tie en een lichtelijk decadente samenleving. Een wereld van speelse koketterie en lo me behaaglijkheid en dat alles tegen een achtergrond van de harde werkelijkheid, van sociale kentering die als een dreigend noodlot de grondtoon aangeeft. En is het niet ook juist dat dreigende noodlot dat door alle verfijnde uiterlijke schijn heen- straalt, dat zo kenmerkend is voor het werk van Couperus? Zouden wij, die zelf leven op een breuk van de tijd, ons niet verwant kunnen voelen aan het verborgen thema van zijn oeuvre, de levensonvoldaan heid die zijn figuren als van binnen uit sloopt Afkomstig uit een aristocratisch milieu van Haags-Indische hoge ambtenaren, waar goede manieren en onderlinge verhoudin gen bijna protocolair geregeld zijn, opge groeid ten dele in het aristocratische Den Haag met die typisch-lauwe melancholieke sfeer van de tweede helft der negentiende eeuw en ten dele in het milieu van de hoge ambtenaren in Indië met alle grandeur en vanzelfsprekende bevoorrechting die daar bij paste, droeg hij in zijn uiterlijk en le vensstijl alle kenmerken mee van zijn klas se. Hij heeft echter van deze wereld van zijn jeugd vrij spoedig innerlijk afstand genomen en haar beschreven in de Boe ken der Kleine Zielen met de meedogen loze maar fijne ironie, die hem kenmerkte en die ook in zijn zelfbespiegelingen door klinkt. Dit afstand nemen van zijn jeugdomgeving was bij hem zo volkomen en volwassen doorleefd, dat hij geen haat en woede te gen dit milieu uitschreef maar zelfs mee kon leven met alle Haagse kleinigheden en gevoeligheidjes, zij het steeds met afstand, wijs en ironisch: een volkomen overwin ning. Nee, het was alleen de uiterlijke levensstijl van de Haagse wereld die hij overnam; die houding van Haagse dandy was slechts een pose, een masker waar achter hij zijn kwetsbaarheid en overgevoe ligheid verborg. Er zijn maar weinigen, die achter deze schijn de diepe levensonvoldaanheid konden peilen die in vrijwel al zijn boeken tot uiting komt. Het is die levensonvol daanheid, die wij bij veel figuren in zijn werk terugvinden. Soms wordt zij passief ondergaan zoals door Eline, soms door een overmate van activiteit bestreden om ten slotte toch de overhand te krijgen zo als bij Alexander de Grote in de roman „Iskander". Deze levensonvoldaanheid pro jecteert zich naar buiten en verdicht zich als het ware in een noodlotsfiguur, zoals Vincent Vere, die de boze geest werd van Eline, zoals Bertie de boze geest van Frank is in Noodlot en zoals Bagoas in Iskander het noodlotsymbool is geworden voor Alex ander. Als weinig schrijvers zag Couperus in de afgronden van de menselijke ziel, voelde hij wat er leeft onder de oppervlakte van het bestaan en hij voelde dat als een ontze nuwde kracht, een Stille Kracht, de ti tel van een van zijn boeken, die als ver zameltitel boven al Couperus werken zou kunnen staan. Het is het „leitmotiv" van zijn oeuvre. Alles wat irrationeel en emotioneel slui mert in de nachtzijde van de ziel zoekt een uitweg en ondermijnt de nuchtere dag mens. Deze levensonvoldaanheid veroor zaakt ook vaak een drang naar het abso lute die dikwijls tot absolute onmatigheid leidt. De koele mannelijke verstandswereld die constructief is, wordt bedreigd. Maar de stuwende donkere kracht, die de opbou wende dagwereld (met zijn gevaar voor verstarring) ondermijnt, leidt uiteindelijk tot ondergang, en zelfvernietiging. Coupe rus bezat de neiging en de behoefte om het leven tot op de bodem te proeven en te ondergaan, maar hij wist ook dat het slui merende noodlot onverbiddelijk en meesle pend los zou breken uit die doos van Pan dora, die chaotische wereld, die uit de oer bron van het bestaan opduikt. Dit uit diepste levensonvoldaanheid tra gische zielsconflict van Couperus komt het sterkst uit in de „Berg van Licht", waar die ontbindende irrationele en emotionele zielskrachten de jonge hoofdpersoon in liefdeloosheid en vereenzaming doen on dergaan. Naast dit donkere noodlotsmotief, dit uit de mens zelf voortkomende maar zich als iets van buitenaf voordoende noodlot, is er nog een ander element uit Couperus' werk, waarop ik zou willen wijzen. Het is het in vele werken o.a. in de „Berg van Licht" voorkomende motief van het terug willen keren van de menselijke ziel naar het onstoffelijke licht, een zich los willen maken van het materiële om op te gaan in lichaamloze mystieke eenheid, in het licht van de unio mystica. Het is tussen deze twee polen, in de diepte naar de chao tische oerwereld van ons onbewuste en naar boven toe net streven naar de bevrijding van het licht, dat het innerlijk leven van Couperus zich afspeelde en waardoor hij aan zijn romanfiguren, al zijn dat zelfs maar gewone Haagse dames en heren, een innerlijke spankracht en tragiek meegeeft die hen bijna verwant doet zijn aan de hel den van Euripides. Deze levensvisie van Couperus, die in alle verschillende genres tot in de kleinste schet sen doorstraalt, samen met de voorname distantie, die hij van zijn onderwerp weet te nemen, maken hem tot de diepbewogen schrijver die waarschijnlijk ons méér nog dan zijn tijdgenoten aanspreekt. Het ontroerde mij altijd, wanneer ik op straat een carillon hoorde. Maar ik heb er vroeger nooit aan gedacht, dat ik nog eens' zelf achter het klavier van het klokkenspel zou kunnen gaan zitten..." Al dus de 28-jarige Ria Pieffers uit Oldenzaal, leerlinge van het Amsterdams conservato rium (het volgend jaar hoopt zij haar eind examen in het vak orgel te doen), die thans op zoek is naar een „eigen toren", waar ze als vaste beiaardierster de zilverklanken over de daken kan laten druppelen... „Ja, hoe kom je tot een dergelijke roeping? Op het conservatorium vindt men het cu rieus... er is geen enkel ander meisje in het vak orgel, dat ook deze kant erbij gekozen heeft. Maar ik was op een keer in Amers foort, waar de beiaardierschool van Leen 't Hart gevestigd is. Ik ging dus naar zijn vierkante Dieventoren in de Muurhuizen en vroeg daar, of ook een jonge vrouw het métier zou kunnen uitoefenen? Want ik had altijd gehoord en dat is ook wel zo dat het bespelen van een carillonklavier nogal zwaar is; je moet ten slotte de kle pels door middel van handkracht tegen de klokken laten slaan... Leen Jt Hart vond, dat ik het best zou kun nen proberen. Vorig jaar heb ik na 2% jaar studie eindexamen bij hem gedaan, maar ik ben nog niet tevreden... ik studeer nog wat verdei om mijn repertoire uit te breiden. Ik ben daar in Amersfoort het eni ge meisje in een milieu van ongeveer 20 mannelijke leerlingen, maar iedereen is er reeds aan gewend..." Ria Pieffers, die in de Hunzestraat in Am sterdam een kamer heeft welks inrich ting even eenvoudig is als haar hele ver schijning beschikt over een sleutel van de Munttoren, die als een wachter in het hart van de stad staat. Daar mag ze regelmatig trainen, maar hoewel ze reeds vele caril lons in ons land als „gaste'' liet zingen zoals b.v. in Rotterdam, Hilversum, Utrecht en Den Bosch stijgen de door haar aan geslagen akkoorden niet boven het drukke stadsgewoel uit. Licht getingel Want ze zit immers slechts aan het oefenklavier, dat zich wel binnen het karakteristieke geraas van houtwerk en stalen draden laat horen en ook dezelfde spierinspanning vraagt, maar dat de aan geslagen tonen door middel van kleine ha mers op metalen plaatjes laat vallen, waar door slechts een licht getingel ontstaat. Ze kan dus duidelijk voor zichzelf horen, wat ze speelt en hoe het klinkt, maar naar buiten dringt er niets door. „Ik houd erg veel van kerken... en in het bijzonder van toreninterieurs", aldus Ria, die eraan toevoegt: „Ik vind de klank der klokken zoiets moois. Maar ieder beiaard klinkt en reageert weer anders... je moet maar afwachten, hoe het hier of daar klinkt... en belangrijk is daarbij ook de nuancering van je aanslag... dat kun je alleen in de praktijk bepalen en op een oefenklavier nooit te pakken krijgen..." Sedert Gouda al jaar en dag een vaste vrouwelijke beiaardierster heeft, is de weg voor Ria die de jongste afgestudeerde klokkeniste van ons land is al min of meer geëffend. „Ik weet nu zeker, dat de vrouwelijke spie ren niet te zwak zijn voor dit werk. Na tuurlijk ben je na een uur spelen wel moe, maar als je de toren uitloopt, ben je het zo weer vergeten..." In elk geval schept de ambitie voor twee hoofdvakken orgel en carillon een volledige dagtaak; ook al, omdat de bijvak ken op het conservatorium de nodige aan dacht vragen. Het liefste had zij inplaats van de piano op haar kamer een carillon- oefenklavier, maar een dergelijk luidruch tig instrument zou spoedig een kleine bu- renoorlog kunnen uitlokken... Eigenlijk heerst er voor de aankomende beiaardiers slechts in Amersfoort een idea le toestand. Want daar mogen de gevor derde leerlingen hun lessen op het caril lon van de „Lange Jan" laten horen. En hoewel sommige omwonenden, die het door lopende concert (dat verschillende hoogte punten van bekwaamheid kent) van 10 tot 6 uur moeten aanhoren, het wel eens van het goede teveel vinden, kan slechts op de ze wijze de gewenste bekwaamheid ver kregen worden... „Natuurlijk kun je van een baan als bei aardierster niet leven. Daarom hoop ik, dat ik naast de vaste speeluren op de eigen toren tevens in de betrokken gemeente als organiste kan werden... als ik er dan nog wat lessen bijgeef, kom ik er wel..." En glimlachend (met een blijde twinkeling in de ogen): „Het lijkt mij fascinerend, er gens in Nederland een eigen toren te heb ben..." Ook trommel steken Ria heeft ook het hoort immers bjj het vak de kunst van het z.g. trommel steken geleerd; d.w.z. het plaatsen der pen nen op de speeltrommel, waardoor het ca rillon automatisch bepaalde melodieën kan laten horen. Daarnaast beheerst ze voor het geval, dat ze een toren met een wat mo- Ria Pieffers... aan het oefenklavier in de Amsterdamse Munttoren... derner inrichting onder haar hoede krijgt ook de techniek om met behulp van een soort typemachine de gaatjesband te pon sen, waardoor de klokketoren volgens het „draaiorgelsysteem" gaat zingenIk zou best onmiddellijk ergens een functie kun nen aanvaarden... ik ben met myn orgel studie in Amsterdam zover, dat ik met één conservatoriumdag in de week kan volstaan... En ik zou graag een mooi klinkend klok kenspel wil hebben... want ze zijn alle maal zo verschillend... sommige moeten ook nodig gerestaureerd worden en zijn in de loop der jaren onzuiver en wat vals ge worden! Inmiddels is die kwestie van een „eigen toren" nog niet zo makkelijk, want de carillons zjjn in ons land niet zo dik ge zaaid. En dus hoopt zij maar, dat er er gens een plaats open valt. Mogelijk schuilt haar geluk ook in een besluit van een col lege van vroede vaderen, dat het stadhuis eindelijk eens een klokkenspel moet hebben" Tijdens ons gesprek met Ria Pieffers, waar bij de woorden „liedjesbespeling op de markt" en „zomeravondbespeling" nog wel eens naar voren kwamen, vertelde ze ons ook, dat het orgel reeds vroeg in haar wensdromen voorkwam. Toen ze na het gymnasium door allerlei omstandigheden nog niet aan haar studie kon beginnen al nam ze dan wel particuliere lessen verdwaalde ze eerst enige tijd in het kan toorleven, terwijl ze tijdens buitenlandse reizen (b.v. in Engeland en Noorwegen) huishoudelijk en serveerwerk deed. Altijd publiek Richard Hughes is de uitzonderlijke schrijver, die omstreeks 1930 een roman geschreven heeft, die een wereldsucces werd: A. High Wind in Jamaica. Zijn twee de verscheen in 1938: In Hazard. Daarna liet hij tot 1962 niets meer van zich horen. In dat jaar verscheen The Fox in the Attic (herdrukt als Signet) dat als eerste deel be schouwd moet worden van een romancyclus The Human Predicament. Hierin geeft de schrijver in romanvorm de geschiedenis van zijn tijd. De „Fox" speelt gedeeltelijk in Engeland, gedeeltelijk in Duitsland en wel na de eerste wereldoorlog, waarin Engeland zich van zijn verliezen poogt te herstellen en Duitsland naar de complete chaos af glijdt. Het merkwaardige van dit boek is, dat bijvoorbeeld een man als Hitier niet wordt weergegeven als een Idstorische fi guur, maar als een personage in een ro man, die gefingeerde gesprekken voert. Sommigen hebben deze roman reeds een „Meesterwerk" en „klassiek" genoemd. Dat lijkt mij nog wat voorbarig, maar een knap boek is het zeker. Het begin van de opstand van de negers in Amerika tegen de rassendiscriminatie is vreemd genoeg terug te voeren tot de ek sterogen van mevrouw Rosa Parks uit Montgomery, Alabama. Ze was moe, ze had een drukke werkdag achter de rug en haar voeten plaagden haar, zodat ze erg blij was met haar zitplaatsje in de bus. Dat wil zeggen in het voor negers gereser veerde gedeelte. Toen de bus evenwel vol blanken liep, beval de chauffeur haar op te staan. Ze weigerde en werd even later gearresteerd. Dat is het begin geweest van het georganiseerde verzet: een boycot van de bussen. Hoe dat verzet georganiseerd wordt en door welke instanties, wie dr. Martin Luther King is, hoe het met die zwarte Moslems zit, en de gehele achter grond van de strijd, is beschreven in het ac tuele werk The Negro Revolt van Louis E. Lomax (Signet). Rex Warner is een Engelsman, die zelf enkele romans geschreven heeft, maar de laatste tijd bekendheid gekregen heeft door zijn voortreffelijke vertalingen van on der andere Griekse klassieken. Als Mentor- Omega Book verscheen nu z(jn geheel nieuwe vertaling van The Confessions van St. Augustunis. De „Bekentenissen" van Augustinus heeft men de eerste christelij ke autobiografie genoemd; het werd om streeks 400 n. C. geschreven. Hoewel wij ons tegenwoordig van een „autobiografie" iets anders voorstellen, is het een feit dat de Confessiones als een der belangrijkste wer ken van de vroege christenheid beschouwd en de eeuwen door in velerlei vertalingen en uitgaven vele lezers gevonden heeft. Een hoogst opmerkelijk, schokkend boek is My Self and I (Signet) van Contance A. Newland. Dit is een pseudoniem en dat is heel begrijpelijk want het is het niets ont ziende, strikt eerlijke verslag van de erva ringen van een ongelukkige, gestoorde siaster voor het carillon geworden, want je kunt met dit instrument zoveel doen. Het schept de mogelijkheid meteen concerten te geven cn je hebt altijd pu bliek... dat kun je van een orgelconcert niet steeds zeggen... Nee, ik zou niet graag als pianiste op een podium willen zitten... achter zo'n beiaardklavier ben je zo heerlijk alleen en kijkt niemand je op de vingers..." Stellig heeft ze ook interesse hoe zou het anders kunnen? om later nog eens te trouwen, maar ze wil de beiaard en het orgel liever niet loslaten. „Het mooiste zou zijn maar ik denk haast nooit over dit probleem na wan neer je beide in hetzelfde vak zou zitten..." Jaap Stigter vrouw, die onder medische leiding een kuur gedaan heeft met het nieuwe wondermid del van de psychiatrie LSD-25. Dat is dl afkorting voor lysergic acid diethylamide: een middel dat in staat is hallucinaties bl de patiënt op te roepen en dat meer spe ciaal „mmdloosening" wordt genoemd. Hel middel schijnt allerlei verborgenheden uil het onderbewustzijn los te woelen en hel wordt gebruikt in gevallen, waarin de or thodoxe, Freudiaanse psycho-analayse oit welke redenen dan ook niets kan uitrichten Hoe dat alles in zijn werk gaat en welkt verschrikkingen zich achter ons borstbeet kunnen verbergen heeft mevrouw Newlani met zorg opgetekend. Het boek is voorziet van een inleiding van de LSD-specialist dr R. A. Sandison en van een reeds vrij om vangrijke bibliografie. Ten slotte twee ontspanningsboeken. Da vid Goodis, Shoot the Piano Player (Black Cat Book) is een uitstekend ge schreven verhaal over een pianist in e« bar in Philadelphia, een vredige man, dli met rust gelaten wil worden. Geleidellj) aan wordt het duidelijk wie hij is, of 11e ver wie hij was en dan wordt hij tege zijn zin in dingen betrokken, die onlof makelijk met zijn verleden verbonden zijl Er wordt fors in gevochten, er wordt fon in bemind, een avonturenboek dat evs buiten net gewone genre valt en waarvar ook een blijkbaar bijzondere film gemaak is. Signet herdrukte het zoveelste avo& tuur van James Bond, The Spy Who Lover Me van lan Fleming. Het lijkt er eerst 0) of Fleming met een „gewone" roman be zig is de liefdesavonturen en teleurstel lingen van een Canadees meisje. Ze kom' in Amerika in opdracht van de eigenaar cc: soort „motel" sluiten als het seizoen te: einde is. Ze krijgt in haar eenzaamheid be zoek van twee gangsters, die niet vee goeds met haar voor hebben. Net als K iets van hun plannen gaan uitvoeren ver schijnt James Bond als reddende engel. Ee: wel spannend geheel, al behoort het niet tot zijn beste. Jacques den Haan

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 6