IK LEER KONING TE ZIJN EEN ZAAK VAN ARABIEREN BIJ MIJN STAMMEN IN DE WOESTIJN Vliegen EN HARROW SANDHURST DOOR KONING HOESSEIN VAN JORDANIË Zaterdag 11 mei 1963 zaterdagnummer Tk vind het nog altijd vermakelijk te lezen over de fabuleuze 1 paleizen, waarin wij, Arabische vorsten, onze dagen door brengen. De werkelijkheid is een beetje anders. Niet alleen leef ik op zeer bescheiden voet omdat ik in mijzelf nog altijd de bedouïenen-traditie van soberheid heb, maar bovendien omdat ik niet beschik over enig persoonlijk vermogen. Het paleis waar ik mijn werk doe, is niet van mij maar van de staat en ik woon er ook niet. Dat is dan het Basman-paleis, dat nog door mijn grootvader, koning Abdullah, werd gebouwd. Zelf leefde hij in het Raghadan, dat momenteel niet door de koninklijke familie wordt gebruikt. Mijn vader verblijft in Turkije; mijn moeder woont met de rest van de familie in het Zahran-paleis, dat eigendom is van de familie. Zelf woon ik in een huis van twee verdiepingen in Hummar; in de vallei van de Jordaan hebben we dan nog een villaa'tje voor het winterseizoen. Wan neer ik 's avonds naar huis kom, hoef ik niet bang te zijn voor het protocol. Mijn vrouw en ik maken 's morgens om beurten het ontbijt klaar. \X7anneer ik nu terugzie op die eerste jaren van mijn ko ningsschap, realiseer ik mij dat mijn grootste moeilijkheid ge legen was in het feit dat ik zo moeilijk met mijn volk in con tact kon komen. Omdat ik nog zo jong was hadden mijn advi seurs er een handje van alles voor mij te regelen. Wat ik wil de was precies het tegenoverge stelde. Ik slaagde. Hoe had ik ooit een goed koning kunnen zijn, wanneer ik mijn onderda nen niet had leren kennen? Naar mijn regelmatige bezoeken aan de stammen in de woestijn zag ik steeds met verlangen uit. Wat een verschil tussen hun leven en dat in de hoofdstad! Ik was hun koning, maar tussen hen voelde ik mij geen vreemde. Ik was een van hen, „Hoes sein" zonder meer. Het enige pro tocol bij hen bestond uit de drie principes die iedere bedoeïen in acht neemt eer, moed en gastvrijheid. Wij houden eraan, dat om een achtens waardig man te zijn, men de moed heeft op be brengen zijn eer te ver dedigen. Wij zijn ervan overtuigd, dat de plicht tot gastvrijheid een ijzeren wet is; alles van de gastheer is ook van de gast. Zelfs een vijand krijgt onderdak en eten wanneer hij eenmaal het gebied van een andere stam heeft bereikt. In de woestijn By het bezoek aan myn stammen in de woestyn zit ik aan het hoofd van de tent met de andere gas ten om my heen. Leden van dë stam voeren hun traditionele dansen, uit. Wanneer in lrnn liederen myn naani wordt genoemd, schieten zij bij wyze van saluut hun geweren af in de lucht. Er wordt koffie rondgediend. Het hoofd van de stam spreekt een welkomstrede uit en al improvise rend dwalen zyn woorden her en der; het wordt als byzonder onwellevend beschouwd redevoeringen of liede ren niet te improviseren. Uit de menigte komt een dichter naar voren om voor de vuist weg zijn verzen te zeggen. Dan komt de maal tijd, meestal een „mansef", rijst met lamsvlees. Wij zitten op zijden kus sens in een tent, die soms wel vijf tig meter diep is. Vrouwen worden niet toegelaten en niemand van de stam, het hoofd niet uitgezonderd, zal het wagen voedsel aan te raken Ik houd van dit leven, dat zo sterk verschilt van het leven aan het hof. Ik zorg jsrvoor attent te zijn op de speciale behoeften van deze mensen. Velen van hen zijn zeer arm, maar het is een hele toer uit te vinden wat zij accuut nodig hebben, want zij zijn te trots om iets te vragen. Soms komen mensen van de stammen met petities," maar hun wensen zijn zo simpel, dat ik ze onmiddellijk kan afhandelen. De een wil werk, de an der medische behandeling. Allemaal hebben zij scholen nodig, klinieken en watervoorziening. Ik heb niet helemaal zonder succes geprobeerd bedoeïenen te gewennen aan een vaste woonplaats hun le ven van zwerven te doen ophouden. Wij hebben een veeljarenplan in uit voering genomen om hun land te geven, waarop zrj kunnen wonen en hen te helpen bij de bouw van hui zen, waarin het hele jaar door water is. Ik hoop dat in een niet al te verre toekomst de meeste bedoeïenen be woners van vaste verblijfplaatsen zullen zijn geworden. Taxichauffeur Maar ik heb in mijn volk nog meer mensen dan bedoeïenen. Stads bewoners bijvoorbeeld en met hen in contact te komen was veel' moeilijker dan de woestyn in te trekken. Ik heb zelfs een paar nach ten als taxichauffeur tussen Amman en Zerka, de garnizoensplaats, ge fungeerd. liet was een leerzame er varing, maar de wacht kreeg my te pakken eer ik werkelijk contact had. In die eerste jaren heb ik ook veel buitenlandse bezoeken afgelegd om te proberen goede banden te leggen met de andere Arabische staten en met onze vrienden in het westen. Koning Ibn Saud bezocht ik kort voor zijn dood. Hij was zeer ver zwakt en kon niet langer de einde loze gangen van zijn paleis aflopen; daarom werd hij in een rolstoel gere den. Ik logeerde in een van zijn pa leizen, toen hij mij in zijn rolstoel kwam. bezoeken. Tot mijn verwonde ring duwde een dienaar een tweede rolstoel voort, die hij discreet achter my opstelde. „Wat wilt U?" vroëg ik ietwat ver baasd. „Deze is voor majesteit" zei iemand. „Welbedankt" zei ik „maar ik man keer niets. Ik heb er niets op tegen een stukje te lopen". Plotseling echter daagde het me. Het was beneden Ibn Sauds waardig heid te zitten wanneer ik liep. Ik Mijn vader, koning Talal, die nooit herstelde van zijn geestesziekte en daarom afstand moest doen van de troon. zette mij in de rolstoel en liet my naast hem voortduwen; ik durfde niet naar mijn adjudanten te kijken, die moeite hadden om niet in lachen uit te barsten. Zo ging het leven vreedzaam voort in mijn gelukkig land. Ik leerde mijn volk steeds beter kennen. Met de Israëliërs aan onze westgrens hadden wij af en toe ernstige moeilijkheden, maar het zou nog tot 1955 duren eer Jordanië werkelijk in gevaar kwam. Onze vyanden voelden zich toen sterk genoeg, maar dat waren niet de Israëli's. Vóór dat jaar gebeurde er iets, dat ik volledigheidshalve niet mag verzwygen. Op 19 april 1955 trouwde ik met Sharifa Dïna Abdul Hamed, een verre nicht en lid van de hasjemitische dynastie, die in Caïro woonde. Zy was een zeer intelligente vrouw, die in Cambridge haar doc torstitel had gehaald. Aanvankelijk meende ik, dat ik zeer gelukkig met haar zou zijn en toen ons dochtertje Alya werd geboren, kende myn vreugde geen grenzen. Maar het geluk dat wij zochten, was ons niet in dit huwelijk be schoren. Wat wij ook probeer den, wij pasten niet bij elkaar. Het was een eerlijke oplossing voor ons beiden, toen wij beslo ten uit elkaar te gaan. Dit was een moeilijke en pijnlijke tijd. Er is op onze scheiding veel kri tiek geuit, maar ik geloof dat men een dergelijke crisis moe dig en open tegemoet dient te treden. Achttien maanden na de huwelijkssluiting scheidden wij. Dina keerde terug naar Caïro. iwvwwfiwwnflfttwwWrfwllwwWWUwtfwvwwwAwwvwwtfwwwvwwwvwvvvvvwwwiiwrww \X7anneer er rook opstijgt boven het Midden-Oosten en de wester- se landen constateren dat er in dat roerige gebied van de we reld weer eens iets smeult, kent men in die landen maar nauwelijks iets van de oorzaken. Men draagt er etiketjes aan met opschriften. Soms luidt zo'n opschrift „communisme", dan weer „de Palestijnse kwestie". Ook wel eens „Nasser" of gewoon „die Arabieren". Er zijn maar weinig mensen buiten de Arabische wereld, die ons doen eii laten kunnen beoordelen; boeken zijn er genoeg over ons ge schreven maar een insider staat verbaasd over de hoop onzin, die er in bij elkaar gebracht is. Ik wil proberen te beschrijven, hoe de Arabische wereld gekomen is tot de situatie waarin zij nu ver keert. Daaruit kan enigermate worden voorzien, in welke richting deze situatie zich zal ontwikkelen. Het Arabisch nationalisme werd geboren, toen de rest van de be schaafde wereld sluimerde in de middeleeuwen. Geïsoleerde Arabische beschavingen hadden al lang be staan Jemen, Mekka, Petra, Pal myra, zuidelijk Syrië en Irak, maar de Arabische historie krygt pas als eenheid vorm met de komst van de Islam In het jaar 611. In politiek op zicht predikt de Islam de gelijkheid van alle mensen, hoe ook hun ras i Op deze basis ontstond een reusach tig Islamitisch ryk, zich uitstrek kend van de grenzen van China tot ver in Spanjo. Allerlei volkeren en rassen, uiteenlopende beschavingen werden samengesmolten tot één pro gressieve en scheppende beweging. Deze gaf de stoot tot de hoogst ont wikkelde beschaving van haar tijd. Op het gebied van wetenschap, kunst en filosofie werden nieuwe terreinen ontgonnen. In diepste wezen zie ik daarin de grond van het hedendaagse Arabische nationalisme. Ongelukkigerwijs heersten in dit rflk al spoedig tweedracht en menings verschil. De Mongolen vernietigden zijn macht en beschaving en terwijl Europa zijn renaissance beleefde, viel over de Arabische natie de nacht. Maar zelfs onder vier eeuwen Otto maanse dwingelandij behielden de Arabieren hun trots en hun waardig heid. Toen braken nieuwe tijden aan. Westerse invloed begon in onze lan den door te dringen, nadat Napoleon er zijn invloed had gevestigd. Met deze invloed kwam ook het kolonia lisme Reagerend ontstond een nieu we nationalistische beweging: die van de Jong-Turlten. Het oude Otto maanse rijk werd vervangen door het Turkse rijk. Maar de Arabieren daar in werden even hevig onderdrukt als tevoren. Er wakkerde een hevig verzet. Tot wie zou de Arabische wereld zich wenden om haar te leiden? Slechts één factor was er die In de hele Islam voldoende gewicht had: de llasjemletische dynastie, recht streekse afstammelingen van de pro feet, alom gerespecteerd. Toen de Turken zich tijdens de eerste wereld oorlog verbonden hadden met de Duitsers, schaarden de Arabieren in wat nu Irak, Syrië, Libanon en Jor danië wordt genoemd zich achter Sjerif Hoessein, de leider van de has- jemietische dynastie. Er werd con tact opgenomen met de geallieerden. De Britten erkenden Hoessein, moe digden hem aan in zijn streven de Arabische wereld te hevryden en be loofden hun steun bij het scheppen van een vrjje Arabische natie. Wederopstanding De Arabische wederopstanding be gon in juni 1916 onder Hoessein; zijn zoons All, Abdullah en Fel- sal voerden de troepen aan. In sa menhang met Britse acties onder generaal Allanby rukten zij van Mekka op en trokken in 1918 Aleppo binnen. Zij hadden hun doel bereikt: de geallieerde overwinning in het Arabische gebied en hun eigen be- vryding. Er heerste in onze landen overwel digende vreugde. Maar spoedig kwam een verschrikkelijke slag. Bij de vrede verschenen twee documen ten, waarvan het bestaan de Ara bieren niet bekend was geweest. Eén was het geheime Brits-Franse Sykes-Plcotverdrag van 1916 waarin de verdeling van het Midden-Oosten in Britse en Franse mandaatgebieden werd overeengekomen. Het andere was de Balfour Declara tie, waarin de Engelsen lieten weten „positief te staan tegenover de ge dachte in Palestina een nationaal te huis voor de joden te vestigen". Pa lestina, nota bene, dat voor 93 pro cent door Arabieren werd bewoond en wier mening in het geheel niet was gevraagd. Hier ligt de grond voor alle moei lijkheden in latere jaren. De veront waardiging der Arabieren was in tussen groot. Koning Hoessein I, die weigerde om ook maar over een enkele vierkante centimeter Pales tine grondgebied te onderhandelen, werd zes jaar in ballingschap gezon den. De Fransen bezetten Syrië en joegen koning Feisal I op de vlucht; in Irak heerste de macht van Groot- Brittannië, tot een revolutie de En gelsen tot toegeven dwong en Feisal er koning kon worden. In Jordanië zond koning Hoessein zijn zoon Ab dullah naar het noorden om de Fran sen van Damascus weg te houden; hij kwam te laat om Syrië nog te kunnen redden. Op 20 maart 1920 confereerde de Britse minister van koloniën, Win ston Churchill in Jeruzalem met mjjn grootvader. Uit dit overleg ontstond het Britse mandaatgebied Trans- Jordanië met myn grootvader als emir. Een klein land met 350.000 inwoners, achterlijk en arm. Toen de tweede wereldoorlog kwam, schaarde Trans-Jordanië zich onmid dellijk aan Engelse zijde en het Ara bische Legioen vocht dapper voor de geallieerde zaak. Mijn grootvader, hoe teleurgesteld hij ook uit de twin tiger jaren was, bleef de Britten trouw. In mei 1946 kwam een einde aan het Britse mandaat; het onaf hankelijk koninkrijk Jordanië ont stond. Mijn grootvader was er een wijs regeerder van, vooral bedacht op een oplossing van de Palestijnse kwestiè. Na de Palestijnse oorlog kwam het oosten van Palestina, dat door Jordaanse troepen was gered, met goedvinden van zijn bevolking aan ons land. Toen ik tot regeren werd geroepen had de bevolking zich derhalve uitgebreid tot ruim ander half miljoen. Israël een gevaar Zodoende zijn wij momenteel niet één Arabische staat, maar ver schillende; daarnaast bestaat in ons midden thans Israël. En daarom betalen nu nog iedere dag een mil joen Arabische vluchtelingen met hun leed voor de creatie van de staat Israël. Ik kan het niet anders zien: het feit, dat de joden hier hun staat hebben gesticht én de expan sionistische politiek van het zionisme kunnen slecnts leiden tot onrecht, gevaar en rampspoed. De wereld zou er naar myn mening verstandig aan doen in te zien, dal zonder een rechtvaardige oplossing in de Palestijnse tragedie geen vrede in het Midden-Oosten kan bestaan. De volkeren, die hun politiek baseren op liet voldongen feit van Israëls bestaan, vergeten dat de band, welke Arabieren en joden eeuwenlang als goede buren samen liet wonen, door het zionistische dryven Is vernietigd. Zolang dit zionisme de drijfkracht is van Israël, kan deze oude vriend schap nooit worden hersteld. Als gevolg van deze situatie is een nieuwe en felle vorm van Arabisch nationalisme ontstaan. Maar hier lopen de overtuigingen sterk uiteen. Mijn opvatting verschilt radicaal van die van president Nasser. Wanneer ik hem goed begrijp'•denkt hij, dat Arabisch nationalisme geUjk is aan politieke eenheid, een speciaal soort van politieke eenheid. Ik ben het op dit punt volkomen met hem oneens. Wanneer hij in andere landen dan Egypte steun zoekt voor zijn eigen ideeën van Arabisch politiek leider schap, streeft hij slechts naar een nieuwe vorm van imperialisme: het overheersen van de ene staat door een andere, 't Maakt geen verschil of het dan allebei Arabische staten betreft. Arabisch nationalisme kan slechts bestaan bij de gratie van voUedige gelijkheid. Nadat wij het slachtoffer zyn ge worden van de bedriegelyke politiek van de westerse landen, zyn wy nu verder dan ooit van een ware een heid. De valse denkbeelden over de samenbinding van alle Arabische stammen hebben geleid tot lage poli tieke intriges in plaats van vreed zaam streven naar ontwikkeling; zy hebben onze volkeren opgesplitst in groepen en dusdoende de weg ge opend voor het communisme; ten slotte zyn zy de voornaamste belem mering voor de Arabieren geweest om gezamenlijk de Palestynse lcwes- tle te liquideren. Geen communisme Wat moet het gezamenlijk doel van alle Arabieren zijn? Ten eerste: het kan slechts vijandig staan tegenover het communisme, dat ieder geloof verwerpt en dus in strijd is met de eerste van onze be ginselen: die van ieders vrijheid en ieders geloof in Allah. Het is Nas sers politiek zowel met de vrije wereld als met het communisme op goede voet te staan. Hij verwerpt het theoretische communisme, maar ac cepteert er wel de steun van. Er bestaat geen enkele grond voor de opvatting, dat wij communistische hulp kunnen aanvaarden, omdat het communisme onze principes zou eer biedigen of onze doeleinden zou toe juichen. En het is niet waar, dat „plaatselijk" communisme iets an ders zou zyn dan het internationale communisme. Wat kunnen wij dan wel? Om prak tisch aan de eenheid te werken kun nen wij uitgaan van de vier grote natuurlijke eenheden in de Arabische wereld: de streken van de Vrucht bare halve Maan (Irak, Syrië, Li banon, Jordanië, Palestina en Koe weit), het Arabische schiereiland, de Nylvallei en de Maghrib (Tunis, Marokko en Algerie). Laten de vol keren van deze gebieden elkaar eerst zien te vinden met eerbiediging van eikaars politieke verschillen, zonder elkaar hun politieke wil op te leg gen. Een verstandige Arabische Liga zou daarin prachtig werk kunnen doen. Jordanië zou er onmiddellijk vóór zijn en de enige rol die wij zou den willen spelen is die van model staat. Wij zijn nog onderontwikkeld, j maar wy' zijn onderweg. Wy exploreren onze uitgestrekte J voorraden grondstoffen, bouwen een lichte industrie, werken aan een nieuw wegennet en bevorderen toe risme. Ons onderwijsstelsel breidt S zich snel uit. In Jerusalem willen j wij een Arabische universiteit neer zetten. Wy vechten tegen ziekte, on- wetendheid en corruptie. Wy strekken onze handen in vriend schap uit naar allen die met ons willen werken aan de grootheid van i de Arabische wereld. Ons Arabisch nationalisme zegt: Respecteer ons en wjj zullen U respecteren. Maar het zegt ook: denk er om, t wij baas willen zijn in eigen huis J en dat wij geboren .zyn als vrije mensen. Wanneer koning Hoessein van Jor danië niet in het nieuws komt omdat hij door machtige buren wordt be laagd, verschynt hij op de pagina's der geïllustreerde bladen slechts in een entourage van dure, glanzende sportauto's. Die foto's zijn juist: Hoessein houdt van snelle wagens, het is lange tijd zijn enige en hevige hobby geweest. Sinds 1953. toen hij de monarchie had aanvaard, is daar een andere liefhebberij bijgekomen, die minder hobby is dan wel een middel om de druk van het koningsschap een ogen blik te ontvluchten: de vliegerij. Hoessein schrijft erover: „Op het moment dat ik in de cockpit klim, vallen mijn problemen en lasten van mij af. Wanneer ik eenmaal in de lucht ben, verdwijnen alle restricties, die een vorst omringen. Dan ben ik undelijk mezelf. Wanneer ik het eind van de startbaan verlaat, slaak k een zucht van verlichting". De man, die Hoessein leerde vliegen, was een Schot, Jock Dalgleish Jock Dalgleish, wingcommander bij de R.A.F., die mij leerde vliegen. dezelfde die hem op de dag van de moord op koning Abdullah terug vloog naar Amman. De R.A.F. had hem uitgeleend aan de Jordaanse luchtmacht. Dalgleish ontving de koninklijke uitnodiging met enige re serve; de koninklijke familie vond vliegen een te gevaarlijke sport voor een regerend vorst. Maar Hoessèln zette door, al werd hij tijdens zijn eerste loopings verschrikkelijk lucht- ziek. Toen Hoessein de beginselen van het duo-vliegen onder de knie had, doem den er nieuwe moeilijkheden. De re gering wilde van solovluchten niet horen. Hoessein onttrok zich listiglijk aan het verbod. Binnen enkele jaren vloog hij duizend uren solo bij elk aar. Van schroef vliegtuigen ging hij over op straaljagers. Hij nam deel aan oefeningen van de luchtmacht, trok mee in stuntvliegbeams en be oefende de formatie. Vliegen op zich zelf trok hem enorm. Maar evenveel genoegen beleeft hy steeds aan de informele kameraadschap onder zijn piloten, die in hem eerst de vlieger appreciëren en daarna ver daar- de koning. (Van een onzer redacteuren) 7ijn eerste schooljaren heeft koning Hoessein van Jordanië zeer gelukkig doorgebracht in Amman en Alexandrië. De moord op koning Abdullah bracht een wijziging in de opleiding van de jonge kroonprins. Van terugkeer naar Egypte was geen sprake; in Jordanië was men van gevoelen, dat de houding van dit land niet weg te denken viel uit de Jordaanse binnenlandse crisis. Zodra zijn vader, nu koning Talal, uit Zwitserland in Jordanië was teruggekeerd om er de regering ter hand te nemen, vertrok Hoessein naar Engeland, naar het exclusieve Harrow, waar hij maar één andere leeftijdgenoot kende, zijn neef Feisal, de latere koning van Irak. Hier kreeg hij de smaak van snelle auto's te pakken en hier leerde hij ook Maurice Raynor kennen, een gara gechef, die hem later naar zijn geboorteland zou vergezellen en die een van zijn beste vrienden werd. Op 12 augustus 1952 ontving hij het telegram, waarvan hij de komst al lang had gevreesd: regering en parlement hadden op medische adviezen besloten, dat koning Talal niet in staat kon worden geacht verder te regeren. Zijhadden de 17-jarige Hoes sein tot zijn opvolger uitgeroepen. Eer hij echter de troon kon bestijgen, moest hij de achttienjarige leeftijd hebben bereikt. Op advies van zijn oom, Sherif Nasser, besloot Hoessein de resteren de zes maanden te gebruiken voor een Engelse militaire oplei ding. En zo was hij vanaf 9 september 1952 zowel koning van Jordanië als cadet op de Britse Koninklijke Militaire Academy van Sandhurst. In het resterende halve jaar werd een overmaat van lessen en oefeningen over de jonge vorst uitgestort. Hoes sein verliet Sandhurst in april 1953. Op 2 mei 1953, dezelfde dag waarop zijn neef, koning Feisal in Irak gelijksoortige verant woordelijkheden op zich nam, legde Hoessein in Amman tegen over het parlement de eed af het Jordaanse volk te leiden en té dienen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 5