Honderd jaar Max Havelaar RAAKLIJN KOOS SCHUUR Essays over Multatuli actief modern kunstcentrum in Brugge LOF VOOR HAAGS FILHARMONISCH ORKfST de dichter kwam terug uit Australische eenzaamheid Zaterdag 11 mei 1963 70U ER EENS onder letterkundi- gen een stemming gehouden wor den om het beste en belangrijkste boek» der Nederlandse letteren aan te wijze, dan zou zeer waarschijnlijk de „Max Havelaar" van Multatuli uit de bus komen. Het is een van de zeer schaarse boeken waarnaar men keer op keer teruggrijpt zonder teleurge steld te worden, een van de boeken die bij elke herlezing nieuwe aspecten lijken te tonen, nieuwe stof tot over denken geven. Hoe ouder men wordt, hoe meer men er in „ontdekt". Hoe wel de Max Havelaar nu ruim een eeuw oud is, spreken toon en stijl nog onmiddellijk aan, alsof er een tijdge noot aan het woord is. Ook de geeste lijke habitus van de auteur, die zo duidelijk naar voren komt uit de tekst en de vele aantekeningen is die van een bewonderde vriend. Een vriend met enkele irritante eigen schappen, maar welke vriend met ka rakter en genie heeft die niet? Letterkundige kroniek door HANS WARREN Er is geen boek en geen schrijver in ons land waarover zoveel gedebatteerd en geschreven is, en toen in 1960, honderd jaar na het verschijnen van de eerste druk van Max Havelaar vele herdenkin gen plaats vonden, werd de basis gelegd voor het werk waar we heden uw aan dacht voor vragen „Honderd jaar Max Havelaar, essays over Multatuli". Negen Multatulikenners en bewonderaars le verden hiervoor een bijdrage en het ge heel, dat vorig jaar by Donker, Rotter dam verscheen (de uitgeverij die ook een uitstekende pocket-editie van de Max Ha velaar brengt) is een boek, dat beslist niet mag ontbreken in de bibliotheek van Mul- tatuli-vrienden. We laten de stukken beknopt de revue passeren. Pierre H. Dubois: „De actualiteit van de Max Havelaar". Bij lezing van dit opstel vol onduidelijke, weifelende zinnen en gratuite beweringen ontkomt rqen niet aan de indruk, dat Dubois als een kat om de hete brij, zijn titel, heendraait. Wat de actualiteit van de Max Havelaar uit maakt staat namelijk vrij duidelijk, zy het ook wat omslachtig, in een van zijn laat ste zinnen, en al wat hy daarvóór be- weert had in twee pagina's gecompri meerd kunnen worden: „Maar het belang op dit moment, voor lezers van nu, voor wie de strijd van de Javaan geen realiteit moer kan zijn, is gelegen in het feit, dat de Max Havelaar de manifestatie is van het schrijverschap in zijn zuiverste authenticiteit, het schrijverschap als vol ledige expressie en totale creatieve inzet van een persoonlijkheid". Prof. dr. Garmt Stuiveling: „Rondom het handschrift van de Max Havelaar". Dit stuk is de herziene inleiding tot de zogenaamde nulde druk van de Max Ha velaar, de uitgave naar het oorspronke lijke handschrift die pas in 1949 tot stand is gekomen. Een boeiende inleiding. Du Perron en Stuiveling hebben, ieder op hun wyze, Multatuli een dienst bewezen door hem te zuiveren van de blaam en de vele smetten, die men al langer dan een eeuw op hem geworpen heeft. Zij hebben het mogelijk gemaakt, Multatuli te zien zoals hij was, een genie, een zeer groot mens, niet onfeilbaar uiteraard, maar volkomen verheven boven de laster en de roddel waarvan hij tijdens zijn leven en na zijn dood, haast tot heden toe, het slachtoffer is geweest. Trouwens: men moet wel heel groot zijn geweest om de gemoederen zo lang te kunnen verhitten, pro of contra! Stuiveling wyst er op dat de literatuur voor Multatuli aanvankelijk middel, géén doel was. Hij citeert ook Multatuli's uitla ting: het is geen roman, 't Is eene geschiedenis, 't Is eene memorie van grie ven. 't Is eene aanklagt, 't Is eene som matie! En dat dit alles in den beginne op een roman lijkt, is slechts om 't ding verkoopbaarder te maken dan verwacht worden kan van iets officieels". De ge schiedenis van de lijdensweg met het handschrift is overigens haast een roman op zichzelf. D. de Vries: „De Max Havelaar als histo risch document". Een vrij saai en niet van pedanterie ontbloot opstel (toon: „Ik ben ten volle bereid, ik vind het prettig, ik ben bereid" wat prettig toch inder daad!) waarin alles wel beschouwd, heel weinig nieuws wordt medegedeeld. Prof. dr. J. C. Brandt Cortius: „De bouw van de Max Havelaar". Een studie over de compositie van het boek, die volgens de schrijver, zeer geslaagd is. Vooral het inlassen van de Droogstoppelfragmenten vóór de hoogtepunten geeft volgens Brandt een geslaagd effect. (Men moet hierbij bedenken dat het oorspronkelijke handschrift niet de gebruikelijke indeling in hoofdstukken kent). Dr. H. H. J. de Leeuws: „De stijl van de Max Havelaar". Een onderwerp voor een speciale studie. De schrijver noemt zijn toch diepgaande betoog dan ook beschei den een „poging tot verkenning". Hij wyst o.a. op de stijlverschillen tussen de Droog stoppel- en de Sternfragmenten. Zijn con clusie: „Multatuli's Max Havelaar is een taalkunstwerk dat getuigt zowel van een verbazingwekkende beheersing van het métier als van een grote bezieldheid". Hij wijst er overigens zeer terecht op dat men één voorbehoud dient te maken: de fictie dat Stex-n de auteur is, is niet ge lukt. Manuel van Loggem: „Havelaar als Droogstoppel". De bijdrage van Van Log gem valt op dooi-dat deze schrijver alles- behalve in aanbidding is neergezonken voor de Max Havelaar en zijn schepper. Hij heeft zelfs veel kritiek, ook al heeft hij die tamelyk omzichtig ingekleed, door eigenlijk alleen maar kritiek op de figuur Max Havelaar te hebben. Hij toont aan dat Droogstoppel uiteraard, is men ge neigd toe te voegen ook een facet van Multatuli-zèlf is, en hij gaat zo ver te zeggen dat het boek hem na de breuk in de tekening van Droogstoppels karak ter (ongeveer bij zijn bezoek aan Sjaal man) „nauwelyks meer boeit". Overigens schuilt er in Van Loggems nuchtere kri tiek op Max Havelaar (als persoon en als ambtenaar) ook weer iets steekhoudends, dat is juist het fascinerende aan Multatu li. De schrijver had o.i. echter minder ver stoppertje moeten spelen, hoe „Havelaar zijn Havelaar schrijft" (boven aan blz. 121) is niet erg duidelijk. Prof. dr. G. F. Pijper: „De Havelaar en de Islam". Een hoogst interessante bijdra ge over een weinig bekend en overi gens ook niet zo erg belangrijk) aspect van de Max Havelaar: Multatuli's kennis van en verhouding tot de Islam en de moslims. J. J. Oversteegen: „Multatuli in het bui tenland". De schrijver gaat na welke ups en downs Multatuli's bekendheid in het buitenland heeft gehad. Multatuli is de meest vertaalde Nederlandse auteur, maar hij heeft toch nimmer de erkenning ge vonden die hij verdient. (Behalve dan in Duitsland in het begin van deze eeuw, waar hij door sommigen boven Nietzsche geroemd werd). Oversteegen gaat in zijn zeer boeiende artikel zo goed mogelijk na, hoe dat komt. Hij maakt een vergissing op pag. 141. de Franse Havelaar-editie is niet half, maar compleet (zie pag 138). Zijn relaas is doorvlochten met aardige ci taten, o.a. vindt men er de fameuze blun der uit „The Atheneum" van 1887 dat „Max Havelaar, the author of „Multa Tuli" has died in Germany". Wel terecht acht hij de herleefde belangstelling voor Multatuli in Oost-Europa na 1945 wat suspect. Hij besluit: „Multatuli heeft recht op erkenning. Wat by de brieven van Van Gogh mogelyk bleek, moet zeker kunnen met „zijn" werk". Dr. G. W. Huygens schrijft over: „De drukken van de Max Havelaar", waarin de vele lotgevallen van handschrift en druk ken nog eens uit de doeken worden ge daan. Het is een zeer lezenswaardig stuk, dat eindigt met een lijst van alle edities die in de ruim honderd jaar na het eerste schrijven uitkwamen. AI met al is „Honderd Jaar Max Have laar" dat onder auspiciën van het Multatuli-Genootschap uitgegeven is, een zeer waardevolle aanvulling op de reeds ryke Multatuli-literatuur. Vanzelfsprekend verdiept men zich na deze lectuur weer in de onvolprezen „Max Havelaar", en was dat eigenljjk niet de diepste aandrift? 100 Jaar Max Havelaar, Essays over Multatuli. Ad. Donker, Rotterdam, 1962. The Columbus Dispatch" heeft de voor stellingdie in het Haags Filharmonisch Orkest woensdagavond in de Symfonie Club in Columbus in de Amerikaanse staat Ohio heeft gegeven, met enthousiasme ont vangen. De krant noemde het Haags orke&t een van de fijnste orkesten, die Europa de afgelo pen jaren heeft gestuurd. „Het is in al zijn geledingen sterk. Uit alles spreekt evemoichtigheid en nauwkeurig heid. De toon is rijk, warm en solide, als maar mogelijk kan zijn. Het muzikale ge voel en de technische virtuositeit van de orkestleden staan als een paal boven wa ter". Dirigent Willem van Otterloo werd in het bijzonder geroemd voor zijn dirigeren van Schumanns symfonie in d mineur, no. 4. „Dit was Schumann van de bovenste plank", aldus de krant. Bijzondere waar dering was er ook voor de symfonie van Berlioz, waarin „het orkest de spanning tot een uitbundig crescendo wist op te voe ren". Volgens de Columbus Dispatch ont lokte de symfonie spontane uitroepen en luidruchtige toejuichingen uit de zaal. Letterkundige Paul de Wispelaere, voorzitter van fRaaklijn D' (Van onze Brugse correspondent) p Brugse kunstgroep „Raaklijn" is er in zyn vijfjarig bestaan in geslaagd zyn stempel van voornaamheid, durf en dynamisme te drukken op het cultu reel 'leven in Vlaanderen. Dit onafhan kelijk cultureel forum spant zich voor namelijk in om alle uitingen van waarde volle moderne kunst aan het publiek voor te stellen in de vorm van tentoon stellingen, voordrachten, muziekaudities en poëzieavonden. Men beperkt zich hier bij niet tot het oeuvre van eigen bodem; ook buitenlandse kunstenaars kwamen regelmatig aan bod. Uitsluitend jongeren behoren tot de kunstgroep, die geleid wordt door let terkundige Paul de Wispelaere, van wie zo pas de roman „Een eiland worden" verscheen. Van deze leraar kwam in fe bruari het eerste nummer van de pers, van het literair tijdschrift „Diagram" waarvan de vooratter van „Raaklijn" hoofdredacteur is. Men ziet, Paul de Wis pelaere is een man, die van aanpakken weet. „Raaklijn" zal bovendien van dit jaar af een veel groter uitstralingskracht krij gen dan voorheen. Immers, dézer dagen werd een keurig ingericht bestendig ex positiecentrum van de kunstgroep inge wijd op 't Zand te Brugge. Het complex werd „Tuimel" gedoopt en er is zelfs een bar aan verbonden. Daar zullen voortaan regelmatig in een gezellige atmosfeer voordrachten op touw worden gezet. Onlangs sprak daar de omstreden Ne derlandse dichter Simou Vinkenoog over eigen werk. Ook Hugo Claus behoorde tot de aandachtige luisteraars in de „Tunnel", waar Simon Vinkenoog door journalisten en persfotografen onder vuur genomen werd in verband met zijn betrekkingen tot de beruchte „Marihu- club" van Amsterdam. Deze kring was inderdaad enkele weken voordien naar Dendermonde gereisd om er de opening van een tentoonstelling by te wonen en van die gelegenheid hadden de leden ge bruik gemaakt om de bloemetjes lustig buiten te zetten, wat in België nogal wat deining heeft veroorzaakt. Vandaar overigens de grote journalistie ke belangstelling voor de Nederlandse dichter Vinkenoog, die beweerde dat er bijzonder veel fantasie steekt in de ver halen over de „Marihu-club". De politie verdenkt er de leden van het verdovende middel marihuana op hun vrolijke par tijtjes te gebruiken, maar bewijzen kon men dat tot nog toe niet. Tijdens een interview in de „Tunnel" gaf Vinkenoog trots toe marihuana te ge bruiken, wat zeker niets nieuws is voor degenen, die vertrouwd zijn met zyn werk, vermits hij hierin zeer nauwkeu rig de euforische toestand beschryft, wel ke juist verwekt wordt door het gebruik van marihuana. Laat de politie het maar bewijzen, lachte hjj onbekommerd tegen de Belgi sche journalisten Veelzijdig Ongetwijfeld is deze publiciteit, die ei genlijk niets van doen heeft met het oeuvre van Vinkenoog een van de oorza ken geweest van de grote belangstelling voor zyn voordracht te Brugge, maar dit is juist een van de handige zetten van „Raaklijn", die geen enkele gelegenheid laat voorbijgaan om het publiek in aan raking te brengen met moderne kunst. Want terzelfdertïjd werd ook een ten toonstelling gehouden in de „Tunnel", waar men werken kon bekijken van Bon duel, Crippa, Delahaut, De Pauw, Hugo- ké, Kurt Lewy, Paul Mara, Luc Peire, Piaubert, Servranckx, Seuphor, Swim- berghe, Van Hecke, Van Severen en Vonck. Reeds by de oprichting van de kunst groep in 1957 werd gestreefd naar veel- zydigheid. Onder de leden bevonden zich letterkundigen als Jan van der Hoeven, Fernand Bonheure, Jaak Fontier en G. Gyselen, de kunstadviseur van de pro vincie West-Vlaanderen; de schilder kunst was vertegenwoordigd door Gil bert Swimberghe; de muziek door Her man Sabbe en verder maakten er nog deel van uit! glazenier M. Martens en de architecten'Luc Diigardyn, Paul Goet- hals, Jacques Petre en Fernand Sohier. Het getuigt voor het doorzicht van de Raaklyners dat ze op eerder bescheiden manier van wal gestoken zijn. De eerste tentoonstellingen, gewijd aan het werk van Swimberghe en Bonduel. werden ge houden in de bovenzaal van een bioscoop. Maar de volgende jaren zou het opzet verruimd worden. Men huurde de beste beschikbare tentoonstellingsruimte van Brugge, namelijk het concertgebouw. Van 1959 tot einde 1960 werden daar en kele voorname tentoonstellingen op touw gezet: Pol Mara, een retrospectie ve Servranckx, de Franse schilder Piau bert, Gulder Swimberghe, Luc Peire, de Italiaan Robert Crippa, het trio Jo Dela haut, Kurt Lewy en Ferdinand Vonck. Ook de letterkundigen waren te gast by Raaklijn. Zo hield de Nederlandse dich ter en criticus Rodenko ee nuïteenzet- ting over experimentele poëzie; Adriaan Hugo Claus, een regelmatige Raak- lijn"-bezoeker, in gesprek met de Vlaamse dichter Korban in de „Tunnel". de Roover belichtte de figuur en het werk van Paul van Ostayen; de redac tieleden van „De Tafelronde" uit Ant werpen lazen voor uit eigen werk; Paul de Wispelaere stelde Ivo Michiels voor; Fons Goris droeg gedichten voor van Hugo Claus; Jan Walravens handelde over het existentialisme; Hugo Claus kwam voorlezen uit zijn bundel „Een ge verfde Ruiter" en er werd een toneel voorstelling op touw gezet van „Wach ten op Godot" door het Toneelstudio 50. Muziek en architectuur De moderne muziek kwam aan bod met Louis de Meester, die zijn met de Italiaprijs bekroond werk „De verzoeking van de Heilige Antonius" toelichtte; onder leiding van Fernand Terby werd muziek uitgevoerd van Stra vinsky, Milhaud en De Meester en in de Kathedraal te Brugge vertolkte de be faamde orgelist Kamiel D'Hooghe het machtige werk van O. Messiaen „La Na- tivité du Seigneur". Ook de architecten van het forum waren actief. Door hun toedoen verbleef de be kende Nederlandse urbanist C. van Ees teren te Brugge, waar hij besprekingen voerde met hét stadsbestuur in verband met het invoegen van moderne gebou wen in een oude stadskern. Hy hield ook een lezing over de resultaten welke op dit terrein werden geboekt te Amster dam. Fernand Sohier werd verder laureaat van de Westvlaamse provinciale prys voor het ontwerpen van een volkswo ning. Dank zij het bestendig tentoonstellings centrum in de „Tunnel" kan de kunst groep nu ook meer presteren. Zo kwa men van 30 maart tot 2 april de leden van de Parijse groep „Cinquième Saison" waartoe Henri Chopin, Luc Peire en Mi chel Seuphor behoren, aan de beurt. De ze zomer zullen in het Tunnelcentrum nog exposities worden op touw gezet, gewyd aan de werken van Boel Lismon- ae en Van Lint. MXwWWWWWVVWin<W\AAnA/WWWW«AAIWWVWWW\AW«MnAfWWVWWWVIIWWWVV««WWWVIIWWVWVWWWUVVWV»AMMWVWMMAIWVWVWVUVVWVVVV(IIIWWWWVW«^AMWWWWI>WVWA«MMWWWVVVVIAIV«MWWIM (Van een onzer redacteuren) V"oos Schuur, de dichter, is terug in Nederland. In 1951 emigreerde hij naar Australië. „Winddoorwaaid, regengeschonden, hagelgeslagen is hij gegaan" schreef de letterkundige Dinaux in die dagen. Koos Schuur is teruggekomen, met vrouw en twee zonen. Hij is zolang gaan wonen bij familie even buiten Laren in het Gooi. Een afgelegen huis met bomen er om heen. „Dat was weer eens wat anders, maar voor het overige is het net of het gesprek gewoon wordt voortge zet", zegt de remigrant. Dat is niet helemaal waar. Koos Schuur is veranderd. Zyn vrienden zyn ver anderd. Die vrienden zijn Bert Schierbeek, Elburg, Kouwenaar en Lucebert. Het is de literaire kring, waaruit hy is voortgekomen en die hy gestuwd heeft. Onder andere in het literaire tijdschrift „Het Woord", nu ter ziele. „Nooit meer iets als „Het Woord", zegt Koos Schuur. „Er is een periode In je leven waarin je met z\jn tienen samen wilt zijn, één stem wilt vormen. Na vyf jaar wil je alleen staan". Ongetwijfeld is de eenzaamheid, waarin hy in Australië heeft geleefd, er mede oorzaak van dat Koos Schuur geen stem van een groep, maar al leen zyn eigen stem wil zyn. Koos Schuur heeft weinig gepubliceerd. Los werk, hier en daar geplaatst, werd in 1946 gebundeld in „Herfst, Hoos en Hagel". Martinus Nyhoff schreef: „Terwyl zijn stem, soms speels, soms pathetisch, eigen en eerlijke gevoelens tot uitdrukking zocht te brengen, zingt er iets mee dat men het hart van het (Groninger) land zou kunnen noemen. De mens vertolkt het landschap, dat op zijn beurt hem weerspiegelt". Het slaat op dichtregels als deze: Na de roodbruine warmte van september va van oktober 't zwaar en donker goud keren de heldre dagen van november met ijle geur van brandende turf en hout.". uit Novemberland") Ook Simon Vestdyk schryft Koos Schuur tot een groot dichter. „Hy vertegenwoor digt de lyrisch, plastische kunstpoëzie. Hy is uit satynhout gesneden". W. F. Hermans is het er niet mee eens. „Koos Schuur, dat is een slappe Slauer- hoff. Hy heeft geen nieuwe ideeën, zijn kleuren zyn conventioneel". Vastgelopen 1951. Een dichter, 36 jaar oud, emigreert. Koos Schuur zegt ervan: Ik was na de oorlog vastgelopen in een kanseltoon, een maniertje. Als je aan een toon vastzit moet je vernielen om eruit te komen. In rayn afscheidsgedicht „Om wat ik van de liefde weet" klinkt een nieuwe toon al door. Ik heb nooit gelezen wat Hermans over mjj geschreven heeft. Hij had wel gelyk, merk ik. Ik had het odium van de loftuitingen van Nyhoff om my heen". Koos Schuur moest weg. Hij wilde de wereld zien. Australië was het enige land waar hy als niet-vakarbcider heen kon. Ilij liet zich niet over het land voorlichten. Hij zou zyn afgeschrikt, of misschien ook weer niet. „Je stelt je een reisdoel en hoeveel kwaad anderen er ook over zeggen, het helpt niet. Je gaat". De aankomst in Australië werd een ver- bystering. „Australië is een land dat leeft in de negentiende eeuw". Er kwam nog by dat hy in de grote stad terechtkwam, Sydney, terwijl hy juist het wijde land in had gewild. Maar alleen in de stad is werk te vinden voor een immigrant, die nog nooit zyn handen heeft gebruikt. „In de stad, als je je vinger opstak, had je een baantje". Koos Schuur ging werken op een drukkery. Een jaar na aankomst gaat zyn vrouw er vandoor. Overweldigd door de ruimte van het land. De twee zonen laat ze achter. Later is er een andere vrouw, ook een Nederlandse, ook een emi grante. Ze biykt in Nederland maar enkele straten by Koos Schuur vandaan te hebben gewoond. Zij is het, die nu terug heeft ge wild. Koos Schuur niet, nog niet. „Ik had nog een paar jaar willen blyven. Er waren nog landstreken die ik niet kende. Ik had er nog heen gewild". Het is de wydheid van het land, welke het Koos Schuur mogelijk heeft gemaakt zo lang in Australië te blyven. Het waren de reizen, het land in. „Een autotocht Amsterdam-Warschau is daar een kleinig heid. Onderweg is er niets. Je zet je tent neer. De enige moeilijkheid is water te vin den. Die reizen zijn overweldigend". Geen contact Niet in die ruimte, maar in de stad Is Koos Schuur eenzaam geweest. In 1953 verschynt by „De Bezige By" „En de Kookaburra lacht", een bundel brieven. Het is een opzienbarende pnblikatie. Het is een waarschuwing aan alle Eurupese intellec tuelen om nooit naar Australië te gaan. „Er is geen enkel contact, geen enkele gedachtenultwisseling", zegt Koos Schuur. Hy dichtte in die eerste Australische jaren: ,Jn een land zo wijd is iedereen blind in een land zo eindeloos en warm is iedereen doof voor het schreien van kinderen overzee in een land zo groot is iedereen leeg." Geen kanseltoon meer. De eenzaamheid reinigt wat in het Hollandse dichterskote- rietje aan versiering was ontstaan. „Hier spreekt een koning in ballingschap", meen de Adriaan Morriën in een bespreking van de bundel brieven. Het ministerie van o., k. en w. herinnert zich de geëmigreerde Koos Schuur en geeft hem de opdracht een gedicht van tweedui zend regels te schryven over de Nederland se emigrant in Australië. „Ook de finan ciën waren welkom". Het gedicht krygt tot titel „Fata morgana voor Nederlanders" en het wordt, met enkele andere gedichten door De Bezige Bij gepubliceerd in 1956. Enkele regels uit het titelgedicht: „en ik zag hoe elisabeth vogel o vogel met haar dochtertje in het consulaat der nederlanden smeekte bad en smeekte om toch in godsnaam maar terug te mogen met al haar kinderen en haar man oi7i toch in godsnaam maar weer te mogen stoepen boenen en schoenen poetsen" Hy leeft zonder contacten daar in Austra lië. Een keer is hy geweest op het Neder lands Informatiebureau in Sydney, het pers- en culturele agentschap van de Ne derlandse Ambassade te Canberra. „De heren diplomaten keken of ik een opgezette kangeroe was. Die vreemde dichter die zo nodig emigreren moest. Wat doet hij hier?" „Er verschijnen twee of drie weekblaadjes in Australië. Toen ik hier en daar wat in het Engels ging publiceren kreeg ik een briefje. Of ik lezingen over Nederland wilde honden. Gratis". Contact met Australiërs had Koos Schuur evenmin. „Wie dieper denkt is een vreemde vogel. Men komt bij elkaar over de vloer, maar het contact blyft op een afstand. Het draait je de nek om. Alleen zodra ik achter mijn voordeur ging wonen, was ik geluk kig". De eerste jaren was er nog briefcontact met de vrienden in Holland. Het briefver keer verminderde. Wel kreeg hy nu en dan nog romans en gedichten toegestuurd: Schierbeek, Elburg, Lucebert, Kouwenaar, Mulisch. Van „Voer voor psychologen" was ik zeer onder de indruk. Ik kende hem niet". Geen rebellen Terug in Nederland krijgt Koos Schuur stapels literatuur. In de afgeslotenheid van Laren heeft hij tyd om zich te oriënteren. Nu. na drie maanden, concludeert hij: „Ik had verwacht dat er een groep zou zyn opgestaan, rebellen. Wij waren rebellen in onze tyd. Die er na '51 bij zijn gekomen hebben de maniertjes van de ouderen over genomen. Ze rijden verder op zyspoortjes. Soms heel knap. Soms ook heel handig in him manier om reclame voor zichzelf te maken. Lucebert, hy maakte ook vroeger reclame, maar hij maakte het waar. Maar Nooteboom, die ook show achter zich aan heeft, is er mee belast. Vinkenoog ook. Teveel aan versiering ligt me niet meer. Ik houd van schrijvers die integer zijn. Helia Haasse bijvoorbeeld. En ook Mulisch, soms. In zijn „Voer voor psychologen" en in zijn boek over Eichmann. Mulisch en Hermans, dat zyn de grote romanciers van het ogenblik". Koos Schuur is teruggekomen met de on uitgegeven produktie van vier, vijf jaar schryven. De eerste jaren in Australië was er de verbystering en de gewoon mense lijke zorg om geld in huis te krygen. De dichter zweeg in die tijd. Het meegenomen werk moet eerst gecorrigeerd worden voor het in druk kan gaan. „Als je geïsoleerd leeft, verlies je je zelfkritiek". Koos Schuur wil eerst nog rondkyken in zijn hervonden vaderland, voor hy weer gaat publiceren. Hy zoekt Intussen een baan en een woning, beide in Amsterdam. „Ik kan in Nederland niet meer buiten Amsterdam wonen. Ik kan niet meer terug naar Groningen. In Australië had ik juist graag op het land willen wonen. Inderdaad, ik ben tegen- strydig. Dat is het juist, waaruit een mens tot schryven komt".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 19