Hella Haasse:
De Meermin
ZO ZAGEN KUNSTENAARS VAN
WELEER PASEN EN DE
WEDEROPSTANDING
zaterdagnummer
rr
rr
Zaterdag 13 april 1963
Ten ontspanningsroman voor de be-
schaafde kringen, zo zou men
Hella Haases nieuwe boek „De meer
min" kunnen definiëren. Uiteraard
bestaat er in de „hogere kringen" ook
behoefte aan doodgewoon leesvoedsel
ter verpozing, maar het is ons een
raadsel, waarom mevrouw Haasse
zich geroepen gevoelt, dat te leveren.
Van een schrijver van formaat eist
men de inzet van de hele persoon in
een nieuw werkstuk. Het zij een over
winning of desnoods een nederlaag
die dan de sporen van de strijd
toont, maar er moet iets bevochten,
veroverd zijn. De noodzakelijkheid
van het werk moet zich opdringen,
overtuigend. Onvergetelijk moet de
toon zijn en onvervangbaar. De rest,
eventuele schoonheid, hoe aangenaam
ook, is toegift.
Letterkundige kroniek
doorHANS WARREN
We willen gegrepen worden door een
mens, door die schrijver. We eisen
eigenlijk een meesterwerk, althans een
avontuurlijke, gevaarlijke poging daartoe,
wie niet waagt, die niet wint. Wat heeft het
anders voor zin? Er verschijnen zo veel, zo
vermoeiend veel boeken die niets anders
zijn dan leesvoer. Keukenmeidenromans op
diverse plans, tot in de hoogste regionen
opgevoerd maar met het onmiskenbare
wezensmerk.
„De Meermin" is weer zo'n nieuw stuk lite
rair breiwerk met een ingewikkeld en moei
lijk patroon, wel kant en klaar, maar goed
opletten, ach, de steken vallen bij reeksen.
Resultaat: een slordige bonte broddellap die
nog wel de hand van een vaardig breister
verraadt. Beslist geen ontroerend wat smoe
zelig kinderwerk met grote open steken, er
is niets argeloos meer aan. Hella Haasse
weet het allemaal zo verschrikkelijk goed
dat zij al van tevoren heeft beseft dat we
het als lezer natuurlijk allemaal nog veel
beter weten. Een vermoeiende optel- en af
treksom, uitkomst nul.
Enige winst van al die moeite: het boek is
werkeljk niet vervelend, het is zelfs op een
bepaalde manier boeiend, meeslepend. Maar
het is dat gevoel van gefascineerd worden
dat reeds voor de ervaren lezer het sein op
onveilig zet: zodra hij die roesachtige ban
voelt weet hij dat het in feite mis is, dat
hem een literair rad vóór ogen gedraaid
wordt. Vele mensen houden daar echter
weer van, en men kan „De Meermin" ge
rust een (korte) rozige toekomst voorspel
len.
Het boek bestrijkt één etmaal (van ontwa
ken tot ontwaken) uit het leven van Sera
Doorns tam, Amsterdamse dame. Volgens
het beproefde procédé van flashbacks uit
haar eigen leven en dat van de mensen
waar zij die dag mee in aanraking komt,
wordt een tijdsbestek gesuggereerd van
zeer vele jaren, het leven van drie gene
raties eigenlijk. Tegen dit procédé dat vele
mogelijkheden biedt en dat hier knap, vol
komen natuurlijk en zonder forceringen is
toegepast, hebben we geen enkel bezwaar.
Wel tegen de onaanvaardbare opeenstape
ling van dramatische conflicten die de on
beduidende Sera gedurende dat ene etmaal
meemaakt of uitlokt. Zij rijgt een waar
parelsnoer aan elkaar, waarvan ieder zien
moet dat het goedkope namaak is. Toege
geven, dé dag is slecht begonnen, we zijn
gewaarschuwd. Het heeft 's nachts ge
stormd en het oude gevelbeeld, een meer
min, van het statige huis op de Keizers
gracht waar Sera woont is in gruis op de
stoep gevallen. Toevallig had Sera een
meerminnendroom voor het ontwaken, en
ook pas onlangs een filosofisch-verhalend
gedicht, „De Duiker" gepubliceerd. (Het
meerminmotief is nog een paar maal vlijtig
verwerkt in het patroon). Het gebroken
beeld geeft Sera voorgevoelens van een
ramp. Rampen gebeuren er wel niet, maar
Mevrouw Hammacher
hoofdconservator
Museum Boymans
Mevrouw dr.- R. Hammachervan den
Brande is met ingang van 1 september be
noemd tot hoofdconservator van de afde
ling moderne kunst van het Museum Boy
mans-Van Beuningen in Rotterdam. In
deze functie volgt zij dr. J. Heyligers op,
die vorig jaar wegens het bereiken van
de pensioengerechtigde leeftijd afscheid
heeft genomen.
Mevrouw dr. Reinhilde Hammacher (50)
is Belgische van geboorte, maar sedert
1956 Nederlandse door haar huwelijk met
prof. dr. H. M. W. J. Hammacher, direc
teur van het rijksmuseum Kröller-Müller in
Otterloo, die deze functie evenwel op 1
juli wegens het bereiken van de pensioen
gerechtigde leeftijd zal neerleggen. Na hun
vertrek uit Otterloo zullen de heer en me
vrouw Hammacher zich in Den Haag ves
tigen. De nieuwe conservator van Mu
seum Boymans heeft gestudeerd aan de
koninklijke academie van Antwerpen, aan
de universiteiten van Brussel en Praag en
tenslotte in Wenen waar zij het doctoraal
examen in de kunstgeschiedenis aflegde.
Mevrouw Hammacher kreeg o.m. bekend
heid door de organisatie van' grote Van
Gogh tentoonstellingen in Japan, Canada,
Oostenrijk en andere landen.
wel wordt het haar die dag door allerlei
gebeurtenissen, ontmoetingen en bekente
nissen duidelijk, dat haar leven op een dood
spoor is gekomen.
Het begin van het boek: de botsingen 1
met haar opgroeiende kinderen, het ge
brek aan contact met haar man, Leonard,
een jurist, schept enige verwachtingen. Se
ra en Leonard wonen in bij Leonards
ouders. Leonard was de jongste zoon van
het gezin, een tikje een buitenbeentje, het
„kneusje" en zijn huwelijk met Sera, het
dochtertje van de pianoleraar, was in de
ogen van de ouderwets-aristocratische
ouders (de vader is een welgesteld advo
caat) een mésalliance. Sera valt er uit de
toon doordat zij zich niet bij him levensstijl
kan aanpassen, maar doordat zij een wel
willende en wel goedige natuur heeft, weet
zij scherpe conflicten te voorkomen, zelfs
als de schoonmoeder die eigenlijk uitlokt.
Nogmaals, dit begin van het boek is heel
aanvaardbaar.
Spoedig wordt er door het verhaal een soort
thrillerelement gevlochten: op een buiten is
het stoffelijk overschot van een jonge
vrouw gevonden. Het moet een „geliqui
deerd" verzetsslachtoffer zijn. De lezer
heeft al spoedig door wie het is en hoopt
vergeefs dat de schrijfster het raffinement
zal bezitten voor een boeiender oplossing.
Na allerlei onwaarschijnlijke en vage hokus-
pokus komt echter de langverwachte aap
olijk uit de mouw. Dat Sera wel wat hypo
criet en ongeloofwaardig geworden is voor
de lezer met haar-intuïtieve angsten en ver-
antwoordelijkheidsgevoelens jegens Doortje,
het slachtoffer, heeft Hella Haasse blijk
baar onvoldoende overwogen.
Doch laten we teruggaan naar het huis met
de gebroken meermin, want daar komt van
zolder tot kelder ook zo een en ander aan
het licht. Doornstam senior heeft in zijn
jonge jaren, zo omstreeks 1900, de dienst
bode, Nettie Deemster, verleid. Prompt ge
volgen natuurlijk, Nettie in 't kraambed ge
storven, het zoontje, Louis Deemster, tot
zijn 16de een toelage, in de oorlog N.S.B.'er,
daarna in sanitair, met financiële hulp van
Doornstam, via een privédetective. De vader
heeft de zoon nimmer willen zien. Een en
ander aannemelijk uitgebeeld.
Niemand in huis weet van deze affaire.
Louis Deemster is weduwnaar, hij heeft een
dochter, Stans, die nooit meer thuiskomt.
Zij is typiste bij de uitgeverij die ook Sera's
werk publiceert en dat van enkele andere
literaire figuren waar we kennis mee ma
ken. Stans heeft daar de bijnaam „de lichte
muze", verdere toelichting overbodig. Sera
zal haar deze dag een paar maal ontmoe
ten, waarvan éénmaal onder zulke nare
omstandigheden (abortusgevolgen), dat zij
ook nog naar Louis Deemster, de vader toe
moet. In de sanitairwinkel wordt haar, Se
ra, de huid volgescholden wanneer zij haar
naam, mevrouw Doornstam, noemt. Ver
geeflijk, maar Sera snapt er niets van en
vraagt nog naïef op de laatste pagina aan
haar schoonvader „Papa, kent U iemand die
Deemster heet", waarop papa met „ver
moeide stem" antwoordt: „Nee, die ken ik
niet". Sera overweegt dan het plan, Stans
maar in huis te halen, fijn literair trekje.
(Boek uit).
Een hele cohorte van oninteressante men
sen trekt er zo aan ons oog voorbij.
Pianoleraar Diem met zijn twee dochters,
Sera's eeuwige aanbidder, de literator
Frank, die haar die dag eerst schriftelijk en
dan nog een paar keer mondeling ook al op
de meest onwaarschijnlijke manier „de
waarheid" zegt; enkele vage artiesten die
niet uit de verf komen en dito verzetsmen
sen die gelukkig al in de vale flarden van
het verleden waren gehuld. Wel moest een
van hen dienen om Sera, als ze reeds van
Leonard houdt, te verleiden. Het literaire
breipatroon schreef onverbiddelijk voor:
zwanger worden, abortus. (B|j Nettie stond
dat er ook al, maar toen viel er een steek).
Zo voortgeschoven van het een naar het
ander en van de een naar de ander, afgesto
ten door haar kinderen, door haar man,
door haar vrienden en medemensen, brengt
Sera haar onwaarschijnlijke rampdag door.
Waar komt zij achter? Achter waarheden
als koeien: dat het huwelijk meestal een
compromis is, dat het leven meestal een
compromis is, dat voorvallen en gebeurte
nissen in elkaar kunnen haken (vooral als
de breister een stevig handje helpt) en ook
niet. Etc.
Het is een hulpeloze stakker, die Sera,
maar ze heeft onze sympathie ook al niet,
ze irriteert ons even sterk als haar omge
ving. Men zou haar poëzie, haar gedicht
„De Duiker" wel eens willen lezen! Want
ook al levert Frank er onbarmhartige kri
tiek op, helemaal wegcijferen mag men
haar toch niet als dichteres, daarvoor had
Hella Haasse haar geesteskind te lief. En
die genegenheid is mogelyk het enige sym
pathieke aan dit volkomen onbeduidende
produkt van hogere schrijfstershuisvlyt.
Querido, Amsterdam.
Ter gelegenheid van de ingebruikneming van onze nieuwe rotatiepers,
vorig jaar mei, werd namens de groep van provinciale dagbladen
Waarmee de P Z.C. nauwe relaties onderhoudt, de Regionale Dagblad
pers, aan de Middelburgse kunstschilder Jac. Prince opdracht ver
strekt een portret te schilderen van onze oud-directeur, de heer F.
van de Velde sr. Dit portret waarvan wij hier een afbeelding af-
- drukken is deze week gereedgekomen en inmiddels aan de directie
van ons blad aangeboden.
(Bijzondere medewerking)
CTEEDS weer heeft het leven van
Jezus grote kunstenaars geïnspi-
reerd. Veelvuldig zijn de geboorte,
de jeugdgebeurtenissen en vooral
de lijdensweg en de opstanding
uitgebeeld. Met Pasen herdenkt en
viert de christelijke wereld Chris
tus' opstanding. De evangelisten Lu
cas en Johannes vertellen er het uit
voerigst over. Zij delen mede, wat er
vóór en er na gebeurd is, doch over de
herrijzenis zelf zwijgen zij.
Nadat Jezus van het kruis was genomen,
had Jozef van Arimathea het lichaam
in een graf gelegd, dat pas in de rotsen was
uitgehouwen. Hij sloot dit met een zware
steen, die hij voor de ingang wentelde. De
joden zetten een wacht van soldaten bij het
graf, omdat zij zich herinnerden, dat Jezus
gezegd had, de derde dag weer op te zullen
staan, en zij bang waren, dat de discipelen
het lichaam zouden weghalen om die uit
spraak waar te maken. Niettegenstaande
die maatregelen vonden de vrouwen, die op
Paaszondag kwamen om het lichaam te
zalven en te balsemen, het graf leeg. Er
lagen alleen nog de windselen en de zweet
doek. Een engel in stralend wit kwam tot
haar en zedde haar, dat Christus was opge
staan en dat zij naar huis moesten gaan om
dit aan zijn leerlingen te melden. Bij Mat-
theus gaat de verschijning van de engel
gepaard met donder en aardbeving.
Oudste voorstellingen
Hoe heeft men zich in de loop der tijden
de opstanding voorgesteld? Hoe hebben
kunstenaars deze uitgebeeld? In de eerste
eeuwen na Christus had men de gewoonte
om op de sarcofagen (stenen doodkisten)
een kruis te beitelen met het teken van
Christus erboven en de slapende wachten
eronder. Reeds in de vierde eeuw echter
wordt de voorstelling vollediger. Wij zien
dan in ivoor gesneden een gesloten graf
tombe met ernaast Christus, die een berg
bestijgt, terwijl God hem uit de hemel de
hand reikt. In andere voorstellingen is
Christus al in de hemel opgenomen, omge
ven door een grote stralenkrans en om
zweefd door engelen. Op de aarde onder
Hem staan de apostelen, met in hun midden
Maria, met de handen biddend ten hemel
geheven. Bij beide voorstellingen heeft
Christus dus het graf al verlaten. Het ogen
blik van de herrijzenis zelf wordt niet uit
gebeeld.
In de vroege middeleeuwen, dus in de ne
gende en tiende eeuw, ja, ook later nog, ge
schiedt zulks wel. Het in de rotsen uitge
houwen graf, waarvan het evangelie
spreekt, komt echter zelden tot uitbeelding.
Geen wonder, want deze wijze van begraven
is oosters en was in het westen in Italië,
Frankrijk en Duitsland onbekend. Het
lichaam van Christus was in de grafruimte
op een stenen bank gelegd. Deze stenen
bank, die men kende uit afbeeldingen in
oosterse handschriften, hebben de kunste
naars aangezien voor een stenen doodkist,
zoals die in West-Europa wel gebruikt wer
den. Tot de dertiende eeuw gaf men Chris
tus weer, staande in zulk een kist. Pas
daarna ziet men Hem afgebeeld als een
overwinnaar, die uit de sarcofaag stijgt met
het kruis als vaandel in de hand. Zo zien
wij Christus afgebeeld bij de vijftiende-
eeuwse Italiaanse schilder Piero dèlla Fran-
cesca op diens prachtige muurschildering
in Borgo San Sepolcro.
Wie dit meesterwerk van Picro della Fran-
cesca wil zien en geen auto ter beschikking
heeft, moet drie uur met een boemeltreintje
(van Arezzo af) door het Toscaanse land
rijden. Heeft men dit er voor over, dan zal
men zijn moeite ook rijk beloond zien. want
Francesca's „Opstanding" behoort tot de
monumentaalste scheppingen der kunst.
Piero della Franceses beeldt de wachten
slapende af, zoals meestal geschiedt. Anders
echter is dit bij een werk van de Duitse
zestiende-eeuwse schilder Albrecht Altdor-
fer. Op dit werk (aanwezig in Bazel) ziet
men een der soldaten tencergeworpen door
de kracht van het bliksemende licht, dat
uitgaat van de engel in het geopende graf.
In later tijd komt de voorstelling van de
open sarcofaag veel minder voor, omdat de
Katholieke Kerk voorschreef, dat Christus
moest worden uitgebeeld stijgende uit een
gesloten graf. Niet alle kunstenaars hiel
den zich hieraan, doch een der beste voor
beelden van een kunstenaar, die het voor
schrift opvolgde, was de Italiaan Annibale
Carracci. Om goed duidelijk te maken, dat
het graf gesloten is gebleven, schildert hij
een der soldaten slapende op de stenen kist.
Alle tot nu toe vermelde voorstellingen
hebben de opstanding zelf tot onderwerp,
doch ook de gebeurtenissen na de herrijze
nis zijn vele malen in beeld gebracht. Dat
zijn dus de verschijningen aan de vrouwen
aan het graf en die aan de leerlingen, waar
van de evangeliën vertellen. Dan is er nóg
een handeling van Christus na zijn dood,
die vaak is uitgebeeld. Wij bedoelen: de
verlossing van Adam en Eva uit de hel.
Relaas van de twee
doden
Twee doden, die op de dag van Christus'
herrijzenis zjjn opgestaan, vertelden het
verhaal. Plotseling brak in de duisternis
van de dood aldus vertelden zij een
gouden licht, waarop Adam onmiddellijk
zeide: dit komt van Hem, die ons komt ver
lossen en ons het Eeuwige Licht beloofde.
Toen Satan dit hoorde, werd hij zeer onge
rust, want hij had immers juist tevoren
Lazarus reeds verloren. Er volgde een ge
donder als van een orkaan en daarna weer
klonk een stem, die beval: „Open de poorten
en de Koning in de Glorie zal binnentre
den!" De duivel echter liet de deuren gren
delen en spoorde z|jn helpers aan om zo
lang mogelijk stand te houden. Edoch, er
viel een tweede donderslag... en de poorten
van de hel weken, terwijl Christus zijn voet
zette op de dood en de duivel greep. Hij
nam Adam aan de hand naar buiten. Eva,
de profeten en alle heiligen volgden. Het
was de aartsengel Michaël, die deze schare
het paradijs binnenleidde. Toen de twee
doden dit verhaal geboekstaafd hadden,
werden zij óiet schitterend wit bekleed en
zag men hen niet weder.
Deze gebeurtenis spreekt zeer tot de ver
beelding. Gaarne werd zjj derhalve in de
Pierro della Francesco: „Opstanding". (Borgo San Sepulcro)
middeleeuwen uitgebeeld. De kerk keurde
dergelijke, later aan het bijbelverhaal toe
gevoegde, vertellingen niet goed, doch al te
sterk deed zij van haar afkeuring niet blij
ken. Zo ziet men op een dertiende-eeuws mi
niatuur Christus. De Heiland heeft het
Kruis op de overwonnen duivel geplaatst en
trekt Adam bij de pols uit de hel. Een du
veltje tracht nog om Eva bij het been te
vatten en tegen te houden, terwijl een ander
satanisch gedrocht haar nog iets in het oor
sist. Doch Eva is zich ervan bewust, dat dit
gedoe haar niet meer kan deren. Opmerke
lijk is, dat zowel Adam als Eva onbedekt
z(jn. De kunstenaar bekleedde hen als het
ware met nieuwe of herwonnen onschuld.
Verschijning aan de
drie vrouwen
Nadat Hij de doden had verlost, verscheen
Christus aan de levenden. Het eerst aan
de drie vrouwen, die zijn lichaam wilden
verzorgen. De Vlaamse schilder Hubert van
Eyck beeldde dit drietal af in het begin der
vijftiende eeuw, terwijl zij aankomen bij het
graf en daar een engel gezeten vinden op
het deksel van de sarcofaag. De vrouwen
luisteren even verbaasd als aandachtig naar
de woorden van de engel. Zij hebben potten
met zalf en kruiden in de handen, meege
bracht om hot lichaam van Christus te bal
semen. Andere kunstwerken vertonen de
vrouwen, terwijl zij met een parfumhande
laar onderhandolcn over de kruiden. Soms
ook hebben zij wierookvaten instede van
zalfpotten in dc hand. Soms zelfs wringen
zij zich de handen om haar wanhoop tot uit
drukking te brengen. Deze en dergelijke
trekjes zijn waarschijnlijk in de voorstellin
gen geslopen onder de invloed van de gods
dienstige spelen, die men in de middel
eeuwen omstreeks Pasen in de kerken op
voerde.
Verschijning aan Maria
Magdalena
De evangelist Johannes vertelt niets over
de verschijning aan de drie vrouwen,
maar wel rept hij van die aan Maria van
Magdala. Maria immers zag buiten het
graf twee engelen en toen zij zich om
draaide, zag zij Christus. Z|j hield Hem
eerst voor een tuinman, doch herkende
Hem, toen Hij haar naam noemde- Zij kniel
de en wilde Hem aanraken. Christus even
wel ontweck haar, zeggende: „Raak mij
niet aan, want Ik ben nog niet tot het Huis
Mijns Vaders opgegaan".
Vooral in de vroege renaissancetijd hebben
Italiaanse kunstenaars deze groep dus
de knielende Maria van Magdala, en de wij
kende Christus gaarne geschilderd. Zjj
bood immers een gezochte gelegenheid om
een gesloten, harmonisch geheel te maken,
dat paste bij de smaak van die tijd. De mon
nik Fra Angelico, beroemd om dc liefelijke
wandschilderingen, waarmede hij in het
midden der vijftiende eeuw vele vertrekken
en cellen van zijn klooster (San Marco in
Florence) versierde, schilderde op een van
die celwanden ook deze voorstelling. Hij
laat de ontmoeting plaatsvinden in een vre
dige, bloeiende tuin. waarin geheel onver
wacht de rots van het graf (bij uitzonde
ring wél een rotsgraf!) oprijst. Dat Maria
van Magdala Christus voor een hovenier
hield, is aangeduid door het feit, dat Hij
instede van het kruis een schoffel over de
schouder draagt. Een andere grootmeester
der schilderkunst, Dürer, heeft het tuinman
zijn nog meer uitgebeeld, door Christus'
stralenkrans te vervangen door een breed
gerande strooien tuinmanshoed.
De vier verschijningen
aan de discipelen
Na de verschijningen aan de vrouwen ver
halen de evangeliën van nog vier ont
moetingen en wel met de leerlingen: l. Met
twee hunner op weg naar Emmaus; 2. met
een aantal hunner in Jeruzalem; 3. met de
Ongelovige Thomas; 4. met de leerlingen bij
het meer van Galilea.
Dé Emmaüsgangers hebben zich de laatste
jaren zeer verheugd in de algemene belang
stelling, daar zij onderworp zijn van een
schilderij, omtrent de echtheid waarvan nog
steeds een verwoede strjjd gaande is. Het
Museum iïoymans te Rotterdam kocht dit
stuk ais echt aan, als een werk van de
beroemde zeventiende-eeuwse Delftse mees
ter Johannes Vermeer. Enige jaren later
kwam de Amsterdamse schilder Van Mee
geren met de geruchtmakende mededeling,
dat hij (en niet Vermeer) dat schilderij had
gemaakt. Dit bracht veel beroering teweeg
in de wereld van kunstminnaars, kunstken
ners en verzamelaars. Een proces volgde.
Bij het oordeel van de rechter wensen som
migen zich niet neer te leggen. Zij roeren
verder in de zaak en het is voor velen een
vraag, wie nu werkelijk de schepper is van
de Emmaüsgangers- Intussen was het pu
bliek de dupe. Het werk is namelijk zonder
twijfel een prachtig doek, ongeacht wie het
gewrocht heeft. Doch hangende de strijd
was het niet meer te bezichtigen voor het
publick.
Volgens het bijbelverhaal schaarde Christus
zich b() twee van Zijn jongeren, die op weg
waren na&r Emmaus, een dorp niet ver van
Jeruzalem. Zijn leerlingen herkenden Hem
niet. Wel verwonderden zij er zich zeer over,
dat Hij niet zou weten, wat er op Goede
Vrijdag in Jeruzalem gebeurd was. Daar
zij diep onder de indruk van het gebeurde
waren, maakte Christus hun een verwijt
van hun kleinmoedigheid en legde Hij hun
de Schrift uit. Nog herkenden zjj Hem niet.
Pas 's avonds, toen Hjj het brood voor hen
brak, aan tafel in de herberg, begrepen zij,
wie hun verschenen was. De kunstenaars
der zestiende en zeventiende eeuw hebben
dit samenzijn gaarne uitgebeeld, mede, om
dat dc maaltijd de mogelijkheid biedt tot
rijke stoffering. Rubens, Titiaan en Vero
nese hebben het samenzijn in do herberg
weergegeven, aan een welvoorziene tafel,
terwijl ook de waard en een. of meer be
dienden aanwezig zijn. Onze beroemdste na
tionale schilder Rembrandt slaagde erin,
aan het geheel een veel intiemere sfeer te
geven. Hjj putte zich niet uit in fraai bij
werk.
Met moeite slechts zal men een afbeelding
vinden van de verschijning aan de discipe
len Ln Jeruzalem. In het bijbelverhaal wordt
ons duidelijk gemaakt, dat Christus over
een hogere macht beschikte, wijl H|j binnen
kwam, hoewel de deuren (uit vrees voor de
joden) door de discipelen zwaar waren ge
grendeld. Dit was wol de reden, dat Tho
mas, die niet aanwezig was, toen Christus
verscheen, Zijn binnenkomst niet wilde ge
loven. Om Thomas te overtuigen, kwam
Jezus nog eens terug en liet hem de vinger
leggen in dc wonde in Zijn zijde. De grote
vernieuwer der beeldhouwkunst in de vijf
tiende eeuw, de Italiaan Donatello, heeft dit
gebeuren het meesterlijkst uitgebeeld, en
wel in de prachtige groep van Or San Mi-
chele in Florence.
De laatste verschijning, dus die aan het
Meer van Galilea, valt eigenlijk in twee ta
ferelen uiteen: 1. De wonderbare visvangst;
2. de machtsoverdracht aan Simon Petrus-
Torwljl Christus aan de oever van het meer
stond, kregen dc leerlingen, die hun oude
beroep van visser weer hadden opgevat, de
netten tot berstens toe vol met vis. Simon
Petrus, die Hem herkende, sprong over
boord en zwom naar de kant. Dc anderen
brachten de vangst aan de wal. Van deze
eerste gebeurtenis bevindt zich een groot
schilderij in Bazel, en wel gemaakt door tie
Zuidduitse schilder Konrad Witz, die schil
derde in de eerste helft der vijftiende eeuw
en zijn tijd ver vooruit was in de weergave
van landschappen. Dit blijkt ook uit zijn
doek over de verschijning aan het JVlccr van
Galilea. Het bevel „Wijd M|jn lammeren"
aan Simon Petrus en als zichtbaar teken
hiervan de overdracht van de sleutel, vond
z(jn monumentaalste uitbeelding in een van
de uitgewerkte grote schetsen, die de Ita
liaanse grootmeester Raphaël maakte voor
een serie wandtapijten, bestemd voor het
Vaticaan. Tapijt en schets bestaan nog bei
de, maar de schets geeft het beste weer,
wat Raphaël tot uitdrukking wilde brengen.
Geen wonder, want Raphaël zelf maakte de
schets, anderen het tapijt.
Met deze machtsoverdracht worden zowel
het paasgebeuren als de evangeliën af
gesloten. Het drama van Christus' leven is
afgesloten en heeft voor de christen z|jn
hoogtepunt bereikt. Door de overdracht van
do mocht aan Petrus is de mensheid dc
hoop op Gods genade en op vergeving van
zonden door Christus' liefde gegeven. Het
is waarlijk geen wonder, dat juist een zon
nig, harmonisch kunstenaar als Raphaël
zich geïnspireerd gevoelde door Clirlstus'
laatste daad, waardoor de kruisiging werd
tenietgedaan en Zjjn geestelijke nalaten
schap de mensheid toeviel.