Hella Haasse: De Meermin ZO ZAGEN KUNSTENAARS VAN WELEER PASEN EN DE WEDEROPSTANDING zaterdagnummer rr rr Zaterdag 13 april 1963 Ten ontspanningsroman voor de be- schaafde kringen, zo zou men Hella Haases nieuwe boek „De meer min" kunnen definiëren. Uiteraard bestaat er in de „hogere kringen" ook behoefte aan doodgewoon leesvoedsel ter verpozing, maar het is ons een raadsel, waarom mevrouw Haasse zich geroepen gevoelt, dat te leveren. Van een schrijver van formaat eist men de inzet van de hele persoon in een nieuw werkstuk. Het zij een over winning of desnoods een nederlaag die dan de sporen van de strijd toont, maar er moet iets bevochten, veroverd zijn. De noodzakelijkheid van het werk moet zich opdringen, overtuigend. Onvergetelijk moet de toon zijn en onvervangbaar. De rest, eventuele schoonheid, hoe aangenaam ook, is toegift. Letterkundige kroniek doorHANS WARREN We willen gegrepen worden door een mens, door die schrijver. We eisen eigenlijk een meesterwerk, althans een avontuurlijke, gevaarlijke poging daartoe, wie niet waagt, die niet wint. Wat heeft het anders voor zin? Er verschijnen zo veel, zo vermoeiend veel boeken die niets anders zijn dan leesvoer. Keukenmeidenromans op diverse plans, tot in de hoogste regionen opgevoerd maar met het onmiskenbare wezensmerk. „De Meermin" is weer zo'n nieuw stuk lite rair breiwerk met een ingewikkeld en moei lijk patroon, wel kant en klaar, maar goed opletten, ach, de steken vallen bij reeksen. Resultaat: een slordige bonte broddellap die nog wel de hand van een vaardig breister verraadt. Beslist geen ontroerend wat smoe zelig kinderwerk met grote open steken, er is niets argeloos meer aan. Hella Haasse weet het allemaal zo verschrikkelijk goed dat zij al van tevoren heeft beseft dat we het als lezer natuurlijk allemaal nog veel beter weten. Een vermoeiende optel- en af treksom, uitkomst nul. Enige winst van al die moeite: het boek is werkeljk niet vervelend, het is zelfs op een bepaalde manier boeiend, meeslepend. Maar het is dat gevoel van gefascineerd worden dat reeds voor de ervaren lezer het sein op onveilig zet: zodra hij die roesachtige ban voelt weet hij dat het in feite mis is, dat hem een literair rad vóór ogen gedraaid wordt. Vele mensen houden daar echter weer van, en men kan „De Meermin" ge rust een (korte) rozige toekomst voorspel len. Het boek bestrijkt één etmaal (van ontwa ken tot ontwaken) uit het leven van Sera Doorns tam, Amsterdamse dame. Volgens het beproefde procédé van flashbacks uit haar eigen leven en dat van de mensen waar zij die dag mee in aanraking komt, wordt een tijdsbestek gesuggereerd van zeer vele jaren, het leven van drie gene raties eigenlijk. Tegen dit procédé dat vele mogelijkheden biedt en dat hier knap, vol komen natuurlijk en zonder forceringen is toegepast, hebben we geen enkel bezwaar. Wel tegen de onaanvaardbare opeenstape ling van dramatische conflicten die de on beduidende Sera gedurende dat ene etmaal meemaakt of uitlokt. Zij rijgt een waar parelsnoer aan elkaar, waarvan ieder zien moet dat het goedkope namaak is. Toege geven, dé dag is slecht begonnen, we zijn gewaarschuwd. Het heeft 's nachts ge stormd en het oude gevelbeeld, een meer min, van het statige huis op de Keizers gracht waar Sera woont is in gruis op de stoep gevallen. Toevallig had Sera een meerminnendroom voor het ontwaken, en ook pas onlangs een filosofisch-verhalend gedicht, „De Duiker" gepubliceerd. (Het meerminmotief is nog een paar maal vlijtig verwerkt in het patroon). Het gebroken beeld geeft Sera voorgevoelens van een ramp. Rampen gebeuren er wel niet, maar Mevrouw Hammacher hoofdconservator Museum Boymans Mevrouw dr.- R. Hammachervan den Brande is met ingang van 1 september be noemd tot hoofdconservator van de afde ling moderne kunst van het Museum Boy mans-Van Beuningen in Rotterdam. In deze functie volgt zij dr. J. Heyligers op, die vorig jaar wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd afscheid heeft genomen. Mevrouw dr. Reinhilde Hammacher (50) is Belgische van geboorte, maar sedert 1956 Nederlandse door haar huwelijk met prof. dr. H. M. W. J. Hammacher, direc teur van het rijksmuseum Kröller-Müller in Otterloo, die deze functie evenwel op 1 juli wegens het bereiken van de pensioen gerechtigde leeftijd zal neerleggen. Na hun vertrek uit Otterloo zullen de heer en me vrouw Hammacher zich in Den Haag ves tigen. De nieuwe conservator van Mu seum Boymans heeft gestudeerd aan de koninklijke academie van Antwerpen, aan de universiteiten van Brussel en Praag en tenslotte in Wenen waar zij het doctoraal examen in de kunstgeschiedenis aflegde. Mevrouw Hammacher kreeg o.m. bekend heid door de organisatie van' grote Van Gogh tentoonstellingen in Japan, Canada, Oostenrijk en andere landen. wel wordt het haar die dag door allerlei gebeurtenissen, ontmoetingen en bekente nissen duidelijk, dat haar leven op een dood spoor is gekomen. Het begin van het boek: de botsingen 1 met haar opgroeiende kinderen, het ge brek aan contact met haar man, Leonard, een jurist, schept enige verwachtingen. Se ra en Leonard wonen in bij Leonards ouders. Leonard was de jongste zoon van het gezin, een tikje een buitenbeentje, het „kneusje" en zijn huwelijk met Sera, het dochtertje van de pianoleraar, was in de ogen van de ouderwets-aristocratische ouders (de vader is een welgesteld advo caat) een mésalliance. Sera valt er uit de toon doordat zij zich niet bij him levensstijl kan aanpassen, maar doordat zij een wel willende en wel goedige natuur heeft, weet zij scherpe conflicten te voorkomen, zelfs als de schoonmoeder die eigenlijk uitlokt. Nogmaals, dit begin van het boek is heel aanvaardbaar. Spoedig wordt er door het verhaal een soort thrillerelement gevlochten: op een buiten is het stoffelijk overschot van een jonge vrouw gevonden. Het moet een „geliqui deerd" verzetsslachtoffer zijn. De lezer heeft al spoedig door wie het is en hoopt vergeefs dat de schrijfster het raffinement zal bezitten voor een boeiender oplossing. Na allerlei onwaarschijnlijke en vage hokus- pokus komt echter de langverwachte aap olijk uit de mouw. Dat Sera wel wat hypo criet en ongeloofwaardig geworden is voor de lezer met haar-intuïtieve angsten en ver- antwoordelijkheidsgevoelens jegens Doortje, het slachtoffer, heeft Hella Haasse blijk baar onvoldoende overwogen. Doch laten we teruggaan naar het huis met de gebroken meermin, want daar komt van zolder tot kelder ook zo een en ander aan het licht. Doornstam senior heeft in zijn jonge jaren, zo omstreeks 1900, de dienst bode, Nettie Deemster, verleid. Prompt ge volgen natuurlijk, Nettie in 't kraambed ge storven, het zoontje, Louis Deemster, tot zijn 16de een toelage, in de oorlog N.S.B.'er, daarna in sanitair, met financiële hulp van Doornstam, via een privédetective. De vader heeft de zoon nimmer willen zien. Een en ander aannemelijk uitgebeeld. Niemand in huis weet van deze affaire. Louis Deemster is weduwnaar, hij heeft een dochter, Stans, die nooit meer thuiskomt. Zij is typiste bij de uitgeverij die ook Sera's werk publiceert en dat van enkele andere literaire figuren waar we kennis mee ma ken. Stans heeft daar de bijnaam „de lichte muze", verdere toelichting overbodig. Sera zal haar deze dag een paar maal ontmoe ten, waarvan éénmaal onder zulke nare omstandigheden (abortusgevolgen), dat zij ook nog naar Louis Deemster, de vader toe moet. In de sanitairwinkel wordt haar, Se ra, de huid volgescholden wanneer zij haar naam, mevrouw Doornstam, noemt. Ver geeflijk, maar Sera snapt er niets van en vraagt nog naïef op de laatste pagina aan haar schoonvader „Papa, kent U iemand die Deemster heet", waarop papa met „ver moeide stem" antwoordt: „Nee, die ken ik niet". Sera overweegt dan het plan, Stans maar in huis te halen, fijn literair trekje. (Boek uit). Een hele cohorte van oninteressante men sen trekt er zo aan ons oog voorbij. Pianoleraar Diem met zijn twee dochters, Sera's eeuwige aanbidder, de literator Frank, die haar die dag eerst schriftelijk en dan nog een paar keer mondeling ook al op de meest onwaarschijnlijke manier „de waarheid" zegt; enkele vage artiesten die niet uit de verf komen en dito verzetsmen sen die gelukkig al in de vale flarden van het verleden waren gehuld. Wel moest een van hen dienen om Sera, als ze reeds van Leonard houdt, te verleiden. Het literaire breipatroon schreef onverbiddelijk voor: zwanger worden, abortus. (B|j Nettie stond dat er ook al, maar toen viel er een steek). Zo voortgeschoven van het een naar het ander en van de een naar de ander, afgesto ten door haar kinderen, door haar man, door haar vrienden en medemensen, brengt Sera haar onwaarschijnlijke rampdag door. Waar komt zij achter? Achter waarheden als koeien: dat het huwelijk meestal een compromis is, dat het leven meestal een compromis is, dat voorvallen en gebeurte nissen in elkaar kunnen haken (vooral als de breister een stevig handje helpt) en ook niet. Etc. Het is een hulpeloze stakker, die Sera, maar ze heeft onze sympathie ook al niet, ze irriteert ons even sterk als haar omge ving. Men zou haar poëzie, haar gedicht „De Duiker" wel eens willen lezen! Want ook al levert Frank er onbarmhartige kri tiek op, helemaal wegcijferen mag men haar toch niet als dichteres, daarvoor had Hella Haasse haar geesteskind te lief. En die genegenheid is mogelyk het enige sym pathieke aan dit volkomen onbeduidende produkt van hogere schrijfstershuisvlyt. Querido, Amsterdam. Ter gelegenheid van de ingebruikneming van onze nieuwe rotatiepers, vorig jaar mei, werd namens de groep van provinciale dagbladen Waarmee de P Z.C. nauwe relaties onderhoudt, de Regionale Dagblad pers, aan de Middelburgse kunstschilder Jac. Prince opdracht ver strekt een portret te schilderen van onze oud-directeur, de heer F. van de Velde sr. Dit portret waarvan wij hier een afbeelding af- - drukken is deze week gereedgekomen en inmiddels aan de directie van ons blad aangeboden. (Bijzondere medewerking) CTEEDS weer heeft het leven van Jezus grote kunstenaars geïnspi- reerd. Veelvuldig zijn de geboorte, de jeugdgebeurtenissen en vooral de lijdensweg en de opstanding uitgebeeld. Met Pasen herdenkt en viert de christelijke wereld Chris tus' opstanding. De evangelisten Lu cas en Johannes vertellen er het uit voerigst over. Zij delen mede, wat er vóór en er na gebeurd is, doch over de herrijzenis zelf zwijgen zij. Nadat Jezus van het kruis was genomen, had Jozef van Arimathea het lichaam in een graf gelegd, dat pas in de rotsen was uitgehouwen. Hij sloot dit met een zware steen, die hij voor de ingang wentelde. De joden zetten een wacht van soldaten bij het graf, omdat zij zich herinnerden, dat Jezus gezegd had, de derde dag weer op te zullen staan, en zij bang waren, dat de discipelen het lichaam zouden weghalen om die uit spraak waar te maken. Niettegenstaande die maatregelen vonden de vrouwen, die op Paaszondag kwamen om het lichaam te zalven en te balsemen, het graf leeg. Er lagen alleen nog de windselen en de zweet doek. Een engel in stralend wit kwam tot haar en zedde haar, dat Christus was opge staan en dat zij naar huis moesten gaan om dit aan zijn leerlingen te melden. Bij Mat- theus gaat de verschijning van de engel gepaard met donder en aardbeving. Oudste voorstellingen Hoe heeft men zich in de loop der tijden de opstanding voorgesteld? Hoe hebben kunstenaars deze uitgebeeld? In de eerste eeuwen na Christus had men de gewoonte om op de sarcofagen (stenen doodkisten) een kruis te beitelen met het teken van Christus erboven en de slapende wachten eronder. Reeds in de vierde eeuw echter wordt de voorstelling vollediger. Wij zien dan in ivoor gesneden een gesloten graf tombe met ernaast Christus, die een berg bestijgt, terwijl God hem uit de hemel de hand reikt. In andere voorstellingen is Christus al in de hemel opgenomen, omge ven door een grote stralenkrans en om zweefd door engelen. Op de aarde onder Hem staan de apostelen, met in hun midden Maria, met de handen biddend ten hemel geheven. Bij beide voorstellingen heeft Christus dus het graf al verlaten. Het ogen blik van de herrijzenis zelf wordt niet uit gebeeld. In de vroege middeleeuwen, dus in de ne gende en tiende eeuw, ja, ook later nog, ge schiedt zulks wel. Het in de rotsen uitge houwen graf, waarvan het evangelie spreekt, komt echter zelden tot uitbeelding. Geen wonder, want deze wijze van begraven is oosters en was in het westen in Italië, Frankrijk en Duitsland onbekend. Het lichaam van Christus was in de grafruimte op een stenen bank gelegd. Deze stenen bank, die men kende uit afbeeldingen in oosterse handschriften, hebben de kunste naars aangezien voor een stenen doodkist, zoals die in West-Europa wel gebruikt wer den. Tot de dertiende eeuw gaf men Chris tus weer, staande in zulk een kist. Pas daarna ziet men Hem afgebeeld als een overwinnaar, die uit de sarcofaag stijgt met het kruis als vaandel in de hand. Zo zien wij Christus afgebeeld bij de vijftiende- eeuwse Italiaanse schilder Piero dèlla Fran- cesca op diens prachtige muurschildering in Borgo San Sepolcro. Wie dit meesterwerk van Picro della Fran- cesca wil zien en geen auto ter beschikking heeft, moet drie uur met een boemeltreintje (van Arezzo af) door het Toscaanse land rijden. Heeft men dit er voor over, dan zal men zijn moeite ook rijk beloond zien. want Francesca's „Opstanding" behoort tot de monumentaalste scheppingen der kunst. Piero della Franceses beeldt de wachten slapende af, zoals meestal geschiedt. Anders echter is dit bij een werk van de Duitse zestiende-eeuwse schilder Albrecht Altdor- fer. Op dit werk (aanwezig in Bazel) ziet men een der soldaten tencergeworpen door de kracht van het bliksemende licht, dat uitgaat van de engel in het geopende graf. In later tijd komt de voorstelling van de open sarcofaag veel minder voor, omdat de Katholieke Kerk voorschreef, dat Christus moest worden uitgebeeld stijgende uit een gesloten graf. Niet alle kunstenaars hiel den zich hieraan, doch een der beste voor beelden van een kunstenaar, die het voor schrift opvolgde, was de Italiaan Annibale Carracci. Om goed duidelijk te maken, dat het graf gesloten is gebleven, schildert hij een der soldaten slapende op de stenen kist. Alle tot nu toe vermelde voorstellingen hebben de opstanding zelf tot onderwerp, doch ook de gebeurtenissen na de herrijze nis zijn vele malen in beeld gebracht. Dat zijn dus de verschijningen aan de vrouwen aan het graf en die aan de leerlingen, waar van de evangeliën vertellen. Dan is er nóg een handeling van Christus na zijn dood, die vaak is uitgebeeld. Wij bedoelen: de verlossing van Adam en Eva uit de hel. Relaas van de twee doden Twee doden, die op de dag van Christus' herrijzenis zjjn opgestaan, vertelden het verhaal. Plotseling brak in de duisternis van de dood aldus vertelden zij een gouden licht, waarop Adam onmiddellijk zeide: dit komt van Hem, die ons komt ver lossen en ons het Eeuwige Licht beloofde. Toen Satan dit hoorde, werd hij zeer onge rust, want hij had immers juist tevoren Lazarus reeds verloren. Er volgde een ge donder als van een orkaan en daarna weer klonk een stem, die beval: „Open de poorten en de Koning in de Glorie zal binnentre den!" De duivel echter liet de deuren gren delen en spoorde z|jn helpers aan om zo lang mogelijk stand te houden. Edoch, er viel een tweede donderslag... en de poorten van de hel weken, terwijl Christus zijn voet zette op de dood en de duivel greep. Hij nam Adam aan de hand naar buiten. Eva, de profeten en alle heiligen volgden. Het was de aartsengel Michaël, die deze schare het paradijs binnenleidde. Toen de twee doden dit verhaal geboekstaafd hadden, werden zij óiet schitterend wit bekleed en zag men hen niet weder. Deze gebeurtenis spreekt zeer tot de ver beelding. Gaarne werd zjj derhalve in de Pierro della Francesco: „Opstanding". (Borgo San Sepulcro) middeleeuwen uitgebeeld. De kerk keurde dergelijke, later aan het bijbelverhaal toe gevoegde, vertellingen niet goed, doch al te sterk deed zij van haar afkeuring niet blij ken. Zo ziet men op een dertiende-eeuws mi niatuur Christus. De Heiland heeft het Kruis op de overwonnen duivel geplaatst en trekt Adam bij de pols uit de hel. Een du veltje tracht nog om Eva bij het been te vatten en tegen te houden, terwijl een ander satanisch gedrocht haar nog iets in het oor sist. Doch Eva is zich ervan bewust, dat dit gedoe haar niet meer kan deren. Opmerke lijk is, dat zowel Adam als Eva onbedekt z(jn. De kunstenaar bekleedde hen als het ware met nieuwe of herwonnen onschuld. Verschijning aan de drie vrouwen Nadat Hij de doden had verlost, verscheen Christus aan de levenden. Het eerst aan de drie vrouwen, die zijn lichaam wilden verzorgen. De Vlaamse schilder Hubert van Eyck beeldde dit drietal af in het begin der vijftiende eeuw, terwijl zij aankomen bij het graf en daar een engel gezeten vinden op het deksel van de sarcofaag. De vrouwen luisteren even verbaasd als aandachtig naar de woorden van de engel. Zij hebben potten met zalf en kruiden in de handen, meege bracht om hot lichaam van Christus te bal semen. Andere kunstwerken vertonen de vrouwen, terwijl zij met een parfumhande laar onderhandolcn over de kruiden. Soms ook hebben zij wierookvaten instede van zalfpotten in dc hand. Soms zelfs wringen zij zich de handen om haar wanhoop tot uit drukking te brengen. Deze en dergelijke trekjes zijn waarschijnlijk in de voorstellin gen geslopen onder de invloed van de gods dienstige spelen, die men in de middel eeuwen omstreeks Pasen in de kerken op voerde. Verschijning aan Maria Magdalena De evangelist Johannes vertelt niets over de verschijning aan de drie vrouwen, maar wel rept hij van die aan Maria van Magdala. Maria immers zag buiten het graf twee engelen en toen zij zich om draaide, zag zij Christus. Z|j hield Hem eerst voor een tuinman, doch herkende Hem, toen Hij haar naam noemde- Zij kniel de en wilde Hem aanraken. Christus even wel ontweck haar, zeggende: „Raak mij niet aan, want Ik ben nog niet tot het Huis Mijns Vaders opgegaan". Vooral in de vroege renaissancetijd hebben Italiaanse kunstenaars deze groep dus de knielende Maria van Magdala, en de wij kende Christus gaarne geschilderd. Zjj bood immers een gezochte gelegenheid om een gesloten, harmonisch geheel te maken, dat paste bij de smaak van die tijd. De mon nik Fra Angelico, beroemd om dc liefelijke wandschilderingen, waarmede hij in het midden der vijftiende eeuw vele vertrekken en cellen van zijn klooster (San Marco in Florence) versierde, schilderde op een van die celwanden ook deze voorstelling. Hij laat de ontmoeting plaatsvinden in een vre dige, bloeiende tuin. waarin geheel onver wacht de rots van het graf (bij uitzonde ring wél een rotsgraf!) oprijst. Dat Maria van Magdala Christus voor een hovenier hield, is aangeduid door het feit, dat Hij instede van het kruis een schoffel over de schouder draagt. Een andere grootmeester der schilderkunst, Dürer, heeft het tuinman zijn nog meer uitgebeeld, door Christus' stralenkrans te vervangen door een breed gerande strooien tuinmanshoed. De vier verschijningen aan de discipelen Na de verschijningen aan de vrouwen ver halen de evangeliën van nog vier ont moetingen en wel met de leerlingen: l. Met twee hunner op weg naar Emmaus; 2. met een aantal hunner in Jeruzalem; 3. met de Ongelovige Thomas; 4. met de leerlingen bij het meer van Galilea. Dé Emmaüsgangers hebben zich de laatste jaren zeer verheugd in de algemene belang stelling, daar zij onderworp zijn van een schilderij, omtrent de echtheid waarvan nog steeds een verwoede strjjd gaande is. Het Museum iïoymans te Rotterdam kocht dit stuk ais echt aan, als een werk van de beroemde zeventiende-eeuwse Delftse mees ter Johannes Vermeer. Enige jaren later kwam de Amsterdamse schilder Van Mee geren met de geruchtmakende mededeling, dat hij (en niet Vermeer) dat schilderij had gemaakt. Dit bracht veel beroering teweeg in de wereld van kunstminnaars, kunstken ners en verzamelaars. Een proces volgde. Bij het oordeel van de rechter wensen som migen zich niet neer te leggen. Zij roeren verder in de zaak en het is voor velen een vraag, wie nu werkelijk de schepper is van de Emmaüsgangers- Intussen was het pu bliek de dupe. Het werk is namelijk zonder twijfel een prachtig doek, ongeacht wie het gewrocht heeft. Doch hangende de strijd was het niet meer te bezichtigen voor het publick. Volgens het bijbelverhaal schaarde Christus zich b() twee van Zijn jongeren, die op weg waren na&r Emmaus, een dorp niet ver van Jeruzalem. Zijn leerlingen herkenden Hem niet. Wel verwonderden zij er zich zeer over, dat Hij niet zou weten, wat er op Goede Vrijdag in Jeruzalem gebeurd was. Daar zij diep onder de indruk van het gebeurde waren, maakte Christus hun een verwijt van hun kleinmoedigheid en legde Hij hun de Schrift uit. Nog herkenden zjj Hem niet. Pas 's avonds, toen Hjj het brood voor hen brak, aan tafel in de herberg, begrepen zij, wie hun verschenen was. De kunstenaars der zestiende en zeventiende eeuw hebben dit samenzijn gaarne uitgebeeld, mede, om dat dc maaltijd de mogelijkheid biedt tot rijke stoffering. Rubens, Titiaan en Vero nese hebben het samenzijn in do herberg weergegeven, aan een welvoorziene tafel, terwijl ook de waard en een. of meer be dienden aanwezig zijn. Onze beroemdste na tionale schilder Rembrandt slaagde erin, aan het geheel een veel intiemere sfeer te geven. Hjj putte zich niet uit in fraai bij werk. Met moeite slechts zal men een afbeelding vinden van de verschijning aan de discipe len Ln Jeruzalem. In het bijbelverhaal wordt ons duidelijk gemaakt, dat Christus over een hogere macht beschikte, wijl H|j binnen kwam, hoewel de deuren (uit vrees voor de joden) door de discipelen zwaar waren ge grendeld. Dit was wol de reden, dat Tho mas, die niet aanwezig was, toen Christus verscheen, Zijn binnenkomst niet wilde ge loven. Om Thomas te overtuigen, kwam Jezus nog eens terug en liet hem de vinger leggen in dc wonde in Zijn zijde. De grote vernieuwer der beeldhouwkunst in de vijf tiende eeuw, de Italiaan Donatello, heeft dit gebeuren het meesterlijkst uitgebeeld, en wel in de prachtige groep van Or San Mi- chele in Florence. De laatste verschijning, dus die aan het Meer van Galilea, valt eigenlijk in twee ta ferelen uiteen: 1. De wonderbare visvangst; 2. de machtsoverdracht aan Simon Petrus- Torwljl Christus aan de oever van het meer stond, kregen dc leerlingen, die hun oude beroep van visser weer hadden opgevat, de netten tot berstens toe vol met vis. Simon Petrus, die Hem herkende, sprong over boord en zwom naar de kant. Dc anderen brachten de vangst aan de wal. Van deze eerste gebeurtenis bevindt zich een groot schilderij in Bazel, en wel gemaakt door tie Zuidduitse schilder Konrad Witz, die schil derde in de eerste helft der vijftiende eeuw en zijn tijd ver vooruit was in de weergave van landschappen. Dit blijkt ook uit zijn doek over de verschijning aan het JVlccr van Galilea. Het bevel „Wijd M|jn lammeren" aan Simon Petrus en als zichtbaar teken hiervan de overdracht van de sleutel, vond z(jn monumentaalste uitbeelding in een van de uitgewerkte grote schetsen, die de Ita liaanse grootmeester Raphaël maakte voor een serie wandtapijten, bestemd voor het Vaticaan. Tapijt en schets bestaan nog bei de, maar de schets geeft het beste weer, wat Raphaël tot uitdrukking wilde brengen. Geen wonder, want Raphaël zelf maakte de schets, anderen het tapijt. Met deze machtsoverdracht worden zowel het paasgebeuren als de evangeliën af gesloten. Het drama van Christus' leven is afgesloten en heeft voor de christen z|jn hoogtepunt bereikt. Door de overdracht van do mocht aan Petrus is de mensheid dc hoop op Gods genade en op vergeving van zonden door Christus' liefde gegeven. Het is waarlijk geen wonder, dat juist een zon nig, harmonisch kunstenaar als Raphaël zich geïnspireerd gevoelde door Clirlstus' laatste daad, waardoor de kruisiging werd tenietgedaan en Zjjn geestelijke nalaten schap de mensheid toeviel.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 6