Guy Schofield:
„Purper en scharlaken"
EMMERICH WENINGER
typeert dirigenten en solisten
tjjdens hun werk
zaterdagnummer
HONGAARS BALLET IN LONDEN
STRIKT GENOMEN valt het boek
„Purper en scharlaken" van Guy
Schofield („The purple and the
scarlet", vertaling door drs. C. B.
Burger) niet onder het hoofd letter
kunde. Het is eigenlijk niet te rubri
ceren. Op het omslag en naast de ti
telpagina werd de vraag afgedrukt
„Wat geschiedde na de dood van
Christus?" en als toelichting leest
men nog: „De tijd van 39-155 na
Christus, een vervolg op de. Nieuw-
Testamentische geschiedenis". Wie
goed in de oude geschiedenis thuis
is, zal weten dat in 39 na Chr. (dat
wil zeggen 10 jaar na de kruisdood
van Jezus die tegenwoordig door de
geleerden in het jaar 29 wordt ge
steld) keizer Caligula de tetrarch van
Galilea en Perea, Herodes Antipas, in
ballingschap zond en dat in het jaar
155 de laatste „apostolische vader",
de laatste man die een van de twaalf
apostelen had gekend, bisschop Poly-
carpus, op 86-jarige leeftijd te Smyr
na werd verbrand. De zeer bewogen
tijd tussen deze twee tijdstippen
komt in dit boek op verrassende
wijze tot leven.
Letterkundige kroniek
doorHANSWARREN
t 7"rij kort na Jezus' dood is het conflict toe-
V gespitst tussen het „purper" (de Ro
meinse wereldmacht, gesymboliseerd door
de purperen keizersmantel) en het „schar
laken" van het Kruis, het Christendom. Ro
me tolereerde aanvankelijk alle godsdien
sten, ook de joodse eredienst was er offi
cieel erkend. Het Christendom, eerst
meestal als een joodse secte beschouwd,
werd evenwel niet erkend en weldra zwaar
vervolgd. Een ieder kent die geschiedenis
min of meer uit het Nieuwe Testament, uit
de bijbelse geschiedenis en de algemene ge
schiedenis. „Als de Tiber stijgt, als de Nijl
nalaat te stijgen, als er geen regen is, als
er een aardbeving plaatsvindt, een hongers
nood of een pestilentie, dan klinkt onmid
dellijk de roep: Naar de leeuwen met die
Christenen!" Deze veelzeggende uitspraak
van Tertullianus dateert uit de tweede
eeuw.
Het is dus het leven in de tweede helft van
de eerste eeuw en de eerste helft van de
tweede eeuw dat Schofield in zijn boek ten
tonele voert. Hij heeft zowat alles bestu
deerd wat over die tijd bekend is, de schaar
se authentieke oude bronnen, de geleerde
studies en onderzoekingen, de theorieën en
hypothesen. Ook de nieuwste vondsten en
gegevens heeft hij verwerkt. Eigen vermoe
dens, gissingen en theorieën heeft hy door
die van anderen gevlochten, en we verkla
ren uitdrukkelijk dat we ons niet competent
achten, sommige van zijn interpretaties en
gewaagde veronderstellingen aan te vallen
of te verdedigen.
Het geheel is echter, ondanks verbrokke
ling en aarzelingen zo een boeiend werk
geworden over een buitengewoon bewogen
tijd, dat men zich na lezing verrijkt gevoelt.
Enerzijds de macht, pracht en verdorven
heid van Rome, anderzijds de onvoorstelbare
zedelijke grootheid, soberheid en morele
moed der eerste Christenen, hun lijden en
onvernietigbaar geloof. Dat alles over drie
generaties gedemonstreerd aan vooraan
staande figuren en in het oog springende
gebeurtenissen die in elkander haken; een
machtig beeld van menselijke ellende, groot
heid en Godsvertrouwen. Laten we er vooral
bij zeggen dat het boek oecumenisch van
strekking is en positief van beginselen; en
kele zinsneden die misverstaan hadden kun
nen wekken heeft de vertaler weggewerkt,
een overigens twijfelachtige handelswijze.
De manier waarop Schofield zijn stof heeft
opgenomen en tot een soort beschadigd mo
zaïek van felle kleuren heeft samengevoegd
is heel eigenaardig. Fantaseren doet hij
niet, hij werkt met de realiteit, vertelt na
uit andere bronnen, uit eigen aanschouwing
(van landschappen bv.) en geeft de neer
slag van anderer en eigen overpeinzingen
en vermoedens. Hoewel zijn werk voor de
ontwikkelde leek bestemd is en wie de
bijbel „kent" zoals dat heet, mag zich als
zodanig beschouwën) en dus in zekere zin
populariserend, bevat het toch veel over-
peizingen en conclusies waar theologen en
geleerden mogelijk weer iets aan hebben,
maar zoals gezegd, we achten ons niet be
voegd over die hypothesen een oordeel te
vellen. Deze manier van aanpak houdt dus
in, dat de handelingen die er in het boek
plaatsvinden, in werkelijkheid zijn verricht
en dat de woorden die er in gesproken
worden niet verzonnen zijn door Schofield,
maar uit oude bronnen stammen. Verder
vindt men dan vele eigen hypotheses of die
van anderen, al dan niet onsamenhangend
en vergezocht en veelal boeiend.
Wat ons wel stoorde is het vaak studen'.-
koze taalgebruik, dat mogelijk op rekening
van de vertaler komt, en het scherp deni
grerende oordeel over mensen die nu al
eeuwen en eeuwen dood zijn. Keizerin Octa-
vla. Nero's eerste vrouw, die ons als „teen
ager" wordt voorgesteld, Poppaea Sabina
die zich weinig „kopzorgen" maakt en
„stukjes uitbroedt", Vespasianus die.„een
massa gezond verstand" had, uitdrukkin
gen als „geen klap kunnen schelen", „zijn
zak spekken", en dan vooral Anlceltus, die
„een misselijk sujet" is, Sporus, een „crea
tuur" van Nero enz. enz., het lijkt allemaal
wat misplaatst in een boek van deze strek
king. Vooral bij die verachtende aanduiding
van personen zou men een regel van Scho
field zelf willen citeren: „Te weinig weten
wij van de gehele geschiedenis af om een
afkeurend of prijzend oordeel erover uit te
spreken';. Het gaat immers eenvoudig niet
aan de mensen van toen met maatstaven
van nu te meten en dat nog op grond van
bronnen die, zo zij de waarheid (en wat is
de waarheid al spreken, die toch op zijn
minst hebben gekleurd. Weinig waardering
hebben we ook voor fantasietjes als het vol
gende bij Nero's graf:
„Slechts drie vrouwen rouwden om hem
twee van zijn oude voedsters en de trouwe
Claudia Acte. De korte teraardebestelling
was er een in heidense trant, maar was
er misschien op Acte's lippen een christelijk
gebed, toen zij zich na afloop omkeerde
Het zachte windje, dat de mirten op de
Pinciaheuvel die dag beroerde, is de enige
die het weet".
Claudia Acte, een verstoten concubine, kan
bij de schrijver geen kwaad doen, vandaar
dit zoetelijke plaatje. Dergelijke voorkeur
en tegenzin moge reliëf geven, goed te pra
ten zijn ze niet. Doch dit zijn slechts kleine
vlekjes op dit groots ontrolde tafereel dat
zovele boeiende figuren en gebeurtenissen
toont. Apostelen, kerkvaders, keizers, veld
heren, in bonte afwisseling zijn hun levens
door elkander gevlochten. We zien de
prachtige gouden joodse tempel in Jeruza
lem in het ochtendlicht blinken en we zijn
getuige van de verschrikkelijke verwoesting
ervan; we zien Nero in een zegekar rijden
tussen de als fakkels brandende gekruisigde
christenen in zijn paleistuinen, maar we
zien ook de vroomheid, ootmoed en moed
van de eerste grote volgelingen van Jezus.
En aan het slot heeft Guy Schofield voor
een ware literaire climax gezorgd: meege
sleept door zijn eerbied voor de indrukwek
kende figuur van Polycarpus, gaf hij met
het slothoofdstuk „De brandstapel" een
waarlijk grootse uitbeelding van het enorme
drama dat zich in 155 in Smyrna afspeelde,
een drama, voortvloeiend uit de botsingen
tussen purper en scharlaken. De welwillen
de Romeinse proconsul Quadratus, die het
leven der christenen graag had gered, zijn
machteloosheid tegenover hun vastberaden
heid en tegenover de opgezweepte volksme
nigte, reeds dronken van bloed, en de haast
bovenaards-nobele figuur van de 86-jarige
algemeen geachte bisschop, die toch de
marteldood moet sterven, laten in Scho-
fields „arrangement" een onvergetelijke in
druk na. Het volk wilde Polycarpus voor de
leeuwen werpen, maar dit werd verhinderd
onder voorwendsel dat de leeuwen niet meer
losgelaten konden worden. Toen maakte het
grauw een brandstapel en zij grepen de
grijsaard:
„Hij ontdeed zich van zijn opperkleed en
gordel, toen boog hij zijn versleten lichaam
en probeerde zijn schoenen uit te doen. Dit
gezicht bewoog de christelijke toeschouwers
tot tranen, want het was vele Jaren geleden
sinds hij zoiets zelf had behoeven te doen.
Het werd door de gelovigen een voorrecht
geacht voor hem te knielen en hem de
schoenen uit te doen, evenals het een voor
recht was geweest, de zoom van zijn kleed
aan te raken. Maar nu was zijn ure geko
men.
Men naderde met spijkers om zijn handen
aan de paal te slaan. Hij wenkte hen dit
niet te doen en zei: „Laat me zoals ik ben,
want Hij die mij de kracht zal geven het
vuur te verdragen, zal mij ook helpen bij
de paal te blijven staan". Toen boeiden ze
hem zijn polsen op de rug en bonden hem
met touwen aan de paal.
De dag was ver heen, en de Aziatische
zonsondergang deed zijn wolkeloze stralen
pracht rijzen boven de donker wordende
zee. Een plotselinge stilte viel op de wach
tende duizenden toen mannen met bran
dende toortsen zichtbaar werden, diezich
bewogen in de richting van de figuur aan
de paal. Polycarpus hief zijn hoofd op naar
de lichtende hemel en men zag zijn lippen
bewegen in gebed. De oren spitsend, konden
degenen, die van deze dingen afwisten en
te midden van de velen, die in de arena
naar voren waren gedrongen, dicht genoeg
bij stonden, hem het Gloria horen uitspre
ken en het Amen. De brandstapel werd aan
gestoken; de vlammen laaiden op en scho
ten omhoog. Nu werd de stilte vervangen
door een oorverdovend lawaai. De massa,
sadistisch watertandend, riep juichend haar
triomf uit. Met hun ogen verslonden zij de
aanblik van een zwak oud lichaam dat
schuddend van pijn tot as werd. Voor hen
betekende het niets dat de loslatende han
den de laatste waren welke die handen had
den gedrukt, die Jezus Christus persoonlijk
hadden aangeraakt". (Die van Johannes
namelijk). „De lichamelijke schakel was
in het vuur gebroken, maar de keten van
het offer werd op die dag in Smyrna op
nieuw gesmeed om, eeuw na eeuw, in en
voorbij onze eigen gemartelde tijd in stand
te blijven en te groeien tot alles bij de dage
raad, onder de glans van de morgenster
voleindigd zal zijn".
Op deze prachtige toon eindigt dit boeiende,
merkwaardige boek over de vroegste Chris
tenheid, een boek dat we een ieder warm
aanbevelen.
Guy Schofield: Purper en Scharlaken.
Uitgave Erven J. Bijleveld, Utrecht.
Het Hongaarse ballet Sopianae, dat in l'J6U is opgericht, is een optreden van drie
vjelcen begonnen in het Piccadilly Theater in Londen.
De joto toont Maria Bretus, Sandor Toth en Eszter Arva in een scène, welke
zeer toepasselijk „Het Spinneweb" heet. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een
verticaal gespannen net.
ven, als hy aan zijn kunst denkt. Wanneer
hij bezig is te scheppen of te herscheppen
en al het andere vergeet. Tot dat moment
lyken zelfs de grootste musici op gewone
mensen. Ten slotte heb ik een groot aantal
foto's nodig van de kunstenaar, clie mij het
materiaal, de basis leveren voor 't portret.
In mijn herinnering leven de typerende
houding en de karakteristieke blik van de
solist of de dirigent. Deze methode wordt
ook gebruikt door illustrators als Norman
Rockwell. Het wordt dus geen fotografi
sche weergave, en het is evenmin een na
turalistisch portret.
GEEN ANSICHTEN
Ik heb portretten gemaakt van Van Bei-
.num, Bruno Walter, Alexander Uninsky,
Isaac Stern, Arthur Grumiaux, Zino Fran-
cescatti en Wolfgang Sawallisch. Ik noem
er maar een paar. Aafje Hennis is hier
zelfs in myn atelier geweest. Hoe vindt U
dit portret van Clara Haskil. Die vrouw
speelt zo prachtig. In de Hilversumse ra
diostudio heb ik een keer van 's avonds 10
uur tot 's nachts 3 uur tegenover blueszan
ger Big Bill Broonzy gezeten. Voor de op
namen, die toen gemaakt werden, had hij
een fles whisky naast zich staan en een
paar pakjes sigaretten. Tussen het zingen
door voerde hij gesprekken. Dat was een
fantastische ervaring voor mij. Hier is de
tekening, die ik van hem gemaakt heb.
Soms kan ik niet bij de repetities zijn. Dan
kijk ik vanuit de zaal tijdens hot concert.
Het gebeurt ook wel dat mijn vriend Wil
lem O'Duys mij meeneemt achter de cou
lissen om een kort praatje te kunnen ma
ken met de artiest die optreedt. Dat is o.a.
gebeurd met Miles Davis. Hier in deze
map liggen alle portretten, sterk vergroot
natuurlijk. Dave Brubeck, Mahalia Jack
son en Rita Reys.
In de platenindustrie heeft men op een ge
geven moment ontdekt, dat er voor de hoe
zen te veel kleurenfoto's werden gemaakt,
die op ansichten gingen lijken. Natuurlyk,
het publiek dat van Jan Klaasen houdt cn
Anneke Grönloh heeft liever een plaatje
dan een tekening. Daarom is het toe te jui
chen, dat er toch firma's zijn, die liever een
artiestieke prent op de hoes hebben dan
een foto.
Wat de reclame betreft; lk heb eens voor
Philips een advertentie gemaakt, die in een
speciaal nummer van Life is verschenen.
Dat nummer was gewyd aan de vrouw.
Het ontwerp moest binnen twee dagen
klaar zijn. Het werd per vliegtuig ver
stuurd. Mischlen kun je je die advertentie
nog herinneren. Een mooie vrouw zit aan
een tafeltje, waarop een glas wijn staat.
Op de achtergrond zie je vaag de produk-
ten van Philips. De reclame in Nederland
is goed. Zy kan met de topklasse concur
reren. Dat wil zeggen, wat het tekenwerk
betreft. Ik bedoel niet de foto's in Libelle.
Dat is lekker makkelijk en eenvoudig.
In Frankrijk cn Duitsland zie je dat teken
werk helemaal niet".
NOOIT ROND
Schilder je nog veel voor jezelf?
„Ja, dat doe ik, maar ik exposeer er
nog niet mee. Een profesor in Wenen heeft
eens tegen mij gezegd, dat je dan pas kunt
exposeren, wanneer je op leeftijd bent.
Je wordt natuurlijk nooit helemaal rond.
Ik wil mezelf nog steeds corrigeren. Daar
om wacht ik nog maar even. En als ik tijd
heb,'bestudeer ik het liefst heel zware filo
sofen. Dat is een ontspanning voor mij.
Je wordt meteen afgeleid naar andere pro
blemen.
„Zullen we de fles even leeg maken?"
De gryze kater staat tegen my op en rekt
zich uit. Buiten, langs de gracht, klinkt de
bel van een fiets. Emmerich Weninger
steekt een nieuwe sigaret op. „Ik houd wel
van Alkmaar, maar ieder jaar moet ik met
vakantie naar Wenen. Dat zal ik nooit na
laten".
MMERICH WENINGER is
klein van stuk, slank en enorm
bewegelijk. Als uitdrukkings
middel gebruikt hij zijn handen,
waarmee hij de woorden boetseert,
verfraait en kleurt in een oneindig
aantal variaties. Men behoeft niet te
informeren naar zijn landsaard. Ge
herkent hem aan zijn Weense accent,
maar ook aan de blijheid en charme,
die het eigendom zijn van de Oosten
rijker.
Emmerich is een kunstenaar van interna
tionale klasse, maar weinigen weten
dat. Ge moet daarvoor eerst zyn atelier
hebben bezocht in het oude pakhuis (1719)
aan het Verdronkenoord in Alkmaar. Hij
heeft van dat pakhuis zo'n verrukkelijke
woon- en werkruimte gemaakt, dat ik er
op slag mijn flatje voor zou willen ruilen.
Ik kan U niet vertellen met hoeveel fanta
sie en gevoel voor stijl uit kale etages een
eigen wereldje is geschapen, dat een won
derlijke atmosfeer ademt. Ik geloof niet,
dat woorden bij machte zijn om uit te
drukken wat dit pakhuis tot een paradys
maakt. Met eenvoudige middelen is het tot
stand gekomen, maar in de handen van de
artiest groeiden deze middelen uit tot een
complex van ruimten, die getuigen van su
blieme interieurkunst.
Emmerich Weninger is trots op zyn kas
teel. Hy discussieert met de fotograaf over
de vormgeving van de plaat, die U hier
naast vindt afgedrukt. „Ik wil niet achter
de ezel staan met een penseel in de hand.
Dat is zo goedkoop. Meestal werk ik aan
deze tafel. Zullen we er ein Glas Wein bei
trinken?"
Een grijze kater sluipt door het atelier en
springt bij Emmerich op schoot. Uit de as
bak kringelt een spiraaltje rook naar de
zoldering.
De kater nestelt zich op een tekening en
staart filosofisch het raam uit. Op dat mo
ment klikt de camera. Twee minuten later
hoor ik de auto van de fotograaf wegry-
den. Emmerich sloft naar het raam en
kijkt neer op de gracht beneden hem.
„Ik houd van deze rustige atmosfeer met
die gracht voor mijn huis. Ik heb wel eens
behoefte om helemaal weer terug 'te gaan
naar Wenen. Maar toch, in de zeventien
jaar, dat ik hier woon, is Holland myn
tweede Heimat geworden. Natuurlyk heb
ik hier ook vrienden. Vrienden zijn interna
tionaal. Je ontmoet ze overal. Hier in Alk
maar heb ik vrienden, maar ook in Am
sterdam en Rotterdam".
Hij draait zich om, schuift een stoel by
en heft het glas.
„Ik was elgentlich een beetje verbaasd.
Waarom wil je een interview met my heb
ben? Is dat voor die speciale artikel? Wat
zeg je? Geen speciale reden? Natuurlijk,
er hoeft geen bepaald motief te zijn. Zo
maar een gesprekje. Zal ik nog mahl in
schenken? Het is een mousserende wyn.
Dit pakhuis is van Heineken. Het valt on
der Monumentenzorg".
De kater springt van tafel en snelt de
deur uit alsof hem op de gang 'n dringen
de bezigheid wacht. „Ik ben illustrator",
zegt Emmerich en hij kykt naar de gram
mofoonplatenhoezen, die op de divan ver
spreid liggen.
„Ik werk veel in opdracht van Philips. Il
lustraties en portretten van beroemde mu
sici. Vroeger ook veel reclamewerk, maar
tegenwoordig niet zo veel meer. Die por-
tretten van beroemde musici houdt ook wel
verband met myn Weense opvoeding. Toen
ik negen jaar was, ging ik al drie keer per
week naar een concert. Staanplaatsen na
tuurlyk.
Mijn broer was pianist bij balletrepetities.
Mijn opleiding heb ik genoten aan de Gra
fische Lehr und Versuchs Anstalt. Na vier
jaar stapte ik in de praktijk. Je zou kun
nen zeggen, dat ik de Hausjude werd van
Metro Goldwyn Mayer. Ik maakte de affi
ches voor de films, die hij uitbracht. Die
affiches kwamen in alle hoofdsteden van
Europa te hangen. Ik ontmoette vele grote
beroemdheden in myn atelier zoals Mis-
tinguette. Zij wilde my meenemen naar Pa
rijs, maar ik heb dat niet gedaan. Ze la
ten je ook zo weer vallen. Verder schilder
de ik decors voor het Wiener Keilerthea
ter. Dat was een politisch cabaret, lekker
hardstikke links georiënteerd. Ik deed
trouwens zelf ook mee. Toen brak de oor
log uit. Ik moest dat rotpakkie aantrek
ken. Maar moet je dat allemaal weten?
Dat is zo ingewikkeld. Ik kwam ten slotte
in Nederland terecht en nam daar contact
op met de verzetsbeweging. Hier in Alk
maar. Ik schreef Ausweisen uit voor een
Een prachtig portret van wijlen
Eduard van Beinum
drukkerij b.v., dat ze kon blijven draaien.
Maar ik wist, dat er wapen-instructieboek
jes werden gedrukt. Later werd mij de
grond te heet onder de voeten. Toen kwam
die desertie uit het leger. Ik moest onder
duiken.
Maar dat is allemaal zo gecompliceerd".
GEROEPEN
Emmerich staart voor zich uit. Hij praat
niet graag over de verschrikkingen
van de oorlog, die hij zelf aan den ïyve
heeft ondervonden. Over zyn tijd in Rus
land, waar hij met geen woord over rept.
Hij wil het vergeten en ik durf niet verder
aan te dringen.
„Zodoende ben ik dus in Alkmaar blyven
hangen. Eind 1945 werd ik geroepen door
Philips. Ik moest kalenders maken en be
langrijke illustraties op operagebied. Later,
toen de grammofoonplatenindustrie op
gang kwam, heb ik ontelbare ontwerpen
gemaakt voor hoezen.
Portretten en illustraties met betrekking
to de muziek die op de plaat is vastgelegd.
Bij absolute muziek zijn dat natuurlyk ab
stracte voorstellingen. Hier heb ik een
paar voorbeelden van tekeningen, afge
stemd op opera-aria's, gezongen door Joan
Sutherland. Programmatische muziek dus.
Ik moest tekeningen maken voor vyftien
verschillende aria's. Ik maak voor die hoe
zen vaak ook abstracte kleurenfoto's. Zo
als deze b.v. Het liefst werk ik aan op
drachten voor klassieke muziek en goede
jazz.
Myn sterkste zijde is het tekenen van por
tretten. Die worden niet alleen gebruikt
voor de hoezen, maar ook voor tydschWf-
ten zoals de Philips Music Herald.
Daarin staan trouwens ook verschillende
illustraties van mij afgedrukt.
Die portretten komen op zeer bijzondere
wijze tot stand. Ik heb er pas een gemaakt
van Bernhard Haitink. Tijdens de repeti
ties van 't Concertgebouworkest ga ik
naast hem zitten. Heel rustig, want hy is
zo afgeleid. Ik maak eert paar schetsen en
noteer enkele speciale kenmerken. Na de
repetitie heb ik een kort gesprek met hem.
Dan zie ik hem voor me zitten, afgemat,
aan het einde van zyn krachten. Dirigeren
is nameiyk niet alleen maar de maat slaan
met een stokje. Dat is even zwaar als wat
een mijnwerker doet. Voor ik dus een por
tret maak, wil ik de mensen in actie zien.
Ik heb dat persooniyk contact nodig. Het
gezicht van de artiest komt alleen tot le-
liLLU^o jy\.
(ioC tOuJ"PHILIP^
Emmerich Weninger in zijn atelier.