Leopold von Sacher-Masoch Martelaar voor een dagdroom Lisette van Meeteren en haar vechtende cactussen OPENBAAR KUNSTBEZIT VIA HET BEELDSCHERM zaterdagnummer Zaterdag 30 maart 1963 JN ZIJN LAATSTE ROMAN, „De Misdaad", had Alfred Kossmann een masochist ten tonele gevoerd. Uit een nog al humorloos stukje dat hij later, naar aanleiding van besprekin gen van „De Misdaad" publiceerde, „Masochist leest recensies", bleek dat hij zich grondig met leven en wer ken van Leopold von Sacher-Masoch heeft beziggehouden. Uit die studie is een boek ontstaan, „Martelaar voor een dagdroom", dat behalve een uit voerig essay over Sacher-Masoch ook de vertaling van een tweetal ver halen van deze eens beroemde en thans zo goed als vergeten Oosten rijkse schrijver bevat. Vergeten, dat wil zeggen: de naam is overbekend door de afleiding er van, het woord masochisme, dat de lust om pijn te lijden aanduidt. Die term is, evenals „sadisme" voor de lust om pijn te doen, in 1886 verzonnen door Rrafft- Ebing, die eerste wetenschappelijke sexuoloog. Nu kent menigeen nog wel die afleiding, en weet een enkeling mogelijk bovendien dat Leopold von Sacher-Masoch een negentiende- eeuws Oostenrijks auteur is geweest, doch daar stokt de kennis veelal, ook de onze. De studie van Kossman, die zowel van reserve als van bewonde ring getuigt, is daarom zeer welkom. Hij belicht het leven van deze won derlijke figuur en geeft in fraai Ne derlands twee bijzonder boeiende sta len van zijn kunnen als novellist. Het geheel is fascinerend, en ook een tikje naar; wanneer men het boek dicht slaat voelt men zich of men een pa nopticum heeft bezocht. Letterkundige kroniek door HANS WARREN Leopold von Sacher-Masoch werd 27 jan. 1836 in Lemberg (Lwow) geboren als zoon van/ de politiedirecteur. Deze heette oorspronkelijk enkel Von Sacher. Hij- had de naam Masosch erbij gekregen van zijn schoonvader, de rector-magnificus van de universiteit aldaar, aangezien deze dr. Franz von Masoch geen mannelijke nako melingen had, en zijn naam niet verloren wilde laten gaan. Die wens is dus over vloedig vervuld, „maar als door een boze fee", schrijft Kossmann. Reeds in 1855, 19 jaar oud, promoveerde Leopold in de rechten. „In 1856 werd hij privaat-docent in de Duitse geschiedenis aan de universiteit van Graz. Hij presen teerde zich voor een overvol auditorium met een college over de reformatie dat hij enigszins vermoeid voorlas, een tere, slanke jongeling, bijna jongensachtig, volkomen onbevangen, zonder een spoor van ver waandheid of gewichtigdoenerij. Hij had spirituele trekken, prachtige ogen, donker haar, een bleke teint en was een beetje slordig gekleed" (pag. 21). Een briljant begin. In 1858 schreef hij zijn eerste no velle „Eine Galizische Geschichte". Hij zou in totaal een tachtigtal boeken schrijven, waarin hij zich volgens Kossmann in drie gestalten toont: „In Sacher-Masochs beste jaren kwam de Galiciër, in zijn slechtste de masochist, in zijn minst interessante de man met de ideeën op de voorgrond. In iedere levensperiode zijn zij elk voor zich duidelijk herkenbaar aanwezig" (pag. 23). Van dit enorme oeuvre is blijkbaar het overgrote gedeelte erbarmelijke brood schrijverij en erger. Toen hij op 9 maart 1895 overleed, had hij zijn roem hij was schrijver van Europese vermaardheid ge weest reeds lang overleefd. Hij was „een onaangename herinnering" geworden, schrijft Kossmann. Doch er schuilt onder zijn werk, en dan vooral tussen dat uit de jaren 1864 tot 1877, toen hij aan „Das Ver- machtnis Kaïns" werkte (een nooit klaar gekomen onderneming in dc trant van een comédie humaine) volgens Kossmann zo veel goeds en interessants, dat een eer herstel een daad van eenvoudige rechtvaar digheid zou zijn. „Tussen 1864 en 1877 schreef hij de uitvoerige novellen, die als persoonlijke prestaties en als prestaties van zijn eeuw grote verdiensten hebben. In het geheel van dit enorme oeuvre lijkt het weinig. In het geheel van de literatuur is het misschien zelfs veel" (pag. 43) en „Zijn laatste woorden waren „Aimez-moi". Na zoveel haat en stilte wordt het tijd om zijn wens te vervullen" (pag: 91). In zijn spitse, vaak geestig geformuleerde studie geeft Kossmann een uitvoerig beeld van Sacher-Masochs wonderlijke leven, hij analyseert zijn voornaamste werken en be spreekt ook alle werken óver hem die hij in handen heeft kunnen krijgen. Daar'de Nederlandse bibliotheken allesbehalve rijk gesorteerd zijn in Sacher-Masoch, ging dit verzamelen van studiemateriaal vaak met vele moeilijkheden gepaard, en enkele wer ken heeft Kossmann niet kunnen bemach tigen. Deze met vele belangrijke citaten doorspekte studie „Martelaar voor een dag droom" leest op zich zelf reeds „als een roman". Bijzonder scherp belicht Kossmann de ongelukkige situatie waarin de maso chist zich bevindt. Een vicieuze cirkel: men kan niemand dwingen uit eigen behoefte datgene te doen wat men zelf graag wil. De werkelijk wrede vervult immers eigen wen sen, niet die van de masochist. De twee opgenomen verhalen, „De Ca- pitulant" en „Het Volksgericht" (het laatste heeft omvang en draagkracht van een korte roman) zijn inderdaad een ver rassing. Reeds de eerste bladzijden van „De Capltulant", die een uitbeelding geven van een sledetocht in de onmetelijke Galïcische vlakten geven dc lezer de prettige zeker heid: hier wordt de juiste toen aangesla gen, dit is het onmiskenbare, voorname timbre van een groot en oorspronkelijk schrijver. De vertellingen 'ademen vrijwel geheel een Russische geest, even door- vlaagd met Duitse gevoelerigheid en bewijs- drang Sacher-Masoch voelde zich vóór al les Roetheen, Galiciër). Men kan ook mer ken dat de auteur bij Toergenjew, Poesjkin en Gogolj in de leer is geweest, maar zijn novellen zijn zó goed, dat men ze mogelijk aan een der Russische groten toe zou schrijven zo zij naamloos waren. Gewaar schuwd door Kossmanns inleiding ziet men echter wel wat nadrukkelijk de schone, heerszuchtige en wrede vrouw opduiken, en zelfs na deze - twee verhalen krijgt men reeds een idee in welk een woestijn van verveling men zich zou begeven als men al Sacher-Masochs dagdromen en overpein zingen ging lezen. In kleine doses gaat het. Zo is vooral de Feodosia uit „Het Volks gericht" in haar volstrekte wreedheid een indrukwekkende figuur geworden, en spe ciaal mensen met masochistische neigingen dreigen te snel door zulke romanfiguren be koord te worden en de waarde van het ge heel daardoor te overschatten- In „De Ca- pitulant" heeft de egoïstische, ijdele vrouw een idealist als tegenspeler; het komt er niet tot een uiteindelijke botsing omdat de man berust en zich beheerst. Hij blijft haar zijn leven lang liefhebben, ook wanneer zij hem verraden heeft en het liefje, later de gemalin, van een rijke edelman is gewor den, maar zijn trots houdt hem in het rech te spoor. In „Het Volksgericht" is de toe stand feller toegespitst: Kyrilla, de man, is hier rover en moordenaar geworden, Feo dosia, die rijk geworden is, heeft hém alleen lief en neemt hem als minnaar, doch zij trouwt toch tweemaal met een ander. Ky rilla vermoordt beide echtgenoten, en steekt tenslotte Feodosia's bezittingen in brand, brengt haar tot de bedelstaf. Maar deze on tembare vrouw is aan hem gewaagd, ja, ze is hem de baas. Zij weet het dorp tot een volksgericht op te zwepen, en Kyrilla en zijn bende worden op verschrikkelijke wijze afgeslacht. Vooral die slotscène is meester lijk neergeschreven, onvergetelijk, groots, met een lang naklinkende slotzin. Bijzonder goed zijn ook de gesprekken tussen Kyrilla en Feodosia, die elkaar met fel woord en wederwoord tergen tot ter dood. Verbluf fend vaak het psychologische inzicht, zijn tijd verre vooruit. Mogelijk meer intuïtie, want als Sacher-Masoch gaat redeneren gaat het snel mis. Een denker was hij aller minst, Kossmann wijst er in zijn inleiding op, en de enkele filosofische beschouwingen en uitweidingen in de verhalen behoren tot de zwakste passages. Het is eigenlijk jam mer dat Sacher-Masoch ze, meestal ter- wille van de opzet van „Das vermachtnis Kaïns", heeft ingevlochten. Rest tenslotte nog de vraag: is Kossmann erin geslaagd belangstelling te wekken voor deze bijzondere en vergeten figuur, d.w.z. zal wie „Martelaar voor een dag droom" las, de behoefte gevoelen zich ver der in Sacher-Masoch te verdiepen? We weten het niet. Het is misschien nét ge noeg, die twee zeer geslaagde Galicische verhalen en die boeiende inleiding. Want nogmaals: na een Verblijf in dit panopticum van in bont geklede wrede Venussen is het prettig weer wat gewone frisse maartse lucht in te ademen en te kijken naar een paar meisjes die op hoge hakjes in bonte plastic regenjassen zich voortreppon door een bui. Alfred Kossmann: Martelaar voor een dag droom. Ad. Donker, Amsterdam, De Ont wikkeling, Antwerpen. (Van onze redacteur beeldende kunsten) Al enige jaren volg ik met stijgende waar dering en instemming het werk van de stichting „Openbaar kunstbezit". Zoals men weet is deze stichting de organisatrice van de gelijknamige radiocursus over beeldende kunsten. Iedere maandagavond bespreekt een kenner in een kort praatje van een tien minuten een kunstwerk uit een Nederlands museum. Het is maar een heel eenvoudige inleiding: wat informatie over de maker, een korte beschouwing over de opzet, de bedoelingen, de sfeer van het kunstwerk zelf, alles aan de hand van een uitstekende reproduktie, die van tevoren aan de deel nemers is toegezonden. Deze krijgen nadien ook de tekst van het praatje. In handige mappen gebundeld vormen -deze „plaatjes- en-praatjes" een uitstekende inleiding tot het Nederlandse kunstbezit. Zes jaargangen zijn er nu „vol". Zes jaar gangen met elk veertig kunstwerken het lijkt veel, maar in verhouding tot wat er zich in Nederlandse musea bevindt is het natuurlijk nog maar een schijntje. Elke jaargang blijkt een overzicht te bieden van wat er zo tussen het einde van de veer tiende eeuw en de dag van heden aan kunst is geproduceerd. Maar naarmate het aantal jaargangen stijgt, blijkt het overzicht ge varieerder te worden en dieper op de bijzon derheden in te gaan. Vooral, nu sinds enkele jaren de weg wordt gewezen tot een chro nologische ordening volgens kunsthistori sche tijdvakken, blijken de keuze van de kunstvoorwerpen en hun bespreking tot een buitengewoon boeiend panorama van de Nederlandse kunst in samenhang met de in ternationale kunststromingen te leiden. Men kan het als een gemis voelen, dat nu door middel van enkele samenvattende beschou wingen de onderlinge samenhang nog niet duidelijker uit de verf komt. Maar dat doet aan de waardering voor deze opzet verder niets af. „Openbaar Kunstbezit" blykt voor treffelijk werk te doen. Nu is de stichting sinds een paar maanden aan een nieuw experiment bezig. Na een paar jaar van nogal moeizaam verlopen voorbereidingen is Openbaar Kunstbezit in januari gestart met televisieuitzendingen. Eens in de veertien dagen, kan men het geestige vignetje van „O.K." op het beeld scherm zien verschijnen. Een kwartiertje, langer niet, wordt de kijker beziggehouden met een korte beschouwing die met snel wisselende beelden wordt toegelicht. Men heeft bij deze nieuwe opzet de kracht gezocht in een snelle beeldwisseling. Om deze te bereiken is men afgestapt van de behandeling van het enkele kunstwerk. Portret van Wibaut, door Jan Bluyters een van de eerste beelden in de t.v.-serie van Openbaar Kunstbezit. Inplaats daarvan heeft men een bepaald thema gekozen: de betekenis van het stil leven in de oude kunst, het portret door de eeuwen heen, de beeldhouwer Adriaan van Wesel en meer dergelijke thema's dus. die de mogelijkheid bieden, veel te laten zien en dusdoende tot vergelijking te ko men. Aangezien deze uitzendingen zijn bedoeld als inleiding tot kunstgenot, blijven de tek sten aan de oppervlakte. In een kwartier kan men trouwens ook niet veel zeggen, wil men niet door een overmaat aan beknopt heid al te moeilijk worden. Daar staat tegenover, dat er vrij veel illustratiemateri aal woi^dt verstrekt. Dit is tot dusverre bij zonder gelukkig gekozen, waardoor de kij ker elementen te zien krijgt, die voor het goede begrip van het onderwerp in kwestie van wezenlijk belang zijn. Ook hier worden de illustraties van tevo ren aan de ingeschreven kijkers toegezon den. Per uitzending zijn dat drie bladen met in totaal zeven of acht foto's, waarvan ten minste één in kleur. Nadien volgen boven dien nog de teksten, zodat de kijkers ook naderhand nog eens op hun gemak de uit zending kunnen „herbeleven". Hoewel door beeldwisseling wordt gestreefd naar de grootst mogelijke levendigheid, blij ven de uitzendingen min of meer statisch, omdat „dood" materiaal wordt getoond, toegelicht door een onzichtbare spreker die een zorgvuldig uitgewerkte tekst voorleest. Dit valt te scherper op, wanneer men deze uitzendingen vergelijkt met die in de reeks „kunstgrepen". Deze zijn veel levendiger, omdat men bij alle voorbereidingen toch het karakter van een geïmproviseerd gesprek of betoog beter heeft kunnen be houden. Niettemin heeft het initiatief van „Open baar Kunstbezit" betekenis. „Kunstgrepen" gaat uit van een bepaald minimum aan kennis en begrip van beeldende kunst; „Openbaar Kunstbezit" richt zich tot dege nen, die kennis en begrip willen verwerven en geeft dus niet meer dan een eerste ken nismaking, aan de hand van materiaal dat men later nog eens kan bekjjken en herle zen. Het didnctische staat hier op de voor grond. De vorm, waarin dit didactische element (ot de kijker komt, is allerminst slecht. Maar toch blyft de vraag onbeant woord, of er niet een nog levendiger, minder droog-docerende vorm voor deze uitzendin gen te bedenken is. Want zelfs de aantrek kelijkste beelden kunnen een matig voorge dragen betoog niet levendiger maken. \ft- rY pa, arme pa, jij hangt in de kast van ma en het huilen staat mij na". Dat is te begrijpen, want pa is mors dood. Het is goedbeschouwd geen fatsoen van Arthur Ko- pits daar grapjes over te maken. En Lisette van Meeteren kan ook wel minder. Hoewel het, ook alweer goedbe schouwd, een prachtig verhaal is dat ze te vertellen heeft en dat zo ongeveer als volgt gaat: „Die dooie pa, dat is zo'n fijne griezel geworden. Zijn kop heb ik gemodelleerd uit schuimplastic, steeds kleine stukjes op elkaar tot er vorm in zat. Over die schuimplastic heb ik mousseline geplakt. Dat geeft een akelig rimpelig velletje, net echt. Ook heeft pa akelig echte oortjes, beide verschillend, want dat moest. Nou, en als hij dan, dood als hij is, uit de kast valt, dan krijgt zoiets een werkelijk heidseffect wanneer zijn haren naar voren vallen Ik heb hem dus een pruikje van heel dunne zijde gegeven. Die zij valt inderdaad heel mooi naar voren. En enge handjes heeft hij met rose nageltjes. En hij heeft een buikje. En zielige ogen. En een kyiijpbrilletje. Hij ziet er prachtig droevig uit". Ter verduidelijking: pa is een pop. Pa is de zwijgende, maar des ondanks een belangrijke rol spelende acteur in het toneelstuk dat inderdaad geafficheerd wordt als „pa, arme pa, jij hangt in de kast van ma en het huilen staat mij na". De Haagsche Coraedie bracht het afgelopen zaterdag op de planken van de eerbiedwaar dige Koninklijke Schouwburg in Den Haag. Arthur Kopits is de sell ryver van wat genoemd wordt „een pseudo-klassleke tragi- farce". Lisette van Meeteren de Haagse decor- en kostuumontwerp ster, moet de attributen voor het stuk maken en is daar lang zamerhand dol van geworden. Het is Paul Steenbergen, die het „meest waanzinnige stuk ooit ten tonele gevoerd" regisseert, en Georgette Hagedoorn is de weduwe van pa. Een excentriek vrouw tje, dat wel. Ze sleept de dode pa mee van hotel, naar hotel. Ze is steenryk, dus kan het. Haar zoon neemt ze ook mee. Op het toneel is dat -Jules Royaards, die ook echt de zoon van Georgette Hagedoorn is. Hij is zeer gefrusteerd, de jongen. Hij mag niet naar meisjes kijken. Ma heeft ander speelgoed voor hem be dacht. Een piranavisje, onder andere. Dat is een visje, dat vlees eet. Het beestje zit in een aquarium, waarover een kooi is gebouwd, maar in het aquarium drijft het geraamte van een kat. Tot op het bot opgepeuzeld. Opdracht van decorontwerper Hep van Delft aan Lisette van Meeteren: „Maak een fijn geraamtetje. En de vis moet bellen kunnen blazen. Hjj moet ook „blieb" kunnen zeggen, maar dat maken de geluidstechnici wel in orde. En, oh ja, zoonlief moet het aquarium van tafel slaan en dan moet het ding in stukken vallen. Dat versier je ook wel even. We kunnen niet bij elke voor stelling een ander aquarium kapotslaan". „Ja, twee, vleesetende en vechtende. Ze worden na de pauze opge dragen, een geschenk van ma aan haar zoon. Of liever: het zijn eerst nog twee potten, omfloerst met een rouwdoek. Daarin zitten dan twee kleine eactusjes. Die moeten langzamerhand gaan groeien. Tot twee meter hoog. In elke pot staan vier stengels. En aan die stengels in totaal 32 grote bekken, die open en dicht moeten klap pen. Twee van die stengels moeten met Jules kunnen vechten. Twee stengels per pot dan. Aan het eind wordt Jules kwaad, neemt hij een bijl en hakt hij de stengels af. Ze moeten dus ook kunnen knakken en met hijgende bekken liggen zieltogen. Aardige plantjes. Ze heten: Venus vliegen vangers. Toen Hep bij me kwam met de opdracht hebben Kees (dat is Kees de Groot, de medewerker van Lisette van Meeteren) en ik elkaar drie dagen moeilijk zitten aankijken. Hep zei: „dat is niks, 'drie dagen, want Paul is er al wekenlang moedeloos van. Die heeft eerst Fred Kaps gevraagd om ze te maken, maar die zat in Ame rika. Toen zijn er twee Amsterdamse goochelaars drie weken mee bezig geweest Maar de planten leefden niet en konden niet vechten. „Enfin, hoe het werkt? Nou kijk: hier is een van die potten. Danr komt een vent onder te staan, heel benauwd, want er is bijna geen ruimte. Kijk, die stengels die niet hoeven te vechten drukt hy lang zaam vanuit een kachelpijp onder de pot omhoog met een roe, de geleidingsbuis. Die buis schuif je eerst in dc topeindjes van de sten gels, dan druk je hem omhoog, en het ondereind haak je vast in dat oogje. Anders blijven de stengels niet staan. Door de buis loopt een plasticslangetje. Onderaan zit een blnasbalg en daar moet die man op trapen. Aan het andere eind van het slangetje zit een ver- lukking en aan het eind daarvan zitten de bekken. Vanbinnen heb ik die bekken beplakt met roodgeverfde boa. Dat kleurt giftig en dat spul wuift, dus geeft een extra idee van be weging. En dan moet die man onder de pot natuurlijk ook de twee vechtstengels hanteren. Ze kunnen naar links en naar rechts zwie pen. Dat doet hij met zijn handen. En in elke hand heeft hij dan weer een blaasbalgje om die bekken aan de vechtstengels open en dicht te laten klappen. Als het allemaal lukt natuurlijk. Die man onder de pot moet zeker een week repeteren Ze hebben van de Haagsche Comedie vorige week Anoullh gespeeld, „De Grot". Paul Steenbergen wordt ergens gevraagd waar hij die dag aan heeft gedacht. Aan Venus vliegenvangers, heeft hij ge zegd. En het publiek maar denken: die Anouilh toch, waar haalt hij het vandaan. Twee weken knippen Lekkende kikker Hoe het visje bellen moet kunnen blazen is tot enkele dagen voor de première nog een probleem. „Het wordt natuurlijk iets met een slang en een vent achter de coulissen en je hebt van die rubber kikkertjes uit de kinderspeelgoedafdeling, die als je door een slan getje blaast zeepbelen opscheppen uit een bakje, maar die zeep heeft iets agressiefs en tast het rubber aan. De kikker lekt der halve. Het zijn maar schriele zeepbelletjes, die opstijgen. Vanuit dc zaal zie je er niets van. Het komt wel in orde, ik verzin wel iets, maar van de televisie stuurden ze me Tonina Dorati op het dak en of ik maar even een leeuw wilde maken voor die opera op woens dag. Weer een nacht doorwerken, en ik heb al zo iets wazigs over me. Vannacht hebben we tot zes uur in de schouwburg gezeten, alleen al om het geluid te proberen en die attributen De Haagsche Comedie heeft nog nooit een stuk gedaan waar zoveel technische kunstgrepen aan te pas komen. Het is een orgie van geluid, de decors liggen plat op de grond, er zijn al die attributenIeder een wordt er dan ook wél paniekerig van. En morgen staat Kees van Iersel voor mijn deur, want hij wil mijn decor- en kostuum ontwerpen zien voor Molière. En mijn cactussen zijn nog lang niet klaar". „Cactussen?" Ik kan geen schuimplastic meer zien., Ik zit van dat spul nu al twee weken bladeren te knippen. En dan wordt er groene zij over geplakt, vijfentwintig gulden de meter. Er zit al vierhonderd gulden materiaal in die planten. Toneel is toch wel een wonderlijk bedrijf. Die cactussen ze moeten kunnen grommen. Vannacht bij de geluidsrepetilies heb ik het gehoord. „De „blieb" van de vis is de stem van Manfred de Graaf, versneld gedraaid. Het grommen van de cactussen is de stem van Hep van Delft, langzaam gedraaid. De „blieb" lijkt op een kat in nood, het gegrom, op drie kooien vol woedende leeuwen. Voor het carnavalslawaai hebben ze het hele per soneel van de Comedie met toeters rond de microfoon laten rennen en joelen. Het wordt heel gek, heel fijn. Hoe die bekken werken? Heel eenvoudig. Ik heb van die rubber- spinnen gekocht, die in je feestartikelenwinkels ziet. Van die grap- dingen. Er zit een rubberslurfje in. Dat slurfje heb ik in de bekken van de cactussen geplakt. Als die man onder de pot alles tegelijk kan met die stangen en die blaasbalgen, werkt het prachtig. Zo gek met die spinnen. De man van die feestartikelenwinkel be schouwt me al sinds jaar en dag als een waanzinnige vakbroeder en kijkt er niet gek van op als ik weer eens met zo'n bizarre bestel ling kom. Maar moet je zien: een doos vol gedemonteerde rubber- spinnen met poten van zeker tien centimeter. Welke volwassen, ge zonde vrouw heeft nou 32 van die griezels in huis. Myn zonen heb ben er laatst een tussen dc eieren gelegd. Ik ben er nog ingetrapt ook, gillend! Bij de tekening: Schets en werktekening van een vlees-etende, grommende en vech tende cactus.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 6