Leopold von Sacher-Masoch
Martelaar voor een
dagdroom
Lisette van Meeteren en
haar vechtende cactussen
OPENBAAR KUNSTBEZIT VIA
HET BEELDSCHERM
zaterdagnummer
Zaterdag 30 maart 1963
JN ZIJN LAATSTE ROMAN, „De
Misdaad", had Alfred Kossmann
een masochist ten tonele gevoerd. Uit
een nog al humorloos stukje dat hij
later, naar aanleiding van besprekin
gen van „De Misdaad" publiceerde,
„Masochist leest recensies", bleek
dat hij zich grondig met leven en wer
ken van Leopold von Sacher-Masoch
heeft beziggehouden. Uit die studie is
een boek ontstaan, „Martelaar voor
een dagdroom", dat behalve een uit
voerig essay over Sacher-Masoch
ook de vertaling van een tweetal ver
halen van deze eens beroemde en
thans zo goed als vergeten Oosten
rijkse schrijver bevat. Vergeten, dat
wil zeggen: de naam is overbekend
door de afleiding er van, het woord
masochisme, dat de lust om pijn te
lijden aanduidt. Die term is, evenals
„sadisme" voor de lust om pijn te
doen, in 1886 verzonnen door Rrafft-
Ebing, die eerste wetenschappelijke
sexuoloog. Nu kent menigeen nog wel
die afleiding, en weet een enkeling
mogelijk bovendien dat Leopold von
Sacher-Masoch een negentiende-
eeuws Oostenrijks auteur is geweest,
doch daar stokt de kennis veelal, ook
de onze. De studie van Kossman, die
zowel van reserve als van bewonde
ring getuigt, is daarom zeer welkom.
Hij belicht het leven van deze won
derlijke figuur en geeft in fraai Ne
derlands twee bijzonder boeiende sta
len van zijn kunnen als novellist. Het
geheel is fascinerend, en ook een tikje
naar; wanneer men het boek dicht
slaat voelt men zich of men een pa
nopticum heeft bezocht.
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Leopold von Sacher-Masoch werd 27 jan.
1836 in Lemberg (Lwow) geboren als
zoon van/ de politiedirecteur. Deze heette
oorspronkelijk enkel Von Sacher. Hij- had
de naam Masosch erbij gekregen van zijn
schoonvader, de rector-magnificus van de
universiteit aldaar, aangezien deze dr.
Franz von Masoch geen mannelijke nako
melingen had, en zijn naam niet verloren
wilde laten gaan. Die wens is dus over
vloedig vervuld, „maar als door een boze
fee", schrijft Kossmann.
Reeds in 1855, 19 jaar oud, promoveerde
Leopold in de rechten. „In 1856 werd hij
privaat-docent in de Duitse geschiedenis
aan de universiteit van Graz. Hij presen
teerde zich voor een overvol auditorium
met een college over de reformatie dat hij
enigszins vermoeid voorlas, een tere, slanke
jongeling, bijna jongensachtig, volkomen
onbevangen, zonder een spoor van ver
waandheid of gewichtigdoenerij. Hij had
spirituele trekken, prachtige ogen, donker
haar, een bleke teint en was een beetje
slordig gekleed" (pag. 21). Een briljant
begin. In 1858 schreef hij zijn eerste no
velle „Eine Galizische Geschichte". Hij zou
in totaal een tachtigtal boeken schrijven,
waarin hij zich volgens Kossmann in drie
gestalten toont: „In Sacher-Masochs beste
jaren kwam de Galiciër, in zijn slechtste
de masochist, in zijn minst interessante de
man met de ideeën op de voorgrond. In
iedere levensperiode zijn zij elk voor zich
duidelijk herkenbaar aanwezig" (pag. 23).
Van dit enorme oeuvre is blijkbaar het
overgrote gedeelte erbarmelijke brood
schrijverij en erger. Toen hij op 9 maart
1895 overleed, had hij zijn roem hij was
schrijver van Europese vermaardheid ge
weest reeds lang overleefd. Hij was „een
onaangename herinnering" geworden,
schrijft Kossmann. Doch er schuilt onder
zijn werk, en dan vooral tussen dat uit de
jaren 1864 tot 1877, toen hij aan „Das Ver-
machtnis Kaïns" werkte (een nooit klaar
gekomen onderneming in dc trant van een
comédie humaine) volgens Kossmann zo
veel goeds en interessants, dat een eer
herstel een daad van eenvoudige rechtvaar
digheid zou zijn. „Tussen 1864 en 1877
schreef hij de uitvoerige novellen, die als
persoonlijke prestaties en als prestaties
van zijn eeuw grote verdiensten hebben. In
het geheel van dit enorme oeuvre lijkt het
weinig. In het geheel van de literatuur is
het misschien zelfs veel" (pag. 43) en
„Zijn laatste woorden waren „Aimez-moi".
Na zoveel haat en stilte wordt het tijd om
zijn wens te vervullen" (pag: 91).
In zijn spitse, vaak geestig geformuleerde
studie geeft Kossmann een uitvoerig beeld
van Sacher-Masochs wonderlijke leven, hij
analyseert zijn voornaamste werken en be
spreekt ook alle werken óver hem die hij
in handen heeft kunnen krijgen. Daar'de
Nederlandse bibliotheken allesbehalve rijk
gesorteerd zijn in Sacher-Masoch, ging dit
verzamelen van studiemateriaal vaak met
vele moeilijkheden gepaard, en enkele wer
ken heeft Kossmann niet kunnen bemach
tigen. Deze met vele belangrijke citaten
doorspekte studie „Martelaar voor een dag
droom" leest op zich zelf reeds „als een
roman". Bijzonder scherp belicht Kossmann
de ongelukkige situatie waarin de maso
chist zich bevindt. Een vicieuze cirkel: men
kan niemand dwingen uit eigen behoefte
datgene te doen wat men zelf graag wil. De
werkelijk wrede vervult immers eigen wen
sen, niet die van de masochist.
De twee opgenomen verhalen, „De Ca-
pitulant" en „Het Volksgericht" (het
laatste heeft omvang en draagkracht van
een korte roman) zijn inderdaad een ver
rassing. Reeds de eerste bladzijden van „De
Capltulant", die een uitbeelding geven van
een sledetocht in de onmetelijke Galïcische
vlakten geven dc lezer de prettige zeker
heid: hier wordt de juiste toen aangesla
gen, dit is het onmiskenbare, voorname
timbre van een groot en oorspronkelijk
schrijver. De vertellingen 'ademen vrijwel
geheel een Russische geest, even door-
vlaagd met Duitse gevoelerigheid en bewijs-
drang Sacher-Masoch voelde zich vóór al
les Roetheen, Galiciër). Men kan ook mer
ken dat de auteur bij Toergenjew, Poesjkin
en Gogolj in de leer is geweest, maar zijn
novellen zijn zó goed, dat men ze mogelijk
aan een der Russische groten toe zou
schrijven zo zij naamloos waren. Gewaar
schuwd door Kossmanns inleiding ziet men
echter wel wat nadrukkelijk de schone,
heerszuchtige en wrede vrouw opduiken, en
zelfs na deze - twee verhalen krijgt men
reeds een idee in welk een woestijn van
verveling men zich zou begeven als men
al Sacher-Masochs dagdromen en overpein
zingen ging lezen. In kleine doses gaat het.
Zo is vooral de Feodosia uit „Het Volks
gericht" in haar volstrekte wreedheid een
indrukwekkende figuur geworden, en spe
ciaal mensen met masochistische neigingen
dreigen te snel door zulke romanfiguren be
koord te worden en de waarde van het ge
heel daardoor te overschatten- In „De Ca-
pitulant" heeft de egoïstische, ijdele vrouw
een idealist als tegenspeler; het komt er
niet tot een uiteindelijke botsing omdat de
man berust en zich beheerst. Hij blijft haar
zijn leven lang liefhebben, ook wanneer zij
hem verraden heeft en het liefje, later de
gemalin, van een rijke edelman is gewor
den, maar zijn trots houdt hem in het rech
te spoor. In „Het Volksgericht" is de toe
stand feller toegespitst: Kyrilla, de man, is
hier rover en moordenaar geworden, Feo
dosia, die rijk geworden is, heeft hém alleen
lief en neemt hem als minnaar, doch zij
trouwt toch tweemaal met een ander. Ky
rilla vermoordt beide echtgenoten, en steekt
tenslotte Feodosia's bezittingen in brand,
brengt haar tot de bedelstaf. Maar deze on
tembare vrouw is aan hem gewaagd, ja, ze
is hem de baas. Zij weet het dorp tot een
volksgericht op te zwepen, en Kyrilla en
zijn bende worden op verschrikkelijke wijze
afgeslacht. Vooral die slotscène is meester
lijk neergeschreven, onvergetelijk, groots,
met een lang naklinkende slotzin. Bijzonder
goed zijn ook de gesprekken tussen Kyrilla
en Feodosia, die elkaar met fel woord en
wederwoord tergen tot ter dood. Verbluf
fend vaak het psychologische inzicht, zijn
tijd verre vooruit. Mogelijk meer intuïtie,
want als Sacher-Masoch gaat redeneren
gaat het snel mis. Een denker was hij aller
minst, Kossmann wijst er in zijn inleiding
op, en de enkele filosofische beschouwingen
en uitweidingen in de verhalen behoren tot
de zwakste passages. Het is eigenlijk jam
mer dat Sacher-Masoch ze, meestal ter-
wille van de opzet van „Das vermachtnis
Kaïns", heeft ingevlochten.
Rest tenslotte nog de vraag: is Kossmann
erin geslaagd belangstelling te wekken
voor deze bijzondere en vergeten figuur,
d.w.z. zal wie „Martelaar voor een dag
droom" las, de behoefte gevoelen zich ver
der in Sacher-Masoch te verdiepen? We
weten het niet. Het is misschien nét ge
noeg, die twee zeer geslaagde Galicische
verhalen en die boeiende inleiding. Want
nogmaals: na een Verblijf in dit panopticum
van in bont geklede wrede Venussen is het
prettig weer wat gewone frisse maartse
lucht in te ademen en te kijken naar een
paar meisjes die op hoge hakjes in bonte
plastic regenjassen zich voortreppon door
een bui.
Alfred Kossmann: Martelaar voor een dag
droom. Ad. Donker, Amsterdam, De Ont
wikkeling, Antwerpen.
(Van onze redacteur beeldende kunsten)
Al enige jaren volg ik met stijgende waar
dering en instemming het werk van de
stichting „Openbaar kunstbezit". Zoals men
weet is deze stichting de organisatrice van
de gelijknamige radiocursus over beeldende
kunsten. Iedere maandagavond bespreekt
een kenner in een kort praatje van een tien
minuten een kunstwerk uit een Nederlands
museum. Het is maar een heel eenvoudige
inleiding: wat informatie over de maker,
een korte beschouwing over de opzet, de
bedoelingen, de sfeer van het kunstwerk
zelf, alles aan de hand van een uitstekende
reproduktie, die van tevoren aan de deel
nemers is toegezonden. Deze krijgen nadien
ook de tekst van het praatje. In handige
mappen gebundeld vormen -deze „plaatjes-
en-praatjes" een uitstekende inleiding tot
het Nederlandse kunstbezit.
Zes jaargangen zijn er nu „vol". Zes jaar
gangen met elk veertig kunstwerken
het lijkt veel, maar in verhouding tot
wat er zich in Nederlandse musea bevindt
is het natuurlijk nog maar een schijntje.
Elke jaargang blijkt een overzicht te bieden
van wat er zo tussen het einde van de veer
tiende eeuw en de dag van heden aan kunst
is geproduceerd. Maar naarmate het aantal
jaargangen stijgt, blijkt het overzicht ge
varieerder te worden en dieper op de bijzon
derheden in te gaan. Vooral, nu sinds enkele
jaren de weg wordt gewezen tot een chro
nologische ordening volgens kunsthistori
sche tijdvakken, blijken de keuze van de
kunstvoorwerpen en hun bespreking tot een
buitengewoon boeiend panorama van de
Nederlandse kunst in samenhang met de in
ternationale kunststromingen te leiden. Men
kan het als een gemis voelen, dat nu door
middel van enkele samenvattende beschou
wingen de onderlinge samenhang nog niet
duidelijker uit de verf komt. Maar dat doet
aan de waardering voor deze opzet verder
niets af. „Openbaar Kunstbezit" blykt voor
treffelijk werk te doen.
Nu is de stichting sinds een paar maanden
aan een nieuw experiment bezig. Na een
paar jaar van nogal moeizaam verlopen
voorbereidingen is Openbaar Kunstbezit in
januari gestart met televisieuitzendingen.
Eens in de veertien dagen, kan men het
geestige vignetje van „O.K." op het beeld
scherm zien verschijnen. Een kwartiertje,
langer niet, wordt de kijker beziggehouden
met een korte beschouwing die met snel
wisselende beelden wordt toegelicht.
Men heeft bij deze nieuwe opzet de kracht
gezocht in een snelle beeldwisseling.
Om deze te bereiken is men afgestapt van
de behandeling van het enkele kunstwerk.
Portret van Wibaut, door Jan Bluyters
een van de eerste beelden in de t.v.-serie
van Openbaar Kunstbezit.
Inplaats daarvan heeft men een bepaald
thema gekozen: de betekenis van het stil
leven in de oude kunst, het portret door de
eeuwen heen, de beeldhouwer Adriaan van
Wesel en meer dergelijke thema's dus.
die de mogelijkheid bieden, veel te laten
zien en dusdoende tot vergelijking te ko
men.
Aangezien deze uitzendingen zijn bedoeld
als inleiding tot kunstgenot, blijven de tek
sten aan de oppervlakte. In een kwartier
kan men trouwens ook niet veel zeggen, wil
men niet door een overmaat aan beknopt
heid al te moeilijk worden. Daar staat
tegenover, dat er vrij veel illustratiemateri
aal woi^dt verstrekt. Dit is tot dusverre bij
zonder gelukkig gekozen, waardoor de kij
ker elementen te zien krijgt, die voor het
goede begrip van het onderwerp in kwestie
van wezenlijk belang zijn.
Ook hier worden de illustraties van tevo
ren aan de ingeschreven kijkers toegezon
den. Per uitzending zijn dat drie bladen met
in totaal zeven of acht foto's, waarvan ten
minste één in kleur. Nadien volgen boven
dien nog de teksten, zodat de kijkers ook
naderhand nog eens op hun gemak de uit
zending kunnen „herbeleven".
Hoewel door beeldwisseling wordt gestreefd
naar de grootst mogelijke levendigheid, blij
ven de uitzendingen min of meer statisch,
omdat „dood" materiaal wordt getoond,
toegelicht door een onzichtbare spreker die
een zorgvuldig uitgewerkte tekst voorleest.
Dit valt te scherper op, wanneer men deze
uitzendingen vergelijkt met die in de reeks
„kunstgrepen". Deze zijn veel levendiger,
omdat men bij alle voorbereidingen
toch het karakter van een geïmproviseerd
gesprek of betoog beter heeft kunnen be
houden.
Niettemin heeft het initiatief van „Open
baar Kunstbezit" betekenis. „Kunstgrepen"
gaat uit van een bepaald minimum aan
kennis en begrip van beeldende kunst;
„Openbaar Kunstbezit" richt zich tot dege
nen, die kennis en begrip willen verwerven
en geeft dus niet meer dan een eerste ken
nismaking, aan de hand van materiaal dat
men later nog eens kan bekjjken en herle
zen. Het didnctische staat hier op de voor
grond. De vorm, waarin dit didactische
element (ot de kijker komt, is allerminst
slecht. Maar toch blyft de vraag onbeant
woord, of er niet een nog levendiger, minder
droog-docerende vorm voor deze uitzendin
gen te bedenken is. Want zelfs de aantrek
kelijkste beelden kunnen een matig voorge
dragen betoog niet levendiger maken.
\ft-
rY pa, arme pa, jij hangt in de kast van ma en het huilen
staat mij na". Dat is te begrijpen, want pa is mors
dood. Het is goedbeschouwd geen fatsoen van Arthur Ko-
pits daar grapjes over te maken. En Lisette van Meeteren
kan ook wel minder. Hoewel het, ook alweer goedbe
schouwd, een prachtig verhaal is dat ze te vertellen heeft
en dat zo ongeveer als volgt gaat:
„Die dooie pa, dat is zo'n fijne griezel geworden. Zijn kop heb ik
gemodelleerd uit schuimplastic, steeds kleine stukjes op elkaar tot
er vorm in zat. Over die schuimplastic heb ik mousseline geplakt.
Dat geeft een akelig rimpelig velletje, net echt. Ook heeft pa akelig
echte oortjes, beide verschillend, want dat moest. Nou, en als hij
dan, dood als hij is, uit de kast valt, dan krijgt zoiets een werkelijk
heidseffect wanneer zijn haren naar voren vallen Ik heb hem dus
een pruikje van heel dunne zijde gegeven. Die zij valt inderdaad
heel mooi naar voren. En enge handjes heeft hij met rose nageltjes.
En hij heeft een buikje. En zielige ogen. En een kyiijpbrilletje. Hij
ziet er prachtig droevig uit".
Ter verduidelijking: pa is een pop. Pa is de zwijgende, maar des
ondanks een belangrijke rol spelende acteur in het toneelstuk
dat inderdaad geafficheerd wordt als „pa, arme pa, jij hangt in de
kast van ma en het huilen staat mij na". De Haagsche Coraedie
bracht het afgelopen zaterdag op de planken van de eerbiedwaar
dige Koninklijke Schouwburg in Den Haag. Arthur Kopits is de
sell ryver van wat genoemd wordt „een pseudo-klassleke tragi-
farce". Lisette van Meeteren de Haagse decor- en kostuumontwerp
ster, moet de attributen voor het stuk maken en is daar lang
zamerhand dol van geworden. Het is Paul Steenbergen, die het
„meest waanzinnige stuk ooit ten tonele gevoerd" regisseert, en
Georgette Hagedoorn is de weduwe van pa. Een excentriek vrouw
tje, dat wel. Ze sleept de dode pa mee van hotel, naar hotel. Ze is
steenryk, dus kan het. Haar zoon neemt ze ook mee.
Op het toneel is dat -Jules Royaards, die ook echt de zoon van
Georgette Hagedoorn is. Hij is zeer gefrusteerd, de jongen. Hij mag
niet naar meisjes kijken. Ma heeft ander speelgoed voor hem be
dacht. Een piranavisje, onder andere. Dat is een visje, dat vlees
eet. Het beestje zit in een aquarium, waarover een kooi is gebouwd,
maar in het aquarium drijft het geraamte van een kat. Tot op het
bot opgepeuzeld. Opdracht van decorontwerper Hep van Delft aan
Lisette van Meeteren: „Maak een fijn geraamtetje. En de vis moet
bellen kunnen blazen. Hjj moet ook „blieb" kunnen zeggen, maar
dat maken de geluidstechnici wel in orde. En, oh ja, zoonlief moet
het aquarium van tafel slaan en dan moet het ding in stukken
vallen. Dat versier je ook wel even. We kunnen niet bij elke voor
stelling een ander aquarium kapotslaan".
„Ja, twee, vleesetende en vechtende. Ze worden na de pauze opge
dragen, een geschenk van ma aan haar zoon. Of liever: het zijn
eerst nog twee potten, omfloerst met een rouwdoek. Daarin zitten
dan twee kleine eactusjes. Die moeten langzamerhand gaan groeien.
Tot twee meter hoog. In elke pot staan vier stengels. En aan die
stengels in totaal 32 grote bekken, die open en dicht moeten klap
pen. Twee van die stengels moeten met Jules kunnen vechten. Twee
stengels per pot dan.
Aan het eind wordt Jules kwaad, neemt hij een bijl en hakt hij de
stengels af. Ze moeten dus ook kunnen knakken en met hijgende
bekken liggen zieltogen. Aardige plantjes. Ze heten: Venus vliegen
vangers. Toen Hep bij me kwam met de opdracht hebben Kees (dat
is Kees de Groot, de medewerker van Lisette van Meeteren) en ik
elkaar drie dagen moeilijk zitten aankijken. Hep zei: „dat is niks,
'drie dagen, want Paul is er al wekenlang moedeloos van. Die heeft
eerst Fred Kaps gevraagd om ze te maken, maar die zat in Ame
rika. Toen zijn er twee Amsterdamse goochelaars drie weken mee
bezig geweest Maar de planten leefden niet en konden niet vechten.
„Enfin, hoe het werkt? Nou kijk: hier is een van die potten. Danr
komt een vent onder te staan, heel benauwd, want er is bijna geen
ruimte. Kijk, die stengels die niet hoeven te vechten drukt hy lang
zaam vanuit een kachelpijp onder de pot omhoog met een roe, de
geleidingsbuis. Die buis schuif je eerst in dc topeindjes van de sten
gels, dan druk je hem omhoog, en het ondereind haak je vast in dat
oogje. Anders blijven de stengels niet staan. Door de buis loopt
een plasticslangetje. Onderaan zit een blnasbalg en daar moet die
man op trapen. Aan het andere eind van het slangetje zit een ver-
lukking en aan het eind daarvan zitten de bekken.
Vanbinnen heb ik die bekken beplakt met roodgeverfde boa. Dat
kleurt giftig en dat spul wuift, dus geeft een extra idee van be
weging. En dan moet die man onder de pot natuurlijk ook de twee
vechtstengels hanteren. Ze kunnen naar links en naar rechts zwie
pen. Dat doet hij met zijn handen. En in elke hand heeft hij dan
weer een blaasbalgje om die bekken aan de vechtstengels open en
dicht te laten klappen. Als het allemaal lukt natuurlijk. Die man
onder de pot moet zeker een week repeteren
Ze hebben van de Haagsche Comedie vorige week Anoullh gespeeld,
„De Grot". Paul Steenbergen wordt ergens gevraagd waar hij die
dag aan heeft gedacht. Aan Venus vliegenvangers, heeft hij ge
zegd. En het publiek maar denken: die Anouilh toch, waar haalt
hij het vandaan.
Twee weken knippen
Lekkende kikker
Hoe het visje bellen moet kunnen blazen is tot enkele dagen voor
de première nog een probleem. „Het wordt natuurlijk iets met
een slang en een vent achter de coulissen en je hebt van die rubber
kikkertjes uit de kinderspeelgoedafdeling, die als je door een slan
getje blaast zeepbelen opscheppen uit een bakje, maar die zeep
heeft iets agressiefs en tast het rubber aan. De kikker lekt der
halve. Het zijn maar schriele zeepbelletjes, die opstijgen. Vanuit dc
zaal zie je er niets van. Het komt wel in orde, ik verzin wel iets,
maar van de televisie stuurden ze me Tonina Dorati op het dak en
of ik maar even een leeuw wilde maken voor die opera op woens
dag. Weer een nacht doorwerken, en ik heb al zo iets wazigs over
me. Vannacht hebben we tot zes uur in de schouwburg gezeten,
alleen al om het geluid te proberen en die attributen De Haagsche
Comedie heeft nog nooit een stuk gedaan waar zoveel technische
kunstgrepen aan te pas komen. Het is een orgie van geluid, de
decors liggen plat op de grond, er zijn al die attributenIeder
een wordt er dan ook wél paniekerig van. En morgen staat Kees
van Iersel voor mijn deur, want hij wil mijn decor- en kostuum
ontwerpen zien voor Molière. En mijn cactussen zijn nog lang niet
klaar".
„Cactussen?"
Ik kan geen schuimplastic meer zien., Ik zit van dat spul nu al
twee weken bladeren te knippen. En dan wordt er groene zij
over geplakt, vijfentwintig gulden de meter. Er zit al vierhonderd
gulden materiaal in die planten. Toneel is toch wel een wonderlijk
bedrijf. Die cactussen ze moeten kunnen grommen. Vannacht bij
de geluidsrepetilies heb ik het gehoord. „De „blieb" van de vis is
de stem van Manfred de Graaf, versneld gedraaid. Het grommen
van de cactussen is de stem van Hep van Delft, langzaam gedraaid.
De „blieb" lijkt op een kat in nood, het gegrom, op drie kooien vol
woedende leeuwen. Voor het carnavalslawaai hebben ze het hele per
soneel van de Comedie met toeters rond de microfoon laten rennen
en joelen. Het wordt heel gek, heel fijn.
Hoe die bekken werken? Heel eenvoudig. Ik heb van die rubber-
spinnen gekocht, die in je feestartikelenwinkels ziet. Van die grap-
dingen. Er zit een rubberslurfje in. Dat slurfje heb ik in de bekken
van de cactussen geplakt. Als die man onder de pot alles tegelijk
kan met die stangen en die blaasbalgen, werkt het prachtig.
Zo gek met die spinnen. De man van die feestartikelenwinkel be
schouwt me al sinds jaar en dag als een waanzinnige vakbroeder
en kijkt er niet gek van op als ik weer eens met zo'n bizarre bestel
ling kom. Maar moet je zien: een doos vol gedemonteerde rubber-
spinnen met poten van zeker tien centimeter. Welke volwassen, ge
zonde vrouw heeft nou 32 van die griezels in huis. Myn zonen heb
ben er laatst een tussen dc eieren gelegd. Ik ben er nog ingetrapt
ook, gillend!
Bij de tekening:
Schets en werktekening van een vlees-etende, grommende en vech
tende cactus.