COUPEUR: METEN MET SPECIALE MATEN
IN EEN JURK MOET JE
KUNNEN WONEN
SUÈDE KLEDING WEER
MEER IN TREK
MAATKLEERMAKERIJ NIET „UIT DE MODE"
WOENSDAG 13 MAART 1963 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
MEVROUW ANDRIESSEN-GELDOF
Een paar tips? Kleding met te
veel opmaak gaat gauw ver-
velen. Dames boven de dertig,
veertig jaar moeten niet te felle
kleuren dragen. Dat kan weer wel,
als ze er veel andere jurken naast
hebben, een hele rits; Maar met een
schrale beurs kan men zich het best
bij de klassieke modellen houden.
Een apart model kan moeilijk wor
den veranderd, daarmee kun je niet
jaren doen, want de mode gaat veel
te snel."
„Verder: dames met donker haar:
niet te veel opzichtige kleuren dra
gen, dames met blond haar: blauw,
froen, in ieder geval pasteltinten,
ware dames: zo weinig mogelijk
gebloemde japonnen, beter iets wat
lang maakt. Lange dames kunnen
betrekkelijk veel dragen, onder an
dere een ruime rok."
„Of dames zich voor zichzelf kle
den? De kokette vrouw kleedt zich
als een nauw voor de man, de
egocentrische voor zichzelf: ben ik
mooi, zie ik er goed nit? En de
doorsnee vrouw interesseert het
eigenlijk niet, die gelooft het wel.
Maar zo'n vrouw is ook geen mooie
japon waard.
„Wat ik van de tegenwoordige mode
vind? Die is te nonchalant. Soms
leuk. Maar meisjes in lange broeken
vind ik niet zo aardig. Het leuke
van het vrouw-zyni gaat verloren. Er
moet natuurlijk een vrouwelijke lyn
blijven. Maar misschien ben ik wat
dat betreft vreselijk ouderwets. Als
ik achttien was, zou ik er misschien
anders over denken".
Mevr, S. A. ANDRIESSEN-GELDOF
in een jurlc kunnen wonen
(Foto P.Z.C.)
Uitgaan vereist zorg aan kleding, accessoires en make-up. Alle drie punten bijeengebracht op één plaatje in Britannia.
Rechts wordt de laatste hand gelegd aan een make-up, passend bij een bijzonder leuke cocktailjapon. Links mejuffrouw
arriveert in het hotel waar het feest wordt gehouden en in het midden toont het jonge paar stijlvolle uitgaanskleding.
(Foto P.Z.C.)
COUPEUSE ZIJN: ZENUWSLOPEND VAK
"gen vrouw wil er nooit als een éénling bijlopen, ze draagt g
iets, dat een ander draagt. Maar als dames dezelfde japon
door een ander zien dragen zijn ze zeer boos". Dat is de ervaring
van mevrouw S. A. Andriessen-Geldof uit Vlissingen, die al 22 jaar
coupeuse is. Mevrouw Andriessen heeft in Vlissingen een mode
vakschool. Ze doet alles zelfvan het patroontekenen, tot de kle- -
ding in elkaar zetten. „Er is nog veel belangstelling van dames, die
een jurk of jas laten maken, maar het vak van naaister en cou
peuse gaat er langzamerhand uit".
Er zit geen perspectief meer in het
vak van de zelfstandige coupeu
se. De confectie voert ook hier de bo
ventoon. Modinettes gaan naar de
confectieateliers, beginnen niet meer
voor zichzelf, echte huisnaaisters,
zoals men die vroeger kende („voor
anderhalve cent per uur, 1,75 per
week ben ik begonnen voor anderen
te naaien") komen haast niet meer
voor. Wél zyn er nog veel dames, die
graag iets voor zichzelf naaien.
„Mijn leerlingen zijn altijd erg trots
als ze iets klaar hebben, maar men
kan niet meer de moed opbrengen
ook voor een ander iets te ontwerpen
en in elkaar te zetten". „Dit vak is
ouderwets, een zenuwslopende baan,
die erg veel van jezelf vergt". Die
verminderde belangstelling zit onder
meer in het feit, dat de dames, die
om een jurk of jas komen „bij een
naaister maar moeten afwachten hoe
het wordt. In een winkel zien ze
meteen de jurk, maar wanneer men
bij mij komt, ziet men een schets of
een modeplaat, niet meer.Maar de
mensen weten ook niet wat er alle
maal aan gedaan moet worden".
tekenen is belangrijk, en het maat-
nemen. Op die maten teken je een
patroon, net grondpatroon. Met het
maatnemen staat or valt een mantel
of jas. Dan komt het vertekenen van
het model, eventueel naar een plaat,
en vervolgens het pasklaar maken."
Maar de jeugd wil het niet meer.
De jongeren lopen veel gemakkelij
ker naar een winkel, dan dat men de
moeite wil opbrengen zelf iets te ma
ken. „En dat zelf maken geeft toch
veel meer voldoening". „Het zelf ont
werpen vind ik erg fijn. Je ben niet
„en masse", je moet niet iets klak
keloos naapen. maar je maakt iets,
waarin je kunt wonen. De jurk of jas
moet niet lelyk zitten, er moet een
goede coupe zyn. De stof is erg be
langrijk: het kledingstuk mag niet
na een paar jaar uitzakken. Iemand
die een goede kwaliteit stof koopt,
heeft er ook na een jaar of zes, ze
ven nog plezier van".
Zelf tekenen
Het verschil tussen een naaister,
een modinette en een coupeuse
zit 'm weer in het zelf ontwerpen,
in het zelf tekenen. De coupeuse is
in staat zelf jurken te ontwerpen.
„Ikzelf kijk nooit naar een plaatje".
Mevrouw Andriessen heeft in Vlis
singen jarenlang modeshows gege
ven, waarop haar leerlingen eigen
ontwerpen en vervaardigde modellen
toonden. Zij zelf gaf verscheidene
malen een demonstraties: een bruids
japon: in 28 minuten gemaakt. „Je
ziet het model voor je.
„Zo'n veertig jaar geleden in Mid
delburg: werd een vrouw opgebracht
naar het politiebureau, ornaat ze een
lange broek droeg. Zwarte gebreide
kousen, d&t was toen de mode. Toen
ik veertien was kwamen de eerste
lichte kousen."
„Hoe je toen het vak leerde?". „Als
meisje van een jaar of zeven zat ik
op een naalsehooltje: 10 naadjes per
avond met een knot sajet en brei
naalden aan de slag voor 50 cent per
maand. Toen mocht ik naar de naai-
klas, ik scheen het ergens „in myn
vingers" te hebben. Op myn dertien
de maakte ik al hele japonnen, zo,
op de hand. Toen ging ik namen by
dames thuis en op myn zeventiende
naar een naaiwinkel, daarna een ate
lier. Zo was dat vroeger. Tegenwoor
dig hebben ze de opleidingen voor
hen, die zelf iets willen doen .bij
voorbeeld op de huishoudscholen en
dan verder. Zelf behaalde Ik het di
ploma lerares van de modevakschool
van Ida de Leeuw-Van Rees. Het
duurt zeker een jaar of zes,
Niet ineens
Dat zeg ik ook tegen mijn leer
lingen. Voor het zelf ontwer-
"peD moet je de feeling hebben. Je
moet er een goede basis voor heb
ben: goed kunnen patroontekenen,
anders verknip je de hele zaak, dat
kost kapitalen. Voor dat leren naaien
heb je een flink aantal jaren nodig.
Dat gaat niet ineens. Je bent er niet
met een paar uur ir de week. Je zou
er eigenlijk 's morgens en 's mid
dags mee bezig moeten zyn. Patroon
F\e heer en mevrouw L. J. P.
Roovers-Segers uit Middel
burg kunnen uren praten over
de lederbewerking. Over de
voorbereiding, het eigenlijke
looien en het afwerken. Dat kan
eigenlijk niet anders, als je deel
uitmaakt van een echte leer
looiersfamilie. Met de vestiging
in Zeeland heeft dit echtpaar
een bijzondere arbeidsvorm in
deze provincie geïntroduceerd:
het verwerken van ledersoorten.
De heer Roovers hij heeft
zijn atelier achter een winkel
aan de Vlasmarkt is gespe
cialiseerd in het maken van kle
dingstukken van alle mogelijke
ledersoorten. Voornamelijk
suèdekleding.
Met de komst van de eerste schuch
tere lentezonnestralen, die langza
merhand terrein winnen, zijn reeds
de eerste aanvragen voor suèdejassen
en jasjes bjj hem binnengekomen.
„Zo gauw ze maar van Pasen horen,
begint het al", zegt de heer Roovers,
die ten stelligste de praatjes be
strijdt, als zou de suèdekleding heb
ben afgedaan.
„Integendeel. We hebben het in deze
branche nog nooit zo druk gehad.
Ondanks het feit, dat er meer keus is
gekomen nappaleren jassen en kle
dingstukken van Schotse lam gaat
mén meer suède jasjes kopen. In de
week vóór Pasen verkoop ik er wel
honderd. De kwaliteit van suède is
veel beter geworden, sinds hij onge
veer zeven jaar geleden met de fabri
cage van dit soort kledingstukken be
gon. Er was toen nog slecht mate
riaal voorhanden. Toen waren >de
verfstoffen ook niet zo goed, waar
door het materiaal sneller verkleurde.
In de loop der jaren heeft men met
het toepassen van andere (verfstoffen
echter betere resultaten kunnen boe
ken.
L. J. P. ROOVERS
„Ik heb het nog nooit so druk ge
had
f^-to JP.Z.C.)
Veel moeite
De mensen beseffen niet, wat
voor moeite men heeft moe
ten doen om suède te maken".
Deze ledersoort wordt gemaakt uit
lichte kalfsgeiten-, schapen-, of anti-
loopvellen, die steeds met chroomzou-
ten worden gelooid en in tegenstel
ling tot alle lichtere ledersoorten aan
de vleeszijde worden afgewerkt. Na
het fooien worden de vellen herhaal
de malen aan de vleeszijde bewerkt
met fijn schuurpapier en na het ver
ven en ontvetten in droge toestand
gekneed, waardoor zij een fluwelig
uiterlijk krijgen en soepel worden.
Dit leder moet door en door geverfd
worden, omdat bij het slijten en op
borstelen de originele kleur behouden
moet blijven.
Men heeft bij suède dus te maken
met verschillende kwaliteiten. De
geitevellen zijn beter dan de vellen,
afkomstig van de Engelse schapen.
De geitevellen zijn beter, sterker en
dikker van vezel. Boven de persians
staan weer de antiloopvellen, het al
lerduurste materiaal, waarvan suède
jassen gemaakt kunnen worden.
„Dat is pas mooi spul", zegt de heer
Roovers, terwijl hij een antiloopvel
over de toonbank uitrplt. „Je moet
die kwaliteiten eens naast elkaar leg
gen. Dan zie je het verschil pas
goed". En hij wijst op de diepe glans
van het antiloopvel en de soepelheid
van dit materiaal.
„Maar dit is wel het allerduurste.
,t Is trouwens wel goed, dat suède
niét zo goedkoop is. Anders was het
allang uit de mode geweest. Suède
zal ook nooit in prijs dalen volgens
de heer Roovers. „We hebben nier
immers te maken met kleine vellen
waar veel afval van komt, als het
wordt gebruikt. Anders is het bij tex
tiel, waar men alles aan de rol, per
meter of aan een stuk kan krijgen".
De Brabantse lederhandelaar betrekt
zijn materiaal van importeurs, die hij
zelf bezoekt. „Het is bij ons niet zo,
dat je de zaken per telefoon kunt af
doen. Je moet de vellen ook eens zelf
kunnen bekijken. Om ze te contro
leren op horzelvlekken bijvoorbeeld".
Eens per jaar bezoekt de heer Roo
vers de beurzen te Parys en Londen
Klein atelier
De vellen worden in het kleine ate
lier achter de winkelruimte aan
de Vlasmarkt bewerkt. De heer
Roovers maakt daar zelf het ontwerp
van het te maken kledingstuk hij
heeft daarvoor speciaal een Duitse
modecursus gevolgd. Zyn vader
snijdt de vellen en zijn broer zorgt
met nog vijf andere mensen voor de
verdere afwerking. Men werkt in het
atelier voornamelijk aan suède jas
sen korte, lange en zeven/achtste-
suède vesten, waarin men ook gebrei
de mouwen zet, en aan suède hand
schoenen. Ook van andere ledersoor
ten maakt men er kledingstukken.
;,Maar de mensen, die een keer
een suède jas hebben gekocht,
komen terug", zegt mevrouw
Roovers.
Een nappaleren jas mag dan wel
praktischer lijken, een suède jas
is toch altijd nog veel gekleder
en blijft exclusief. Daarbij kan
men ze bij bijna alle weersom
standigheden dragen. Ze zijn
waterdicht, warmteïsolerend en
toch betrekkelijk licht in ge
wicht. „Het is dankbaar mate
riaal om mee te werken", vindt
de heer Roovers. Hij zal dit
werk het maken van suède
jassen nog blijven doen, want
hij voorspelt voor dit materiaal
een toekomst van nog zeker
tien jaar
Oet is erg belangrijk de kennis en wetenschap van je vak niet
voor jezelf te houden. Laat anderen ervan mee profiteren".
Dat zegt de Middelburgse coupeur A. J. Lavooij, die behalve in de
kleermakerij ook werkzaam is als leraar textielwarenkennis aan de
detailhandelsvakschool in zijn woonplaats. Aan deze school krij
gen de jongeren een opleiding voor het textielwarenbrevet. Textiel
warenkennis is één van de terreinen, waarop een coupeur moet
thuis zijn. Maar er komt nog heel wat meer kijken. Een coupeur
zorgt voor het patroontekenen, voor het snijden van de kleding
stukken aan de hand van opdrachten, voor het passend maken en
voor het ver-tekenen.
De coupeur kan rekening houden
met alle mogelijke wensen van
de koper: reizigers willen een
grote binnenzak om de portefeuille in
op te bergen, anderen willen diepere
borstzakken voor een bril, een nota
ris wil een notariszak onder in het
jasje aan de binnenzijde voor alle
mogelijke papieren. Een jongeman,
die gaat trouwen komt om een spe
ciaal trouwpak in een afwijkend ont
werp: „ik wil echt iets moois heb
ben". Of de mensen komen met een
tekening of modeplaat aandragen.
Het coupeursvak komt uit dat van
kleermaker voort. Men moet
eerst een goed kleermaker zijn,
in de praktijk of op een ltleermakers-
vaksehool (3 jaar) zyn gevormd.
Daar leert men ieder voorkomend
kledingstuk maken, een jacket, een
rokkostuum, een vest, een smoking.
Daarna begint de verdere praktijk als
halfwas of gezel. Op 23-jarige leeftijd
is men all-round kleermaker. In ons
land zyn alleen in de grote steden
kleermakersscholen.
De volgende stap is de snijdersschool,
in het binnenland of over de grenzen.
„Buitenlandse praktijk is natuurlijk
altijd interessant", meent de heer La
vooij, die zelf een jaar in Düsseldorf
op de Zuchneiderschule werkte.
Daar heeft hij onder meer het snijden
van de kleding geleerd en het pa
troontekenen.
Snijden
Dat snyden is één van de kenmer
ken van het coupeurswerk. De
coupeur snijdt de stof per lap, in
de confectiefabrieken gebeurt dat in
schablone: het mes gaat daar door
een serie van wel dertig lagen heen.
Wat doet een coupeur nog meer?
„Een coupeur doet het zuivere maat
werk, alles met de hand en de kleer
makers, die uiteindelijk het pak in
elkaar zetten ook. Dat is het voor
naamste verschil met de confectie
pakken. De coupeur maakt het pak
geheel naar de figuur van de klant.
Hij snijdt een pak naar het patroon,
dat wordt vervaardigd aan de hand
van diverse maten en wensen van de
koper: bovenwijdte, taillewydte, bas
sinwijdte (heupwydte), schouder
breedte, hughoogte. Te veel om op te
noemen. Aan alle kanten wordt de
koper opgemeten, dan komt het „in
de pas zetten", doorgaans twee maal
op de, zaak. Vervolgens komen de
vakkleermakers aan bod in het pro-
duktieproces. Tot slot wordt het pak
afgemaakt."
„Je moet de mode wel op de voet
volgen als coupeur. Immer beweg-
lich sein, zo noemde mijn directeur in
Duitsland het". De mode heeft ook in
de herenmode een belangrijke stem.
Om een voorbeeld te noemen: winter
jassen worden praktisch niet meer
gemaakt.
Uit de tijd
Of de maatkleermakerij niet „uit
de mode" raakt? Nee, dat ge
loof ik niet. Er zullen altijd
mensen blijven, die óf vanwege hun
figuur niet in de confectie terecht
kunnen óf met hun eigen wensen bij
ons zullen komen". Wél is waar, dat
het aantal zelfstandige coupeurs en
kleermakers afneemt. Veel coupeurs
en kleermakers gaan naar de confec-
tielndustrie, waarin men dan ook nog
kent de maatconfectie (de maten van
de koper worden in de winkel opge
meten, op de fabriek vervaardigt
men de kleding) of de zuivere con
fectie, die naar standaardmaten
wordt vervaardigd. Bovendien heeft
de confectie een hoge vlucht geno
men. „De confectiekleding is goed
geworden", zegt de heer Lavooij. Het
is daarom ook, dat zijn bedrijf „ge
mengd" is: maatkleermakery en con
fectie. Omdat nu eenmaal velen con
fectie vragen: het is goedkoper. Een
maatpak kost zo'n 80 gulden meer
dan een confectiekostuum door alle
handwerk en bijzondere zorg, die er
aan wordt b~ -*•-
De tijd waarin een maatkostuum
wordt vervaardigd Een kos
tuum kan in ongeveer een
week klaar zijn, in totaal 40 uur,
waarvan 30 voor het jasje. Maar ook
dit is weer afhankelijk van verschil
lende, voorgeschreven klassen. Bo
vendien is de levertijd weer een paar
weken langer, ook door al het andere
werk, zoals reparatie, die er tussen
door wordt gedaan".
En het pesoneel, dat in de maat
kleermakery werkzaam is? „Als er
geen aanwas komt van jonge krach
ten, dan zullen de zelfstandige kleer
makers uitsterven. Er zijn er in Zee
land niet veel meer. En er is maar
één jongeman bekend, in Krabbendij-
ke, die voor kleermaker leert".
A. J. LAVOOIJ:
bijzondere zorg
(Foto P.Z.C.)