Gard Sivik: vitaal tijdschrift van de jonge avantgardisten VAN WOORDEN TOT ABSTRACTIE Expositie hedendaagse Japanse schilderskunst IN DE VOETSTAPPEN VAN ODYSSEUS zaterdagnummer Zaterdag 23 februari 1963 QARD SIVTK IS AAN ZIJN acht- entwintigste nummer toe, en het is in de loop van vijf jaren uitge groeid tot een der interessantste Ne derlandse letterkundige tijdschriften. Wat het nieuwe periodiek „Merlyn", waarover binnenkort meer, worden zal weten we nog niet. De start was uitstekend. Maar buiten Gard Sivik en Randstad bestaat er eigenlijk geen Nederlands letterkundig tijd schrift dat men met verwachting op neemt. Een nieuw nummer van Gard Sivik brengt altijd een prettig tinte lend gevoel van avontuur en zelden wordt men teleurgesteld. Het is het tijdschrift van het Vlaams-Neder landse avantgardisme en van de jeugd, maar van een jeugd die merk waardig vroeg volwassen geworden is. Letterkundige kroniek door HANS WARREN Vele van deze twintig- a dertigjarigen blij ken volwassener van geest dan menige hoogbejaarde en hooggeleerde letterkundi ge die de kolommen van onze meer be daagde letterkundige tijdschriften vult. Voeg daarbij de uiteraard grotere weer baarheid van de jeugd, de aanvals- en on dernemingslust, de behoefte oude, voor het moderne leven ondeugdelijke bouwsels op te ruimen en zelf nieuw te construeren, en ge begrijpt dat hier menig heilig geacht poëtisch huisje uit het verleden en heden in puin valt, en de geschiedenis heeft ge leerd dat dit in menig geval voorgoed is. Valse stutjes worden weggetrokken, hoogdravendheid cn aanstellerij ontmas kerd, humbug en leegte aan de kaak ge steld. En dit alles met een verbazingwek kende eruditie en kundigheid. Deze jonge mensen zijn niet onbeslagen ten ijs geko men, en daarom staan zij sterk. Zij hebben niet alleen de jeugd, maar in de meeste gevallen ook nog het gelijk en het recht aan hun zijde. Dat het kind wel eens met het badwater weggegooid wordt, dat er soms discrepantie bestaat tussen hun the orie en hun daad, d.w.z. dat zij vaak beter weten hoe het móet dan dat zij het kun nen, niemand kan dit kwalijk nemen. Bij een revolutie rollen koppen en dit gebeurt hier onbloedig en tot leeringe en vermaak. Anderzijds: zij kunnen het vaak wèl, zij bewijzen het door him scheppend, opbou wend werk. Dichters als Hans Verhagen en C. B. Vaan drager, essayisten als Hans Sleutelaar, de Vlaamse prozaist-essayist René Gysen, om slechts enkele namen te noemen, behoren tot de markante figuren van de nieuwe ge neratie. Men zou hen met een zeker recht de eerste eeht-modeme Nederlandse schrij vers kunnen noemen. De „Vijftigers", nu reeds een historische groep, hebben vele onbebouwde lite raire terreinen in Nederland opengelegd. Doch zij kwamen in het nieuwe land, „met stukken van het oude nest bevracht". Zij waren voortrekkers, emigranten, wat on wennig nog. Op deze verkenners volgde in het kielzog een onafzienbare stroom van oude en jonge nabouwers en meelo pers en de nieuwe poëzie dreigde aardig in een slop te geraken. Een nieuwe reto riek bloeide op die in vrijwel niets ver schilde van de nabloei van Tachtig. Doch in de nieuwe gebieden is nu ook een jonge generatie opgegroeid die in haar beste ver tegenwoordigers een waarachtige, en weer andere toon aanslaat. Er is bij Verhagen, Vaandrager, Sleutelaar en de meeste Gard- Sivikers iets anders aan de orde. Zij zijn nieuwe mensen, geboren in tijden van nood doch opgegroeid in'tijden van weelde met de H-bom in 't zenith. Nu begrijpe men goed: wij zijn oud genoeg om te we ten dat de mens in wezen en dus ook in zijn geslaagde kunstuitingen, nooit zo erg veel verandert zodat zelfs literaire en an dere revoluties op elkander plegen te lij ken. Wat wel verandert is de levensfeer van de mens, zijn gevoeligheden, zijn in- r\e Bron" heet een schilde- ring op een groot verguld kamerscherm. De verklaring staat er bij: „De duizend din gen keren tot hun oorsprong te rug". De schildering zelf heeft ogenschijnlijk geen enkele rela tie met enige realiteit: een paar grote vegen inkt over een mat gouden ondergrond. De vorm van de vegen herinnert even aan Chinese of Japanse karak ters. De verklaring onder de ti tel heeft in elk geval met Chi nees-Japanse wijsheid te ma ken. Want dit kleine gedicht van slechts enkele woorden duidt er op, dat al het geschape ne (de duizend dingen) een kringloop doormaakt van ver schijnen en verdwijnen, gevan gen in één machtig kosmisch ritme. Maar toch is het de schil deres, Toko Shinoda, er niet slechts om te doen geweest, reusachtig vergrote woordte kens op een kamerscherm te zetten. Zij is een kunstenares, die in de eerste plaats eenvoud en schoonheid zoekt. Waar die twee samenvallen, ontstaat bij haar stilte. De schilderes bouwt daarbjj voort op een oude Japanse traditie. Want het is ai eeuwenlang gebruike lijk, dat het Chinees-Japanse schrift als schoonschrift wordt beoefend. Daarbij komt het uitsluitend aan op de schone vorm, niet op de leesbaar heid. Vaak zyn zulke caliigrafieëu niet of nauwelijks meer te lezen. Daarbij is dus uit het woordschrift een abstracte, van zijn oorspronkelij ke zin volkomen losgemaakte schil derwijze gegroeid. Ook Toko Shinoda heeft in haar schilderwerk het woordteken op deze wijze toegepast. Zn heeft dusdoende kunst geschapen, die voor een wes terling nog veel moeilijker te duiden valt dan voor haar landgenoten, maar /die aan de andere kant toch tot ons kan spreken door een grote ver fijning en een verstilde dichterlijk heid. Een enkele maal wordt haar werk emotioneler, wanneer zij nog verder van het schrift komt af te staan en haar penseelstreken gaat aanvullen met een soort spattech- niek. Toko Shinoda's kamerscherm is een van de mooiste stukken van een betrekkelijk kleine tentoonstelling van hedendaagse Japanse schilder kunst in het Haagse Gemeentemu seum (tot 3 maart). Wü moeten zeg gen, dat deze tentoonstelling een ver rukkelijke ontmoeting is geweest. Hier maakten wij kennis met een groep van dertien kunstenaars, van wie velen zich hebben gewijd aan de beleving van de diepste religieuze tradities van Japan, om van die bron uit tot artistieke scheppingen te ge raken. Niet allen doen dat zo. Er is ook een enkeling, die christelijke scholen heeft bezocht en in Amerika is opgeleid. Maar de contacten met de eigen traditie zijn toch zo innig gebleken, dat ook deze kunstenares kon voortbouwen'op hetgeen zij uit haar vaderland had meegekregen. De meesten maken vrjjwel uitsluitend werk met penseel en Inkt op papier. Zjj schrjjven er hun contemplaties mee neer. Of men nu de forse tekens van Sokyo Ceda neemt of de wier achtige vormen van ICibo Kadama de met dramatisch geweld over het vlak schietende penseelvegen van So- fu Teshigara of de verstilde olieverf schilderijen van Jiro Yoshlwara al le hebben zij toch uiteindelijk te ma ken met Japan zelf. Zij zjjn er niet los van te denken. Hun werk heeft nog elementen van het „teken" in zich; by de laatste is het hier en daar zelfs nog duidelijk „leesbaar". Er z(jn er ook, bij wie de relatie met het teken geheel is weggevallen. Zo Yorimasa Yanagi, die president van een gróte maatschappij was en via de inwijding in de Zen-tradities schilder werd en thans prachtige mystieke schilderingen maakt. Zo ook Kokuta Suda, wiens werk ons zo broos als een eierschaal voorkwam. Of Hideta- ka Ohno, die ogenschijnlijk alleen maar vreemd uitgeschifte inktvlek ken maakt maar die in werkelijk heid een uiterste verstilling bereikt. De meest westerse is nog de katho lieke schilderes Noriko Yamamoto, die in haar abstracte „Nieuwjaars dag" de herinnering aan bont, flit send vuurwerk oproept en in haar „Doornenkroon" een haast onont- loopbare stekeligheid suggereert. Men zou van haar kunnen zeggen, dat zij op de grens staat, maar toch heeft ook haar werk nog met de Ja panse tradities te maken. De ontmoeting met deze kunstenaars is een intens-gelukniakende belevenis voor ons geweest, al was het alleen maar, omdat hier een traditie op een nieuwe beeldende wjjze bleek te kun nen worden voortgezet. Hier dus niet tot het uiterste uitgeleefde gevoelens van agressie en onlust, die veel wes terse kunst zo moeilijk te verteren maken. Hier de intense vreugde om het handwerk, de diepe concentratie op de oorsprong van leven en dood, de toegewijde overgave aan een zorg vuldig gecultiveerde schoonheid. Het was met elkaar bijzonder rijk. „Opus 4", een olieverfschilderij van Tadashi Sugimata, een „teken" van elkaar omvattende vormen in paars rood op een zwart vlak. Wat in de reproduktie volkomen verloren gaat is de merkwaardige reliëfwerking, verkregen doordat de verf in vlakke banden in verschillende delen van de zwarte grond is opgebracht. Deze re liëfwerking ondersteunt het ritme van de rode vorm. Werkfoto uit een vergadering van de Gard Sivik-redactiegroep. Links de dichter Hans P. Verhagen, rechts de Rotterdamse dich- ter-prozaïst Cornells Bastiaan Vaandrager. stelling tot het omringende natuurlijke en bovennatuurlijke. Deze veranderde instel ling en sensibiliteit eist telkens een ver springen van de aandacht en een nieuwe benaderingswijze van het geheel, van het oude en het nieuw-toegevoëgde. De meeste ouderen blijven niet alert genoeg om dit, op zijn zachtst uitgedrukt: te kunnen waarderen en accepteren. Zij hoeven daar om geen kameleons te zijn of zich kramp achtig trachten te verjongen, er is geen dwazer vertoning dan deze. Reeds de Vijftigers hadden het valse pa thos, de opgeschroefde „dichterlijk- lijkheid" overboord geworpen. Het woord was door hen weer herontdekt in zijn au tonomie en magische kracht. De dichter werkte nu niet langer in een poëtisch la boratorium om met min of meer geslaag de verzen voor de dag te komen, doch het gedicht zelf werd een soort retort waar binnen de mengingen, spanningen en ex plosies moesten ontstaan. Men geloofde niet meer zo aan de eeuwigdurendheid van leven noch poëzie. Dat besef heeft sterk doorgewerkt. De jongelui van thans die in Gard Sivik aan het woord zijn lijken nog roekelozer, sportiever, lichamelijker. Zij schuwen het gevaar niet, zij staan vroeg volwassen en weerbaar in het volle leven, kijken scherp, reageren fel en komen voor hun mening uit- Daarbij voelt men dat zij helemaal aan de „goede kant" staan, een ondefinieer baar begrip haast, doch de trouwe lezer van Gard Sivik zal begrijpen wat we be doelen. Wat het meeste verheugt en jde doorslag geeft is het waarlijk niet geringe getal jonge mannen met groot talent onder hen. De gedichten-cyclussen die Hans Verha gen schreef behoren tot de oorspronkelijk ste Nederlandse poëzie van na de oorlog. Een precies afgewogen dosis cerebraliteit houdt deze zeer gevoelige en genuanceerde intuitive, uiterst beknopte poëzie in even wicht. Bijzonder lezenswaard is altijd de rubriek „Onder een hoedje". Daarin vindt men van alles: originele en rake poëzie-krïtiek on der het hoofd „Wordt vervolgd" (symbool: een pistool!), in- aan- en uitvallen, inter views, polemieken, gesprekken over be langrijke onderwerpen, ook buiten-poëti sche. Werkelijk kostelijk is in no. 28 de re actie van Vaandrager op een verzoek van de VARA. De redactiegroep van dit Ncderlands- Vlaamse tijdschrift is vry uitgebreid, zij bestaat uit: Armando, Tone Brulin, Cees Buddingh', Piet Calis, Jan Christiaens, Re né Gysen, James Holmes, Heinz Neudec- ker, Willy Roggeman, Hans Sleutelaar, Cornells B- Vaandrager, Hans Verhagen, Rudi van Vlaenderen en Georges van Vrekhem. Gard Sivik, tweemaandelijks tijdschrift, Uitgave: Nljgh en Van Ditmar, Den Haag en Diogenes, Antwerpen. En er is méér goeds in deze laatste Gard- Siviknummers. Verhalend proza van de nog niet twintigjarige Ewald Vanvugt, verrassend goed. Proza van Jan Cremer, brute taal van de straat waarvan oerkracht uitgaat, terwijl uit de scène met de Arabier en zijn aange reden ezel duidelijk blijkt dat Cremer op die ruwe manier toch zeer genuanceerd en overtuigend weet te vertellen. Proza en poëzie van C. B. Vaandrager, iets minder allround dan van Verhagen, maar toch bij zonder interessant. Een goed opstel van Freddy de Vree over Roussel, slapjes aan gevalled door Vinkenoog. Een toneelspel van Georges van Vrekhem: Solodroom. Proza van René Gysen, boeiend, en van Willy Roggeman cn Heere Heeresma, die evenals de dichters Cassuto en Gils figuren zijn waar we tot nu toe nog niet erg veel in hebben kunnen ontdekken. Enigmatiek is ook Buddingh' met zijn enorme aanpassingsvermogen, hij zal met geluk en vaart zolang hij leeft bij alle nieuwe generaties blijven passen. Hoe dan ook: zijn verzen zijn vaak leuk, plezierig- oqgewichtig. (Van een medewerker). TX7ederom kunnen wij het publiek de verschijning aan kondigen van een typisch „welvaartsboek", men kent ze wel, die typografisch tot in de puntjes verzorgde reuzenbanden met talrijke foto's en weinig tekst op het prachtigste papier, die niet aan de leeslust appelleren maar aan het zintuig bij uitstek van deze tijd, dat van het oog. Het betreft hier echter wel een zeer bijzonder specimen uit deze kategorie, een fotoboek van de jonge Canadese fotograaf Roloff Beny, naar uit het in dit werk gebodene blijkt, een raskunstenaar, één van die talloze Amerikanen die door Zuid-Europa zijn gegre pen voor het leven en de weg terug over de Alpen niet meer kunnen vinden. Tot ons geluk in dit geval, want aan deze liefde danken wij het boekwerk: DE TUD DER GODEN, waarin de auteur op zeer persoonlijke, vaak zelfs bijzonder grillige wijze in 132 foto's de Odyssee van Homerus oproept vandaar de ondertitel „In de voetsporen van Odysseus" de foto's, bijna alle grandioos, heeft hij gekoppeld aan evenzovele citaten uit de Odyssee. De enige verbinding tussen foto en citaat is dikwijls slechts een associatie die bij de fotograaf opkwam. Aangezien hij beslist het Homerisch epos wilde zichtbaar maken, kon hij ook moeilijk anders doen dan zich een zekere vrijheid veroorloven, daar ons uit die heel verre tijd niet veel monumenten resten; hij begaat daardoor allerlei anachronismen, door bijvoorbeeld een vergade ring uit de heldentijd te verbeelden door een foto van een vierde- eeuws theater, terwijl hij zich ook geografisch, net zomin als trouwens Homerus zelf, weinig beperkingen oplegt. Hij heeft, naar hijzelf in de inleiding verklaart, gedurende tien jaar benijdenswaardig man! met zijn camera het gehele Mlddel- landse-Zeegebied rondgezworven en hierbij wel speciaal die oorden waar de Odyssee zich afspeelt vereeuwigd, maar ook elders mensen, dingen en kunstwerken, ja alles vastgelegd wat voor hem de sfeer van dat meest frisse en jeugdige aller helden dichten opriep. Daar hij dit echter volledig bewust doet en er absoluut geen geheim van maakt, kan men daar geen enkel bezwaar tegen hebben, vooral, omdat de flits der associatieve herkenning de raskunstenaar in hem verraadt; dit artistieke spel want zo mag men het wel noemen is soms subliem, soms schalks, soms voor ons onduidelijk, een enkele maal vergezocht, maar altijd boeiend. De sfeer die HU, de fotograaf, in het geschreven epos geproefd heeft, de wereld van Homerus' helden, zoals HU zich die voorstelt, drukt hij met zijn moderne kunstmedium uit. En ook al heeft men zelf nog zo'n afwijkende De tijd der Goden voorstelling van allerlei zaken, dit doet geen enkele afbreuk aan het genot dat het schouwspel biedt van de ene kunstenaar, dip de andere interpreteert. Een enkel voorbeeld: een prachtige sobere foto van twee grote pagina's toont een geheel in het zwart gehulde, met afge wend gelaat voortschrijdende vrouw en haar sterk gepronon ceerde schaduw op het gloeiende woestijnzand bij een Egyptische oase, een werkelijk sublieme foto. Wanneer we nu, vol technische bewondering, nieuwsgierig opslaan, welk verband dit toch wel met de Odyssee kan hebben, lezen we: „...Kirke was al voor ons aan de zeekust geweest, zonder dat we haar hadden gezien." Geen antiek-Griekse vrouw kan ooit zo gekleed zijn gegaan, zeker niet Kirke, „de stralende onder de godinnen", maar Beny heeft het voor hém in deze heks meest karakteristieke, het to- verkollige, het vanouds met de zwarte kleur geassocieerde „unheimische", boze willen oproepen, haar, wier gezicht men niet ziet, meer de „geduchte godin met de schone stem", dan de bekoorlijke verleidster „met de schone vlechten". En als we dan opnieuw de foto bekijken, dan wordt deze associatie aan nemelijk en wordt de eenvoudige bedouïnenvrouw beklemmend en demonisch. Een ander maal doet een bizarre cactus Beny aan de monsterachtige Scylla denken of herinneren drie Romeinse vrouwentorso's uit Cyrene hem aan Penelope, die met haar twee onafscheidelijke chaperonnes zich aan de onhandelbare vrijers vertoont. De meeste foto's echter zijn werkelijk afbeeldingen van land schappen en monumenten in Hellas bijna altijd een eenheid! die wel een duidelijk verband met de Odyssee hebben. Veel herkent men met vreugde en bewondering, want bijna alle foto's zijn, ais gezegd, van een zeer bijzonder niveau. Een andere ver dienste van de samensteller is, dat hij achter in het boek alle foto's verantwoordt laat toelichten door een kunsthistorisch- archeologisch vakman, die op duidelijke wijze het afgebeelde feitelijk bespreekt cn tal van interessante bijzonderheden ver strekt. Ongewlld(?) vormen de praktisch zakelijke uiteenzet tingen van deze geleerde vaak ook een potsierlijk contrast met de speels poëtische associatie van de fotograaf. Zo vertelt hij naar aanleiding van de boven besproken afbeelding: „Volgens de Griekse opvatting waren er vijf eigenlijke oases, de belang rijkste daarvanvolgen allerlei ongetwijfeld ware, doch in dit geval hoogst irrelevante gegevens. Om al deze verdiensten kunnen wij dit boek van harte aan iedere liefhebber aanbevelen; men zal het niet als „wel leuk" voor altijd in de kast zetten na een eerste kennismaking, maar er nog eens en nog eens naar grijpen als een waardige uitbeelding van een tijdeloos kunstwerk. Zulks ondanks de vrij ernstige tekortkomingen waarvan wij ook melding moeten ma ken. By kent geen Grieks; dat ls jammer, maar de tijden zijn voorbij dat dit droeve feit alleen de oren van zich respecterende lieden doof zou maken voor wat hij te zeggen mocht hebben. Men vraagt zich alleen af: had hij dat nu in die tien jaar vage bonderen niet eens kunnen leren? Daar zou hij alleen maar aan diepte door gewonnen hebben. Enfin, in elk geval heeft hij een redelijk substituut gezocht in de vertaling van George Chapman, om haar poëtische merites de meest vermaarde aan de overzijde van het Kanaal. Nu is het zo buitengewoon merkwaardig dat de citaten naast de foto's vaak gebrekkig het origineel weer geven, in een soort proza dat dichterlijk wil zijn, maar het zelden is; wie ls nu hiervoor verantwoordelijk. Chapman, Beny of de Nederlandse bewerker? Misschien heeft de laatste de citaten uit het Engels vertaald; dat zou hun defecten ten dele verklaren, daar het dan een vertaling in het kwadraat zou zijn; dit zou echter een onvergeeflijke belediging aan het adres van Homerus zijn, die men er met moeite in terug kent. Ook kan Beny zelf Chapman en andere vertalers dooreen gehaspeld hebben, dit is moeilijk na te gaan. Vreemder nog is het gesteld met de inlei dingen op de verschillende hoofdstukken, die er de zakelijke inhoud van weergeven Beny volgt niet de gebruikelijke inde ling in 24 boeken maar creëert vijftien hoofdstukken - Deze inleidingen worden aan Chapman toegeschreven, maar zij staan vol fouten. Het is toch volkomen onvoorstelbaar dat een renais sancedichter zijn nota bene door hemzelf vertaalde Homerus zo slecht gekend zou hebben, dat hij bijvoorbeeld Telemachus laat reizen naar een zekere Tantalides, i.p.v. naar Menelaos, zoals deze vorst heet, dat hij herhaaldelijk Odysseus per vlot op goddelijk bevel iaat vertrekken van Kirke i.p.v. van Kalypso, zijn tweede goddelijke geliefde, en dat h(j de koning der Taphiërs Mentor noemt i.p.v. Mentes, aldus twee geheel ver schillende personen verwarrend. Hoe zouden zijn tijdgenoten, terdege in de klassieken geverseerd, hem gehoond hebben als hij Odysseus Eumaios „op het open veld" had laten ontmoeten en de held in de onderwereld ook „heldinnen" uit de Trojaanse oorlog had laten aantreffen? Wie hier ook schuld aan heeft, het is jammer van dit prachtige boek, temeer waar zoiets toch niet nodig is en de koper van zulk een duur werk ook op dit punt de uiterste zorg mag verlangen, evenals op het gebied van de spelling Odysseus heet in het Engels Inderdaad Ulysses (men denke aan Joyce!) maar ln het Latijn Ulixes Zoudt gij uw vértalers niet eens wat beter bétalen, heren uitgevers? Het zou mogelijk helpen. De Tijd der Goden, door RolofJ Beny. Nederland se bewerking van Willem Etizinclc. W. Gaade, Den Haag.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 6