Moderne poëzie met en zonder plaatjes R[jksbureau voor Kunsthistorische Documentatie: WERELDBEROEMD NEDERLANDSE COMEDIE NAM REVANCHE MET NIEUW STUK VAN HUGO CLAUS Zaterdag 9 februari 1963 tfl/inilAAIM*nAAA/VWyiAA/«VUVi,A,N/\/wVWWVW»A/UWWVWWWWVVWVVWVWVVHA»VVVVWWWW.f J7EN IN EERSTE OPWELLING aardig, doch bij nader inzien toch wel erg wonderlijk en tot mislukken gedoemd plan was het om bij een achttal pentekeningen van de jonge artiest Martin van Veen gedichten te laten maken door de dichters Hans Andreus, Nico Verhoeven en Simon Vinkenoog. Deze vier mensen passen niet bij elkander. Op geen enkele wij ze, zelfs niet door de charme der te genstelling, kon een harmonisch ge heel ontstaan. In de eerste plaats zijn de tekenin gen van Martin van Veen, hoewel éven frapperend door visie en fanta sie, in wezen lelijk. Lelijk in de dood gewone betekenis van het woord (want de schepper ervan is een ge raffineerd estheet, welke aanduiding in onze pen overigens totaal geen scheldwoord betekent) en ook nog lelijk omdat ze slecht getekend en on beduidend zijn. Martin van Veen is jong, pas 20 jaar, en van deze teke ningen zijn er enkele reeds een paar jaar oud. Waarlijk, wie op zo jeug dige leeftijd iets dergelijks presteert heeft wél talent, maar rijp om er mee in algemene openbaarheid te komen is dit werk nog niet. Letterkundige kroniek door HANS WARREN Het is kriebelig en pietepeuterig, knoei erig van techniek (pentekeningen die een soort ets of gravure imiteren) en even kriebelig, pietepeuterig en knoeierig van intentie. Een macabere, romantisch-surrea- listische sfeer wQ opgeroepen zijn door afgehakte armen, handen of hoofden die in oerlandschappen liggen, een halfvergane ruiter die van een paard glijdt dat een angstaanjagend gezicht moet hebben, doch welks hoofd eerder op de lachspieren werkt, een afschuwelijke (niet in de betekenis van ontstellende) Christus aan het kruis, dito norn of heks, nog erger fantasie met hoofd (zelfportret?) waarover notabene Jeroen Bosch peet heeft moeten staan. Het beste is nog de laatste tekening, hetzelfde hoofd afgehakt in een landschap met een neer strijkend vogeltje en een lisdodde, maar noch de kop, noch de vogel, noch de plant hebben enige structuur, zijn „gezien", ge kimd. Op de drie dichters, die bovendien geen generatiegenoten van de tekenaar zijn, doch gemiddeld een goede vijftien jaar ouder (Van Veen is van "42, Andreus van '26, Verhoeven -van '25 en Vinkenoog van '28) rustte dus de taak bij deze nog onvoldragen fantasieën iets in woorden te wrochten. We weten niet of zij dat werk met plezier hebben verricht, maar ze hebben er in elk geval niet veel van terecht gebracht. Het zij hun gaarne vergeven. Hans Andreus, een rasdichter, wist er natuurlijk ondanks alles iets van te maken. Zijn inlevings vermogen in de tekeningen is ook het grootst, hij heeft het beste gekeken en zich echt „aangepast". Een vers als „De keurige monsters" (pag 21) doet het zelfs „los". Verhoeven, een nogal topzwaar sierdichter draait fraaie krullen rond een leegte (er is zelfs een acrostichon vers, pag. 46) of weet een barokke, niet onge slaagde imitatie van poëzie te geven, als „Koel karpathië bemint met handopsteken". Het is geknutsel, rederijkerij. Vinkenoog is het meest zichzelf, d.w.z. als dichter heel bloedarmoedig van gedachte zowel als sfeer. Toch van hem een citaat: de slot regels: „Hebt medelijden. Hier stierf een kostbaar sprookje ter plaatse". Het ruste in vrede, erg kostbaar is dit prachtig uitgevoerde werkje „Drie staat tot een" echter niet, voor nog geen zes gulden is het uw eigendom. Sybren Polet bracht oude en nieuwe ge dichten samen in een vrij dikke bundel „Konkrete Poëzie", verschenen als Literaire Pocket bij de Bezige Bij. De samenstelling „concrete poëzie" door er lang over te praten en te schrijven quasi een „begrip" geworden suggereert iets nieuws, doch bij nadere kennismaking blijkt Polet een van de talloze woorddronkenen die alleen een opvallende flirt is aangegaan met de machine, de robot en de atoombom in plaats van met de maan. de muze en de onderwe reld. Concrete poëzie, betonnen poëzie. Dit hardnekkig zich vastbijten in een als „nieuw" ervaren Idioom, deze krampachtig daarbij aangepaste zogezegd moderne le venshouding brengt vruchten voort die een afschuwelijke gelijkenis met rasechte com munistische kunst vertonen, en, mirabile dictu. ook nog met Tachtiger woorüzwijmel: ziet hier hoe akrobaten, hangend boven een afgrbnd een rivier vol religieuze weerspiegelingen en vissen een sneeuwwit evenwicht hereiken dat het engelt (le seconde), daar, hoe dreigend de zwarte wirul opkomt uit een leeg stadion terwijl als knipperlichten verspringend lentes afwisselen met winters, toekomst beelden met. reeds overleden beelden, vurige schaduwpaarden met zilveren clowns, die blazen op hun rode apocalyptische trompetjes als waren ze Het Nieuw Concertgebouworkest, staande voor de titanium poorten van het nieuwe Jericho, het nieuwe Amsterdam: en tijd, een halve tijd en nog een tijd. Want er is, als bij de Tachtiger-nabloei constructie noch structuur in al dit „con crete", het is inderdaad een massa keihard geworden, grijs, onpersoonlijk gestort beton, wagenvrachten vol. Om zich in zijn onderhoud te voor zien/verkoopt hij vermageringspillen/met suiker ingekapselde lintwormeieren, wie rook van sigaretterook, hij, oplichter, dichter. Ach, Polet is geen groter oplichter dan zijn broeders in Apollo en soms schrijft hij een vers dat hem werkelijk als dichter en niet als woordengoochelaar toont („Journa listiek" bv., pag. 18-21); soms vindt men een parel van een aforisme: „Dichten is woekeren met nog illegale wijsheid" (pag. 85) maar verder geloven we niet in zijn verzet, in het „En dit zijn onze tempels, uw ruïnes, schuilkelders en barakken". Polet is een dichter, maar blijkbaar nog meer een handige kerel, die velen ervan weet te overtuigen dat zijn coquetterie liefde is. D lt lijkt voor hem geschreven: De romantiek van machines f (D.wjü. een roos is een roos is een com- putor, en poëzie heten wij voortaan s-f). Poëzie als een object, een Ming-vaas of een broodplank? Stof en nonsens. Poëzie is achteruit luisteren. en vooruit zien. Nou luister, dan, kijk dan, en vertel dan. Het is van Remco Kampert, uit zyn nieuwe bundel „Dit gebeurde overal", eveneens als Literaire Pocket bij de Bezige Bij uit gegeven. Doch helaas, luisterend, kijkend en vertellend brengt hij er deze keer ook niet erg veel van terecht. Remco Campert had altijd iets van een dichter die speciaal voor meisjes en oudere dames-die-veel-van-dich- ters-houden schreef. Doch zullen zy blijven houden van deze gedessillusioneerde man die alles grijs, verdrietig, klein en koud ziet en om zich te warmen by zijn leeggebrande kacheltje wat jeugdherinneringen ophaalt en zijn fraaie benen bespot? Ach, toen be zong hij een berk, hij betreurt dat nu blijk baar, maar liever de berk dan dit wel eer lijke maar zo matte gestamel. In de tweede helft van de bundel „Introductie" en „Solo" herstelt de dichter zich enigszins, doch het geheel maakt een vermoeide, onfrisse in druk. Veel maakt hij echter goed met deze regels: de wereld swingt als de pest, de rest is gemompel van bedelaars. Drie staat tot een; Moussault, Amsterdam. Remco Campert: Dit gebeurde overal, Be zige Bij, Amsterdam. In het monumentale en statige huis aan de Korte Vijverberg 7 te Den Haag, kan men, zo men dat zou wil len, plaatjes kijken. Men kan er al zijn vrije tijd mee vullen en meer dan dat, want men heeft er maar liefst 500.000 verzameld en jaarlijks ko men er nog ongeveer 30.000 bij foto's van Brigitte Bardot, van de Elfstedentocht of van het San Mar- coplein in Venetië zal men er ver geefs zoeken, maar wel zijn er de re- produkties van alle schilderijen die van Rembrandt bekend zijnen van de werken van Saftleven, Van der Kinderen, van Mondriaan en van Karei Appel. Op de Korte Vijverberg cl is namelijk gevestigd het Rijksbureau voor Kunst historische Documentatie, een instelling, die bijkans zijn weerga in de wereld niet vindt. Men treft soortgelijke instellingen alleen aan in New York en in Londen, zjj verzamelen reprodukties van kunstwerken uit alle landen, maar zjj zijn niet zo nauw keurig geclassificeerd en gerangschikt als de reprodukties van schilder-, teken- en graveerkunst uit de noordelijke en de zui delijke Nederlanden In het Haagse rijksbu reau. Vooral voor de studie over kunst historische onderwerpen is dit hoogst inte ressante archief bestemd, waarover de di recteur dr. H. Gerson, de man, die kortge leden in een museum in Lyon een tot dus ver onbekende Rembrandt ontdekte, ons een en ander vertelt. Het instituut verzamelt geen kunstwerken, het is een documentatiebureau, waar men alles over de Noord- en Zuidnederlandse schilders en tekenaars, over hun leven en hun werken kan vinden. Om een voor beeld te noemen. Wie over Rembrandt een boek zou willen publiceren, kan er alles over hem te weten komen. Zo'n boek zou echter niet volledig zijn, als men Rem brandt niet plaatste in het cultuurleven van z(jn eigen tijd. Men dient dus ook aan dacht te schenken aan zijn voorgangers, aan ziin tijdgenoten-schilders, aan zijn leerlingen. Maar wie waren dat? een do- cumentatie-archief, dat alle namen van schilders lexicografisch achter elkaar zou plaatsen, zou de auteur niet veel verder brengen. In het rijksbureau voor kunsthis torische documentatie vindt men alles wat op Rembrandt en zijn tjjd betrekking heeft, b(j elkaar. krantenknipselarchief, een archief van echte oorkonden, manuscripten, enz. Gegevens van hoe het er vroeger In Ne derland uitzag, een bibliografie van wat de verschillende schilders gemaakt hebben... In oorsprong is bovendien aanwezig een documentatie van beeldhouwkunst en kunstnijverheid en men beschikt over een bescheiden documentatie buitenlandse kirnst. Er is een indeling gemaakt in tijd vakken, in landschapsschilders, enz. Men zou bijna zeggen, dat het met de beschik king over een dergelijke documentatiebu reau een klein kunstje geworden is om sa menvattende beschouwingen te geven of te schrijven over kunsthistorische onderwer pen. Uiteraard is het opbóuwen van zulk een systeem een uitermate moeilijk en se cuur werk. Aangepast Collecties Het ging het instituut er niet om zoveel mogeljjk te verzamelen, het wilde dat men alle gegevens ook gemakkelijk zou kunnen raadplegen. Men is daardoor geko men tot het aanleggen van verschillende ollecties: van foto's en reprodukties van verken, een soort visueel archief dus, van tantekeningen van de uitgebeelde onder- verpen, van een kunsthistorische biblio- heek, van een bibliotheek van catalogi van musea en particuliere verzamelingen, een bibliotheek van catalogi en kunstvei lingen, een klapper op al deze boeken, do cumenten, aantekeningen, foto's, enz, een Bouwend aan het archief, een arbeid van vele jaren, kwam men herhaaldelijk tot nieuwe dingen. Het gebeurde bijvoorbeeld, dat sommigen geïnteresseerd waren in de figuur van Petrus in de Nederlandse schilderkunst. Aanvankelijk was het niet mogelijk, daarover samenvattende gege vens te vinden. Zo kwam men ertoe om de gegevens ook te rangschikken naar onder werpen uit de bijbel, allegorische voorstel lingen, historische gebeurtenissen, enz. Zo ontstond een nieuw kaartsysteem met daarin verwerkt, waar de schilderijen en de gegevens over die verschillende onder werpen te vinden zijn. Op dit kaartsysteem kan men zich abonneren. Dat doen veel buitenlandse instellingen. Aangezien ech ter die instellingen weer moeite hadden met het systematisch opbergen van al de ze kaarten (met fotografische reproduk ties) is weer een methode bedacht, waaruit men alles kan opmaken... De Leidse uni versiteit heeft daaraan haar medewerking verleend. Wat men alleen al aan catalogi van musea en particuliere verzamelingen en van kunstveilingen bezit, is verbluffend. Zij helpen mee de juiste bewaarplaats van de schilderijen en de tekeningen op te spo ren. Indrukwekkend is ook de verzameling krantenknipsels, waarin men veelal de eer ste reacties op nieuwe schilderijen vindt opgetekend. Men bezit verder een verza meling boeken, met daarin systematisch gerangschikt wat er In de wereld over de Nederlandse kunst geschreven is. Er be zoeken ongeveer 3000 4000 personen per jaar dit instituut. Eenmaal in de twee jaar wordt er een cursus gegeven, o.a. voor stu denten in de kunsthistorie, die niet zelden ook door studenten van achter het Ijzeren gordijn wordt bijgewoond. De mensen van het bureau bezoeken zoveel mogelijk alle tentoonstellingen in Nederland en de di recteur reist ook wel naar het buitenland naar kleine musea, waar hij zich niet al leen de geëxposeerde schilderijen laat to nen maar ook de doeken, die in de kelders zijn opgeslagen. Ten slotte onderhoudt men vele verbindin gen met het buitenland en geeft men een aantal waardevolle publikaties uit. Uit al les blijkt, dat Nederland en we mogen wel zeggen de wereld in het rijksbureau voor kunsthistorische documentatie een in stelling bezit, die voor het kennen van de kunsthistorie van een niet te schatten waarde Is. Cr moeten Nederlandse toneelstukken worden gespeeld. Door elk der gesubsidieerde toneelgezelschappen, één per jaar. Studio is er in september maar direct, en dan bovendien nog dubbelop, mee begonnen. Het boule- vardkomedietje „Harten twee, harten drie" van Paul Rodenko en het hoger gegrepen tijdbeeld „Jeugdproces" van Manuel van Loggem waren meteen ook de gedurfde start van het opnieuw geformeerde gezelschap. Een ge slaagde start en nog steeds een prettige herinnering aan de eerste weken van het huidige toneelseizoen. De afgelopen weken is het speelplan met drie Nederlandse stukken uitgebreid De Nederlandse Comeiüe bracht een nieu we Hugo Glaus op de planken: „De dans van de reiger". De to neelgroep Ensemble zocht het in de literatuur van de gouden eeuw en kwam met Constanten Huygens' „Trijntje Oornelis". Het Haagse gezelschap De Nieuwe Komedie/Arena zocht ook in die richting en koos Pieter Langendijks „Don Quichot op de bruiloft van Kamacho". In Amsterdam waren de verwachtingen hoog gespannen. Hugo Claus is een naam. En de Nederlandse Comedle moest nog steeds bewijzen 's lands eerste gezelschap te zijn. Het had tot dusverre nog slechts vier stukken uitgebracht. Max Frisch' „Andorra", Greenes „De lankmoedige minnaar", Brechts „Het leven van Gallilei" en Shakespeares „Wat u maar wilt". De Max Frisch en de Graham Greene zijn, ondanks de grote stijl van spelen, mislukkingen geworden. Ook de Brecht en de Sha kespeare bleven onder de pretentie van de voorstelling. Hugo Claus dus. Hy schijnt zijn periode van naturalistisch toneel zoals in „Een bruid in de morgen" en in „Suiker", nu wel de finitief en jammer genoeg voorbjj te zijn. „Mama, kyk zonder handen" ging al de richting uit van het surrealistische toneel. „De dans van de reiger" is van de school van Becket en Harold Pinter, dus toneel van het absurde. Het is alleen her kenbaar voor de toeschouwers die het herkennen willen. Het vereist een sprong uit eigen gedachtensferen. In „De dans van de reiger" is dat overigens een niet te moeilijke opgave, want de situatie, dat waar men tegenaan kijkt, is herkenbaar. Erward (Ton Lutz zelf, die ook deze nieuwe Hugo Claus re gisseerde) is bedrogen door z(jn vrouw Elena (Ellen Vogel). Het was een slippertje, maar voor Edward de gelegenheid tot de uit vlucht, zijn vrouw niet meer als zijn vrouw te beschouwen. Ze zitten op een Spaans eiland. De zon Is heet. Er komt een vlotte Belg aanlopen (Paul Cammermans). Elena raakt in een nieuw avontuur. Gestimuleerd door zijn moeder (Mien Duymaer van Twist) be sluit Edward, gefrusteerd door afkomst en opvoeding, zich op te hangen aan een boom. Uit wraak op zijn vrouw en om medelij den op te wekken. Of liever: de moeder raadt hem aan eerst te repeteren wat de reacties zouden kunnen zijn op een ophan ging. Het is in dit (tweede) deel dat de binding met de realiteit wordt losgelaten. Maar „de dans der liefde" blijft te begrijpen, als situatie herkenbaar. In de psychologische verantwoording van zijn probleemstelling aan het slot komt Claus er niet uit. Omdat hy zjjn figu ren niet bewijzen kan, maar aanvoelt. Zoals ook het publick dit toneelstuk, zowel in zyn personen als in zyn situatie, moet aan voelen, in plaats van ontleden. De suggestie daartoe is krach tig genoeg. Bovendien is het een voorstelling, welke allure uit straalt en een heel eind komt in de richting van groot toneel. De Nederlandse Comedle heeft revanche genomen. Het toneelseizoen is niet verrijkt met de nieuwe Instuderingen van Huygens en Langendijk. „Trijntje Cornells" is het ver haal van de in strengheid opgevoede schlpnersvrouw uit de buurt van Enkhulzen, die in Antwerpen de straat opgaat, door een manspersoon als „nichtjen" wordt aangesproken, gelooft dat het haar oom ls, meegaat en in een verdacht huis terechtkomt. Daar wordt zij vakkundig dronken gevoerd en vervolgens even vakkundig ontdaan van haar sieraden en rijke kledij. Ze ont waakt de andere dag op een mesthoop, gestoken in enkele vod- derige mannenkleren. Terug op het schip neemt zij, met behulp van haar knecht, wraak wanneer de waardin en haar vriend aan boord komen om sinaasappelen te kopen, Het tweetal wordt afgetuigd in het vooronder en bijkans naakt de wal opgestuurd. De plechtige dichter Huygens, secretaris van achtereenvolgens Frederik Hendrik, Willem II en Willem III, was al over de zes tig toen hy zich aan Tryntje ivaagde. Hy schreef het spelletje in drie dagen en noemde het „een vodderij", een niemendalletje. Dat is het ook. Een tiental jaren geleden heeft de Haagsche Comedie dit Trijn tje gespeeld. Het was een hupse voorstelling. Ensemble geeft van Trijntje een aardige voorstelling, die een klein zesje waard is. Maar die een acht had kunnen zijn als regisseur Max Croiset er wat meer saltimbankengrapjes aan had toegevoegd. De voor stelling is nogal stroef en traag. Conny Stuart en Ton van Duin hoven als het roverspaar, geven geen contour aan hun rollen. Ze zyn niet schilderachtig genoeg. Een prestatie is de manier waarop zij het Antwerps-plat hebben .aangeleerd, maar het lijkt alsof het speelplezier door die inspanning in de verdrukking is geraakt. Ook Ina van Faassen als Trijntje is te weinig plas tisch, te veel alleen maar een tekstzegster. Een regisseur als Erik Vos zou er meer uit hebben gehaald. Diezelfde Erik Vos had, bij zijn eigen gezelschap, eigenlijk ook de Langendijk moeten regisseren, en niet Berend Boudewijn. Want Berend Boudewijn heeft niet kunnen camoufleren dat de Don Quichot, door Langendijk op zestienjarige leeftijd geschre ven, hi jeite een ge~ucat oer naait je is met een draaddunne in trige en met een tekort aan, thans hog aansprekende, komische effecten. De jongste première van Centrum, het, tot het hedendaagse absurde toneel te rekenen „De boze koks" van de 36-jarlge Duitse beeldliouwer-schiluer-graficus-roinanschrljver-dichter-to- neelauteur Gllnter Grass is al evenmin een succes geworden. Nog voor de pauze verlieten tientallen toeschouwers de zaal. Terecht, want „De boze koks" is een volkomen onbegrijpeiyk stuk. Het publiek krijgt een stroom van woorden, woorden, woorden te verwerken, ziet acteurs en actrices druk doende, maar heeft geen idee waarom al die woorden gezegd worden en waarom en wanneer al die acteurs zo vlijtig bezig zyn. Het werkt op de ze- huwen. Voor de goede orde: „De boze koks" is de eerste misser van Centrum dit seizoen. Tot slot de jongste première van liet Nieuw Rotterdams To neel: twee eenakters van Anouilh, het uit 1946 daterende „Medea" en het vorig jaar geschreven „Damesorkest". Een akters heetten tot voor enkele jaren niet verkoopbaar te zyn. Ze doen het titans wel; mogelyk onder invloed van de televisie, waardoor men gewend is gerankt aan korte stukken en op de achtergrond ook door het feit dat in deze tyd, waarin men snel moet denken om by te biyven geen ruimte meer is voor breedvoerigheid. Het bewijs dat eenakters geaccepteerd woi'den is het succes dat Centrum heeft met de, door Guus Hermus zo subliem gespeel de „De collectie" en „Een beetje pyn" van Pinter, en is het suc ces dat hetzelfde gezelschap binnenhaalt met het fascinerende „De meiden" van Jean Genet. Ook het Nieuw Rotterdams Toneel heeft nu bewezen dat een akters het doen. „Medea" en „Damesorkest" vormen samen de sterkste voorstelling, welke het Maasstedelijk gezelschap tot dus verre heeft weten te creëren. Bij Euripides zijn het de goden die het noodlot van Medea be palen. De Medea van Anouilh wordt vernietigd door haar inner lijke drijfveren. Anouilh zet haar neer op het strand van Ko- rinthië, het rijkje van koning Kreoon. Medea, de prinses, huist in een woonwagen. Ze is in de steek gelaten door haar man Jasoon. De volgende dag zal hij trouwen met Kreoons dochter. Voor hem heeft Medea haar broer vermoord en is zij stelend en opnieuw moordend van land tot land gevlucht, tien jaar lang Nu keert Jasoon zich van haar af. Hij wil, zegt hij, zijn verleden vergeten en de wereld bewoonbaar maken. Maar Medea, die zegt dat het kwaad over haar heen buigt als een groot likkend dier, kan dat niet aanvaarden. Zij doodt Kreoon, diens dochter, haar twee kinderen en zichzelf. Anouilh laat Jasoon berusten. Hij zal voortgaan een beter leven op te bouwen. Oorspronkelijk zou Caro van Eyck Medea spelen. Ze is ziek ge worden en vervangen door Josephine van Gasteren. Deze heefl haar kans op overrompelende wijze gebruikt. Ze is trouwens ook precies de actrice, die de Medea, zoals Anouilh geschreven heeft ten voeten uit kan waarmaken: een imposante vrouw, een doch ter van een boerenkoning (de voorstelling is, terecht, boers aan gekleed), een sterk dier dat ooit in de armzalige huifkar op het nachtelijke, koude strand huiveringwekkend is van hartstocht en wrede heroïek. „Damesorkest" is een tragl-komedie. De dames in kwestie ar beiden in een Frans Kurort. Stemmige werkjes moeten zjj spe len want de badgasten lyden aan verstopping. Tussen de num- .ners door roddeicn ze nol'tig. Pamela, de tweede violiste (Flen IJerghegge), neemt hot niet zo nauiv, wat de mannen betreft. Patricia, de eerste violiste (Tine de Vries) voelt zich een mis kend genie. L&lise itloomans, die ook Medea regisseerde, iieeft vooral de ko mische kanten van „Damesorkest" naar voren gehaald. De bit- ier-humorlstische tekst, is er dan ook naar. Met even veel, of wellicht zelfs met meer reden, had „Damesorkest" echter ook naar de kant van de tragiek van het armzalige muzikanten- iV «innen worden. Josephine van Gasteren als Medea in de gelijknamige eenakter van Jean Anouilh, met Johan Schmitz als Jasoon.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 6