Moderne poëzie met en
zonder plaatjes
R[jksbureau voor
Kunsthistorische
Documentatie:
WERELDBEROEMD
NEDERLANDSE COMEDIE NAM
REVANCHE MET NIEUW STUK
VAN HUGO CLAUS
Zaterdag 9 februari 1963
tfl/inilAAIM*nAAA/VWyiAA/«VUVi,A,N/\/wVWWVW»A/UWWVWWWWVVWVVWVWVVHA»VVVVWWWW.f
J7EN IN EERSTE OPWELLING
aardig, doch bij nader inzien toch
wel erg wonderlijk en tot mislukken
gedoemd plan was het om bij een
achttal pentekeningen van de jonge
artiest Martin van Veen gedichten te
laten maken door de dichters Hans
Andreus, Nico Verhoeven en Simon
Vinkenoog. Deze vier mensen passen
niet bij elkander. Op geen enkele wij
ze, zelfs niet door de charme der te
genstelling, kon een harmonisch ge
heel ontstaan.
In de eerste plaats zijn de tekenin
gen van Martin van Veen, hoewel
éven frapperend door visie en fanta
sie, in wezen lelijk. Lelijk in de dood
gewone betekenis van het woord
(want de schepper ervan is een ge
raffineerd estheet, welke aanduiding
in onze pen overigens totaal geen
scheldwoord betekent) en ook nog
lelijk omdat ze slecht getekend en on
beduidend zijn. Martin van Veen is
jong, pas 20 jaar, en van deze teke
ningen zijn er enkele reeds een paar
jaar oud. Waarlijk, wie op zo jeug
dige leeftijd iets dergelijks presteert
heeft wél talent, maar rijp om er mee
in algemene openbaarheid te komen
is dit werk nog niet.
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Het is kriebelig en pietepeuterig, knoei
erig van techniek (pentekeningen die
een soort ets of gravure imiteren) en even
kriebelig, pietepeuterig en knoeierig van
intentie. Een macabere, romantisch-surrea-
listische sfeer wQ opgeroepen zijn door
afgehakte armen, handen of hoofden die in
oerlandschappen liggen, een halfvergane
ruiter die van een paard glijdt dat een
angstaanjagend gezicht moet hebben, doch
welks hoofd eerder op de lachspieren werkt,
een afschuwelijke (niet in de betekenis van
ontstellende) Christus aan het kruis, dito
norn of heks, nog erger fantasie met hoofd
(zelfportret?) waarover notabene Jeroen
Bosch peet heeft moeten staan. Het beste
is nog de laatste tekening, hetzelfde hoofd
afgehakt in een landschap met een neer
strijkend vogeltje en een lisdodde, maar
noch de kop, noch de vogel, noch de plant
hebben enige structuur, zijn „gezien", ge
kimd.
Op de drie dichters, die bovendien geen
generatiegenoten van de tekenaar zijn, doch
gemiddeld een goede vijftien jaar ouder
(Van Veen is van "42, Andreus van '26,
Verhoeven -van '25 en Vinkenoog van '28)
rustte dus de taak bij deze nog onvoldragen
fantasieën iets in woorden te wrochten. We
weten niet of zij dat werk met plezier
hebben verricht, maar ze hebben er in elk
geval niet veel van terecht gebracht. Het
zij hun gaarne vergeven. Hans Andreus,
een rasdichter, wist er natuurlijk ondanks
alles iets van te maken. Zijn inlevings
vermogen in de tekeningen is ook het
grootst, hij heeft het beste gekeken en
zich echt „aangepast". Een vers als „De
keurige monsters" (pag 21) doet het zelfs
„los". Verhoeven, een nogal topzwaar
sierdichter draait fraaie krullen rond een
leegte (er is zelfs een acrostichon vers,
pag. 46) of weet een barokke, niet onge
slaagde imitatie van poëzie te geven, als
„Koel karpathië bemint met handopsteken".
Het is geknutsel, rederijkerij. Vinkenoog
is het meest zichzelf, d.w.z. als dichter heel
bloedarmoedig van gedachte zowel als
sfeer. Toch van hem een citaat: de slot
regels:
„Hebt medelijden. Hier stierf
een kostbaar sprookje ter plaatse".
Het ruste in vrede, erg kostbaar is dit
prachtig uitgevoerde werkje „Drie staat
tot een" echter niet, voor nog geen zes
gulden is het uw eigendom.
Sybren Polet bracht oude en nieuwe ge
dichten samen in een vrij dikke bundel
„Konkrete Poëzie", verschenen als Literaire
Pocket bij de Bezige Bij. De samenstelling
„concrete poëzie" door er lang over te
praten en te schrijven quasi een „begrip"
geworden suggereert iets nieuws, doch
bij nadere kennismaking blijkt Polet een
van de talloze woorddronkenen die alleen
een opvallende flirt is aangegaan met de
machine, de robot en de atoombom in plaats
van met de maan. de muze en de onderwe
reld. Concrete poëzie, betonnen poëzie. Dit
hardnekkig zich vastbijten in een als
„nieuw" ervaren Idioom, deze krampachtig
daarbij aangepaste zogezegd moderne le
venshouding brengt vruchten voort die een
afschuwelijke gelijkenis met rasechte com
munistische kunst vertonen, en, mirabile
dictu. ook nog met Tachtiger woorüzwijmel:
ziet hier hoe akrobaten, hangend boven een
afgrbnd een rivier
vol religieuze weerspiegelingen en vissen
een sneeuwwit evenwicht hereiken dat het
engelt (le seconde),
daar, hoe dreigend de zwarte wirul opkomt
uit een leeg stadion
terwijl als knipperlichten verspringend
lentes afwisselen met winters, toekomst
beelden met. reeds overleden beelden,
vurige schaduwpaarden met
zilveren clowns,
die blazen op hun rode apocalyptische
trompetjes
als waren ze Het Nieuw
Concertgebouworkest,
staande voor de titanium poorten van het
nieuwe Jericho,
het nieuwe Amsterdam:
en tijd, een halve tijd en nog een tijd.
Want er is, als bij de Tachtiger-nabloei
constructie noch structuur in al dit „con
crete", het is inderdaad een massa keihard
geworden, grijs, onpersoonlijk gestort
beton, wagenvrachten vol.
Om zich in zijn onderhoud te voor
zien/verkoopt hij vermageringspillen/met
suiker ingekapselde lintwormeieren, wie
rook van sigaretterook,
hij, oplichter,
dichter.
Ach, Polet is geen groter oplichter dan zijn
broeders in Apollo en soms schrijft hij een
vers dat hem werkelijk als dichter en niet
als woordengoochelaar toont („Journa
listiek" bv., pag. 18-21); soms vindt men
een parel van een aforisme: „Dichten is
woekeren met nog illegale wijsheid" (pag.
85) maar verder geloven we niet in zijn
verzet, in het „En dit zijn onze tempels, uw
ruïnes, schuilkelders en barakken". Polet is
een dichter, maar blijkbaar nog meer een
handige kerel, die velen ervan weet te
overtuigen dat zijn coquetterie liefde is.
D
lt lijkt voor hem geschreven:
De romantiek van machines f
(D.wjü. een roos is een roos is een com-
putor, en poëzie heten wij voortaan s-f).
Poëzie als een object, een Ming-vaas of
een broodplank?
Stof en nonsens.
Poëzie is achteruit luisteren.
en vooruit zien.
Nou luister, dan, kijk dan,
en vertel dan.
Het is van Remco Kampert, uit zyn nieuwe
bundel „Dit gebeurde overal", eveneens
als Literaire Pocket bij de Bezige Bij uit
gegeven. Doch helaas, luisterend, kijkend en
vertellend brengt hij er deze keer ook niet
erg veel van terecht. Remco Campert had
altijd iets van een dichter die speciaal voor
meisjes en oudere dames-die-veel-van-dich-
ters-houden schreef. Doch zullen zy blijven
houden van deze gedessillusioneerde man
die alles grijs, verdrietig, klein en koud ziet
en om zich te warmen by zijn leeggebrande
kacheltje wat jeugdherinneringen ophaalt
en zijn fraaie benen bespot? Ach, toen be
zong hij een berk, hij betreurt dat nu blijk
baar, maar liever de berk dan dit wel eer
lijke maar zo matte gestamel. In de tweede
helft van de bundel „Introductie" en „Solo"
herstelt de dichter zich enigszins, doch het
geheel maakt een vermoeide, onfrisse in
druk. Veel maakt hij echter goed met deze
regels:
de wereld swingt als de pest,
de rest
is gemompel van bedelaars.
Drie staat tot een; Moussault, Amsterdam.
Remco Campert: Dit gebeurde overal, Be
zige Bij, Amsterdam.
In het monumentale en statige huis
aan de Korte Vijverberg 7 te Den
Haag, kan men, zo men dat zou wil
len, plaatjes kijken. Men kan er al
zijn vrije tijd mee vullen en meer dan
dat, want men heeft er maar liefst
500.000 verzameld en jaarlijks ko
men er nog ongeveer 30.000 bij
foto's van Brigitte Bardot, van de
Elfstedentocht of van het San Mar-
coplein in Venetië zal men er ver
geefs zoeken, maar wel zijn er de re-
produkties van alle schilderijen die
van Rembrandt bekend zijnen
van de werken van Saftleven, Van
der Kinderen, van Mondriaan en van
Karei Appel.
Op de Korte Vijverberg cl is namelijk
gevestigd het Rijksbureau voor Kunst
historische Documentatie, een instelling,
die bijkans zijn weerga in de wereld niet
vindt. Men treft soortgelijke instellingen
alleen aan in New York en in Londen, zjj
verzamelen reprodukties van kunstwerken
uit alle landen, maar zjj zijn niet zo nauw
keurig geclassificeerd en gerangschikt als
de reprodukties van schilder-, teken- en
graveerkunst uit de noordelijke en de zui
delijke Nederlanden In het Haagse rijksbu
reau. Vooral voor de studie over kunst
historische onderwerpen is dit hoogst inte
ressante archief bestemd, waarover de di
recteur dr. H. Gerson, de man, die kortge
leden in een museum in Lyon een tot dus
ver onbekende Rembrandt ontdekte, ons
een en ander vertelt.
Het instituut verzamelt geen kunstwerken,
het is een documentatiebureau, waar men
alles over de Noord- en Zuidnederlandse
schilders en tekenaars, over hun leven en
hun werken kan vinden. Om een voor
beeld te noemen. Wie over Rembrandt een
boek zou willen publiceren, kan er alles
over hem te weten komen. Zo'n boek zou
echter niet volledig zijn, als men Rem
brandt niet plaatste in het cultuurleven
van z(jn eigen tijd. Men dient dus ook aan
dacht te schenken aan zijn voorgangers,
aan ziin tijdgenoten-schilders, aan zijn
leerlingen. Maar wie waren dat? een do-
cumentatie-archief, dat alle namen van
schilders lexicografisch achter elkaar zou
plaatsen, zou de auteur niet veel verder
brengen. In het rijksbureau voor kunsthis
torische documentatie vindt men alles wat
op Rembrandt en zijn tjjd betrekking heeft,
b(j elkaar.
krantenknipselarchief, een archief van
echte oorkonden, manuscripten, enz.
Gegevens van hoe het er vroeger In Ne
derland uitzag, een bibliografie van wat de
verschillende schilders gemaakt hebben...
In oorsprong is bovendien aanwezig een
documentatie van beeldhouwkunst en
kunstnijverheid en men beschikt over een
bescheiden documentatie buitenlandse
kirnst. Er is een indeling gemaakt in tijd
vakken, in landschapsschilders, enz. Men
zou bijna zeggen, dat het met de beschik
king over een dergelijke documentatiebu
reau een klein kunstje geworden is om sa
menvattende beschouwingen te geven of te
schrijven over kunsthistorische onderwer
pen. Uiteraard is het opbóuwen van zulk
een systeem een uitermate moeilijk en se
cuur werk.
Aangepast
Collecties
Het ging het instituut er niet om zoveel
mogeljjk te verzamelen, het wilde dat
men alle gegevens ook gemakkelijk zou
kunnen raadplegen. Men is daardoor geko
men tot het aanleggen van verschillende
ollecties: van foto's en reprodukties van
verken, een soort visueel archief dus, van
tantekeningen van de uitgebeelde onder-
verpen, van een kunsthistorische biblio-
heek, van een bibliotheek van catalogi
van musea en particuliere verzamelingen,
een bibliotheek van catalogi en kunstvei
lingen, een klapper op al deze boeken, do
cumenten, aantekeningen, foto's, enz, een
Bouwend aan het archief, een arbeid van
vele jaren, kwam men herhaaldelijk tot
nieuwe dingen. Het gebeurde bijvoorbeeld,
dat sommigen geïnteresseerd waren in de
figuur van Petrus in de Nederlandse
schilderkunst. Aanvankelijk was het niet
mogelijk, daarover samenvattende gege
vens te vinden. Zo kwam men ertoe om de
gegevens ook te rangschikken naar onder
werpen uit de bijbel, allegorische voorstel
lingen, historische gebeurtenissen, enz. Zo
ontstond een nieuw kaartsysteem met
daarin verwerkt, waar de schilderijen en
de gegevens over die verschillende onder
werpen te vinden zijn. Op dit kaartsysteem
kan men zich abonneren. Dat doen veel
buitenlandse instellingen. Aangezien ech
ter die instellingen weer moeite hadden
met het systematisch opbergen van al de
ze kaarten (met fotografische reproduk
ties) is weer een methode bedacht, waaruit
men alles kan opmaken... De Leidse uni
versiteit heeft daaraan haar medewerking
verleend.
Wat men alleen al aan catalogi van musea
en particuliere verzamelingen en van
kunstveilingen bezit, is verbluffend. Zij
helpen mee de juiste bewaarplaats van
de schilderijen en de tekeningen op te spo
ren. Indrukwekkend is ook de verzameling
krantenknipsels, waarin men veelal de eer
ste reacties op nieuwe schilderijen vindt
opgetekend. Men bezit verder een verza
meling boeken, met daarin systematisch
gerangschikt wat er In de wereld over de
Nederlandse kunst geschreven is. Er be
zoeken ongeveer 3000 4000 personen per
jaar dit instituut. Eenmaal in de twee jaar
wordt er een cursus gegeven, o.a. voor stu
denten in de kunsthistorie, die niet zelden
ook door studenten van achter het Ijzeren
gordijn wordt bijgewoond. De mensen van
het bureau bezoeken zoveel mogelijk alle
tentoonstellingen in Nederland en de di
recteur reist ook wel naar het buitenland
naar kleine musea, waar hij zich niet al
leen de geëxposeerde schilderijen laat to
nen maar ook de doeken, die in de kelders
zijn opgeslagen.
Ten slotte onderhoudt men vele verbindin
gen met het buitenland en geeft men een
aantal waardevolle publikaties uit. Uit al
les blijkt, dat Nederland en we mogen
wel zeggen de wereld in het rijksbureau
voor kunsthistorische documentatie een in
stelling bezit, die voor het kennen van de
kunsthistorie van een niet te schatten
waarde Is.
Cr moeten Nederlandse toneelstukken worden gespeeld.
Door elk der gesubsidieerde toneelgezelschappen,
één per jaar. Studio is er in september maar direct, en
dan bovendien nog dubbelop, mee begonnen. Het boule-
vardkomedietje „Harten twee, harten drie" van Paul
Rodenko en het hoger gegrepen tijdbeeld „Jeugdproces"
van Manuel van Loggem waren meteen ook de gedurfde
start van het opnieuw geformeerde gezelschap. Een ge
slaagde start en nog steeds een prettige herinnering aan
de eerste weken van het huidige toneelseizoen.
De afgelopen weken is het speelplan met drie Nederlandse
stukken uitgebreid De Nederlandse Comeiüe bracht een nieu
we Hugo Glaus op de planken: „De dans van de reiger". De to
neelgroep Ensemble zocht het in de literatuur van de gouden
eeuw en kwam met Constanten Huygens' „Trijntje Oornelis".
Het Haagse gezelschap De Nieuwe Komedie/Arena zocht ook
in die richting en koos Pieter Langendijks „Don Quichot op de
bruiloft van Kamacho".
In Amsterdam waren de verwachtingen hoog gespannen. Hugo
Claus is een naam. En de Nederlandse Comedle moest nog
steeds bewijzen 's lands eerste gezelschap te zijn. Het had tot
dusverre nog slechts vier stukken uitgebracht. Max Frisch'
„Andorra", Greenes „De lankmoedige minnaar", Brechts „Het
leven van Gallilei" en Shakespeares „Wat u maar wilt". De
Max Frisch en de Graham Greene zijn, ondanks de grote stijl
van spelen, mislukkingen geworden. Ook de Brecht en de Sha
kespeare bleven onder de pretentie van de voorstelling.
Hugo Claus dus. Hy schijnt zijn periode van naturalistisch toneel
zoals in „Een bruid in de morgen" en in „Suiker", nu wel de
finitief en jammer genoeg voorbjj te zijn. „Mama, kyk
zonder handen" ging al de richting uit van het surrealistische
toneel. „De dans van de reiger" is van de school van Becket
en Harold Pinter, dus toneel van het absurde. Het is alleen her
kenbaar voor de toeschouwers die het herkennen willen.
Het vereist een sprong uit eigen gedachtensferen. In „De dans
van de reiger" is dat overigens een niet te moeilijke opgave,
want de situatie, dat waar men tegenaan kijkt, is herkenbaar.
Erward (Ton Lutz zelf, die ook deze nieuwe Hugo Claus re
gisseerde) is bedrogen door z(jn vrouw Elena (Ellen Vogel). Het
was een slippertje, maar voor Edward de gelegenheid tot de uit
vlucht, zijn vrouw niet meer als zijn vrouw te beschouwen. Ze
zitten op een Spaans eiland. De zon Is heet. Er komt een vlotte
Belg aanlopen (Paul Cammermans). Elena raakt in een nieuw
avontuur.
Gestimuleerd door zijn moeder (Mien Duymaer van Twist) be
sluit Edward, gefrusteerd door afkomst en opvoeding, zich op te
hangen aan een boom. Uit wraak op zijn vrouw en om medelij
den op te wekken. Of liever: de moeder raadt hem aan eerst
te repeteren wat de reacties zouden kunnen zijn op een ophan
ging. Het is in dit (tweede) deel dat de binding met de realiteit
wordt losgelaten. Maar „de dans der liefde" blijft te begrijpen,
als situatie herkenbaar.
In de psychologische verantwoording van zijn probleemstelling
aan het slot komt Claus er niet uit. Omdat hy zjjn figu
ren niet bewijzen kan, maar aanvoelt. Zoals ook het publick dit
toneelstuk, zowel in zyn personen als in zyn situatie, moet aan
voelen, in plaats van ontleden. De suggestie daartoe is krach
tig genoeg. Bovendien is het een voorstelling, welke allure uit
straalt en een heel eind komt in de richting van groot toneel.
De Nederlandse Comedle heeft revanche genomen.
Het toneelseizoen is niet verrijkt met de nieuwe Instuderingen
van Huygens en Langendijk. „Trijntje Cornells" is het ver
haal van de in strengheid opgevoede schlpnersvrouw uit de buurt
van Enkhulzen, die in Antwerpen de straat opgaat, door een
manspersoon als „nichtjen" wordt aangesproken, gelooft dat het
haar oom ls, meegaat en in een verdacht huis terechtkomt.
Daar wordt zij vakkundig dronken gevoerd en vervolgens even
vakkundig ontdaan van haar sieraden en rijke kledij. Ze ont
waakt de andere dag op een mesthoop, gestoken in enkele vod-
derige mannenkleren. Terug op het schip neemt zij, met behulp
van haar knecht, wraak wanneer de waardin en haar vriend
aan boord komen om sinaasappelen te kopen, Het tweetal wordt
afgetuigd in het vooronder en bijkans naakt de wal opgestuurd.
De plechtige dichter Huygens, secretaris van achtereenvolgens
Frederik Hendrik, Willem II en Willem III, was al over de zes
tig toen hy zich aan Tryntje ivaagde. Hy schreef het spelletje
in drie dagen en noemde het „een vodderij", een niemendalletje.
Dat is het ook.
Een tiental jaren geleden heeft de Haagsche Comedie dit Trijn
tje gespeeld. Het was een hupse voorstelling. Ensemble geeft
van Trijntje een aardige voorstelling, die een klein zesje waard is.
Maar die een acht had kunnen zijn als regisseur Max Croiset er
wat meer saltimbankengrapjes aan had toegevoegd. De voor
stelling is nogal stroef en traag. Conny Stuart en Ton van Duin
hoven als het roverspaar, geven geen contour aan hun rollen.
Ze zyn niet schilderachtig genoeg. Een prestatie is de manier
waarop zij het Antwerps-plat hebben .aangeleerd, maar het lijkt
alsof het speelplezier door die inspanning in de verdrukking
is geraakt. Ook Ina van Faassen als Trijntje is te weinig plas
tisch, te veel alleen maar een tekstzegster. Een regisseur als
Erik Vos zou er meer uit hebben gehaald.
Diezelfde Erik Vos had, bij zijn eigen gezelschap, eigenlijk ook
de Langendijk moeten regisseren, en niet Berend Boudewijn.
Want Berend Boudewijn heeft niet kunnen camoufleren dat de
Don Quichot, door Langendijk op zestienjarige leeftijd geschre
ven, hi jeite een ge~ucat oer naait je is met een draaddunne in
trige en met een tekort aan, thans hog aansprekende, komische
effecten.
De jongste première van Centrum, het, tot het hedendaagse
absurde toneel te rekenen „De boze koks" van de 36-jarlge
Duitse beeldliouwer-schiluer-graficus-roinanschrljver-dichter-to-
neelauteur Gllnter Grass is al evenmin een succes geworden. Nog
voor de pauze verlieten tientallen toeschouwers de zaal. Terecht,
want „De boze koks" is een volkomen onbegrijpeiyk stuk.
Het publiek krijgt een stroom van woorden, woorden, woorden
te verwerken, ziet acteurs en actrices druk doende, maar heeft
geen idee waarom al die woorden gezegd worden en waarom en
wanneer al die acteurs zo vlijtig bezig zyn. Het werkt op de ze-
huwen. Voor de goede orde: „De boze koks" is de eerste misser
van Centrum dit seizoen.
Tot slot de jongste première van liet Nieuw Rotterdams To
neel: twee eenakters van Anouilh, het uit 1946 daterende
„Medea" en het vorig jaar geschreven „Damesorkest". Een
akters heetten tot voor enkele jaren niet verkoopbaar te zyn.
Ze doen het titans wel; mogelyk onder invloed van de televisie,
waardoor men gewend is gerankt aan korte stukken en op
de achtergrond ook door het feit dat in deze tyd, waarin men
snel moet denken om by te biyven geen ruimte meer is voor
breedvoerigheid.
Het bewijs dat eenakters geaccepteerd woi'den is het succes dat
Centrum heeft met de, door Guus Hermus zo subliem gespeel
de „De collectie" en „Een beetje pyn" van Pinter, en is het suc
ces dat hetzelfde gezelschap binnenhaalt met het fascinerende
„De meiden" van Jean Genet.
Ook het Nieuw Rotterdams Toneel heeft nu bewezen dat een
akters het doen. „Medea" en „Damesorkest" vormen samen de
sterkste voorstelling, welke het Maasstedelijk gezelschap tot dus
verre heeft weten te creëren.
Bij Euripides zijn het de goden die het noodlot van Medea be
palen. De Medea van Anouilh wordt vernietigd door haar inner
lijke drijfveren. Anouilh zet haar neer op het strand van Ko-
rinthië, het rijkje van koning Kreoon. Medea, de prinses, huist
in een woonwagen. Ze is in de steek gelaten door haar man
Jasoon. De volgende dag zal hij trouwen met Kreoons dochter.
Voor hem heeft Medea haar broer vermoord en is zij stelend en
opnieuw moordend van land tot land gevlucht, tien jaar lang
Nu keert Jasoon zich van haar af. Hij wil, zegt hij, zijn verleden
vergeten en de wereld bewoonbaar maken. Maar Medea, die zegt
dat het kwaad over haar heen buigt als een groot likkend dier,
kan dat niet aanvaarden. Zij doodt Kreoon, diens dochter, haar
twee kinderen en zichzelf. Anouilh laat Jasoon berusten. Hij zal
voortgaan een beter leven op te bouwen.
Oorspronkelijk zou Caro van Eyck Medea spelen. Ze is ziek ge
worden en vervangen door Josephine van Gasteren. Deze heefl
haar kans op overrompelende wijze gebruikt. Ze is trouwens ook
precies de actrice, die de Medea, zoals Anouilh geschreven heeft
ten voeten uit kan waarmaken: een imposante vrouw, een doch
ter van een boerenkoning (de voorstelling is, terecht, boers aan
gekleed), een sterk dier dat ooit in de armzalige huifkar op het
nachtelijke, koude strand huiveringwekkend is van hartstocht
en wrede heroïek.
„Damesorkest" is een tragl-komedie. De dames in kwestie ar
beiden in een Frans Kurort. Stemmige werkjes moeten zjj spe
len want de badgasten lyden aan verstopping. Tussen de num-
.ners door roddeicn ze nol'tig. Pamela, de tweede violiste (Flen
IJerghegge), neemt hot niet zo nauiv, wat de mannen betreft.
Patricia, de eerste violiste (Tine de Vries) voelt zich een mis
kend genie.
L&lise itloomans, die ook Medea regisseerde, iieeft vooral de ko
mische kanten van „Damesorkest" naar voren gehaald. De bit-
ier-humorlstische tekst, is er dan ook naar. Met even veel, of
wellicht zelfs met meer reden, had „Damesorkest" echter ook
naar de kant van de tragiek van het armzalige muzikanten-
iV «innen worden.
Josephine van Gasteren als Medea in de gelijknamige eenakter
van Jean Anouilh, met Johan Schmitz als Jasoon.