AANPASSEN
AAN
„VREEMD VOLK"
DEZE PAGINA bevat een reportage waarin wordt nagegaan hoe de
„oude bevolking en de „nieuwelingen" zich aan elkaar aanpassen. En
de conclusie van dit journalistiek onderzoek luidt, dat de eigen bevolking
aan „vreemd volk" gewend is geraakt. Dat was overigens niet zo moei
lijk, want het gaat hier om een grensstreek en de bewoners daarvan zijn
als het ware „van nature" gewoon om met andersgeaarde bezoekers om te
gaan. Maar ook in het omgekeerde geval gaat het naar wens: de nieuwe
lingen blijken het plezierig te vinden in Zeeuwsch-Vlaanderen en de aan
passing verloopt over het algemeen vlot.
JNDIEN ERGENS IN ZEELAND, dan is de industrialisatie bepaald in
opmars in de kanaalzone, een gebied overigens, reeds sinds jaar en
dag gemarkeerd door in dit deel van Zeeuwsch-Vlaanderen langs het
Kanaal van Terneuzen naar Gent gevestigde grote industrieën. Men is
er gewend geraakt aan een zekere mate van bedrijvigheid, voor een
groot deel ook veroorzaakt door de scheepvaart in het kanaal.
Om het heel eenvoudig te stellen: men is er „vreemd volk" gewend ge
raakt.
Deze conclusie is bepaald niet het resultaat van een uitgebreid sociolo
gisch onderzoek, maar uitsluitend gebaseerd op de feiten en op een en
kel vraaggesprek, gevoerd met „kanaalzoners" van oudsher en met
een enkele nieuwkomer in dit, sinds korte tijd van energie bruisende
gebied, waar de industrialisatie als het ware in versneld tempo in op
mars kwar^rEri- hoewel -er .tot op dit ogenblik nog geen sprake is van
een grootscheeps^' 1 nVaMeK'an „vreemdelingen", is in de nabije toekomst
toch wel degelijk een zekere toevloed van „vreemd volk" niet denkbeel
dig en daarbij kan men zich de vraag stellen, of het gevaar van een lichte
wrijving tussen autochtonen en immigranten in beginsel bestaat.
Cen autochtoon van onvervalst ge-
halte als de heer J. A. de Feijter,
raadslid voor de C.H.U. in Terneuzen
sinds 1949, maakt zich daar geen zor
gen over. Hij heeft de ontwikkeling
van Ternèuzen nauwlettend gevolgd,
is er nauw bij betrokken en heeft bo
vendien een meer dan gewone belang
stelling voor de historie van zijn ge
boortegrond. Een rustig, evenwichtig
man, landbouwer van professie en als
zodanig zeker niet getrouwd met de
industrie. Niettemin spreekt hij over
de reóente veranderingen als over een
„gelukkige ontwikkeling",, wijst er
en passant op, dat de landbouwbe
drijven steeds meer het karakter van
gezinsbedrijven krijgen en ziet met
vertrouwen de (industriële) toekomst
van Terneuzen, van de kanaalzone, te
gemoet. Hij gelooft zeker, dat de be
volking zal toenemen, ziet als groot
ste probleem het woningprobleem,
maar zeer zeker géén gevaar in de
komst van „vreemd volk".
„Dat zijn we hier al zo lang gewend. Ten
slotte is Terneuzen een havenstad en voor
zover dat nu beoordeeld kan worden, past
men zich wederzijds uitstekend aan. Ove
rigens moet U niet vergeten, dat er voor
wat betreft de industriearbeid tot nu toe
vooral sprake is van mensen uit de eigen
streek. Uit het Land van Hulst, Hoek, Axel
en Zaamslag komen ze en die mensen kun
je toch moeilijk als „vreemdelingen" be
schouwen. Zeker, er zijn wel „overkanters";
een enkele man in een leidende functie,
maar dat merk je nog zo niet".
De heer De Feijter Ji^rinnert er bovendien
aan, dat er tot op heden in hoofdzaak nog
sprake is geweest van uitbreiding dei-
bestaande industrieën en van slechts een
enkele nieuwe vestiging:'Verscheidene gro
te, nieuwe bedrijven,'zoals het Amerikaanse
concern, moeten in feite nog beginnen.
Voor de personeelsbezetting kon uit eigen
mensen geput worden, uit 'de technische
school ook met name, die honderden leer
lingen telt en waarmee de'kanaalzone als
het ware voor een eigen kern van bedrijfs-
personeel zorgt. „Een kans ook voor zoons
van landarbeiders", merkt de heer De Fey-
ter op, daarmee terugkomend op zijn uit
spraak over landbouwbedrijven, die meer
en meer veranderen in gezinsbedrijven.
Stadsbeeld
Of met de industrialisatie ook het stads
beeld verandert „Ja, er zijn meer wo
ningen gekomen. Nieuwe wijken, huur
koopwoningen ook. Dat groeit nog steeds.
Zo'n kleine vijfhonderd gegadigden wach
ten op een bouwvergunning voor bouw in
de particuliere sector. Maar verandering
in het stadsbeeld? Op straat? Nee. Daar
merk je weinig van. Het is niet drukker op
straat. De mensen zitten veel thuis, bij de
televisie misschien. Ik weet het niet. In de
nieuwe wijken heb je bovendien die ver
zorgingswinkels, middenstandsbedrijven die
er bij gekomen zijn. Nee, 't is 's avonds
in het centrum echt niet opmerkelijk druk
ker geworden dan het een paar jaar gele
den was".
Industrialisatie in een versneld tem
po, dat wel, maar naar buiten kan
men toch beslist nog niet spreken van
een stormachtige ontwikkeling. Naar
buiten gebeurt dat uiterst geleidelijk.
Over en weer bestaat er volop gele
genheid tot aanpassing van immi
granten aan autochtonen en omge
keerd. Soms is er zelfs van aanpas
sing helemaal geen sprake. Is er een
als het ware natuurlijk gegroeide si
tuatie, zoals in Sas van Gent, waar
bij een der grote, vele honderden
werknemers tellende, fabrieken een
personeelsvereniging bestaat met
rond 500 leden, zonder „overkanters"
weliswaar, maar wel met Belgen van
Nederlandse origine en Nederlanders
van Belgische origine, met Belgen
zonder meer en met Nederlanders
zonder meer. En daar zou men een
„overkanter" met wantrouwen be
zien?
„Iets gewend"
We zijn hier heus wel iets gewend",
verklaren secretaris R. de Cooker
en penningmeester E. L. de Vriend als
uit één mond en met zelfs een tikkeltje ver
ontwaardiging in hun oogopslag.
Wrijving?
„Ja zeker. Reken maar. Als het over Rik
van Looy en Jo de Roo gaat, als er een
interland tussen België en Nederland is,
reken maar, dat er dan wrijving ontstaat".
Ze verklaren het lachend, dan, ernstiger:
„Natuurlijk is er wel eens een serieuze
grond tot wrijving geweest. Maar dat had
te. maken met looncompensatie. Dat lag
buiten de omgangssfeer. Nee, aan een
goede verstandhouding ontbreekt het niet.
Ook niet met „die van boven de Moerdijk".
Secretaris De Cooker onthult nog even iets
over de activiteiten van de personeelsver
eniging, compleet met eigen clubblad, dat
nu binnenkort een echt personeelsblad zal
worden. Die activiteiten bleken stimulerend
te werken op het plaatselijk verenigings
leven, zodat er uit de personeelsvereniging
in Sas van Gent al een zelfstandige tafel-
tennis- en een bridgeclub voortkwamen.
Aanpassing is hier geen probleem.
Overkanter
Evenmin in feite voor een kersverse
„overkanter" als de 30-jarige bedrijfs-
chef L. C. Vet, die in Terneuzen tot taak
kreeg de nieuwe vestiging van de Dordtse
„Meierfabriek" te leiden. Dat begon in
augustus 1961, met een 25 uit Terneuzen
afkomstige, in Dordrecht opgeleide perso
neelsleden. Een kern, die uitgroeide tot
zeventig werknemers, onder wie een veer
tigtal meisjes. Allemaal uit de streek.
Met een „overkanter", in casu de heer Vet,
als baas.
Hoe of dat ging?
„Kijk", doceert de heer Vet „Kijk, ik
geloof niet in generaliseren. Ik geloof niet
in de algemeenheid van stellingen, waarin
betoogd wordt dat een Fries stug is, een
Brabander lollig en een Zeeuw achter
dochtig. Dat neem ik met een korrel zout.
Natuurlijk zijn er verschillen, maar niet
zo sprekend".
Hij zag wel verschil met het jachtige le
ven, zoals dat in de randstad geleefd
wordt en met de (relatief) nog min of meer
pastorale gang van zaken in een nog
steeds overwegend agrarisch gebied als
Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen. Een factor, die
overigens niet van invloed bleek te zijn op
het arbeidstempo. „Dat is hier goed. Mis
schien zelfs wel hoger", verklaarde de heer
Vet, die voorts de indruk had, dat de pret
tige omgeving waarin gewerkt kan worden
op prijs wordt gesteld. „Men geeft zich",
luidt zijn mening; men is hier minder veel
eisend dan in de randstad in het algemeen
het geval is en dat daar vaak een rem op
het werk betekent.
Hebt U de indruk, dat U persoonlijk ge
accepteerd wordt
De heer Vet, spontaan: „Ja. Misschien niet
onmiddellijk bij de ouderen. Die „keken het
even af". Daarna is de persoonlijke omgang
met de mensen zonder meer goed gewor
den".
Hij kan dat nu met temeer overtuiging
zeggen, na het medeleven dat hij van zijn
mensen mocht ondervinden, tijdens een in
zijn persoonlijk leven bijzonder moeilijke
en zware periode. „Dat was enorm", ver
klaart de heer Vet. „Dat was een heel
bijzondere ervaring. Zo iets vergeet je
niet". Er is even een pauze in het gesprek.
Fabriekswerk
Dan, zakelijk, weer over op het onder
werp, de aanpassing over en weer, de
aanpassing ook van de Zeeuws-Vlamingen
aan het fabriekswerk. Dat verloopt uiter
aard niet altijd zonder kleine strubbelingen,
waarbij de heer Vet zich evenwel voort
durend voor ogen houdt, dat dit werk nieuw
is, dat het moeilijk is voor bijvoorbeeld een
vroegere landarbeider om nu onmiddellijk
de waarde van bepaalde, kleine onderdelen
van een machine te onderkennen. En daar
mee het belang van orde en netheid. Dat
is een kwestie van aanpassen.
Uitstekende ervaringen heeft de heer Vet
met de ook in zijn bedrijf bestaande per
soneelsvereniging. Iedereen is er lid van.
Iedereen is ook enthousiast. Elke drie we
ken komt men een avond bij elkaar, een
mooi resultaat, wanneer men weet, dat de
samenwerkende personeelsverenigingen in
Terneuzen drie avonden in een heel sei
zoen organiseren.
Ook voor dit facet van zijn taak heeft deze
„overkanter" oog. Een belangrijk aspect is
naar zijn mening ook het vormingswerk,
zoals de werkende jeugd dit tegenwoordig
kent en waarin de heer Vet zelf een werk
zaam aandeel heeft. Het omvat onder meer
cursussen voor meisjes beneden de achttien
die zowel koken als algemene ontwikkeling
maatschappijleer als creatief spel omvat
ten. Die meisjes genieten ook drie dagen
extra „jeugdvakantie" per jaar. waarin aan
culturele vorming gedaan wordt. De meis
jes van de meterfabriek bezochten op die
manier voor het eerst een volkshogeschool
en dat was een evenement van de eerste
orde, verzekert ons de heer Vet. Het be
tekent in ieder geval, dat de aanpassing
bewust wordt geactiveerd.
Ooe dat proces bij hem, als „over
kanter" is verlopen? Op het ter
rein bijvoorbeeld van ontspanning?
Zijn er voldoende mogelijkheden?
De heer Vet: „In het algemeen, ja.
dat geloof ik wel. Maar één ding is
mij toch tegengevallen in dit water
land. Ik ben een watersportliefheb
ber, logisch, als Sliedrechtenaar van
geboorte. Maar dat betrof daar de zo
genaamde lichte watersport en dat
kan hier niet. Ik heb mijn boot ver
kocht. De Braakman? Naar mijn
smaak te klein. En verder, ja, ze zien
het hier wel zakelijk hoor, dat wel.
Alle steigers verpacht aan Belgen.
Die betalen best".
Maar ook dat kan men natuurlijk
zien als een kwestie van aanpassen...
L. C. VET
niet generaliseren
J. A. DE FEIJTER
niet met industrie getrouwd, maar wel begrip