Maatschappelijk werkster bij
de Marine in Vlissingen
Citv ^pa^ina
/Heozóutv
Hoe erg het toen was
KINDERKRANT
De kunst van oud worden
en gezond blijven
Schenk na ijspret
de ouderwetse warme slemp
JAN
POSITIEPAKJES
VRIJDAG 18 JANUARI 1963
PROVINCIALS ZEEUWSE COURANT
7
;,T LEEK ME
EEN PRETTIGE
GEMEENSCHAP"
(Van onze redactrice).
T J kunt bij mij thuiskomen,
maar ik kan U ook op
mijn kantoor ontvangen! Eigen
lijk is dat leuker, want dan
proeft U iets meer van de werk
sfeer". Op deze uitnodiging to
gen wij deze week naar de ha
ven van Vlissingen, naar Hr.
Ms. Van Speyk, waar mejuf
frouw C. van Bork, officier Mar
va der 2e klasse O.C.-K.M.R.,
zetelt als officier, belast met so
ciale zaken en huisvesting van
marinepersoneel in rayon Zuid.
Zij is de enige vrouw in deze
mannengemeenschapsinds
1959 werkt mejuffrouw Van
Bork in Vlissingen, „en ik heb
het hier heel goed naar mijn
zin!", zegt ze zelf.
Op onze vraag, hoe ze nu juist bij
de marine terechtkwam, keek
mejuffrouw Van Bork ons lachend
aan. „Dat heb ik nou bij mijn solli
citatie ook steeds weer opnieuw moe
ten vertellen. Waarom nu juist de
marine als werkterrein? Kijk, 't
kwam zo. Nadat ik de school voor
maatschappelijk werk had afgelopen
ontmoette ik een kennis, die me zei,
dat de marine maatschappelijke
werksters zocht. Daar ben ik toen
op afgegaan en toen men mij bij de
sollicitatie vroeg, waarom ik juist bij
de marine wilde heb ik gezegd, dat
rnjj de marine een prettige gemeen
schap leek. Dat blykt nu ook zo te
zijn. Het leek me toe, dat de marine
mensen een ruime blik hebben. Daar
in ben ik gelukkig niet teleurgesteld.
Nuttige
aanloopperiode
Ik kwam dus in 1953 by de Marva
(Marine Vrouwenafdeling). Mijn rang
was sergeant, onderofficier dus. Tja,
en toen; 't was een interessante tyd.
Ik kreeg de Eerste Militaire Vor
ming. een cursus van veertien dagen
waarin je je alles eigen dient te ma
ken over groeten, rangen, standen,
ceremonieel en niet te vergeten het
exerceren.
Mijn t(jd als sergeant in De gouden
bal (een marineterm voor het onder-
officiersverblijfwas prettig en heel
nuttig. Ik leerde er de sfeer kennen
en zodoende werd deze periode een
uitstekende aanloop tot de verant
woordelijkheid, die je als officier
hebt.
Na zes maanden ging ik naar de
Boekje voor bejaarden en -verzorgsters
De kunst van oud worden en gezond blijven" is de opwekkende titel van
een boekje dat professor R. Homstra, hoogleraar aan de universiteit te
Utrecht en directeur van het instituut voor sociale geneeskunde in die stad,
geschreven heeft over de materie die men heden ten dage kortheidshalve vaak
samenvat als „het bejaardenprobleem". De auteur benadert in zijn boekje dit
probleem van de populair-wetenschappelijke kant die naar zijn mening vrij
wel geheel wordt voorbijgezien bij de volksvoorlichting over het bejaarden-
vraagstuk, die in hoofdzaak gericht is op de sociale, economische en culturele
aspecten van het (veelomvattend) onderwerp.
Uit het vergeetboek
Wanneer ons land een vorstperiode beleeft die hevig genoeg is om jong en
oud op de schaats te brengen, komt er altyd wel iemand met een ver
haal over „vroeger". Zo'n verhaal houdt dan niet in de eerste plaats in dat
het ys vroeger beter was al kan men dergelijke uitspaken ook wel eens
signaleren! maar wel dat „de gezelligheid" van vroeger van het ijs ver
dwenen is. De tentjes van de koek, de warme chocolademelk en de hete
„slemp" ontbreken namelijk...
Nu is het merkwaardige dat fer- verhit deze heel langzaam in onge-
•rente schaatsers bij thuiskomst veer een uur qjt Na^-uurmoet
de melk juist aan de kook zijn, het
is dus wel zaak om een pan met dik
ke bodem te kiezen!
De slemp wordt afgemaakt door het
kruidenzakje eruit te halen, een even
tueel vliesje van de melk voorzichtig
te verwijderen en een half ons suiker
door de slemp te roeren. Wilt u „ech
te ouderwetse slemp", bind de melk
dan met wat maïzena en klop er een
stuk of drie eieren door. Dan wordt
het pas echt een recept uit groot
moeders (overdadig) kookboek!
nooit om warme dranken roepen. Ze
smeken daarentegen om „iets kouds",
om een enorme Koude citroenkwast
of een gekoeld biertje en misschien
zijn daarom die warme-dranken-
tentjes wel van het toneel verdwe
nen: de echte sportievelingen hebben
er geen behoefte aan.
Dat neemt niet weg dat elke zorgza
me huisvrouw vasthoudt aan de stel
ling: wie koud en moe van de ijs
baan thuiskomt moet iets warms te
drinken hebben. Voor haar is hier
'iet recept voor een ouderwetse „ys-
oret-drank": de slemp die niet alleen
verwarmend maar ook voedzaam is
dank zij de melk die het hoofdbe
standdeel uitmaakt.
Advertentie
DE BALANSOPRUIMING
in
„HET STOFFENPALEIS"
is
DE MOEITE WAARD
officiersopleiding die toen nog in
Hilversum was. Tegenwoordig is de
ze officiersopleiding in Den Helder.
Hier leerde ik weer, maar nu op of
ficiersniveau, over rangen, standen,
krijgstucht, ceremonieel en excercitie,
maar in dit laatste moesten we nu
lesgeven.
Hierop werd ik in Amsterdam ge
plaatst als maatschappelyk werk
ster in de officiersrang. Via een
werkperiode in Den Haag volgde dan
in 1959 de overplaatsing naar Vlis
singen. Het was tot op die datum zo,
dat het rayon Zuid, omvattende de
provincies Zeeland, Brabant en Lim
burg, werd „bewerkt" van Don Haag
uit. In Vlissingen zat een officier, die
als neventaak de huisvesting hier
had, maar voor het eigenlijke maat
schappelijke werk moest ik steeds op
en neer reizen van Den Haag uit. Dat
was natuuriyk wel wat onecono
misch. Ik wilde bovendien hier wel
graag heen en dat kon toen.
Huisvestings
problemen
„Waaruit mijn werk nu precies be
staat? Wel, in de eerste plaats is de
zorg voor huisvesting van marine
personeel in Vlissingen nog steeds
een niet zo heel simpele zaak. Ge
lukkig heb ik daarbij wel alle mede
werking van de gemeentebesturen,
maar dat betekent niet, dat alle pro
blemen op dit gebied in een handom
draai zijn opgelost..
- Dan is ér de zorg voor en het con
tact met weduwen van in de oorlog
omgekomen marinemannen en de
oorlogsinvaliden. Daarnaast het „ge
wone" maatsehappciykc werk. Dat
bestaat voor een groot doel uit con
tacten met de. gezinnen van marine
personeel. Mijn functie moet zuiver
gezien worden als een adviserende.
Ik hoor van eventuele problemen vin
verschillende kanalen, om het zo eens
te noemen. Bijvoorbeeld de divisie
chefs, de vlootprcdilcnnt of vlootaal-
moezenier, soms via de marine-arts.
Zodra problemen, die aan deze men
sen worden voorgelegd, het sociale
vlak raken, wordt ik ingeschakeld.
Ook kryg ik byvoorheeld verzoeken
om advies van verschillende bureaus
van het ministerie van Marine te
Den Haag en van commandanten van
schepen, wanneer marinemensen ver-
Do bane winter van negentig kan
ons nog meer vertellen: wij hou
den ijskoud staande dat wij tot nu
toe onze portie wintornarigheid al
voor een heel jaar binnen hebben
en dat terwijl wij tot aan de ijsheili-
gon nog van alles kunnen verwach
ten.
Mocht U als vrouw, al of niet des
huizes, hierop met enig schamper
zelfbeklag willen reageren dan zal ik
de laatste zijn om U dit kwalijk te
nemen. Want als altijd komt het
weer vooral op ons veelgeplaagde
uithoudingsvermogen aan.
Wrat ik echter ter werkelijke op
beuring, en wellicht ook beschaming
zou willen offreren, is een klein en
vrij onooglijk drukwerk dat mij bij
bet opruimen onverwacht in handen
kwam. Het had jarenlang dienst ge
daan als bodembekleding in een
trommel, die bij gebrek aan beter
als toevluchtsoord had gediend voor
alles wat bij mogelijkheid nog wel
eens tc pas kon komen in een tijd
toon wij nog geen draadje sajet durf
den weggooien.
War.t dit grauwe, weinig aanlokke
lijke krantie draagt in de kop de da
tum 28 juli 1941 en daardoor heeft
het opeens een soort adclsmerlc ge
kregen. Het heeft mij tenminste in al
zijn lelijke onaanzienlijkheid zo ge
boeid dat ik het met oen vreemd ge
voel van respect heb doorgelezen, en
zuinig bij de historische papieren ge
legd. Want. het is zo'n argeloos, zo'n
dapper on zo'n aandoenlijk-optimis-
tisch stukje drukwerk vooral na
meer dan twintig jaren.
K rgcloos: het praat als een kind op
/Veen begrafenis opgewekt voor het
vaderland weg, schijnbaar zonder
enig besef voor de trieste realiteit.
Tenminste, zo lijkt het op het eerste
gezicht Zonder enige pretentie
noemt het zich „vraagbaak voor
iedereen en heel het huisgezin"
babbelt opgewekt in een spelling die
alle ennetjes nog keurig on zijn
plaats zet. haarfijn onderscheid weet
tussen wassen en wasschcn. en van
meening is dat de mensch altijd den
gulden middenweg moet bewandelen.
Dit geeft, dat zien wij nu plotseling,
ook de stijl een zekére parmantige
breedsprakigheid.
Maar vergist U niet: degenen .die dit
krantje van acht pagina's ijverig vol
schreven wisten maar al te goed hoe
zij voortdurend op eieren moesten
lopen. Heel dit monter, vriendelijk
oppervlakkig gekeuvel is Ingegeven
door de oprechte maar inwendig be
nauwde wens: Hoe geven wij de le
zer oen beetje goede raad, eèn tikje
optimisme cn oen vleugje bemoediging
zonder ons ergens in de vingers te
snijden aan do bezettende én de be-
zotte kant?
Want als wij naar ons gemoed te
werk gingen kwamen wij wel harti-
zoeken doen, voor de behandeling
waarvan men het sociaal aspect be
licht wil zien. Het is dan myn werk
met de man in kwestie te gaan pra
ten en eventueel een huisbezoek af
te gaan leggen bij de vrouw of by
het echtpaar samen.
De moeilijkheden liggen meestal op
het gebied van de huisvesting, geld
zorgen, opvoeding van de kinderen
door de vrouw alleen, als de man is
uitgezonden of het zijn huwelijks
moeilijkheden of anderszins. Begelei
den is een zeer belangrijke taak in dit
deel van mijn werk, maar het moet
per se niet zo zijn, dat de mensen
op je gaan leunen".
Professor Hornstra gaat er in zijn
boekje van uit dat „het niet voldoen
de is om jaren aan het leven toe te
voegen, maar dat het doel moet zijn
om leven aan de jaren toe te voegen."
Een uitspraak die reliëf krijgt door
het feit dat er een verhoogde medi
sche belangstelling is voor de bejaar
den die op hun beurt méér van de ge
neeskunde vragen dan vroeger. Tot
nu toe heeft de wetenschap van de
ziekten der bejaarden geriatrie ge
noemd zich voornamelijk bezigge
houden met het genezen; in de toe
komst zal steeds sterker de nadruk
moeten komen op het geven van ad
viezen die ertoe kunnen bijdragen, de
gezondheid op peil te houden. Ook
by de bejaarden is voorkomen beter
dan genezen!
Ziekte en voeding
De auteur wijdt een tweetal hoofd
stukken van zijn boekje aan het
onderwerp „ziekte bij bejaarden",
bespreekt een aantal aspecten van de
geestelijke veroudering en geeft di
verse nuttige wenken in de hoofd
stukken „De voeding van de bejaar-
die „mee willen gaan" met hun leef
tijd, maar het is evenzeer bedoeld als
een (zeer bruikbare) gids voor dege
nen die bij de uitvoerende bejaarden
zorg betrokken zijn of een opleiding
ziekenverzorgster in een tehuis voor
bejaarden volgen. Het verschijnt in
de serie „Medische Handboekjes voor
iedereen" van Van Gorcums uitgeve
rij te Assen.
Recept
Voor een liter slemp zet men een li
ter melk op zeer laag vuur. In
een katoenen zakje doet men de vol
gende kruiden: een klein stukje foe
lie. vier kruidnagelen, een halve gram
saffraan, een stukje pijpkaneel en bo
vendien vijf gram thee en een snufje
zout. Hang het zakje in de melk en
Kleine wetenswaardigheden
r de" en „Hoe blijft een mens gezond
Afstand nemen tot op hoge ïeeftyd?-
i O LCJ u ill I Uit ^at VOedingshoofdstuk willen we
Enthousiast praat mejuffrouw Van
Bork over alles wat haar werk
betreft. Alle kleine dingen, die als
het ware de zetting vormen van het
grote geheel. Ze Is zeker niet alleen
de marine. „Het verschil tussen mijn
werk en een baan in de burgermaat
schappij is onder meer, dat wij onder
de krijgstucht staan. Bepaalde ver
grepen worden in de militaire we
reld eerder of strenger gestraft dan
in de burgermaatschappij. Niet, dat
dat mij persoonlijk zwaar drukt, maar
ik heb met deze gestraften te maken
in mjjn werk".
En over het werk zelf, dat ze bepaald
niet romantiseert, zegt ze nog: „Je
moet afstand kunnen nemen van de
zaken en de mensen, je moet daar
naast een geweldige hoeveelheid be
grip kunnen opbrengen en je meet
kunnen luisteren, naar heide partijen,
als dat zo uitkomt. Het geeft je steun
te weten, dat je zo hier en daar ooht
succes hebt gehad in het werk".
Uit dat voedingshoofdstuk willen we
het volgende aantekening bij een
„gemiddeld goed dagmenu" even
citeren:
„Dit dieet bevat minder vet dan de
Nederlandse gewoonte is. Ook geeft
het een geringere hoeveelheid dan de
meeste bejaarden gewend zijn te ge
bruiken. Eigenlijk is wat gezegd is
over de voeding op grond van moder
ne wetenschappelijke inzichten niet
veel anders dan wat men eeuwen ge
leden al wist. Vader Cats dichtte in
het boek „De Schat der Gesontheyt"
van Johan van Beverwij': omstreeks
1(550 over de voeding van de bejaar
den:
„Voort, boet U van de spijs die swaer
is om verteren.
En laet geen harde kost lT teere
leden deren.
Siet ooclt dat ghjj voortaan U niet
en overbrast,
Want voor een swacke maegh en
dient noyt sware last."
U ziet het: voedingsvoorlichting is
ouder dan u denkt! Het boekje van
professor Hornstra is bedoeld voor
bejaarden en aanstaande bejaarden
ger voor de dag maar dan was
dit meteen het laatste nummer van
onze dappere eerste jaargang ge
weest. En wie was daarmee gebaat?
Laten wij dus maai- doen of onze
vaderlandse neus bloedt, en wij over
vijf weken geen laatste augustusdag
zullen beleven zonder vlaggen, zon
der illuminatie, zonder kinderzang en
zonder défilé voor een leeg paleis
heeft dat ook geen zin meer.
Welnee: doorslikken wat op de tong
brandt, het spel is verloren maar
misschien zijn er nog wat knikkers
over waarop we zuinig kunnen zijn
Brave dappere Vraagbaak: er zijn
altijd nog wel knippatronen, en dam-
problemcn. en rozcbottels die zo rijk
zijn aan vitamine C en karnemelk
om -lasaus vein te maken.
O ja, en laat eens even kijken: het
vleesrantsoen gaat zowaar om
hoog, van een half pond in acht da
gen tot driehonderd gram in zeven
dagen. Dat is alweer een meevaller,
nu de melk voortaan ook de laatste
luttele procenten vet zal moeten mis
sen.
En denkt U er wel aan, dat gas en
elektriciteit tot driekwart van het
verbruik moet verminderd worden?
Zuinig aan dus, vergeet de hooikist
niet en draai alle overbodige lichtjes
'ut. de toevoer wordt U zomaar afge
sneden als U niet oppast- Maar echt.
het valt wat mee als U op de klein-
t.ies let. en zelf dag aan dag do meter
controleert. Dat willen wij U ook wel
even voordoen
Ach. dat aandoenlijk-optimisme van:
houd je maar goed. huismoeder, het
valt wel wat mee.
Hier is de bonnen)ijst. kijk eens wat
je daarop alles nog krijgen kunt. Per
hoofd een pakje boter en écn ei Der
week. een kwart liter melk per dag.
een kilo suiker en een half pond kof-
fiesurroeaat per maand over thee
praten we maar niet meer en de
was moogt U doen met een half pond
zeeppoeder de man in vilf weken
Maar wees gewaarschuwd dat uw
jongen geen padvindersuniform meer
mag dragen, en dat de Wehrmaeht
geen sympathiebetuigingen van het
publiek voor gevangen' Engelse pi
loten kan dulden
En tot slot, al is het dan hartje
zomer: denk om uw drie brand
stofbonnen van één mud antraciet
voor de komende winterdag.
Want dit was nog maar het begin.
Maar voor wie zich die eerste bitter
koude oorlogswinter herinnert, met
strenge vorst tot in maart en een
zuinig brandend potkacheltje, geen
druppel petroleum en een gasrant-
soen dat krap aan voldoende was
voor koken en wassen voor die is
dit simpele krantje het eind van alle
zelfbeklag.
SASKIA.
Het laurierblad specery die van-
moeder-op-dochter in vrywel elke
keuken wordt gebruikt! kan niet
worden gemist in bepaalde soepen en
sausjes: tomatensoep, bruinebonen-
soep om er een paar te noemen.
Meestal laat men zo'n kruidig blaadje
meetrekken in de vloestof, maar wie
het pittige mint kan het laurierblad
ook meefruiten met de overige krui
den en groenten. Het aroma wordt
dan als het ware „verdiept".
Liefhebsters van sportieve zomer
kleding kunnen komend voorjaar
uitkijken naar een nieuw soort de-
nimstof dat „bodyfasU' wordt ge
noemd en deze naam dankt aan een
speciale finish. Door deze bewerking
behoudt het materiaal zijn stevigheid
na het wassen. Bovendien zou deze
nieuwe denim-kwaliteit kleurecht en
krïmpvry zijn ten gevolge van de
sanfor-behandeling.
Witte schoenen: zomer schoeisel?
Vroeger misschien wel, op het
ogenblik zeker niet meer uitsluitend!
Ook het wintermodebeeld wordt ge
markeerd door wit schoeisel: witte
laarsjeswitte sneeuioschoenen. Ex
tra werk dus voor de vrouw des hui
zes die zulke fleurige maar besmet
telijke schoenen schoon moet hou
den, kliederend met zo'n schuimrub
ber tamponnetje dat tegenxooordig in
de dop van elk flesje witsel te vin
den is. Het tamponnetje is na twee
maal gebruiken al smoezelig en on
handelbaar en daarom deze tip: knip
van een schoon stukje schuimrubber
kleine vierka/ntjes en neem vóór élke
witbeurt zo'n schoon vierkantje. Na
gebruik verdwijnt het meteen in de
'vuilnisemmer.
De triconylon damesblouse, tot nu
toe simpele strakke en vooral
zakelijke dracht, wordt minder zake
lijk van karakter. Sommige blouse
fabrikanten zijn al afgestapt van het
overhemdmodel, daarnaast gaat men
de tricotnylon blouse nu ook met
borduursel vervaardigen. Een en
ander in overeenstemming met de
modieuze tendenzen op dit gebied,
die in de richting van ruches, jabots,
kantgarneringen èn soortgelijke „ro
mantische franje" gaan
Wie mocht denken dat alle Neder
landse kleutertjes braaf pap
eten aan het ontbijt heeft het mis:
slechts 33 van de Nederlandse,
kleuters (1 tot en met 5 jaar) krygt.
elke morgen een bordje ontbytpap.
Deze cijfers resulteren uit een onder
zoek dat de Nederlandse Huishoud-
raad onlangs onder duizend Neder
landse gezinnen heeft gehouden ten
einde te ontdekken, hoe het met de
vla- en papetery in Nederland staat.
Boven de kleuterleeftijd komt pap
eten by de broodmaaltyd heel weinig
voor; by het ontbijt eet van de vol
wassenen ook slechts 8 pap.
Het „melk-toetje" daarentegen is in
Nederland populair by de warme
maaltijd. In 76% van de geënque-
teerde gezinnen eet men elke dag
(en in elk geval meer dan 2 of 3
keer per week) een melkprodukt toe.
Tussen dat regelmatig terugkerend
melkdessert en de grootte van het
gezin blykt een duidelijk verband te
zijn: van de grote gezinnen perso
nen en meer) eet 63 elke dag een
melkgerecht, van de tweepersoons
gezinnen is dit maar 36
DUCA
f 458.-
Do gezellige
kolenhaard met
vergrote hete-
luchtcirculatie
en extra brede
vuurkorf.
Capaciteit:
17.000 Kcal/u.
EEN 5-STERRENHAARD
Naarmate de maanden verstrijken en u toch best nog eens genoegelijk
op visite wilt, of een weekendje ergens doorbrengen, brengen deze beide
modellen praktische uitkomst. Zo tegen de vijfde maand is een mariniè-
re op rechte rok de ideale dracht. Zij geeft een gevoel van ruimte en
gemak aan moeder en kind. Ook de grote, opgezette zakken hebben
hun nut. Niet alleen vanuit esthetisch oogpunt, maar ook in de praktijk.
Men kan er zo heerlyk van alles in meenemen: zakdoek en zonne
bril en ook portemonnee en huissleutel, als men even om de hoek een
boodschap doet. De wijde robe prinsesse is ontworpen in een zacht
ruitje, zwart met grijs.
PIER ZOEKT EEN HUISJE
De wereld is zó groot", zuchtte Pier, het kleine
wormpje, dat geen huis had, „ieder diertje, hoe klein
het ook is, heeft wel een plekje dat helemaal alleen van
hem is. Maar ik? Waar op de wereld vind ik een huisje
voor mezel] f lk kruip in de grond, ik denk bij me zelf: dit
is van mij. Dit stukje aarde, waar ik nu blijf zitten is
helemaal van mij. Maar wat gebeurt er? Meneer de zivar-
te Mol komt met boze graafhandjes op me af en zegt: weg
wezen; je loopt in mijn grond. Dan kruip ik maar weer
terug naar het licht; ik vind een boom. Heel langzaam
kruip ik langs de stam omhoog. Ik denk: ergens tussen al
die takken zal toch wel een plekje zijn te vinden voor een
klein wormpje, iets dat op een huisje lijkt.
Maar ho maar... Andere onze honing? En op het
kleine dieren waarschuwen
me: pas op! Je bent op het
gebied van de vogels. Als
ze je zien ga je eraan! Ik
zou maar maken dat ik
wegkwam, klein ding. En
weg ben ik weer. Ik ont
dek dat de boom een schors
heeft, een dun jasje van
hout, waartussen een heel
klein dier best zou kunnen
wonen. Door een barstje in
de schors kruip ik naar bin
nen. Maar ho maar. Een
heel legertje van kleine die
ren komt me tegemoet: ke
vertjes. kruipertjes, rupsjes.
„Wegwezen!", roepen ze in
koor. Dit is ons gebied! Je
loopt door onze huizen! Ik
zoek het maar weer wat
lagerop. Bloemen, denk ik,
bloemen hebben heerlijke
geurende huisjes, waarin
een klein dier als ik prach
tig zou kunnen wonen. Ik
kruip en ik kruip tot ik een
bloem vind. Langzaam klim
ik langs de stengel naar
boven; de bloem buigt voor
me open, ik ga zitten en ik
denk: dit is het! Maar ho
maar. Daar komen de vlin
ders met boos fladderende
vleugels en roepen: wat is
dat? Wie zit daar in ons
huisje? Wie slaapt daar in
ons bedje? Wie eet er van
gefladder komen ook
b(jen aanzetten, een heel le
ger van boze zoemers. Ze
roepen heel hard met de
anderen mee en er helpt
geen lievemoederen aan: ik
moét wegwezen. En daar
ga ik dan maar weer. Ik
denk bij me zelf: nu zal
ik tevreden z(jn met het
allerkleinste huisje dat er
te vinden is, iets dat groot
genoeg is om van mijn kop
tot m'n staart onder weg
te duiken. Ik ben al blij
met een gewoon droog blad
dat op een tuinpad ligt. Het
is een lange, lange tocht
voor ik zo'n blad op een
tuinpad vind, maar ik zet
dopr. En wie doorzet vindt
altyd wel iets.
Op een dag kom ik een
blad op een tuinpad tegen.
Dag blad, zeg ik, kan ik
onder je wonen? Ga je
gang, zegt het blad- En heel
even woon ik daar. Ik heb
net de tijd om te denken:
heerlijk ik heb een huis.
Maar wat gebeurt er? De
mevrouw die bij het huis
boort, maakt een wande
lingetje. Een dor blad, zegt
ze, als ze over het tuinpad
komt. Met haar voet schuift
ze het weg.
"O, baheen worm, roept
ze dan, want mevrouwen
zijn bang voor wormen en
begrijpen niet dat het ook
maar een diertje is. Zelf
durft ze me niet weg te stu
ren. Haar man of haar buur
man of haar zoontje moet
komen. Met de kolenschop
nemen ze me op en gooien
me over de heg van de
tuin. Daar ben ik weer op
gewone donkere aarde. Al
les begint weer van voor
af aan: de mol, de vogels,
de vlinders, de byen, het
tuinpad en nooitnooit
zal ik een huisje vinden".
Toen de kleine Pier zichzelf
dat hele verhaal voor de
zoveelste keer verteld had,
stond er een plasje tranen
om hem heen, zo'n mede
lijden had hij met zichzelf.
Hij was op dat ogenblik in
een dakgoot, waar een jon
getje dat hem van zijn moe
der had moeten oprapen van
het tuinpad hem met een
hoge gooi van de kolen
schop had laten belanden.
De maan, die net was op
gekomen spiegelde in het
plasje tranen en dat weer
kaatste in het glas van een
raam. Het was een zolder
raam. Omdat hij alles al ge
probeerd had, besloot Pier
om nu maar eens zijn ge
luk op die zolder te beproe-
Op die zolder was iemand
die net zo eenzaam
was als de kleine Pier. Het
was een appeltje, een mooi
rood appeltje. In het begin,
toen het als een klein bloe-
sempje aan een boom hing.
leek het of zijn leven het
mooiste leven van alle din
gen buiten zou gaan wor
den. Vlinders en byen dwar
relden om hem heen, de wind
wiegde het zachtjes heen
en weer, de zon stoofde het
rood en de mensen wezen
het elkaar blij aan. Toen het
geplukt werd dansten de
kinderen rond de mandjes
in het gras. Het huis met
de zolder ontving de appel
tjes met open armen cn
blij en tevreden lieten ze
zich in rekken neerleggen
op de zolder. Maar dat ene
appeltje! Dat prachtige ro
de appeltje vond zichzelf
te goed voor de zolder, te
goed voor de mensen.
Het rolde ontevreden weg
van zijn vriendjes die elkaar
de hele dag verhalen vertel-
hem heen», toen hoorde de
wind langs het raam, het
zag de maan voorbijschui
ven en voelde hoe kleine
stofjes op zijn rode huisje
daalden. Toen begreep het
dat er nooit meer iets met
hem gebeuren zou. Dat het
voor alles te laat was. En
toen het dét ontdekte,
schrok het, zodat zijn rode
wangetjes verbleekten.
„Waarom ben ik niet met
de anderen meegegaan
Waarom heb ik niet liggen
pronken op een fruitschaal;
den; toen de mensen kwa
men om een maaltje appel
tjes, verstopte het zich on
der een balk en de anderen
konden hem zeggen wat ze
wilden: over de zilveren
fruitschaal waarop ze zou
den pronken, over het wol
len doekje waarmee ze ge
poetst zouden worden, over
het kerstfeest, waar ze tus
sen kaarsen en groen zou
den liggen. Maar het appel
tje wou er niet van horen.
En zelfs toen op oudejaars
avond het laatste mandje
van de zolder werd gevuld,
bleef het appeltje waar het
was. Het werd heel stil om
waarom heb ik niet gelui
sterd naar de mooie ver
halen en waarom ben ik zo
dom geweest om alle fees
ten beneden in het huis te
Wanhopig rollebolde het
heen en weer, maai' ja, al
lag het nu midden op de
vloer, er was niemand die
het zou komen halen. Er
was alleen stof. De vloer
liep af naar het raam en
zó kwam het appeltje tegen
het glas terecht. Er was
een kleine kier en daardoor
kwam buitenlucht binnen,
die het appeltje herinnerde
aan de tijd dat hij vol ver
wachting heen en weer had
gezweefd aan zijn tak.
„Toen dacht ik nog dat ik
ergens voor bestond", flui
sterde het, „en nu, door
mijn eigen schuld zal nooit
iemand zeggen: o, wat een
fyn appeltje. Wat glanst
het mooi. wat smaakt het
lekker. Ik ben nergens
voor...", zuchtte het ten
slotte-
En op dat ogenblik kroop
Pier de worm door het
kiertje onder het raam
naar binnen.
„Wat ben je?", vroeg het
appeltje.
„Een wormpje dat geen
huis heeft", zei Pier zacht
en een beetje bang smeekte
hij: „Jaag me alsjeblieft
niet weg. Ik ben al zó vaak
weggejaagd. Laat me hier
maar wat rondkruipen. Wie
weet vind ik toch nog een
huisje waar het prettig is".
„Ik ben een appeltje", zei
het appeltje, „ik had een
heleboel kunnen zijn, maar
ik bén niets Kan ik je niet
ergens mee helpen? Dan
heb ik, voor ik helemaal
verschrompel toch het ge
voel dat ik iets geweest
ben".
Op dat ogenblik, toen liet
eenzame wormpje en het
eenzame appeltje elliaar
aankeken, begrepen ze op
eens dat de één voor de an
der iets kon zijn. Hét ap
peltje kon een huisje voor
Pier zijn en Pier kon het
enige wezent je op de wereld
zyn dat blij was met het
appeltje. Pier boorde zich
een wegje naar het klok
huis, waar hij stil en geluk
kig wonen ging.
„Zie je", zei hij zacht tegen
het appeltje, „voor iedereen
is er wel een plekje op de
wereld!".