Maatschappelijk werkster bij de Marine in Vlissingen Citv ^pa^ina /Heozóutv Hoe erg het toen was KINDERKRANT De kunst van oud worden en gezond blijven Schenk na ijspret de ouderwetse warme slemp JAN POSITIEPAKJES VRIJDAG 18 JANUARI 1963 PROVINCIALS ZEEUWSE COURANT 7 ;,T LEEK ME EEN PRETTIGE GEMEENSCHAP" (Van onze redactrice). T J kunt bij mij thuiskomen, maar ik kan U ook op mijn kantoor ontvangen! Eigen lijk is dat leuker, want dan proeft U iets meer van de werk sfeer". Op deze uitnodiging to gen wij deze week naar de ha ven van Vlissingen, naar Hr. Ms. Van Speyk, waar mejuf frouw C. van Bork, officier Mar va der 2e klasse O.C.-K.M.R., zetelt als officier, belast met so ciale zaken en huisvesting van marinepersoneel in rayon Zuid. Zij is de enige vrouw in deze mannengemeenschapsinds 1959 werkt mejuffrouw Van Bork in Vlissingen, „en ik heb het hier heel goed naar mijn zin!", zegt ze zelf. Op onze vraag, hoe ze nu juist bij de marine terechtkwam, keek mejuffrouw Van Bork ons lachend aan. „Dat heb ik nou bij mijn solli citatie ook steeds weer opnieuw moe ten vertellen. Waarom nu juist de marine als werkterrein? Kijk, 't kwam zo. Nadat ik de school voor maatschappelijk werk had afgelopen ontmoette ik een kennis, die me zei, dat de marine maatschappelijke werksters zocht. Daar ben ik toen op afgegaan en toen men mij bij de sollicitatie vroeg, waarom ik juist bij de marine wilde heb ik gezegd, dat rnjj de marine een prettige gemeen schap leek. Dat blykt nu ook zo te zijn. Het leek me toe, dat de marine mensen een ruime blik hebben. Daar in ben ik gelukkig niet teleurgesteld. Nuttige aanloopperiode Ik kwam dus in 1953 by de Marva (Marine Vrouwenafdeling). Mijn rang was sergeant, onderofficier dus. Tja, en toen; 't was een interessante tyd. Ik kreeg de Eerste Militaire Vor ming. een cursus van veertien dagen waarin je je alles eigen dient te ma ken over groeten, rangen, standen, ceremonieel en niet te vergeten het exerceren. Mijn t(jd als sergeant in De gouden bal (een marineterm voor het onder- officiersverblijfwas prettig en heel nuttig. Ik leerde er de sfeer kennen en zodoende werd deze periode een uitstekende aanloop tot de verant woordelijkheid, die je als officier hebt. Na zes maanden ging ik naar de Boekje voor bejaarden en -verzorgsters De kunst van oud worden en gezond blijven" is de opwekkende titel van een boekje dat professor R. Homstra, hoogleraar aan de universiteit te Utrecht en directeur van het instituut voor sociale geneeskunde in die stad, geschreven heeft over de materie die men heden ten dage kortheidshalve vaak samenvat als „het bejaardenprobleem". De auteur benadert in zijn boekje dit probleem van de populair-wetenschappelijke kant die naar zijn mening vrij wel geheel wordt voorbijgezien bij de volksvoorlichting over het bejaarden- vraagstuk, die in hoofdzaak gericht is op de sociale, economische en culturele aspecten van het (veelomvattend) onderwerp. Uit het vergeetboek Wanneer ons land een vorstperiode beleeft die hevig genoeg is om jong en oud op de schaats te brengen, komt er altyd wel iemand met een ver haal over „vroeger". Zo'n verhaal houdt dan niet in de eerste plaats in dat het ys vroeger beter was al kan men dergelijke uitspaken ook wel eens signaleren! maar wel dat „de gezelligheid" van vroeger van het ijs ver dwenen is. De tentjes van de koek, de warme chocolademelk en de hete „slemp" ontbreken namelijk... Nu is het merkwaardige dat fer- verhit deze heel langzaam in onge- •rente schaatsers bij thuiskomst veer een uur qjt Na^-uurmoet de melk juist aan de kook zijn, het is dus wel zaak om een pan met dik ke bodem te kiezen! De slemp wordt afgemaakt door het kruidenzakje eruit te halen, een even tueel vliesje van de melk voorzichtig te verwijderen en een half ons suiker door de slemp te roeren. Wilt u „ech te ouderwetse slemp", bind de melk dan met wat maïzena en klop er een stuk of drie eieren door. Dan wordt het pas echt een recept uit groot moeders (overdadig) kookboek! nooit om warme dranken roepen. Ze smeken daarentegen om „iets kouds", om een enorme Koude citroenkwast of een gekoeld biertje en misschien zijn daarom die warme-dranken- tentjes wel van het toneel verdwe nen: de echte sportievelingen hebben er geen behoefte aan. Dat neemt niet weg dat elke zorgza me huisvrouw vasthoudt aan de stel ling: wie koud en moe van de ijs baan thuiskomt moet iets warms te drinken hebben. Voor haar is hier 'iet recept voor een ouderwetse „ys- oret-drank": de slemp die niet alleen verwarmend maar ook voedzaam is dank zij de melk die het hoofdbe standdeel uitmaakt. Advertentie DE BALANSOPRUIMING in „HET STOFFENPALEIS" is DE MOEITE WAARD officiersopleiding die toen nog in Hilversum was. Tegenwoordig is de ze officiersopleiding in Den Helder. Hier leerde ik weer, maar nu op of ficiersniveau, over rangen, standen, krijgstucht, ceremonieel en excercitie, maar in dit laatste moesten we nu lesgeven. Hierop werd ik in Amsterdam ge plaatst als maatschappelyk werk ster in de officiersrang. Via een werkperiode in Den Haag volgde dan in 1959 de overplaatsing naar Vlis singen. Het was tot op die datum zo, dat het rayon Zuid, omvattende de provincies Zeeland, Brabant en Lim burg, werd „bewerkt" van Don Haag uit. In Vlissingen zat een officier, die als neventaak de huisvesting hier had, maar voor het eigenlijke maat schappelijke werk moest ik steeds op en neer reizen van Den Haag uit. Dat was natuuriyk wel wat onecono misch. Ik wilde bovendien hier wel graag heen en dat kon toen. Huisvestings problemen „Waaruit mijn werk nu precies be staat? Wel, in de eerste plaats is de zorg voor huisvesting van marine personeel in Vlissingen nog steeds een niet zo heel simpele zaak. Ge lukkig heb ik daarbij wel alle mede werking van de gemeentebesturen, maar dat betekent niet, dat alle pro blemen op dit gebied in een handom draai zijn opgelost.. - Dan is ér de zorg voor en het con tact met weduwen van in de oorlog omgekomen marinemannen en de oorlogsinvaliden. Daarnaast het „ge wone" maatsehappciykc werk. Dat bestaat voor een groot doel uit con tacten met de. gezinnen van marine personeel. Mijn functie moet zuiver gezien worden als een adviserende. Ik hoor van eventuele problemen vin verschillende kanalen, om het zo eens te noemen. Bijvoorbeeld de divisie chefs, de vlootprcdilcnnt of vlootaal- moezenier, soms via de marine-arts. Zodra problemen, die aan deze men sen worden voorgelegd, het sociale vlak raken, wordt ik ingeschakeld. Ook kryg ik byvoorheeld verzoeken om advies van verschillende bureaus van het ministerie van Marine te Den Haag en van commandanten van schepen, wanneer marinemensen ver- Do bane winter van negentig kan ons nog meer vertellen: wij hou den ijskoud staande dat wij tot nu toe onze portie wintornarigheid al voor een heel jaar binnen hebben en dat terwijl wij tot aan de ijsheili- gon nog van alles kunnen verwach ten. Mocht U als vrouw, al of niet des huizes, hierop met enig schamper zelfbeklag willen reageren dan zal ik de laatste zijn om U dit kwalijk te nemen. Want als altijd komt het weer vooral op ons veelgeplaagde uithoudingsvermogen aan. Wrat ik echter ter werkelijke op beuring, en wellicht ook beschaming zou willen offreren, is een klein en vrij onooglijk drukwerk dat mij bij bet opruimen onverwacht in handen kwam. Het had jarenlang dienst ge daan als bodembekleding in een trommel, die bij gebrek aan beter als toevluchtsoord had gediend voor alles wat bij mogelijkheid nog wel eens tc pas kon komen in een tijd toon wij nog geen draadje sajet durf den weggooien. War.t dit grauwe, weinig aanlokke lijke krantie draagt in de kop de da tum 28 juli 1941 en daardoor heeft het opeens een soort adclsmerlc ge kregen. Het heeft mij tenminste in al zijn lelijke onaanzienlijkheid zo ge boeid dat ik het met oen vreemd ge voel van respect heb doorgelezen, en zuinig bij de historische papieren ge legd. Want. het is zo'n argeloos, zo'n dapper on zo'n aandoenlijk-optimis- tisch stukje drukwerk vooral na meer dan twintig jaren. K rgcloos: het praat als een kind op /Veen begrafenis opgewekt voor het vaderland weg, schijnbaar zonder enig besef voor de trieste realiteit. Tenminste, zo lijkt het op het eerste gezicht Zonder enige pretentie noemt het zich „vraagbaak voor iedereen en heel het huisgezin" babbelt opgewekt in een spelling die alle ennetjes nog keurig on zijn plaats zet. haarfijn onderscheid weet tussen wassen en wasschcn. en van meening is dat de mensch altijd den gulden middenweg moet bewandelen. Dit geeft, dat zien wij nu plotseling, ook de stijl een zekére parmantige breedsprakigheid. Maar vergist U niet: degenen .die dit krantje van acht pagina's ijverig vol schreven wisten maar al te goed hoe zij voortdurend op eieren moesten lopen. Heel dit monter, vriendelijk oppervlakkig gekeuvel is Ingegeven door de oprechte maar inwendig be nauwde wens: Hoe geven wij de le zer oen beetje goede raad, eèn tikje optimisme cn oen vleugje bemoediging zonder ons ergens in de vingers te snijden aan do bezettende én de be- zotte kant? Want als wij naar ons gemoed te werk gingen kwamen wij wel harti- zoeken doen, voor de behandeling waarvan men het sociaal aspect be licht wil zien. Het is dan myn werk met de man in kwestie te gaan pra ten en eventueel een huisbezoek af te gaan leggen bij de vrouw of by het echtpaar samen. De moeilijkheden liggen meestal op het gebied van de huisvesting, geld zorgen, opvoeding van de kinderen door de vrouw alleen, als de man is uitgezonden of het zijn huwelijks moeilijkheden of anderszins. Begelei den is een zeer belangrijke taak in dit deel van mijn werk, maar het moet per se niet zo zijn, dat de mensen op je gaan leunen". Professor Hornstra gaat er in zijn boekje van uit dat „het niet voldoen de is om jaren aan het leven toe te voegen, maar dat het doel moet zijn om leven aan de jaren toe te voegen." Een uitspraak die reliëf krijgt door het feit dat er een verhoogde medi sche belangstelling is voor de bejaar den die op hun beurt méér van de ge neeskunde vragen dan vroeger. Tot nu toe heeft de wetenschap van de ziekten der bejaarden geriatrie ge noemd zich voornamelijk bezigge houden met het genezen; in de toe komst zal steeds sterker de nadruk moeten komen op het geven van ad viezen die ertoe kunnen bijdragen, de gezondheid op peil te houden. Ook by de bejaarden is voorkomen beter dan genezen! Ziekte en voeding De auteur wijdt een tweetal hoofd stukken van zijn boekje aan het onderwerp „ziekte bij bejaarden", bespreekt een aantal aspecten van de geestelijke veroudering en geeft di verse nuttige wenken in de hoofd stukken „De voeding van de bejaar- die „mee willen gaan" met hun leef tijd, maar het is evenzeer bedoeld als een (zeer bruikbare) gids voor dege nen die bij de uitvoerende bejaarden zorg betrokken zijn of een opleiding ziekenverzorgster in een tehuis voor bejaarden volgen. Het verschijnt in de serie „Medische Handboekjes voor iedereen" van Van Gorcums uitgeve rij te Assen. Recept Voor een liter slemp zet men een li ter melk op zeer laag vuur. In een katoenen zakje doet men de vol gende kruiden: een klein stukje foe lie. vier kruidnagelen, een halve gram saffraan, een stukje pijpkaneel en bo vendien vijf gram thee en een snufje zout. Hang het zakje in de melk en Kleine wetenswaardigheden r de" en „Hoe blijft een mens gezond Afstand nemen tot op hoge ïeeftyd?- i O LCJ u ill I Uit ^at VOedingshoofdstuk willen we Enthousiast praat mejuffrouw Van Bork over alles wat haar werk betreft. Alle kleine dingen, die als het ware de zetting vormen van het grote geheel. Ze Is zeker niet alleen de marine. „Het verschil tussen mijn werk en een baan in de burgermaat schappij is onder meer, dat wij onder de krijgstucht staan. Bepaalde ver grepen worden in de militaire we reld eerder of strenger gestraft dan in de burgermaatschappij. Niet, dat dat mij persoonlijk zwaar drukt, maar ik heb met deze gestraften te maken in mjjn werk". En over het werk zelf, dat ze bepaald niet romantiseert, zegt ze nog: „Je moet afstand kunnen nemen van de zaken en de mensen, je moet daar naast een geweldige hoeveelheid be grip kunnen opbrengen en je meet kunnen luisteren, naar heide partijen, als dat zo uitkomt. Het geeft je steun te weten, dat je zo hier en daar ooht succes hebt gehad in het werk". Uit dat voedingshoofdstuk willen we het volgende aantekening bij een „gemiddeld goed dagmenu" even citeren: „Dit dieet bevat minder vet dan de Nederlandse gewoonte is. Ook geeft het een geringere hoeveelheid dan de meeste bejaarden gewend zijn te ge bruiken. Eigenlijk is wat gezegd is over de voeding op grond van moder ne wetenschappelijke inzichten niet veel anders dan wat men eeuwen ge leden al wist. Vader Cats dichtte in het boek „De Schat der Gesontheyt" van Johan van Beverwij': omstreeks 1(550 over de voeding van de bejaar den: „Voort, boet U van de spijs die swaer is om verteren. En laet geen harde kost lT teere leden deren. Siet ooclt dat ghjj voortaan U niet en overbrast, Want voor een swacke maegh en dient noyt sware last." U ziet het: voedingsvoorlichting is ouder dan u denkt! Het boekje van professor Hornstra is bedoeld voor bejaarden en aanstaande bejaarden ger voor de dag maar dan was dit meteen het laatste nummer van onze dappere eerste jaargang ge weest. En wie was daarmee gebaat? Laten wij dus maai- doen of onze vaderlandse neus bloedt, en wij over vijf weken geen laatste augustusdag zullen beleven zonder vlaggen, zon der illuminatie, zonder kinderzang en zonder défilé voor een leeg paleis heeft dat ook geen zin meer. Welnee: doorslikken wat op de tong brandt, het spel is verloren maar misschien zijn er nog wat knikkers over waarop we zuinig kunnen zijn Brave dappere Vraagbaak: er zijn altijd nog wel knippatronen, en dam- problemcn. en rozcbottels die zo rijk zijn aan vitamine C en karnemelk om -lasaus vein te maken. O ja, en laat eens even kijken: het vleesrantsoen gaat zowaar om hoog, van een half pond in acht da gen tot driehonderd gram in zeven dagen. Dat is alweer een meevaller, nu de melk voortaan ook de laatste luttele procenten vet zal moeten mis sen. En denkt U er wel aan, dat gas en elektriciteit tot driekwart van het verbruik moet verminderd worden? Zuinig aan dus, vergeet de hooikist niet en draai alle overbodige lichtjes 'ut. de toevoer wordt U zomaar afge sneden als U niet oppast- Maar echt. het valt wat mee als U op de klein- t.ies let. en zelf dag aan dag do meter controleert. Dat willen wij U ook wel even voordoen Ach. dat aandoenlijk-optimisme van: houd je maar goed. huismoeder, het valt wel wat mee. Hier is de bonnen)ijst. kijk eens wat je daarop alles nog krijgen kunt. Per hoofd een pakje boter en écn ei Der week. een kwart liter melk per dag. een kilo suiker en een half pond kof- fiesurroeaat per maand over thee praten we maar niet meer en de was moogt U doen met een half pond zeeppoeder de man in vilf weken Maar wees gewaarschuwd dat uw jongen geen padvindersuniform meer mag dragen, en dat de Wehrmaeht geen sympathiebetuigingen van het publiek voor gevangen' Engelse pi loten kan dulden En tot slot, al is het dan hartje zomer: denk om uw drie brand stofbonnen van één mud antraciet voor de komende winterdag. Want dit was nog maar het begin. Maar voor wie zich die eerste bitter koude oorlogswinter herinnert, met strenge vorst tot in maart en een zuinig brandend potkacheltje, geen druppel petroleum en een gasrant- soen dat krap aan voldoende was voor koken en wassen voor die is dit simpele krantje het eind van alle zelfbeklag. SASKIA. Het laurierblad specery die van- moeder-op-dochter in vrywel elke keuken wordt gebruikt! kan niet worden gemist in bepaalde soepen en sausjes: tomatensoep, bruinebonen- soep om er een paar te noemen. Meestal laat men zo'n kruidig blaadje meetrekken in de vloestof, maar wie het pittige mint kan het laurierblad ook meefruiten met de overige krui den en groenten. Het aroma wordt dan als het ware „verdiept". Liefhebsters van sportieve zomer kleding kunnen komend voorjaar uitkijken naar een nieuw soort de- nimstof dat „bodyfasU' wordt ge noemd en deze naam dankt aan een speciale finish. Door deze bewerking behoudt het materiaal zijn stevigheid na het wassen. Bovendien zou deze nieuwe denim-kwaliteit kleurecht en krïmpvry zijn ten gevolge van de sanfor-behandeling. Witte schoenen: zomer schoeisel? Vroeger misschien wel, op het ogenblik zeker niet meer uitsluitend! Ook het wintermodebeeld wordt ge markeerd door wit schoeisel: witte laarsjeswitte sneeuioschoenen. Ex tra werk dus voor de vrouw des hui zes die zulke fleurige maar besmet telijke schoenen schoon moet hou den, kliederend met zo'n schuimrub ber tamponnetje dat tegenxooordig in de dop van elk flesje witsel te vin den is. Het tamponnetje is na twee maal gebruiken al smoezelig en on handelbaar en daarom deze tip: knip van een schoon stukje schuimrubber kleine vierka/ntjes en neem vóór élke witbeurt zo'n schoon vierkantje. Na gebruik verdwijnt het meteen in de 'vuilnisemmer. De triconylon damesblouse, tot nu toe simpele strakke en vooral zakelijke dracht, wordt minder zake lijk van karakter. Sommige blouse fabrikanten zijn al afgestapt van het overhemdmodel, daarnaast gaat men de tricotnylon blouse nu ook met borduursel vervaardigen. Een en ander in overeenstemming met de modieuze tendenzen op dit gebied, die in de richting van ruches, jabots, kantgarneringen èn soortgelijke „ro mantische franje" gaan Wie mocht denken dat alle Neder landse kleutertjes braaf pap eten aan het ontbijt heeft het mis: slechts 33 van de Nederlandse, kleuters (1 tot en met 5 jaar) krygt. elke morgen een bordje ontbytpap. Deze cijfers resulteren uit een onder zoek dat de Nederlandse Huishoud- raad onlangs onder duizend Neder landse gezinnen heeft gehouden ten einde te ontdekken, hoe het met de vla- en papetery in Nederland staat. Boven de kleuterleeftijd komt pap eten by de broodmaaltyd heel weinig voor; by het ontbijt eet van de vol wassenen ook slechts 8 pap. Het „melk-toetje" daarentegen is in Nederland populair by de warme maaltijd. In 76% van de geënque- teerde gezinnen eet men elke dag (en in elk geval meer dan 2 of 3 keer per week) een melkprodukt toe. Tussen dat regelmatig terugkerend melkdessert en de grootte van het gezin blykt een duidelijk verband te zijn: van de grote gezinnen perso nen en meer) eet 63 elke dag een melkgerecht, van de tweepersoons gezinnen is dit maar 36 DUCA f 458.- Do gezellige kolenhaard met vergrote hete- luchtcirculatie en extra brede vuurkorf. Capaciteit: 17.000 Kcal/u. EEN 5-STERRENHAARD Naarmate de maanden verstrijken en u toch best nog eens genoegelijk op visite wilt, of een weekendje ergens doorbrengen, brengen deze beide modellen praktische uitkomst. Zo tegen de vijfde maand is een mariniè- re op rechte rok de ideale dracht. Zij geeft een gevoel van ruimte en gemak aan moeder en kind. Ook de grote, opgezette zakken hebben hun nut. Niet alleen vanuit esthetisch oogpunt, maar ook in de praktijk. Men kan er zo heerlyk van alles in meenemen: zakdoek en zonne bril en ook portemonnee en huissleutel, als men even om de hoek een boodschap doet. De wijde robe prinsesse is ontworpen in een zacht ruitje, zwart met grijs. PIER ZOEKT EEN HUISJE De wereld is zó groot", zuchtte Pier, het kleine wormpje, dat geen huis had, „ieder diertje, hoe klein het ook is, heeft wel een plekje dat helemaal alleen van hem is. Maar ik? Waar op de wereld vind ik een huisje voor mezel] f lk kruip in de grond, ik denk bij me zelf: dit is van mij. Dit stukje aarde, waar ik nu blijf zitten is helemaal van mij. Maar wat gebeurt er? Meneer de zivar- te Mol komt met boze graafhandjes op me af en zegt: weg wezen; je loopt in mijn grond. Dan kruip ik maar weer terug naar het licht; ik vind een boom. Heel langzaam kruip ik langs de stam omhoog. Ik denk: ergens tussen al die takken zal toch wel een plekje zijn te vinden voor een klein wormpje, iets dat op een huisje lijkt. Maar ho maar... Andere onze honing? En op het kleine dieren waarschuwen me: pas op! Je bent op het gebied van de vogels. Als ze je zien ga je eraan! Ik zou maar maken dat ik wegkwam, klein ding. En weg ben ik weer. Ik ont dek dat de boom een schors heeft, een dun jasje van hout, waartussen een heel klein dier best zou kunnen wonen. Door een barstje in de schors kruip ik naar bin nen. Maar ho maar. Een heel legertje van kleine die ren komt me tegemoet: ke vertjes. kruipertjes, rupsjes. „Wegwezen!", roepen ze in koor. Dit is ons gebied! Je loopt door onze huizen! Ik zoek het maar weer wat lagerop. Bloemen, denk ik, bloemen hebben heerlijke geurende huisjes, waarin een klein dier als ik prach tig zou kunnen wonen. Ik kruip en ik kruip tot ik een bloem vind. Langzaam klim ik langs de stengel naar boven; de bloem buigt voor me open, ik ga zitten en ik denk: dit is het! Maar ho maar. Daar komen de vlin ders met boos fladderende vleugels en roepen: wat is dat? Wie zit daar in ons huisje? Wie slaapt daar in ons bedje? Wie eet er van gefladder komen ook b(jen aanzetten, een heel le ger van boze zoemers. Ze roepen heel hard met de anderen mee en er helpt geen lievemoederen aan: ik moét wegwezen. En daar ga ik dan maar weer. Ik denk bij me zelf: nu zal ik tevreden z(jn met het allerkleinste huisje dat er te vinden is, iets dat groot genoeg is om van mijn kop tot m'n staart onder weg te duiken. Ik ben al blij met een gewoon droog blad dat op een tuinpad ligt. Het is een lange, lange tocht voor ik zo'n blad op een tuinpad vind, maar ik zet dopr. En wie doorzet vindt altyd wel iets. Op een dag kom ik een blad op een tuinpad tegen. Dag blad, zeg ik, kan ik onder je wonen? Ga je gang, zegt het blad- En heel even woon ik daar. Ik heb net de tijd om te denken: heerlijk ik heb een huis. Maar wat gebeurt er? De mevrouw die bij het huis boort, maakt een wande lingetje. Een dor blad, zegt ze, als ze over het tuinpad komt. Met haar voet schuift ze het weg. "O, baheen worm, roept ze dan, want mevrouwen zijn bang voor wormen en begrijpen niet dat het ook maar een diertje is. Zelf durft ze me niet weg te stu ren. Haar man of haar buur man of haar zoontje moet komen. Met de kolenschop nemen ze me op en gooien me over de heg van de tuin. Daar ben ik weer op gewone donkere aarde. Al les begint weer van voor af aan: de mol, de vogels, de vlinders, de byen, het tuinpad en nooitnooit zal ik een huisje vinden". Toen de kleine Pier zichzelf dat hele verhaal voor de zoveelste keer verteld had, stond er een plasje tranen om hem heen, zo'n mede lijden had hij met zichzelf. Hij was op dat ogenblik in een dakgoot, waar een jon getje dat hem van zijn moe der had moeten oprapen van het tuinpad hem met een hoge gooi van de kolen schop had laten belanden. De maan, die net was op gekomen spiegelde in het plasje tranen en dat weer kaatste in het glas van een raam. Het was een zolder raam. Omdat hij alles al ge probeerd had, besloot Pier om nu maar eens zijn ge luk op die zolder te beproe- Op die zolder was iemand die net zo eenzaam was als de kleine Pier. Het was een appeltje, een mooi rood appeltje. In het begin, toen het als een klein bloe- sempje aan een boom hing. leek het of zijn leven het mooiste leven van alle din gen buiten zou gaan wor den. Vlinders en byen dwar relden om hem heen, de wind wiegde het zachtjes heen en weer, de zon stoofde het rood en de mensen wezen het elkaar blij aan. Toen het geplukt werd dansten de kinderen rond de mandjes in het gras. Het huis met de zolder ontving de appel tjes met open armen cn blij en tevreden lieten ze zich in rekken neerleggen op de zolder. Maar dat ene appeltje! Dat prachtige ro de appeltje vond zichzelf te goed voor de zolder, te goed voor de mensen. Het rolde ontevreden weg van zijn vriendjes die elkaar de hele dag verhalen vertel- hem heen», toen hoorde de wind langs het raam, het zag de maan voorbijschui ven en voelde hoe kleine stofjes op zijn rode huisje daalden. Toen begreep het dat er nooit meer iets met hem gebeuren zou. Dat het voor alles te laat was. En toen het dét ontdekte, schrok het, zodat zijn rode wangetjes verbleekten. „Waarom ben ik niet met de anderen meegegaan Waarom heb ik niet liggen pronken op een fruitschaal; den; toen de mensen kwa men om een maaltje appel tjes, verstopte het zich on der een balk en de anderen konden hem zeggen wat ze wilden: over de zilveren fruitschaal waarop ze zou den pronken, over het wol len doekje waarmee ze ge poetst zouden worden, over het kerstfeest, waar ze tus sen kaarsen en groen zou den liggen. Maar het appel tje wou er niet van horen. En zelfs toen op oudejaars avond het laatste mandje van de zolder werd gevuld, bleef het appeltje waar het was. Het werd heel stil om waarom heb ik niet gelui sterd naar de mooie ver halen en waarom ben ik zo dom geweest om alle fees ten beneden in het huis te Wanhopig rollebolde het heen en weer, maai' ja, al lag het nu midden op de vloer, er was niemand die het zou komen halen. Er was alleen stof. De vloer liep af naar het raam en zó kwam het appeltje tegen het glas terecht. Er was een kleine kier en daardoor kwam buitenlucht binnen, die het appeltje herinnerde aan de tijd dat hij vol ver wachting heen en weer had gezweefd aan zijn tak. „Toen dacht ik nog dat ik ergens voor bestond", flui sterde het, „en nu, door mijn eigen schuld zal nooit iemand zeggen: o, wat een fyn appeltje. Wat glanst het mooi. wat smaakt het lekker. Ik ben nergens voor...", zuchtte het ten slotte- En op dat ogenblik kroop Pier de worm door het kiertje onder het raam naar binnen. „Wat ben je?", vroeg het appeltje. „Een wormpje dat geen huis heeft", zei Pier zacht en een beetje bang smeekte hij: „Jaag me alsjeblieft niet weg. Ik ben al zó vaak weggejaagd. Laat me hier maar wat rondkruipen. Wie weet vind ik toch nog een huisje waar het prettig is". „Ik ben een appeltje", zei het appeltje, „ik had een heleboel kunnen zijn, maar ik bén niets Kan ik je niet ergens mee helpen? Dan heb ik, voor ik helemaal verschrompel toch het ge voel dat ik iets geweest ben". Op dat ogenblik, toen liet eenzame wormpje en het eenzame appeltje elliaar aankeken, begrepen ze op eens dat de één voor de an der iets kon zijn. Hét ap peltje kon een huisje voor Pier zijn en Pier kon het enige wezent je op de wereld zyn dat blij was met het appeltje. Pier boorde zich een wegje naar het klok huis, waar hij stil en geluk kig wonen ging. „Zie je", zei hij zacht tegen het appeltje, „voor iedereen is er wel een plekje op de wereld!".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 7