Dick Ket, „Onmogelijke mensen" door Marg. Ferguson realisme met extra dimensie Studentenorkest nu ook naar Engeland CREMONA EERT STRADIVARIUS zaterdagnummer Zaterdag 12 januari 1963 Letterkundige kroniek door HANS WARREN (Van onze redacteur beeldende kunsten) AA en pleegt de betiteling „ma- gisch realisme" te reserveren voor een groep schilders, die in de jaren dertig overgingen tot een haast fotografisch-nauwkeu- rige schilderwijze. Het was hun overigens niet zonder meer te doen om het kopiëren van een waarge nomen werkelijkheid. Men kan zelfs zeggen, dat de realiteit die zij op hun doeken weergaven, nooit zo had bestaan. Zij gaven haar een extra dimensie mee in de gedaante van hun eigen loodzware bedoelin gen. Want de werkelijkheid werd tot een symbool voor hun eigen le vensgevoel. Carel Willink schilder de knappe, maar kille landschap pen met aangevreten antieke beel den en grote rookwolken in een vreemd kil licht als visioenen van een onafwendbare ondergang. Ra- oul Hynckes schiep stillevens, waarin met andere middelen soort gelijke gevoelens werden uitge drukt, en waarin bovendien sprake was van geweld en wreedheid. Voor Edgar Fernhout was de uit gestrektheid van het Hollandse landschap teken van de verschrik kelijke eenzaamheid van de mens. Al dit werk vertegenwoordigde toen een artistieke realiteit. De werkelijkheid van de eerste helft der veertiger jaren degradeerde het magisch-realisme tot literaire mooidoenerij. Aan schilderkunsti ge kwaliteiten bleek doorgaans niet voldoende voorhanden, om dit werk ook los van zijn bedoelingen de moeite waard te doen zijn. Nu is men geneigd, ook de jonggestor ven kunstenaar Dick Ket (1902-1940) tot deze stroming te rekenen. Ten on rechte, dunkt me, nu ik de grote, aan zijn nagedachtenis gewijde tentoonstel ling in het Gemeentemuseum te Arn hem heb gezien. De indeling ligt min of meer voor de hand: ook Ket heeft na een impressionistische „inzet" en een kleine uitwijking naar het expressionis me zeer nauwkeurig zy'n stillevens en zijn zelfportretten geschilderd. Hij heeft gezocht naar stofuitdrukking, naar zeer subtiele nuances van kleur en belichting. Dat ging gepaard met een zeer moei zaam verlopend scheppingsproces: het kostte hem vaak de uiterste moeite, om de inspiratie van het eerste moment vast te houden en te voorkomen, dat zij in de transpiratie van de arbeid zou on dergaan. „Martelaar van het marter- haar" heeft hij zichzelf in een brief aan een vriendin genoemd in een geestige zinspeling op de f(jne penselen, waar mee hij zijn schilderijen placht te vol tooien. Wat hem echter diepgaand onder- schreidt van de magische realisten is ten eerste de bijzonder mooie kleur van zijn werk, die in de loop van zijn artis tieke ontwikkeling nog aan rijpheid en diepte wint. Maar bovenal ontbreekt elke literaire bedoeling. Hier geen op eenstapeling van noodlotssymbolen, geen vuile, loodgrijze of bleekwitte kleur, geen kille atmosfeer maar toe gewijde, bloedwarme schilderkunst. Dat wil niet zeggen, dat er nooit enige sym boliek in zijn werk te vinden zou zijn. Maar deze overheerst niet. Er zijn wat voorzichtige zinspelingen op het grote verdriet dat zijn leven beheerste: zijn hartziekte, zijn grote liefde voor Nel Schilt die nooit ten volle kon worden beleefd, soms een zekere afweer ten op zichte van de buitenwereld. Maar ook wanneer men deze niet verstaat, blijft er nog genoeg te genieten over. Sprekend is in dit opzicht het laatste stilleven dat hij heeft mogen voltooien. Het is een symfonie van rijpe kleur. Centraal motief is een prachtig boeket van herfstbloemen en bessen. Achter grond: een verweerde, brokkelende muur en een vermolmd schot, waarover een visnet is gehangen. Op de voorgrond wat afgebroken, verdorde takken en een paar scherven van een wit-aarden kom. Het geheel staat in een wonderlijk vio- let-achtig licht als van een avondstem ming. Het is geen uitgesproken somber stuk, zeker niet, als men de prachtige, rijke kleur in aanmerking neemt maar de schilder heeft er toch voor de goede verstaander zijn voorgevoel van het naderende einde in uitgesproken. Er is in dit hele leven een hunkering geweest naar reizen en trekken, naar het onbekende vreemde, nogal eens uitgesproken door de manier, waarop in de zelfportretten een affiche van een stoomvaartmaatschappij in de composi tie werd opgenomen. In zijn zelfportretten heeft hij trouwens het meest omtrent zichzelf verteld ook alweer heel in het verholen. Hij heeft zichzelf vele malen geschilderd. Hierin en in zijn brieven was hij veel met zichzelf bezig. Het was hem een behoefte, zichzelf te ontleden. Hij heeft zichzelf vaak met halfontblote horst ge schilderd en getekend zinspelingen op zijn hartgebrek? De symptomen ervan werden vaak versterkt weergegeven, zo als de paarse huidkleur in het gelaat en de trommelstokvormige vingers of met een medicijnfles in de hand; soms ook met een afgerukte geraniumtak, te ken van een geknot levensverlangen. Zijn liefde voor Nel Schilt spreekt hij uit in verschillende portretten van haar het duidelijkst in een mooi dubbel portret, het meest tragisch in een teke ning van haar, waarin een grote cactus op de voorgrond en een klein triest zelf portret in een hoek aanduidingen zijn van het onmogelijke dezer liefde. In vele zelfportretten voel ik een element van afweer. Soms schijnt hij zich te ver schansen achter de flessen en kruiken van zijn stillevens, op andere momenten kan do houding van een hand, de rich ting van een potlood of penseel het ge voel geven, dat er een barrière wordt opgericht tussen de schilder en de be schouwer. Dick Ket spreekt zich wel uit, zijn werk heeft wel iets van een levens biecht, maar er is blijkbaar toch een ze kere afweer tegen een al te grote toe schietelijkheid. Het werk van Dick Ket blijkt de spie gel van een allerminst gemakkelijk en ongestoord verlopen, doch niettemin rijk en gelukkig leven te zijn Dat leven begon in Den Helder op 10 oktober 1902, toen hij geboren werd als enig kind van een militaire apothekersassistent. Hij bracht zijn eerste tien levensjaren in de marinebasis door, verhuisde toen naar Den Haag, maar deed eindexamen h.b.s. in de volgende standplaats van zijn va der: Hoorn. Deze stad moet veel voor hem hebben betekend, gezien de vele schetsen, die hij er enkele jaren na zijn studietijd aan „Kunstoefening" in Arn- Een zelfportret, dat Diclc Ket in 1935 tekende: tegelijkertijd vorsend en in zichzelf gekeerdhet gelaat iets van de beschouiver afgewend, het potlood ho rizontaal als een barrière voor zich, de nadrukkelijk weergegeven hand als een aanduiding van zijn ziekte. De opbouw van de tekening is van een grote klaar heid en door de uitgesproken ritmiek van de lijnen ook van een grote kracht. hem nog heeft gemaakt. In 1927 werd zijn vader overgeplaatst naar Ede, drie jaar later vervroegd gepensioneerd en toen verhuisde de familie naar Benne- kom. Daar stierf Dick Ket in september 1940. Het leven van de kunstenaar is over schaduwd door een aangeboren hartge brek, dat hem vooral na zijn Arnhemse studietijd steeds meer begon te hinde ren. Reizen en trekken werd al spoedig onmogelijk: vaak verhinderde een be nauwdheid. of een grote vermoeidheid het schilderen, maar dan schreef hij brieven of hij las. In de laatste paar jaar van zijn aardse bestaan kon hij vaak maar enkele minuten per dag meer wer ken. Hij heeft zijn kwaal bepaald als een handicap gevoeld: „Te willen leven en niet te kunnen..." verzuchtte hij in een brief aan Nel Schilt. Maar nog hin derlijker voor de kunstenaar was de om standigheid, dat zijn moeder hem met een jaloerse aandacht heeft bewaakt, hem behandelde als een kind van twaalf jaar en het contact met vrouwen en meisjes naar vermogen belemmerde. Zij heeft dus ook voortdurend tussen hem en zijn verloofde gestaan en daarbij tot het uiterste elke gedachte aan een hu welijk bestreden. Dick had daarbij maar zelden steun van zijn vader, een gevoe lige, welwillende, maar weinig sterke fi guur. Daaronder heeft Dick Ket bepaald ge leden. Maar toch heeft het contact met Nel Schilt en met begrijpende vrien den en vriendinnen bevrijdend gewerkt. Hoewel hij slechts min of meer indirect met de kunst van z(jn tijd in aanraking kwam door gesprekken en door de lezing van kritieken en het zien van re- produkties had hij er toch kènnis van en een zeer gefundeerd oordeel over. Misschien is uiteindelijk de invloed van het kubisme vooral via de zeer be wonderde affiches van Cassandre nog wel het sterkst geweest. Want deze stro ming voldeed aan zijn behoefte aan klaarheid en ordening, aan structuur. Men vindt do invloed ervan vooral in zijn stillevens terug. De streng geome trische ordening van de elementen en de voorkeur voor een gematigde ..vogel vlucht-projectie" duiden hierop. Zo ge zien is het niet verwonderlijk, dat het landschap hem zeer weinig zei en dat in de vroege stadsgezichten vooral de op bouw, do samenhang hem aansprak. In het verdere verloop van zijn artistieke ontwikkeling heeft hij zowel de stad als het landschap laten schieten; hij liet de impressionistische-romantische teken- stijl los en verstrakte vorm en voor dracht ook in zijn voorstudies voor stil levens en zelfportretten. In de behandeling van deze twee motie ven is hij ten slotte een der zeer groten in dit land geworden. De beperking leid de hier tot meesterschap. Thans de rijke oogst van dit te korte leven overziende, knn men zeggen, dat het eerbetoon van het Arnhemse museum volkomen ver diend is: een overzichtstentoonstelling van zijn werk (tot eind februari) en een fraai uitgegeven oeuvrecatalogus met een uitstekende inleiding van W, .Jos de Gruyter vestigen de aandacht op een raskunstenaar, die in het modieuze tu mult van onze dagen ten onrechte naar het achterplan werd gedrongen. /~\p 18 december begon- nen in de Lombardijse stad Cremona de herden- kingsplechtigheden en feesten ter gelegenheid van de 225e sterfdag van een man, die weliswaar geen onsterfelijke melodie- en schiep, maar die compo nisten en virtuozen de ver rukkelijkste instrumenten gaf om hun scheppingen te laten weerklinken. In deze dagen herdenkt de Itali aanse muziekwereld en niet alleen deze de grote Antonio Stradivarius. De beroemde vioolbouwer, die 93 jaar oud werd. liet als vruchten van z(jn scheppings kracht ongeveeer 1200 violen, alsmede enkele honderden alt violen en cellos na. De meeste van deze instrumenten, die reeds tijdens zijn leven met goud en juwelen werden gewo gen, vielen de tand des tijds ten offer. Maar vandaag bestaan er nog tussen de honderd en tweehonderd echte Stradiva rius-violen, alle in handen van rijke virtuozen of musea en muziekarchieven. Waaraan herkent men nu een echte Stradivarius? Vooral de unieke klank, zuiver als een kinderstem zoet en vol als een kerkorgel. Veel uitstekende in strumenten zijn gemaakt, se dert de grote Cremonenzlsche School der Amatl, Stradivari, Guarnerl, Benzoni uitstierf maar nooit werd meer deze volmaakte toon bereikt. Men heeft de Stradivarius-violen jarenlang onderzocht, maar het „geheim" bleef tot heden toe bewaard, al heeft men thans wel in grote lijnen een inzicht in de oorzaken van deze volmaaktheid: De grote Ita liaanse vioolbouwers kozen het hout voor de klankkast zorg vuldig na een pijnlijk nauw keurig onderzoek van de hout nerven, waarvan zij door Jaren lange ervaring de invloed op de toon hadden leren kennen. Daarna lieten zij het hout en kele jaren onder ideale om standigheden, de juiste vochtig heid én temperatuur, rijpen. Ten slotte experimenteerden zij voortdurend met de vorm van het instrument Stradivarius zelf bijvoorbeeld wijzigde drie maal de hoofdvorm van zijn violen, zonder dat de klank daaronder leed. Hoogstens klinkt elke vorm iets anders. Ten slotte en dat is de hoofdzaak hadden deze vio len een lak, waarvan de chemi sche samenstelling tot op he den onbekend is gebleven-. Het schynt vooral deze vernis en zijn inwerking op het klank lichaam te z(jn, die de unieke eigenschappen bepaalt. Dit alles gaf te zamen een instru ment. waarvan de klank feno menaal Is en waarvoor op vei lingen prijzen tot honderddui zend gulden toe gemaakt worden. De meeste grote Stradiva rius-violen zijn reeds vele generaties lang gecatalogi seerd, dragen een naam en hebben een stamboom, dat wil zeggen, dat de opvolging van hun eigenaar nauwkeurig wordt geregistreerd. Daarnaast worden steeds nog hier en daar violen ontdekt, die aan de bin nenzijde de beroemde signa tuur dragen: „Antonius Stra divarius Cremonensis me fesit A.D. 17." Meestal zijn het vervalsingen. De vervalsers z(jn reeds zover gegaan, dat zij een echte Stra divarius in verschillende stuk ken uiteen namen en met aan vullingen van mindere kwali teit er niet minder dan vier nieuwe „meestervlolen" van maakten. Stradivarius zelf heeft nooit van een dergelyk succes kun nen dromen. Hy was leerling van de eerste grote instrumen- tenbouwer in Cremona, Amati. Zijn beide zoons en de leerling Bcn/.oni namen de traditie over. die ten slotte eindigde bjj Guar- neri. Tydens zijn leven was Stradivarius een nijvere hand werksman, dienaar van de muziek. mosfeer sluiten eerder aan bij de wat kwij nende gratie en de krullige sierlijkheid van het fin-de-siècle dan bij de* koele rechtlijnig heid en leegheid van het moderne absur disme. Wel is haar boek in wezen door en door pessimistisch, doch men hoeft het slechts te vergelijken met b.v. „De Verwon dering" van Hugo Claus om duidelijk te zien wat een .modern' pessimistisch en wat een „ouderwets" pessimistisch boek is. Nu is het niet onze bedoeling Margaretha Fer gusons verdiensten te kleineren door haar werk met dat van Hugo Claus te vergelij ken, bovendien bekennen we graag dat we van ouderwetse boeken houden. Daar zijn vele zwartgallige, negatieve, zelfs heel mor bide scheppingen onder. Wie daar dus ook wel van houdt en eveneens afgeschrokken werd door de flaptekst, leze beslist „Onmo gelijke mensen", de roman over de 20-jari- ge Alex Dutilh, een internationaal geor- riënteerde en goeddeels in het buitenland opgegroeide jongen met een vlijmscherp intellect, die na de dood (door een ongeluk) van zijn vader (zijn moeder pleegde toen hij nog een kind was suicide) naar Nederland komt om te studeren. Hij kan in ons land echter niet aan de slag komen. In het kleinburgerlijke milieu van zijn goed bedoelende tante en oom in Amsterdam past hij uiteraard niet, maar hij blijkt ner gens te passen omdat hij het niet prettig heeft in zijn huid. Alex heeft een kamer in Den Haag en komt daar in de uitgaande, kringen terecht. In de trein ontmoet hij Arthur van Bodewijck, een man, twintig jaar ouder dan hijzelf en die hy vier jaar voordien in Singapore heeft gekend. Arthur gaat scheiden van zijn vrouw Annie, er is een zoontje. Ook Arthur is iemand die nimmer in het gareel kan lopen. Hij heeft een avonturiersgeest en hij haat elke bin ding of dwang. Ongelukkigerwijs is Annie een van die nobele, geheel gereglementeerd levende vrouwen die hem de dood in 't hart bezorgen. Hij houdt veel van zijn zoontje en 't verdriet hem dat dit niet groots en wild, maar braafjes en beknot zal worden opgevoed. Arthur, die zich in de beschaving, en Alex, die zich in het hele leven een vreem de voelt, kunnen ondanks het leeftijdsver schil goed met elkaar opschieten. Alex ver tegenwoordigt voor Arthur een brok van zijn ongebonden verleden en hij is boven dien uitzonderlijk wijs en scherp voor zijn jaren. Hij brengt Alex in de voorname Haagse kringen, en dan volgt een zede schildering, die zoals gezegd, af cn toe Couperus in herinnering brengt, (tot in de keuze der namen toe). Centrale figuur is dan Jozefine, kinder loos, echtgenote van een hooggeplaatst ambtenaar die weldra minister worden zal. Een zeer ontwikkelde, zeer menslievende vrouw die er hele dagen op uit is haar me demensen te helpen, te steunen, zo nodig uit de modder omhoog te heffen. Doch die bv. niet merkt dat haar man volkomen langs haar heen leeft, en die pas ontdekt dat zij met al haar goede bedoelingen de mensen tot wanhoop, ja, haat dryft, wan neer een van haar protégés, Klara, een ge wezen actrice die tot louche praktijken is vervallen, tegen haar in opstand komt. Of als Alex, de nihilist, haar uitholt met zijn vragen en analyses- Prachtig zijn Jozefines satellieten getekend: de leraar Jelle Kui pers, een man van geringe afkomst die nog steeds aan zijn verleden sleept, Nettie Bur gers, de hunkerende rein-leven juffrouw die niet aan haar trek komt, de rijke me vrouw Scheltens, weduwe, die in eenzaam heid van doodsangst vergaat omdat zij be seft dat zij haar man het leven onmogelijk heeft gemaakt, en niet te vergeten de oude dametjes Lucy en Ela, Couperus-figuur tjes weerom, wier navrante geschiedenis een der hoogtepunten van het boek vormt. En hiermee zijn slechts de voornaamste ge noemd, het boek wemelt van figuren. Alex vindt nergens aansluiting. Even lijkt het er op dat hij een hem waardige partner zal vinden in Jozefines beeldschone en ijs koude nichtje Julia. Doch als Julia tenslotte toenadering gaat tonen, erger, als zij dood gewoon banaal verliefd op AJex wordt, is het voor hem uit en verzoekt hij haar weg te gaan. Hij kan alleen in absolute een zaamheid leven en hij trekt er de conse quenties uit: suicide. Hij beseft wel dat hij best voort zou kunnen leven wanneer hij die kloof maar overbruggen wou, compro missen afsloot, doch hij weigert dat te doen. Hij is in onverzoenbare opstand te gen zichzelf, en wil niet volwassen worden. Hij wil de compromisloze zuiverheid van zijn twintig jaren bewaren. Alex moge een „onmogelijk mens" zijn, hij is niet modern: suicide-golven heb ben de edele jeugd in vermoeide tijdsge wrichten geregeld geteisterd, de literatuur legt er getuigenis van af. Enkel de licht satirische wijze waarop onze hedendaagse maatschappij getekend wordt, geeft het boek een wat moderne inslag. Personifi caties van de banale, grijze middelmaat zijn Annie, de sociaalvoelende aristocrate, en Jelle, de opgekomen arbeider. Zij buigen naar elkaar toe en zullen dan ook na An nie's scheiding zo snel mogelijk is trouwen. Arthur verdwijnt naar Zuid-Amerika, een land waar vooralsnog wat wit en zwart te vinden is van tegenstellingen, niet enkel grijs. Hij drinkt en danst er in een kroeg, om Conchita roepend, zijn strijd is al verlo ren. Maar Annie en Jelle? „Met reuzen kracht groeide de mensheid samen tot een ondoordringbaar georganiseerde massa, aanelkaar gesmolten door het licht der rede dat aantoonde dat allen gelijk waren; kie ren met zicht op de oneindigheid en op het irrationele werden hermetisch gedicht, alles werd duidelijk. Annie en Jelle vermenigvul digden zich miljardenvoudig. Het Duizend jarig Rijk was gekomen". Arbeiderspers, Amsterdam. H' (Van onze Amsterdamse redacteur) et Nederlands Studentenorkest repeteert weer negen uur per dag voor de jaarlykse tournee die volgende week begint en dit keer ook een korte reis omvat naar Engeland. In de Fairfield Halls te Croydon nabij Londen wordt een liefdadigheidsconcert gegeven op zaterdag 19 januari. De avond tevoren vertrekt het gezelschap direct na het concert in de Rotterdamse Rivièrehal. Er wordt gebruik gemaakt van de nachtboot van Hoek van Holland naar Harwich. De eerste uitvoering van het nieuwe pro gramma wordt op 17 januari gegeven in het repetitiecentrum van dit orkest: De Rustende Jager te Bergen. Daar wordt vanavond ook de dirigent gehul digd. Jan Brussen leidt namelijk pre cies tien jaar het N.S.O. Ter gelegenheid van dit jubileum wordt een reünie ge houden. Zoals gebruikelijk, is opnieuw aan een Ne derlands componist opdracht gegeven het repertoire uit te breiden. Marinus Flothuis werd hiervoor deze maal uitge kozen. Hij schreef een synfonletta die uit drie delen bestaat, waarvan vooral het laatste stuk bijzonder interessant moet zijn. In Amsterdam vertelde Ma rinus Flothuis ons hierover gistermid dag: „Ik heb natuurlijk enigszins re kening gehouden met de bezetting van dit amateur-orkest. In het bepaald uit gelaten slot komen sterk syncopische elementen voor via een ongewoon metrisch patroon met maatsoorten van 14/8 en 10/8. Verder zijn er solipassages voor de houtblazers en het koper". De snel opkomende pianist Jan W(jn treedt als solist op in het tweede pianoconcert van Saint Saens. Het programma wordt geopend met een suite van Purcell. Elk concert zal worden besloten met een symfonie van Mozart, f///m/////#///»//#//#////////#/////////^ 5 In het I.C.C.-paviljoen in het Vondelpark s in Amsterdam is een persconferentie 5 gehouden ter introductie van de serie 5 z.g. Parlando-grammofoonplaten, waar- 5 op de teksten van toneelwerken en boe- s 5 ken, gesproken door bekende artiesten, 5 zijn opgenomen. Op de foto v.l.n.r. bij 5 het beluisteren van de eerste dezer vla- 5 ten: producer Gerard Piesaar, achter J hem Ton Lutz, Martine Crefcoeur; ach- ter haar Albert Vogel, Ann Hazekamp, s Guus Hermes, Ko van Dijk en Simon 2 Carmiggelt. MET DE BEIDE VERHALEN BUNDELS „Anna en haar va der" en „Zondag en maandag" als boekvink bij de Arbeiderspers ver schenen, heeft Margaretha Fergu son in de afgelopen jaren reeds een verdiende bekendheid gekregen: de verhalen getuigen van een op merkelijk talent. Het werk van lan gere adem, de roman „Onmoge lijke mensen", die onlangs bij de zelfde uitgeverij van haar verscheen heeft ons nog sterker overtuigd van haar gave als schrijfster. Nu zijn er vrij veel mensen die een uitstekende of althans opvallend goede roman weten te schrijven, en dat hoeft nog niet altijd te beteke nen dat de literatuur een figuur van formaat rijker geworden is. Het is ook in dit opzicht: één zwaluw maakt nog geen zomer. Wie herin- dert zich b.v. niet de uitstekende boeken van Maria van der Steen. Doch sinds jaren hoort men helaas niet meer van haar. Zo zijn er meer te noemen. En toch schreef Maria van der Steen gedreven door de bitterste noodzaak (wat overigens de beste drang is om een werk te doen slagen)Wie louter voor zijn genoegen schrijft, laat het er al gauwer bij zitten. Waarmee we zeggen willen dat men nooit te vroeg moet jubelen over een „nieu we talentvolle" schrijver of schrijf ster, en er beter aan doet, specula ties achterwege te laten en zich enkel te beperken tot het onderha vige werk. „Onmogelijke mensen", kennelijk meer uit drang tot aangename kunst zinnige verpozing, uit spel, dan uit echte noodzaak geboren, is een van die romans die lijden onder een on gelukkig opgestelde flaptekst. In dit geval zó volkomen misleidend, dat het ongeveer nergens op slaat. Er ger: wie die tekst doorloopt heeft niet veel lust meer, het boek te lezen. Leest men toch, dan valt het mee, steeds méér mee. Doch we vrezen dat degenen die zich juist door dit soort tekst aan heten lokken, sterk teleur gesteld zullen worden. Die flaptekst suggereert namelijk dat we hier te doen hebben met een van die talloze (meestal hopeloos vervelende!) he dendaagse boeken die als thema heb ben: „de absurditeit van het bestaan" en die zich „klemmend bezighouden met kernproblemen van onze per soonlijke vrijheid en de welgeordende welvaartsstaat". Het staat er letter lijk zo. In wezen is „Onmogelijke mensen" echter een oer-ouderwets boek, een boek dat weliswaar in het heden speelt, maar dat ons telkens Couperus in herinnering bracht. Het kan slechter. De compositie is vrij los, hoewel soms, in één hoofdstuk besloten („Regen" b.v.) heel knap. Men zou eerder van een reeks ineengrijpende novellen op één thema kunnen spreken. Margaretha Ferguson beschikt over een zéér genuan ceerde stijl, haar taalgebruik en haar at-

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1963 | | pagina 6