Dick Ket,
„Onmogelijke mensen"
door Marg. Ferguson
realisme met
extra
dimensie
Studentenorkest nu
ook naar Engeland
CREMONA EERT STRADIVARIUS
zaterdagnummer
Zaterdag 12 januari 1963
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
(Van onze redacteur beeldende kunsten)
AA en pleegt de betiteling „ma-
gisch realisme" te reserveren
voor een groep schilders, die in
de jaren dertig overgingen tot
een haast fotografisch-nauwkeu-
rige schilderwijze. Het was hun
overigens niet zonder meer te doen
om het kopiëren van een waarge
nomen werkelijkheid. Men kan
zelfs zeggen, dat de realiteit die zij
op hun doeken weergaven, nooit zo
had bestaan. Zij gaven haar een
extra dimensie mee in de gedaante
van hun eigen loodzware bedoelin
gen. Want de werkelijkheid werd
tot een symbool voor hun eigen le
vensgevoel. Carel Willink schilder
de knappe, maar kille landschap
pen met aangevreten antieke beel
den en grote rookwolken in een
vreemd kil licht als visioenen van
een onafwendbare ondergang. Ra-
oul Hynckes schiep stillevens,
waarin met andere middelen soort
gelijke gevoelens werden uitge
drukt, en waarin bovendien sprake
was van geweld en wreedheid.
Voor Edgar Fernhout was de uit
gestrektheid van het Hollandse
landschap teken van de verschrik
kelijke eenzaamheid van de mens.
Al dit werk vertegenwoordigde
toen een artistieke realiteit. De
werkelijkheid van de eerste helft
der veertiger jaren degradeerde
het magisch-realisme tot literaire
mooidoenerij. Aan schilderkunsti
ge kwaliteiten bleek doorgaans
niet voldoende voorhanden, om dit
werk ook los van zijn bedoelingen
de moeite waard te doen zijn.
Nu is men geneigd, ook de jonggestor
ven kunstenaar Dick Ket (1902-1940)
tot deze stroming te rekenen. Ten on
rechte, dunkt me, nu ik de grote, aan
zijn nagedachtenis gewijde tentoonstel
ling in het Gemeentemuseum te Arn
hem heb gezien. De indeling ligt min of
meer voor de hand: ook Ket heeft na
een impressionistische „inzet" en een
kleine uitwijking naar het expressionis
me zeer nauwkeurig zy'n stillevens en
zijn zelfportretten geschilderd. Hij heeft
gezocht naar stofuitdrukking, naar zeer
subtiele nuances van kleur en belichting.
Dat ging gepaard met een zeer moei
zaam verlopend scheppingsproces: het
kostte hem vaak de uiterste moeite, om
de inspiratie van het eerste moment
vast te houden en te voorkomen, dat zij
in de transpiratie van de arbeid zou on
dergaan. „Martelaar van het marter-
haar" heeft hij zichzelf in een brief aan
een vriendin genoemd in een geestige
zinspeling op de f(jne penselen, waar
mee hij zijn schilderijen placht te vol
tooien.
Wat hem echter diepgaand onder-
schreidt van de magische realisten is
ten eerste de bijzonder mooie kleur van
zijn werk, die in de loop van zijn artis
tieke ontwikkeling nog aan rijpheid en
diepte wint. Maar bovenal ontbreekt
elke literaire bedoeling. Hier geen op
eenstapeling van noodlotssymbolen,
geen vuile, loodgrijze of bleekwitte
kleur, geen kille atmosfeer maar toe
gewijde, bloedwarme schilderkunst. Dat
wil niet zeggen, dat er nooit enige sym
boliek in zijn werk te vinden zou zijn.
Maar deze overheerst niet. Er zijn wat
voorzichtige zinspelingen op het grote
verdriet dat zijn leven beheerste: zijn
hartziekte, zijn grote liefde voor Nel
Schilt die nooit ten volle kon worden
beleefd, soms een zekere afweer ten op
zichte van de buitenwereld. Maar ook
wanneer men deze niet verstaat, blijft
er nog genoeg te genieten over.
Sprekend is in dit opzicht het laatste
stilleven dat hij heeft mogen voltooien.
Het is een symfonie van rijpe kleur.
Centraal motief is een prachtig boeket
van herfstbloemen en bessen. Achter
grond: een verweerde, brokkelende
muur en een vermolmd schot, waarover
een visnet is gehangen. Op de voorgrond
wat afgebroken, verdorde takken en een
paar scherven van een wit-aarden kom.
Het geheel staat in een wonderlijk vio-
let-achtig licht als van een avondstem
ming. Het is geen uitgesproken somber
stuk, zeker niet, als men de prachtige,
rijke kleur in aanmerking neemt
maar de schilder heeft er toch voor de
goede verstaander zijn voorgevoel van
het naderende einde in uitgesproken.
Er is in dit hele leven een hunkering
geweest naar reizen en trekken,
naar het onbekende vreemde, nogal eens
uitgesproken door de manier, waarop in
de zelfportretten een affiche van een
stoomvaartmaatschappij in de composi
tie werd opgenomen.
In zijn zelfportretten heeft hij trouwens
het meest omtrent zichzelf verteld
ook alweer heel in het verholen. Hij
heeft zichzelf vele malen geschilderd.
Hierin en in zijn brieven was hij veel
met zichzelf bezig. Het was hem een
behoefte, zichzelf te ontleden. Hij heeft
zichzelf vaak met halfontblote horst ge
schilderd en getekend zinspelingen op
zijn hartgebrek? De symptomen ervan
werden vaak versterkt weergegeven, zo
als de paarse huidkleur in het gelaat en
de trommelstokvormige vingers of
met een medicijnfles in de hand; soms
ook met een afgerukte geraniumtak, te
ken van een geknot levensverlangen.
Zijn liefde voor Nel Schilt spreekt hij
uit in verschillende portretten van haar
het duidelijkst in een mooi dubbel
portret, het meest tragisch in een teke
ning van haar, waarin een grote cactus
op de voorgrond en een klein triest zelf
portret in een hoek aanduidingen zijn
van het onmogelijke dezer liefde. In vele
zelfportretten voel ik een element van
afweer. Soms schijnt hij zich te ver
schansen achter de flessen en kruiken
van zijn stillevens, op andere momenten
kan do houding van een hand, de rich
ting van een potlood of penseel het ge
voel geven, dat er een barrière wordt
opgericht tussen de schilder en de be
schouwer. Dick Ket spreekt zich wel uit,
zijn werk heeft wel iets van een levens
biecht, maar er is blijkbaar toch een ze
kere afweer tegen een al te grote toe
schietelijkheid.
Het werk van Dick Ket blijkt de spie
gel van een allerminst gemakkelijk
en ongestoord verlopen, doch niettemin
rijk en gelukkig leven te zijn Dat leven
begon in Den Helder op 10 oktober 1902,
toen hij geboren werd als enig kind van
een militaire apothekersassistent. Hij
bracht zijn eerste tien levensjaren in de
marinebasis door, verhuisde toen naar
Den Haag, maar deed eindexamen h.b.s.
in de volgende standplaats van zijn va
der: Hoorn. Deze stad moet veel voor
hem hebben betekend, gezien de vele
schetsen, die hij er enkele jaren na zijn
studietijd aan „Kunstoefening" in Arn-
Een zelfportret, dat Diclc Ket in 1935
tekende: tegelijkertijd vorsend en in
zichzelf gekeerdhet gelaat iets van de
beschouiver afgewend, het potlood ho
rizontaal als een barrière voor zich, de
nadrukkelijk weergegeven hand als een
aanduiding van zijn ziekte. De opbouw
van de tekening is van een grote klaar
heid en door de uitgesproken ritmiek
van de lijnen ook van een grote kracht.
hem nog heeft gemaakt. In 1927 werd
zijn vader overgeplaatst naar Ede, drie
jaar later vervroegd gepensioneerd en
toen verhuisde de familie naar Benne-
kom. Daar stierf Dick Ket in september
1940.
Het leven van de kunstenaar is over
schaduwd door een aangeboren hartge
brek, dat hem vooral na zijn Arnhemse
studietijd steeds meer begon te hinde
ren. Reizen en trekken werd al spoedig
onmogelijk: vaak verhinderde een be
nauwdheid. of een grote vermoeidheid
het schilderen, maar dan schreef hij
brieven of hij las. In de laatste paar jaar
van zijn aardse bestaan kon hij vaak
maar enkele minuten per dag meer wer
ken. Hij heeft zijn kwaal bepaald als
een handicap gevoeld: „Te willen leven
en niet te kunnen..." verzuchtte hij in
een brief aan Nel Schilt. Maar nog hin
derlijker voor de kunstenaar was de om
standigheid, dat zijn moeder hem met
een jaloerse aandacht heeft bewaakt,
hem behandelde als een kind van twaalf
jaar en het contact met vrouwen en
meisjes naar vermogen belemmerde. Zij
heeft dus ook voortdurend tussen hem
en zijn verloofde gestaan en daarbij tot
het uiterste elke gedachte aan een hu
welijk bestreden. Dick had daarbij maar
zelden steun van zijn vader, een gevoe
lige, welwillende, maar weinig sterke fi
guur.
Daaronder heeft Dick Ket bepaald ge
leden. Maar toch heeft het contact
met Nel Schilt en met begrijpende vrien
den en vriendinnen bevrijdend gewerkt.
Hoewel hij slechts min of meer indirect
met de kunst van z(jn tijd in aanraking
kwam door gesprekken en door de
lezing van kritieken en het zien van re-
produkties had hij er toch kènnis van
en een zeer gefundeerd oordeel over.
Misschien is uiteindelijk de invloed van
het kubisme vooral via de zeer be
wonderde affiches van Cassandre nog
wel het sterkst geweest. Want deze stro
ming voldeed aan zijn behoefte aan
klaarheid en ordening, aan structuur.
Men vindt do invloed ervan vooral in
zijn stillevens terug. De streng geome
trische ordening van de elementen en de
voorkeur voor een gematigde ..vogel
vlucht-projectie" duiden hierop. Zo ge
zien is het niet verwonderlijk, dat het
landschap hem zeer weinig zei en dat in
de vroege stadsgezichten vooral de op
bouw, do samenhang hem aansprak. In
het verdere verloop van zijn artistieke
ontwikkeling heeft hij zowel de stad als
het landschap laten schieten; hij liet de
impressionistische-romantische teken-
stijl los en verstrakte vorm en voor
dracht ook in zijn voorstudies voor stil
levens en zelfportretten.
In de behandeling van deze twee motie
ven is hij ten slotte een der zeer groten
in dit land geworden. De beperking leid
de hier tot meesterschap. Thans de rijke
oogst van dit te korte leven overziende,
knn men zeggen, dat het eerbetoon van
het Arnhemse museum volkomen ver
diend is: een overzichtstentoonstelling
van zijn werk (tot eind februari) en een
fraai uitgegeven oeuvrecatalogus met
een uitstekende inleiding van W, .Jos de
Gruyter vestigen de aandacht op een
raskunstenaar, die in het modieuze tu
mult van onze dagen ten onrechte naar
het achterplan werd gedrongen.
/~\p 18 december begon-
nen in de Lombardijse
stad Cremona de herden-
kingsplechtigheden en
feesten ter gelegenheid
van de 225e sterfdag van
een man, die weliswaar
geen onsterfelijke melodie-
en schiep, maar die compo
nisten en virtuozen de ver
rukkelijkste instrumenten
gaf om hun scheppingen te
laten weerklinken. In deze
dagen herdenkt de Itali
aanse muziekwereld en
niet alleen deze de grote
Antonio Stradivarius.
De beroemde vioolbouwer, die
93 jaar oud werd. liet als
vruchten van z(jn scheppings
kracht ongeveeer 1200 violen,
alsmede enkele honderden alt
violen en cellos na. De meeste
van deze instrumenten, die
reeds tijdens zijn leven met
goud en juwelen werden gewo
gen, vielen de tand des tijds ten
offer. Maar vandaag bestaan
er nog tussen de honderd en
tweehonderd echte Stradiva
rius-violen, alle in handen van
rijke virtuozen of musea en
muziekarchieven.
Waaraan herkent men nu een
echte Stradivarius? Vooral
de unieke klank, zuiver als een
kinderstem zoet en vol als een
kerkorgel. Veel uitstekende in
strumenten zijn gemaakt, se
dert de grote Cremonenzlsche
School der Amatl, Stradivari,
Guarnerl, Benzoni uitstierf
maar nooit werd meer deze
volmaakte toon bereikt. Men
heeft de Stradivarius-violen
jarenlang onderzocht, maar
het „geheim" bleef tot heden
toe bewaard, al heeft men
thans wel in grote lijnen een
inzicht in de oorzaken van deze
volmaaktheid: De grote Ita
liaanse vioolbouwers kozen het
hout voor de klankkast zorg
vuldig na een pijnlijk nauw
keurig onderzoek van de hout
nerven, waarvan zij door Jaren
lange ervaring de invloed op de
toon hadden leren kennen.
Daarna lieten zij het hout en
kele jaren onder ideale om
standigheden, de juiste vochtig
heid én temperatuur, rijpen.
Ten slotte experimenteerden zij
voortdurend met de vorm van
het instrument Stradivarius
zelf bijvoorbeeld wijzigde drie
maal de hoofdvorm van zijn
violen, zonder dat de klank
daaronder leed. Hoogstens
klinkt elke vorm iets anders.
Ten slotte en dat is de
hoofdzaak hadden deze vio
len een lak, waarvan de chemi
sche samenstelling tot op he
den onbekend is gebleven-. Het
schynt vooral deze vernis en
zijn inwerking op het klank
lichaam te z(jn, die de unieke
eigenschappen bepaalt. Dit
alles gaf te zamen een instru
ment. waarvan de klank feno
menaal Is en waarvoor op vei
lingen prijzen tot honderddui
zend gulden toe gemaakt
worden.
De meeste grote Stradiva
rius-violen zijn reeds vele
generaties lang gecatalogi
seerd, dragen een naam en
hebben een stamboom, dat wil
zeggen, dat de opvolging van
hun eigenaar nauwkeurig
wordt geregistreerd. Daarnaast
worden steeds nog hier en daar
violen ontdekt, die aan de bin
nenzijde de beroemde signa
tuur dragen: „Antonius Stra
divarius Cremonensis me fesit
A.D. 17."
Meestal zijn het vervalsingen.
De vervalsers z(jn reeds zover
gegaan, dat zij een echte Stra
divarius in verschillende stuk
ken uiteen namen en met aan
vullingen van mindere kwali
teit er niet minder dan vier
nieuwe „meestervlolen" van
maakten.
Stradivarius zelf heeft nooit
van een dergelyk succes kun
nen dromen. Hy was leerling
van de eerste grote instrumen-
tenbouwer in Cremona, Amati.
Zijn beide zoons en de leerling
Bcn/.oni namen de traditie over.
die ten slotte eindigde bjj Guar-
neri. Tydens zijn leven was
Stradivarius een nijvere hand
werksman, dienaar van de
muziek.
mosfeer sluiten eerder aan bij de wat kwij
nende gratie en de krullige sierlijkheid van
het fin-de-siècle dan bij de* koele rechtlijnig
heid en leegheid van het moderne absur
disme. Wel is haar boek in wezen door en
door pessimistisch, doch men hoeft het
slechts te vergelijken met b.v. „De Verwon
dering" van Hugo Claus om duidelijk te
zien wat een .modern' pessimistisch en wat
een „ouderwets" pessimistisch boek is. Nu
is het niet onze bedoeling Margaretha Fer
gusons verdiensten te kleineren door haar
werk met dat van Hugo Claus te vergelij
ken, bovendien bekennen we graag dat we
van ouderwetse boeken houden. Daar zijn
vele zwartgallige, negatieve, zelfs heel mor
bide scheppingen onder. Wie daar dus ook
wel van houdt en eveneens afgeschrokken
werd door de flaptekst, leze beslist „Onmo
gelijke mensen", de roman over de 20-jari-
ge Alex Dutilh, een internationaal geor-
riënteerde en goeddeels in het buitenland
opgegroeide jongen met een vlijmscherp
intellect, die na de dood (door een ongeluk)
van zijn vader (zijn moeder pleegde toen hij
nog een kind was suicide) naar Nederland
komt om te studeren. Hij kan in ons land
echter niet aan de slag komen.
In het kleinburgerlijke milieu van zijn goed
bedoelende tante en oom in Amsterdam
past hij uiteraard niet, maar hij blijkt ner
gens te passen omdat hij het niet prettig
heeft in zijn huid. Alex heeft een kamer in
Den Haag en komt daar in de uitgaande,
kringen terecht. In de trein ontmoet hij
Arthur van Bodewijck, een man, twintig
jaar ouder dan hijzelf en die hy vier jaar
voordien in Singapore heeft gekend. Arthur
gaat scheiden van zijn vrouw Annie, er is
een zoontje. Ook Arthur is iemand die
nimmer in het gareel kan lopen. Hij heeft
een avonturiersgeest en hij haat elke bin
ding of dwang. Ongelukkigerwijs is Annie
een van die nobele, geheel gereglementeerd
levende vrouwen die hem de dood in 't hart
bezorgen. Hij houdt veel van zijn zoontje
en 't verdriet hem dat dit niet groots en
wild, maar braafjes en beknot zal worden
opgevoed.
Arthur, die zich in de beschaving, en
Alex, die zich in het hele leven een vreem
de voelt, kunnen ondanks het leeftijdsver
schil goed met elkaar opschieten. Alex ver
tegenwoordigt voor Arthur een brok van
zijn ongebonden verleden en hij is boven
dien uitzonderlijk wijs en scherp voor zijn
jaren. Hij brengt Alex in de voorname
Haagse kringen, en dan volgt een zede
schildering, die zoals gezegd, af cn toe
Couperus in herinnering brengt, (tot in de
keuze der namen toe).
Centrale figuur is dan Jozefine, kinder
loos, echtgenote van een hooggeplaatst
ambtenaar die weldra minister worden zal.
Een zeer ontwikkelde, zeer menslievende
vrouw die er hele dagen op uit is haar me
demensen te helpen, te steunen, zo nodig
uit de modder omhoog te heffen. Doch die
bv. niet merkt dat haar man volkomen
langs haar heen leeft, en die pas ontdekt
dat zij met al haar goede bedoelingen de
mensen tot wanhoop, ja, haat dryft, wan
neer een van haar protégés, Klara, een ge
wezen actrice die tot louche praktijken is
vervallen, tegen haar in opstand komt. Of
als Alex, de nihilist, haar uitholt met zijn
vragen en analyses- Prachtig zijn Jozefines
satellieten getekend: de leraar Jelle Kui
pers, een man van geringe afkomst die nog
steeds aan zijn verleden sleept, Nettie Bur
gers, de hunkerende rein-leven juffrouw
die niet aan haar trek komt, de rijke me
vrouw Scheltens, weduwe, die in eenzaam
heid van doodsangst vergaat omdat zij be
seft dat zij haar man het leven onmogelijk
heeft gemaakt, en niet te vergeten de oude
dametjes Lucy en Ela, Couperus-figuur
tjes weerom, wier navrante geschiedenis
een der hoogtepunten van het boek vormt.
En hiermee zijn slechts de voornaamste ge
noemd, het boek wemelt van figuren.
Alex vindt nergens aansluiting. Even lijkt
het er op dat hij een hem waardige partner
zal vinden in Jozefines beeldschone en ijs
koude nichtje Julia. Doch als Julia tenslotte
toenadering gaat tonen, erger, als zij dood
gewoon banaal verliefd op AJex wordt, is
het voor hem uit en verzoekt hij haar weg
te gaan. Hij kan alleen in absolute een
zaamheid leven en hij trekt er de conse
quenties uit: suicide. Hij beseft wel dat hij
best voort zou kunnen leven wanneer hij
die kloof maar overbruggen wou, compro
missen afsloot, doch hij weigert dat te
doen. Hij is in onverzoenbare opstand te
gen zichzelf, en wil niet volwassen worden.
Hij wil de compromisloze zuiverheid van
zijn twintig jaren bewaren.
Alex moge een „onmogelijk mens" zijn,
hij is niet modern: suicide-golven heb
ben de edele jeugd in vermoeide tijdsge
wrichten geregeld geteisterd, de literatuur
legt er getuigenis van af. Enkel de licht
satirische wijze waarop onze hedendaagse
maatschappij getekend wordt, geeft het
boek een wat moderne inslag. Personifi
caties van de banale, grijze middelmaat
zijn Annie, de sociaalvoelende aristocrate,
en Jelle, de opgekomen arbeider. Zij buigen
naar elkaar toe en zullen dan ook na An
nie's scheiding zo snel mogelijk is trouwen.
Arthur verdwijnt naar Zuid-Amerika, een
land waar vooralsnog wat wit en zwart te
vinden is van tegenstellingen, niet enkel
grijs. Hij drinkt en danst er in een kroeg,
om Conchita roepend, zijn strijd is al verlo
ren. Maar Annie en Jelle? „Met reuzen
kracht groeide de mensheid samen tot een
ondoordringbaar georganiseerde massa,
aanelkaar gesmolten door het licht der rede
dat aantoonde dat allen gelijk waren; kie
ren met zicht op de oneindigheid en op het
irrationele werden hermetisch gedicht, alles
werd duidelijk. Annie en Jelle vermenigvul
digden zich miljardenvoudig. Het Duizend
jarig Rijk was gekomen".
Arbeiderspers, Amsterdam.
H'
(Van onze Amsterdamse redacteur)
et Nederlands Studentenorkest repeteert
weer negen uur per dag voor
de jaarlykse tournee die volgende week
begint en dit keer ook een korte reis
omvat naar Engeland. In de Fairfield
Halls te Croydon nabij Londen wordt
een liefdadigheidsconcert gegeven op
zaterdag 19 januari. De avond tevoren
vertrekt het gezelschap direct na het
concert in de Rotterdamse Rivièrehal.
Er wordt gebruik gemaakt van de
nachtboot van Hoek van Holland naar
Harwich.
De eerste uitvoering van het nieuwe pro
gramma wordt op 17 januari gegeven in
het repetitiecentrum van dit orkest:
De Rustende Jager te Bergen. Daar
wordt vanavond ook de dirigent gehul
digd. Jan Brussen leidt namelijk pre
cies tien jaar het N.S.O. Ter gelegenheid
van dit jubileum wordt een reünie ge
houden.
Zoals gebruikelijk, is opnieuw aan een Ne
derlands componist opdracht gegeven
het repertoire uit te breiden. Marinus
Flothuis werd hiervoor deze maal uitge
kozen. Hij schreef een synfonletta die
uit drie delen bestaat, waarvan vooral
het laatste stuk bijzonder interessant
moet zijn. In Amsterdam vertelde Ma
rinus Flothuis ons hierover gistermid
dag: „Ik heb natuurlijk enigszins re
kening gehouden met de bezetting van
dit amateur-orkest. In het bepaald uit
gelaten slot komen sterk syncopische
elementen voor via een ongewoon
metrisch patroon met maatsoorten van
14/8 en 10/8. Verder zijn er solipassages
voor de houtblazers en het koper".
De snel opkomende pianist Jan W(jn treedt
als solist op in het tweede pianoconcert
van Saint Saens. Het programma wordt
geopend met een suite van Purcell. Elk
concert zal worden besloten met een
symfonie van Mozart,
f///m/////#///»//#//#////////#/////////^
5 In het I.C.C.-paviljoen in het Vondelpark
s in Amsterdam is een persconferentie
5 gehouden ter introductie van de serie
5 z.g. Parlando-grammofoonplaten, waar-
5 op de teksten van toneelwerken en boe- s
5 ken, gesproken door bekende artiesten,
5 zijn opgenomen. Op de foto v.l.n.r. bij 5
het beluisteren van de eerste dezer vla-
5 ten: producer Gerard Piesaar, achter J
hem Ton Lutz, Martine Crefcoeur; ach-
ter haar Albert Vogel, Ann Hazekamp,
s Guus Hermes, Ko van Dijk en Simon
2 Carmiggelt.
MET DE BEIDE VERHALEN
BUNDELS „Anna en haar va
der" en „Zondag en maandag" als
boekvink bij de Arbeiderspers ver
schenen, heeft Margaretha Fergu
son in de afgelopen jaren reeds een
verdiende bekendheid gekregen:
de verhalen getuigen van een op
merkelijk talent. Het werk van lan
gere adem, de roman „Onmoge
lijke mensen", die onlangs bij de
zelfde uitgeverij van haar verscheen
heeft ons nog sterker overtuigd van
haar gave als schrijfster.
Nu zijn er vrij veel mensen die een
uitstekende of althans opvallend
goede roman weten te schrijven, en
dat hoeft nog niet altijd te beteke
nen dat de literatuur een figuur van
formaat rijker geworden is. Het is
ook in dit opzicht: één zwaluw
maakt nog geen zomer. Wie herin-
dert zich b.v. niet de uitstekende
boeken van Maria van der Steen.
Doch sinds jaren hoort men helaas
niet meer van haar. Zo zijn er meer
te noemen. En toch schreef Maria
van der Steen gedreven door de
bitterste noodzaak (wat overigens
de beste drang is om een werk te
doen slagen)Wie louter voor zijn
genoegen schrijft, laat het er al
gauwer bij zitten. Waarmee we
zeggen willen dat men nooit te
vroeg moet jubelen over een „nieu
we talentvolle" schrijver of schrijf
ster, en er beter aan doet, specula
ties achterwege te laten en zich
enkel te beperken tot het onderha
vige werk.
„Onmogelijke mensen", kennelijk
meer uit drang tot aangename kunst
zinnige verpozing, uit spel, dan uit
echte noodzaak geboren, is een van
die romans die lijden onder een on
gelukkig opgestelde flaptekst. In dit
geval zó volkomen misleidend, dat
het ongeveer nergens op slaat. Er
ger: wie die tekst doorloopt heeft
niet veel lust meer, het boek te lezen.
Leest men toch, dan valt het mee,
steeds méér mee. Doch we vrezen dat
degenen die zich juist door dit soort
tekst aan heten lokken, sterk teleur
gesteld zullen worden. Die flaptekst
suggereert namelijk dat we hier te
doen hebben met een van die talloze
(meestal hopeloos vervelende!) he
dendaagse boeken die als thema heb
ben: „de absurditeit van het bestaan"
en die zich „klemmend bezighouden
met kernproblemen van onze per
soonlijke vrijheid en de welgeordende
welvaartsstaat". Het staat er letter
lijk zo.
In wezen is „Onmogelijke mensen" echter
een oer-ouderwets boek, een boek dat
weliswaar in het heden speelt, maar dat
ons telkens Couperus in herinnering bracht.
Het kan slechter. De compositie is vrij los,
hoewel soms, in één hoofdstuk besloten
(„Regen" b.v.) heel knap. Men zou eerder
van een reeks ineengrijpende novellen op
één thema kunnen spreken. Margaretha
Ferguson beschikt over een zéér genuan
ceerde stijl, haar taalgebruik en haar at-