HET SHERPA TEAM VALT UITEEN
NEDERLANDSE
HIMALAYA
EXPEDITIE
Afscheid van Wongdhi
/V /I I I I/TI\ A/ATU PLEISTERPLAATS OP ROUTE
iVlUI\ I I W/A I n NAAR TIBETAANSE GRENS
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
MAANDAG 7 JANUARI 1963
(Door Paul van Lookeren Campagne)
Een onbeduidend voorval kan in een ongemak
kelijke situatie zo licht aanleiding geven tot
kritieke gevolgen. Dat is wat dreigde te ge
beuren op het ogenblik dat Wongdhi, de sirdat
van de sherpa's, besloot de Nederlandse Hima-
laya-expeditie de rug toe te keren. Een expeditie
als de onze, honderd mijl van de bewoonde we
reld, verlopend langs de ijle lijnen van uiterste
efficiency, heeft maar een klein stootje nodig om
ineen te zakken. Een klein stootje: het deserteren
van de sherpa's bijvoorbeeld.
In de nacht van 5 op 6 november stond 't er zo
bij. We bevonden ons in het gehuchtje Jomoson,
terug van ons uitstapje naar het meer van Tilicho.
Binnen enkele dagen zouden we op pad gaan
naar de noordelijke uitstulping van Nepal, waar
het ommuurde Mustang als het ware een saillant
is in het gebied van Tibet. Tegen tien uur 's avonds
waren de Europeanen naar bed gegaan, moe van
de voorbereidingen voor de komende grote tocht.
De sherpa's waren het dorp ingegaan om zich te
warmen aan de rakshi, de plaatselijke borrel. Hoe
zwak-alcoholisch ook, de sherpa's bleken zich er
een flink stuk mee in de kraag te kunnen drinken.
Om 'n uur of een was 't in het kamp een lawaai
van belang. We vroegen een paar maal om mati
ging van de vreugde en toen dat niet hielp ging
Schaar de binnenplaats op en brulde, dat het stil
moest zijn. Met ongedacht effect: een van de
sherpa's raakte in een amoktoestand. Eer hij ech
ter handtastelijk kon worden, werd hij gevloerd
door Pinchu, die het kennelijk toch te gortig vond,
dat een stamgenoot zich zo tegenover een sahib
misdroeg. Het werd plotseling stil.
Maar nu ging de situatie van kwaad tot er
ger. Wongdhi meende, dat Schaar gesla
gen had en kwam zich daarover in ons
slaapvertrek op hoge toon beklagen. Wij meen
den nog, dat het misverstand de volgende ochtend
gemakkelijk opgehelderd zou kunnen worden,
maar toen het licht was geworden bleek Wongdhi
stomdronken en voor geen reden vatbaar. Hij
had zijn besluit genomen, zei hij. Omdat een van
ons een sherpa had neergeslagen, zou hij op
staande voet met alle tien sherpa's vertrekken. De
gevloerde drager liep rond met een groot blauw
oog; Pinchu zweeg. Hij durfde kennelijk niet te
vertellen, dat hij het was, die de klap had uitge
deeld.
De expeditie dreigde te stranden op het ogenblik,
waarop voor de geologen het belangrijkste deel
nog beginnen moest. Prof. Egeler en dr. De Booy
beproefden alles om Wongdhi tot rede te brengen,
maar vergeefs. Zij wezen erop, dat vertrekken
contractbreuk betekende en dat de betaling op het
ogenblik van vertrek zou eindigen. Het interes
seerde hem niet. Daarna sprak Terray met hem,
zijn persoonlijke vriend van vele expedities. Het
mocht niet baten. Wij zagen de overige sherpa's
weifelen, maar de macht van de sirdar bleek
groter.
Ten slotte sprak Terray de overige sherpa's op
de binnenplaats toe.
Sherpa's, beroemd om hun trouw, hebben
nog nooit een expeditie in de steek ge-
laten", zei hij. „Wat vandaag gebeurt, is
nog nooit gebeurd. Wongdhi en ik zijn altijd
vrienden geweest. Hij was mijn persoonlijke gast
in Chamonix, in Frankrijk, toen hij er zich moest
laten opereren voor bevriezingen. Dit voorjaar be
klommen wij gezamenlijk de top van de Jannu.
Maar nu is hij gaan drinken, steeds erger. Dat is
niet goed voor een sherpa, die leider moet zijn.
Het spijt mij heel erg voor hem. Nu hij ons wil
gaan verlaten, kan hij zich niet langer mijn vriend
noemen. Ik zal mij over hem beklagen bij sirdar
Tensing, beroemd van de beklimming van de
Everest met Hillary. Tensing is een groot vriend
van mij; hij zal verdrietig zijn. En de namen van
de sherpa's die ons willen verlaten, zal ik bekend
maken in alle belangrijke tijdschriften. Dat maakt
het later moeilijk voor jullie om weer gevraagd te
worden voor een expeditie. Wongdhi heeft niet
het recht jullie in het verderf te storten. Ik ver
wacht van jullie, dat je blijft".
De toespraak maakte diepe indruk. De hele dag
confereerde dr. De Booy met de sherpa's. Tegen
de avond was Wongdhi weer nuchter. Hij kon nu
echter voor zijn mannen niet meer terug. Wel liet
hij de overige sherpa's vrij om zelf te beslissen
over hun verdere deelneming. Zes wilden blijven.
Opgelucht gingen wij de slaapzak in.
De volgende ochtend bleek de boze bui overge
dreven. Wongdhi kwam nu zelfs min of meer
suggereren, dat hij toch wel voor de rest van de
tocht gevraagd wilde worden, maar daar gingen
onze leiders niet op in.
Lachend schudde hij handen, vriendelijk nam hij
ook afscheid van de Europeanen. Wij gingen
noordelijk, hij met zijn vier man zuidelijk het
ondoorgrondelijke gezicht van een Chinese leger
aanvoerder.
Op weg naar Muktinath. (boven). De rivierbedding
van de Gandaki is hier zeer breedde rimer zelf
heeft een sterlc slingerend verloop. Op de achter
grond links de Dhaulagiri en rechts de berg van Tu-
kucha. In een steengroeve bij Muktinath {onder) la
gen deze ammonieten (een belangrijk gidsfossiel uil
het Mesozoïcum) voor het grijpen. Bedevaartgan
gers zoeken deze slakkenhuisachtige vormsels op,
omdat er een wonderbaarlijke werking van uit zou
gaan. De schoen erbij geeft een vergelijksmaatstaf
voor de afmetingen.
soort thee. die de Engelsen er ken
nen: met een schepje suiker en een
wolkje melk erin. Tibetaanse thee
wordt zonder suiker, maar met yak-
boter gepresenteerd. We dronken er
ettelijke koppen van en dachten
maar, dat het een smakelijk bereide
bouillon was.
ARGWAAN
Intussen kwamen de scherpa's maar
niet opdagen. We begonnen arg
waan te krijgen. Waren we wel in
Muktinath? Bij navraag bleek ons
vermoeden bevestigd: we waren er
niet. De bedevaartplaats lag nog een
uur gaans hogerop. Met de voor-
hoofdslichten aan vervolgden we onze
tocht. Gelukkig kwamen scherpa's
ons tegemoet. Zij wezen ons de weg
naar een groot gebouw, bestemd voor
nachtverblijf van bedevaartgangers.
Het avondmaal stond al te pruttelen
en onze bedjes waren reeds gespreid
op de lemen vloer.
Tijdens de maaltijd kwam een opge
wonden Both ia binnen. Zijn vrouw
had 's middags een levenloos kind ter
wereld gebracht. De beentjes en de
romp waren eerst gekomen; het
hoofdje was blijven steken. Door het
harde trekken was de romp geschei
den van het hoofdje, dat in de moe
der was achtergebleven. Hoewel we
onze instrumenten nog niet bij ons
hadden, gingen dokter Tammes en ik
onmiddellijk mee. De man had paar
den bij zich, zodat we na de vermoei
ende dag niet opnieuw hoefden te lo
pen.
Het dorpje lag op een kwartier af
stand. We moesten een dakterras be
klimmen en kwamen vandaar in een
rokerig vertrek, waar het vrouwtje
half overeind tussen baar familie zat.
Ze had zeer veel pijn en huilde. We
gaven haar pijnstillende middelen.
Verder konden we niets doen. De
vrouw moest tot de volgende dag
wachten.
TERUG NAAR JOMOSON
Tammes noch ik hadden ooit iets
dergelijks bij de hand gehad. Bo
vendien ontbrak ia onze expeditie-
uitrusting de verlostang, die we hier
nodig zouden hebben. Maar plotse
ling herinnerde Tammes zich, in het
depot van het Rode Kruis te Jomoson
zo'n tang gezien te hebben. Wanneer
ik meteen vertrok, zou ik die tang
kunnen opzoeken en met een fles
ether voor de narcose én ons instru
mentarium mee terug kunnen bren
gen. Er waren paarden. Binnen tien
uur zou ik terug kunnen zgn.
Kalikote, onze Nepalese verbindings
officier, stelde zich bereid mg te ver
gezellen om als tolk dienst te doen.
Een jonge neef van de Bothia ging
als gids mee. Het was nu half twaalf.
Gedrieën bestegen wij de paarden en
daalden af naar het hoofddal. Geluk
kig kwam de maan op, zodat we ten
minste iets van het pad konden zien.
Spoedig kwam ik tot de ontdekking,
dat Kalikote nog nooit eerder op een
paard had gezeten. Wat een onder
neming! Tweemaal viel hij er af en
klauterde er lachend weer op. Toen
het pad werkelijk steil begon te wor
den, ried ik hem aan naast het dier
te gaan lopen. De maan was onderge
gaan en onze voorhoofdslichten wa
ren na twee uur branden zo ver
zwakt. dat we de oneffenheden van
het pad nog 't best konden onder
scheiden bij het schijnsel van de ster
ren. Ik stapte nu zelf ook af, omdat
mijn knieën stijf begonnen te worden
door de te korte stijgbeugels. De
paarden struikelden ook zonder last
herhaaldelijk bij de steeds steiler
wordende afdaling.
ANGSTAANJAGEND
Hadden we de paarden niet beter
thuis kunnen laten? Ik herinner
de me van de klim van de vorige dag
niet, zulke steile gedeelten te hebben
ontmoet. In het duister zag de kloof
aan de rechterzijde er angstaanja
gend uit. Zonder ongelukken bereik
ten we echter de bedding van de
Gandaki. De gids stelde voor de
stroom over te steken en verder de
bedding te volgen om tijd te winnen.
Hij ging ons voor naar een doorwaad
bare plaats. Zijdelings stappend
stuurde hij zijn paard met het hoofd
in de stroomrichting van het snelle
water. Plotseling zag ik het wit op
spatten tegen de buik van het paard;
een hachelijk stuntje. De gids keerde
wijselijk terug. Na een uurtje pro
beerden we het nog eens; nu hadden
we meer geluk. Door de bedding
kwamen we sneller vooruit.
Onze voldoening duurt niet lang. In
het aardedonker voel ik, dat we met
meer bij elkaar zijn. Op mijn roepen
antwoordt alleen de gids. Kalikote
zijn we kwijt. Rechtsomkeert ge
maakt en jawel, na enige tijd horen
we de Nepalees om hulp roepen. Zijn
paard is in de rivierklei blijven ste
ken en kan geen stap meer verzetten.
Het is de berijder gelukt ten koste
van een paar modderige voeten op
het droge te komen, maar daarmee
hebben we het paard niet terug. We
moeten een half uur sjorren om het
dier aan de klei te ontrukken. Zo be
reiken we tegen half zes in de mor
gen Jomoson.
Dank zij Kalikote kregen we de be
heerder van het Rode-Kruisdepot snel
uit zijn bed en een half uur later wa
ren we weer op weg met in de rug
zak de onmisbare verlostang en het
benodigde instrumentarium. De te-1
rugtocht verliep veel voorspoediger;
veiligheidshalve hielden we ons nu
aan het pad. Met de paarden waren
we toch eigenlijk wel erg blij; we
konden op hun rug een uiltje knap
pen. De enige kunst was, er niet sla
pende af te rollen.
Naarmate we vorderden raakten de
dieren echter vermoeid. Op de steil
ste stukken deden ze snel een tiental
stappen achtereen en bleven dan een
minuut krachtig en hoorbaar staan
hijgen. Ik kon met ze meevoelen,
want precies eender gingen wij te
werk bij de laatste stijging onder de
top van de Nilgiri.
HET HOEFDE NIET
In het huis van de kraamvrouw had
dokter Tammes intussen alles in
gereedheid laten brengen voor de
operatieve ingreep. Het vertrek was
zo schoon mogelijk gemaakt en de
vuren in het huis waren gedoofd, zo
dat we geen last van de verstikkende
rook zouden hebben. In het uiterste
geval zou er een keizersnede verricht
moeten worden, onder deze primitie
ve omstandigheden een enorm risico
voor de vrouw.
Tammes had dat de dag tevoren al
aan de echtgenoot uitgelegd. Hij zag
er zelf erg tegenop en had niet veel
geslapen.
Maar om een uur of tien kwam de
echtgenoot ons buiten zichzelf van
blijdschap tegemoet: de natuur had
gezegevierd; het hoofdje was uil
zichzelf naar buiten gekomen. Of wc
nu maar verder niet aan zijn vrouw
wilden raken, want hij beschouwde
dokters toch nog met enige argwaan.
We waren zelf ook opgelucht om de
goede afloop. Maar toch viel ik mei
iets van teleurstelling in slaap. De
hele nachtelijke tocht was achtera;
voor niets geweest.
Maar ik mocht mezelf niet be
klagen, wanneer ik in de dagen
daarna de goede Kalikote be
schouwde. Ongewend op een
paarderug had hij zich het zit
vlak tot een soort rauwe bief
stuk gereden. Maar hij verbeet
zijn kwellingen achter een on
verstoorbare glimlach.
Eet huiswaar de bevalling plaatsvond. Op het dak dokter Tammes.
(Door Paul van Lookeren Campagne)
Na de beklimming van de Nilgiri en na de verkenning van
het meer van Tilicho wees de pijl van de Nederlandse
Himalaya-expeditie noordwaarts, naar Mustang, niet
ver van de Tibetaanse grens. Dit gedeelte van ons bedrijf had
een zuiver wetenschappelijk doel: aan de hand van de gevon
den gesteenten binnen te dringen in de wordingsgeschiedenis
van de Himalaya. Het zou de laatste etappe voor ons, alpinis
ten, worden. Vanuit Mustang zouden wij vóór de geologen uit
naar het zuiden vertrekken, naar Pokhara, Kathmandoe, New
Delhi, naar Nederland.
Anderhalve dag achter op het
schema vertrok de kleine kara
vaan, mensen en paarden. Eer
ste doel was Muktinath, bede
vaartplaats voor zowel Boed
dhisten als Hindoes. Telkenjare
hebben vele duizenden er een
lange en gevaarlijke voetreis
voor over om hier te baden in
het heilige water en te kijken
naar de heilige vlam, die ge
voed wordt door een gas dat uit
de rotsen stroomt.
vormei. De geologen spraken van een
aride erosie, het werk van een uiterst
droog klimaat, dat het gesteente hier
verpulvert. Dr. De Booy bleef steeds
wat achter omdat hij het niet kon la
ten telkens weer bij een steen te
knielen, die stikvol fossielen zat. Ik
zou er gewoon overheen gestapt zijn.
Er is zo op het oog niets bijzonders
aan te zien, aan die stenen. Maar bij
nadere beschouwing blijken ze te be
staan uit talloze aaneengeklitte
Omstreeks het middaguur vertrok
ken we. De eerste uren volgden we
het dal van de Gandakirivier. Een
krachtige zuidenwind blies ons in de
rug en dreef wolken zand uit de
brede bedding voor zich uit. Soms
waren de lastdieren geheel aan het
oog onttrokken. Voor de paarden was
het gemakkelijker de rivierbedding te
volgen; de drijvers kenden nauwkeu
rig de doorwaadbare plaatsen, waar
de stroom van dalwand tot dal wand
slingert. Wij echter volgden de kara
vaanweg, die in de linkerwand is uit
gehouwen. Voordeel was, dat we dro
ge voeten hieldennadeel dat we ette
lijke malen honderd meter moesten
klimmen en dan weer dalen. Op de
hoogtepunten genoten we van de te
rugblik in het dal.
Prof. Egeler beende met grote pas
sen vooraan, opgetogen als een reis
leider. die zijn gezelschap de mooiste
vergezichten kan bieden. De dalwan-
den rezen steil omhoog, grillig ge-
Vóór het eerstvolgende dorpje, Kag-
beni, verlieten we het hoofddal
en trokken steil omhoog, een zijdal
in, aan het eind waarvan Muktinath
moest liggen. Tegen de avond kwa
men we aan. De bewoners behoren
tot de stam der Bothia's. Ze zijn veel
minder gesloten dan de Thakkalis,
die we tot dusverre ontmoet hadden.
We moesten meteen thee drinken.
Het vertrek gelijkvloers bleek een
stal te zijn; een kippeladdertje leidde
naar het woonvertrek erboven. Daar
zat de familie om de vuurplaats ge
schaard. Ramen waren er niet. Dat
we niet stikten van de rook was te
danken aan een groot vierkant gat in
het plafond, waardoorheen de ster
renhemel te zien was. Zoals gezegd;
regenen doet het hier nagenoeg nooit.
Waaien echter wel. Geen vensters
dus, wel een gat in het dak.
Wanneer Engelsen het in hun expe-
ditieverhalen over Tibetaanse thee
hebben, stijgt uit iedere regel een
diepe afschuw op. Deze boterthee is
dan ook iets heel anders dan de enige