Met Bertus Aafjes in het spoor van Odysseus RAVEL, een kluizenaar j ZATERDAG 22 DECEMBER 1962 P R O V T N C I L E ZEEUWSE C.ÖURANT gERTUS AAFJES HEEFT AL heel wat reisboeken op zijn naam staan, over Italië, Egypte, Palestina, Griekenland, Amerika. Met „Odysseus in Italië" vervolgt hij deze reeks en begint hij tevens een nieuwe, immers, kan hij zijn plannen volvoeren, dan zullen er nog twee boeken volgen over de zwerftochten die hij maakte in Odysseus' kielzog en voetspoor, namelijk „Odysseus in Grieken land" en „Odysseus voor Troje", terwijl Aafjes bovendien zijn „hei melijke wens" uitspreekt, de gehele Odyssee opnieuw in Nederlandse verzen te vertalen. Letterkundige kroniek door HANS WARREN yan al deze ondernemingen is de laatste mogelijk nog de minst ge vaarlijke: Aafjes is een dichter met een fijn gevoel voor taainuances, en de fragmenten vertaling waarmede zijn eerste Odysseusboek is doorwe ven maken, hoewel zij zeer vrij, soms eerder parafrase zijn, geen slechte indruk. Zij zijn voor de moderne le zer goed volgbaar als „moderne" poëzie. Riskanter is het verlangen om door Homerische ogen te willen kij ken (we wagen deze beeldspraak er maar op), Odysseus te willen volgen op zijn omzwervingen en daar dan een boek van Aafjes over te schrij ven. Dat niet omdat de monsters der Oudheid nog steeds zouden dreigen als men heden deze mediterrane wa teren bevaart, ook niet omdat Aaf jes het niet zou kunnen, maar wel omdat hij al te zwaar verstrikt is ge raakt in de journalistiek en er daar door voornamelijk (zonder het te merken) op uit is een breed publiek te behagen. Dat brengt tijdelijk een oppervlakkige roent en waardering, maar men be reikt er Homeros en Odysseus niet mee. Aafjes is altijd een verteller van smeuïge reisavonturen geweest, iemand die zijn werkelijk toch al belangwekkende beleve- nisen terwllle van de zwier en de span ning wat opsierde met gefingeerde voor vallen en waarnemingen. Heeft men zich eenmaal op die gladde helling begeven, dan wordt het gevaar van uitslieren steeds gro ter. In plaats van zo diep mogelijk te gra ven in zichzelf en het beleefde en geziene, gaat men gemakzuchtig fantaseren en pa rafraseren en vooral wanneer daarbij de lonkjes van de conférencier en de scherts en taal van het cabaret worden gebruikt komt men inderdaad in de vlakke buurt van de kleinkunst terecht, stellig niet in het hooggebergte van Homeros. Deze hebbelijkheden zqn er, ten gevolge van journalistiek werk, bij Aafjes dusdanig in geroest dat hij het blijkbaar zelf niet meer merkt. Zo is, vooral in de eerste hoofd-' stukken van het boek, het herhaalde aan roepen van de „Serenissima" waaraan het boek werd opgedragen, en de manier waar op dit gebeurt, eenvoudig onuitstaanbaar. De even goedkope verstandhouding met de lezer stoort al evenzeer. Nu eens doet Aaf jes, met een dik boek opengeslagen voor zich, zich veel geleerder voor dan hij is. dan weer speelt hij de leek, stelt hij zich beneden zijn doorsnee-lezertje. Dat alles is zo onnodig en zo jammer. Dat hij dit doet voor een weekblad, soit, als journalistiek voldoet dit werk bijzonder goed. Maar wan neer hij een boek, een echt Odysseusboek, van deze belevenissen maakt, behoorde hij wat minder gauw tevreden met zichzelf te zijn en ook veel meer van zijn lezer te eisen, hoorde hij alles uit te diepen, hoorde hij te schrappen en bij te werken, op te voeren, en, in elk geval, zijn uiteindelijk in Hoensbroek gesigneerde werk niet te ver ontschuldigen met een smoesje als dat op pag. 276. De fouten en vergissingen waar voor hij daar verschoning vraagt had hij zoveel mogelijk kunnen corrigeren, daar in Hoensbroek. Maar het is geheel in de trant van de schrijfwijze van dit boek om het niet te doen, of althans zo oppervlakkig dat de zogezegde bescheidenheid eigenlijk een vorm van impertinentie is. Dit zijn nogal harde woorden, en zulke woorden worden meestal gesproken uit teleurstelling. Welk een kansen zijn hier inderdaad gemist. In de eerste plaats is Bertus Aafjes als hij dat wil een vbortref- felijk stilist, iemand die een proza kan schrijven, zó fijn en evocatief-beeldehd 'dat het de meest verwende lezer in verrukking brengt. Dan is htj een onvermoeid zwerver en reiziger (men telle alle vermoeienissen en ontberingen in tamelijk warme gebieden niet te licht), iemand met een goede kennis van de antieke wereld en een warm be wonderaar van Homeros. Daarbij een fijn opmerker en, in begenadigde ogenblikken, een waarachtig dichter, een alchemist die zijn sensaties in poëzie weet om te zetten. Iemand met liefde voor archaeologie, lief de voor de mediterrane cultuur, oog voor het bijzondere en wisselende. Géén denker, maar wel een kenner van de menselijke zwakheden, en daarbij begiftigd met een flinke en onmisbare dosis humor. Wat een al benijdenswaardige eigenschappen. Dan het werkelijk boeiende idee, persoonlijk alle plaatsen te gaan bezoeken waaraan terecht of ten onrechte herinneringen aan Odys seus zijn gekoppeld. Uit dit alles had, juist door Aafjes, een boek kunnen ontstaan van diepgang en met een markant tijdsprofiel dat op zyn beurt de tijd zou trotseren. Het heeft niet zo mogen zijn. Aafjes heeft zich ermee vergenoegd ons zijn nauwelgks be werkte journalistieke impressies voor te zetten, er niet eens alle herhalingen in ver mijdend. Het werd geen boek dat grijpt, geen palimpsest waardoorheen het echte verleden schemert, het werd slechts een boek dat op aangename wijze verstrooit en de beste functie ervan is mogelijk nog deze dat het U beslist de Odyssee weer op doet nemen. Het begin, met die Serenissima die we nooit helemaal kwijtraken en met de mislukte bergbestijging, is al direct mis, erger: vervelend. Haast ieder heeft wel eens uit pure domheid onnodig een levens gevaarlijk moment op een berg beleefd, inaar dit builen proporties opgeblazen ge in liet. Amsterdamse Tuschinskithea- ter is de Nederlandse speelfilm ,fle Overval" in première gegaan. Op de foto men xoe o.a. minister-pre sident prof. dr. J. E. de Quay en zijn echtgenote in gesprek met een van de genodigden. BERTUS AAFJES ...lonkjes naar lezers- val is geen goede inleiding tot deze nieuwe Italiaanse Odyssee. Evenmin de zogezegd geestig beschreven avonturen in de race auto van Jan. („Moet het nu wel zo hard Jan?" vraag ik, „straks haalt je achter lamp je koplamp in"). Doch dan hebben we het ergste^ gehad en komt er langza merhand meer' waarheid in de tekening en ook meer echte humor. Kostelijk bv„ doch .geheel terzijde, is de episode over de Posi- tanese oden van Leslie Hornblower op pag. 38. En Aafjes op z'n best verschijnt ook weldra: „Ook is de zee vol plekken aan wandelend zonlicht, de zon stapt met gele lakleren zevenmijlslaarzen over het zee oppervlak, in gezelschap van Boreas, die er met zijn stift grillige windveren in schrijft". Of het landschap bij het Hereion te Paes- tum. Doch hoe banaal en ondoordacht is wéér zo'n filosofietje over de „eer" van de archaeoloog op pag. 112, terwijl Aafjes toch wel blijk geeft de gevoelens, de ware bevrediging, van de archaeoloog te kennen: „Wat ziet een mens af aan zulke antieke stenen, nauwelijks verschillend van de late re stenen in de muur, en alleen te onder scheiden bij aandachtige beschouwing? Ik weet het niet. Mij geven zulke muurresten steeds weer een vreemde sensatie. Hier, achter deze muur, woonde Tisandros, zoon van Kleokritos en viermaal kampioen vuistvechter in het verre Olympia. Het zijn de eerste en de oudste Griekse muren op het eiland Sicilic. Men raakt ze even aan met de vingertoppen en denkt: ze zijn op gericht door de kinderen van het volk dat vocht voor Troje". En zo zouden we door kunnen gaan. Voor treffelijk getekende brokken Italiaans volksleven, boeiende, beschrijvingen vaïi landschappen, steden, villa's en ruïnes wis selen af niet oppervlakkige overpeinzingen over de Odyssee en de Homerische wereld, en het alles is rijkelijk doorvlochten met fragmenten Homerosvertaling. De lezer zal nu willen weten of we dit boek uiteindelijk aanraden of niet. We raden het aan, maar met de restrictie: verwacht er niet te veel van, verwacht niet veel meer dan een vlot reisverhaal van een poëtisch mail over een prachtig land. Dan leest ge liet voor het grootste deel met plezier. Wij hadden van Aafjes een beter boek over Odysseus verwacht. Maar in ieder geval slaan we na zijn boek Homcros op en dat is, après tout, toch de bedoeling! Bertus Aafjes. Odysseus in Italië. J. M. Meulenhoff, Amsterdam. Van een medewerker) J^ijna alle grote componisten uit het verleden verstarren in onze gedachten tot een mas ker, dat wij nog slechts via en achter hun muziek kunnen waar nemen. Zo kent iedereen het aandoenlijk hoofdje van Schu bert met het ijzeren brilletje; de machtige, bepruikte kop van Bach; de naar binnen gerichte blik van de tragische Beethoven; het buikige profiel van Brahms. De mensen, de kunstenaars ver vagen; de muziek blijft. Dat is, vanzelfsprekend, een kwestie van optiek. Die componisten zijn historische figuren geworden die langzamerhand met hun tijd, hun eeuw versmelten. De moeilijkheid om hun wérkelijke gezichten te kennen wordt nog vergroot door de afwezigheid van de fotografie in hun dagen Natuurlijk, ze werden geportret teerd. Maar wie poseert, kijkt ernstig of waardig. Daarom zul len we nooit weten hoe Bach, Handel, Mozart, Beethoven, Schubert er uitzagen toen ze glimlachten of zelfs bulderden van het lachen. Dat ze dat de den, is zeker. Maar ons kijken ze aan als de ernstige coryfeeën van de ernstige muziek. Componisten uit onze eeuw heb ben een minder verstard voorko men. Het zijn mensen voor ons, levende, herkenbare mensen. Als we de foto's bekijken die er van hen bestaan, reageren we in we zen niet anders dan bij een per soonlijke ontmoeting. Gevoelens van sympathie, verbazing, afkeer, nieuwsgierigheid bepalen onze be faamde „eerste indruk". En het boeiende is dan, die indruk te toet sen aan het beeld dat we van hen gekregen hebben via bun muziek. Uit die wisselwerking van indruk ken, bet uiterlijk, de levensomstan digheden, het levensverloop aan de ene kant en de muziek, de inhoud, het wezen, de ziel aan de andere kant kan dan een nieuw besef groeien voor het wezenlijke van een kunst én het wezenlijke van een mens. L'homme et l'oeuvre, de mens en zijn werk, vandaag toegepast op de grootste Franse componist na Debussy: Maurice Ravel, die 25 jaar geleden, op 28 december 1937 overleed. Hij was toen 62 jaar oud. De talrijke biografen, onder wie enke len die Ravel heel goed gekend heb ben, kunnen, nadat ze zich over het le ven en het werk van Maurice Ravel ge bogen hebben, geen van allen ontkomen aan een indruk van raadselachtigheid die de grote Franse meester bij hen op wekt. Ravel is een van de moeilijkst te doorgronden kunstenaars uit onze eeuw. Dat gold zowel voor zijn leven als voor zijn muziek. Het merkwaardige is nu, dat als iemand zich door de gecompli ceerdheid van zijn wezen onttrekt aan een kernachtige karakteristiek, er een behoefte schhnt te ontstaan aan boude beweringen. Om er van af te wezen, zou men kunnen zeggen. Zo werd Ravel door Strawinsky eens betiteld met: „eet horloger suisse", die Zwitserse horloge maker. Dat is een karakteristiek om even bij stil te staan. Want al klinkt ze nogal sneerend, ze onthult in die enkele woorden heel wat over het eigenaardige van de meester. Door Ravel te vergelij ken niet een horlogemaker belichtte Strawinsky in de eerste plaats de minu tieuze werkwijze van de componist, een werkwijze die gekenmerkt werd door een uiterste zorg voor details, een zucht naar feilloze perfectie, een langzaam bijvijlen tot het bedoelde efect is be- bereikt. Als componist moet men zich Ravel voorstellen als een man met ëen loep in het oog. En in dat beeld past, dat zijn notenschrift zo ragfijn en helder was dat het noch voor de spelers, noch voor de copiïsten ooit enige moeite op leverde. Ravel was wat de Fransen noemen, een „artisan", een handwerks man, met een duidelijke voorliefde voor kleine mechaniekjes, kunstvogeltjes en andere beweegbare voorwerpen die, sa men met talrijke snuisterijen zijn huis in Montfort-l'Amaury bevolkten. De toe voeging „Zwitsers" verwees natuurlijk naar Kavels vader, ingenieur Joseph Ravel, die geboren werd aan de oevers van het meer van Genève. Ravel was een componist en hij was dat niet alleen ais hij zich in zijn werkkamer terugtrok om zijn fascine rende partituren te ontwerpen, hij was het ook in wat men het „gewone leven" pleegt te noemen. Om zich heen, bij voorbeeld in zijn landhuis „Le Belvédè re" creëerde hij een sfeer die in hoge mate „artificieel", die kunstmatig was. Hij stoffeerde zijn ruimtes met de meest wonderlijke zaken, gekleurde schelpen, snuisterijen, kunstige mechaniekjes, stolpen waarin schepen of een minus cule wereld met lampjes waren ge bouwd, exotische poppen, kortom met een hele wereld vol van de onmogelijk ste prullaria. Al deze curiosa hadden hun vaste plaats en temidden daarvan leefde Ravel, naar het uiterlijk geens zins een romantisch kunstenaarstype, maar een man die de uiterste zorg be steedde aan zyn kleding en voorkomen, een wonderlijk complex van botsende elementen, naïef snobisme, een mondai ne belangstelling, een scepticus en een dandy. Wat er in deze man met zijn scherpe profiel, dunne lippen en bizon der kleine gestalte omging, wat zijn ge voelens waren, dat kwamen maar heel weinigen te weten. Evenals Debussy had Ravel een grote schroom over zijn innerlijk leven te spreken: slechts zeer weinigen konden zich zijn vrienden noe men. Voordat hij het landhuis in Montfort be trok had Maurice Ravel, al tijdens zijn conservatoriumjaren in Parijs, de aan dacht op zich weten te vestigen. Eerst met enkele kleinere stukken voor piano zoals het „Menuet Antique" en de „Ha banera" die nog sterk onder invloed van de door hem bewonderde Chabrier staan en, vooral, in 1902 met zijn „Strijkkwartet" waarover Debussy hem schreef: „In naam van de goden der muziek en in de mijne, verander geen noot in uw kwartet!" Maar meer nog dan door. deze opvallende composities komt Ravel, die in Parijs intensief mee leeft met de nieuwe stromingen in lite ratuur, schilderkunst en muziek, in het nieuws, als hij in 1905 voor de vierde keer een poging wil doen om de begeer de Prix de Rome te bemachtigen. De jury, samengesteld uit vooraanstaande, maar zeer conservatieve lieden, sluit hem van deelneming uit. Dan barst het onweer los: van alle kanten, zelfs door de hooggeroemde Rornaiu Rolland, wordt geprotesteerd tegen deze beslis sing van het „college imbecielen" zoals de jury genoemd wordt. Ravel wordt het middelpunt van een felle strijd... en overwint. Zijn naam is voorpagina nieuws. Maar het middelpunt zelf is in die roerige dagen niet eens in Parijs. Met een jacht van vrienden zwerft hij over de Hollandse wateren en schrijft geestdriftig over Alkmaar, het carillon en. vooral, de molens: „welke kant je ook uitkijkt, je ziet alleen maar draai ende wieken. Tenslotte ga je jezelf nog als een automaat beschouwen als je zo'n mechanisch landschap ziet". In de dan volgende tien jaar, tot het uitbreken van de oorlog, groeit Ravel tot een grootmeester van het Franse componeren. „De Rhapsodic Espagno- le", uit 1908, brengt de Spaanse meester De Falla, en mét hem, het publiek in het Theatre Chatelet in verrukking. Achtereenvolgens ontstaan „L'Heure Espagnole", „Ma Mère l'Oye" en de be toverende „Valses nobles et sentinienta- les" met liet typerende motto: „Het heerlijke en altijd weer nieuwe genoegen van een nutteloze bezigheid". Ook in deze jaren valt de eerste ontmoeting met Strawinsky en de grote inspirator van de dans, Serge Diagliilew. De hele wereld komt in gisting, in de verhouding tussen de volken stape len de spanningen zich op en het lijkt wel of ook in de kunst nieuwe energie- en, uit onvermoede diepten, zich laten gelden. De Russische balletten vormen éen magneet voor tal van kunstenaars die opnieuw gegrepen worden door de grote droom van een ander, verhevigd leven. Het lijkt of er geen tijd meer is, of de meesterwerken moesten ontstaan. Strawinsky had de Franse wereld al in verbazing gebracht met zijn Vuurvogel- De scherp-gesneden kop van de compo nist. ballet. Ravel werkt drie jaar op de hem eigen fel-geconcentreerde wijze aan zrjn meesterwerk, hetballet „Daphnis et Chloe", een evocatie van het Grieken land van zijn dromen: het is een wérken in de meest creatieve zin van dit begrip. Hij heeft zich teruggetrokken in een klein landhuisje buiten Parijs; zelfs de overstromingen die in die tijd de hele omgeving blank zetten en het leven ont wrichten halen hem niet uit de concen tratie. Vrienden van de ongeduldig ge worden Diaghilew vinden de componist in een klein kamertje waarvan de vloer geheel blank staat. Hij merkt het nau welijks. Ravel wist w&t concentratie was! Na de première onder leiding van Pier re Monteux in hetzelfde jaar geboren als Ravel werkt Maurice emge tijd samen met Strawinsky: hij volgt met verbazing en bewondering het werken aan de „Sacre" die in het Parijs van 1923 zal ontploffen als een atoombom. De artistieke wereld trilt op zijn grond vesten, het oude academisme dat zich zo lang verzet had tegen alle vernieu wers van de kunst doet nog een laatste, verkrampte poging. Een nieuwe tijd, vol van nieuwe gloed en nieuwe mogelijkhe den schijnt aangebroken. Dan breekt de oorlog uit, een schril slotakkoord. Ravel beseft de betrekkelijkheid van alle kunst en wordt nog slechts gedreven door één wens: dienst te nemen en zijn vaderland te helpen. Dat is niet gemak kelijk want zijn zwakke gezondheid, zijn klein postuur ook natuurlijk zijn grote, internationale faam maken de militaire autoriteiten wat gereserveerd. Hij doet poging na poging en in 1916 lukt het hem om als vrachtautochauf feur in het leger te worden opgenomen. Hij zet zich er helemaal voor in, maar fysiek kan hij het harde leven niet aan. Na ziekte en chirurgisch ingrypen wordt hij in 1917 definitief afgekeurd. Belangrijker, intrigerender dan het verhaal van Ravels leven dat we hier zullen verlaten is het verhaal van zijn kunst. Zijn leven immers, gro tendeels dat van een eenzame kluize naar, werd niet gekenmerkt door spec taculaire gebeurtenissen, het miste he vige pasies, het werd alleen belangrijk door de uitstraling van zijn unieke, ge passioneerde kunst. In de jaren na de oorlog was Ravel een wereldberoemd man. Hij reisde, dirigeerde in tal van landen zijn eigen werk op een typische, bijna verlegen manier, werd bejubeld in Amerika, gedoctoreerd in Oxford. Niet tegenstaande die beroemdheid bleef hij, in de intieme beslotenheid van zijn vriendenkring, iets ontwapenends kin derlijks houden. Wie had ook, zoals hij het sprookje van Colette, over „Het Kind en de Betoverde Dingen" tot zo'n subliem sprookie in muziek kunnen ma ken? Ja. de eigenliike Ravel, de tove naar in klank én kleur, de ontdekker van nieuwe rezionen' iri het eindeloze rijk der tonen, die Ravel kon men alleen ontmoeten in zijn muziek, een oeuvre, niet groot van omvang, maar van een ongelooflijke verscheidenheid. Hoe meer. hoe persoonliiker Ravël zich in die mu ziek uitte, des te sterker wekte zijn per soonlijke verschijning naar buiten, be halve natuurlijk voor zijn heel intieme vrienden, de indruk van een gemaskerd mens, een bijna dandyachtige gentle man, formeel en correct zoals hij po seerde met Amerikaanse filmsterren, een gepolijst man van de wereld. Maar intern gloeide en brandde het. Ge dreven door een onstilbare nieuwsgie righeid naar het wezen der dingen, on derzocht hii de meest verborgen gehei men van elk instrument, urenlang kon hij met klarinettisten en hoboïsten pra ten over de effecten die hun instrumen ten konden produceren. Verboden toe gang bestond voor hem als componist niet. Steeds werd hii. als het ware ge dreven door een zucht naar record, ge grepen door nieuwe mogelijkheden van orkestratie. Stukken als de ..Tableaux d'une exposition" van Moussorgsky hadden hem in dat opzicht al veel roem bezorgd. Maar die zou nog overtroffen worden door een werk dat hij zelf min of meer als een stunt beschouwde, de herhaling van één enkel, volksliedachtig thema: de „Boléro". Het grenzenloze enthousiasme dat dit stunt-stuk ver wekte, grensde aan hysterie: als een meteoor werd het via radio en gram mofoon over de wereld verspreid. Voor het grote publiek werd de Franse mees ter de „man van de Boléro". Hij nam het zelf met ironische gelatenheid. Toeri bij de eerste uitvoeringen een dame hys terisch begon te gillen bij de obsederen de climax, zei Ravel tot zijn broer: „Die heeft het tenminste begrepen!" Overigens was Ravel er steeds op uit de gaven van zijn genie terug te voeren tot alleen-maar-werken. Iedere conservato- riumleerllng had de Boléro kunnen com poneren, met ijver en geduld, merkte hij eens op. Genie was voor hem, naar de definitie van Buffon. slechts een heel lang geduld. vmuwiMvwvwuwvvw

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 9