TOREN
ZINGT
DE
M
Zaterdag 22 dec. 1962
kerstnummer
Het is koud in de toren. Ook in het hou
ten heiligdom waar de toetsen wachten
op de musicus- De vierkante kamer
heeft vier kleine ramen: een ziet uit op
kustlichten richting Vrouwenpolder en ver
der weg de grote zwarte vlek van de zee,
een op de verstilde haven, het klotsende
water van het Veerse Meer en Noord-Beve
land, een op vage polders en een op de mas
sieve grauwe dom, een logge nadrukkelijke
verschijning tussen de lage Veerse daken.
Alle ramen geven uitzicht op de nacht. De
donkere kerstnacht: een oneindig verge
zicht. De wind speelt door de klokken van
het carillon.
De beiaardier maakt zich klaar voor zijn
eenzaam spel. Voor het eenzaam musiceren,
daar hoog in de toren. Er is voor hem geen
enkel contact met het publiek. De span
ning van aandachtige oren van zichtbare
toehoorders bestaat voor hem niet. Een
beiaardier speelt eigenlijk hoofdzakelijk
voor zichzelf. En als Broerse niet het zwa
re met lood beklede luik boven zijn hoofd
openzet, hoort hij zijn eigen spel niet eens.
Voordat Broerse zijn muziek uitstalt steekt
hij het buisvormige lampje aan boven de
toetsen. Het werpt vreemde schaduwen
langs het houtwerk, tussen balken die
elkaar onbegrijpelijk kruisen, langs planken
en de wirwar van het stalen spinneweb.
Broerse moet gebogen lopen in de lage to
renkamer. Hij schuift op de ongemakkelij
ke kale houten bank en bekijkt de rij toet
sen voor zich: afgeronde en gepolijste hou
ten uitsteeksels- Hij tilt er een op en
maakt een haakje vast waarmee een van de
talloze ijzerdraden die door de zoldering
verdwijnen, is verbonden. Een belangrijke
handeling: de luidklok is ingeschakeld bij
het carillon, het uurwerk heeft er geen vat
meer op. de tijd heeft geen vat meer op
Veere. De stokoude machinerie tussen de
balken van de stadhuiszolder is ontheven
van de zware opgaaf nog zo laat twaalf
slagen te laten horen. Broerse heeft de tijd
stilgezet, want de toren gaat zingen. Vee-
renaren die er in de kerstnacht op letten
wachten af.
Broerse kijkt in de koude nacht. Het kan
er op zomeravonden zo mooi zijn- Zo
vriendelijk in een late zon als bootjes
wègdeinen in de zachte avond. Meeuwen
rond te toren, vogels en heel vaag vrolijke
stemmen van de drukke kade beneden.
Hij duwt boven zijn hoofd het zware luik
weg. Daar hangen de klokken achter de
galmgaten. De nachtlucht drijft kil naar
binnen. Zo kan ik weer wat horen, realiseert
hij zich en bladert in zijn muziek:
een kerstrepertoire. Voorzichtig glijden
zijn vingers langs de toetsen. De ijzerdra
den wachten gespannen
En dan zingt de toren. Broerse slaat met
gekromde pinken vernijnig op de hou
ten toetsen. Overal dansen de draden
schokkend op en neer. Veren rekken uit,
springen terug. Boven flitsen klepels door
grote en kleine klokken. Overal flitsen de
klepels. Overal geratel van de houten toet
sen. De wind fluit mee. Broerse is helemaal
in beweging. Alles beweegt: handen, voe
ten, draden, klokken, de wind, de lucht,
VeereHet carillon dondert in de oren.
De herdertjes. Hoor de luudklok. Onder
toon. De herdertjes, de wind, ratelende
toetsen, bij nachte in het veld
Onder de klokken heeft de wind vrij spel.
Vrij spel langs de klepels en het spinneweb
van ijzerdraden die hier nog verder ver
takken met veren, haakjes en ringetjes.
Een ideale kerstkaart: klokken roerloos te
gen donkere hemel. Maar de klepels gaan
als wilden te keer. In alle hoeken van het
carillon. Plotseling spannen de draden en
trekken de klepel fel tegen de klok. Links,
onder, rechts, weer rechts. Daar hoorden
zij engelen zingen. ZINGEN. Het is te veel
voor de oren. Het gebeier galmt wild uit
de klokken, als een stormachtige zee. Een
liedeken vloeiend en klaar. Met de wind,
met geratel. En kl.éé&rzingt de wind
verder. Speelt de wind verder een romme
lig spel met de klanken in de donkere kerst
nacht rond de toren. Broerse slaat razend
op de toetsen, ratelend op de toetsen en de
draden blijven dansen
Beneden in de zwarte eenzame straten van
het oude stadje en in de gezellige warmge-
stookte huiskamers met kerstbomen merkt
niemand iets van het wilde feest hoog in
de toren. Het feest van wind en klanken,
dansende draden en toetsen. Zacht en hel
der als water in kristallen glazen dwarre
len de tonen naar beneden. Vriendelijk en
zuiver, ontdaan van alle bijgeluiden van
wind en toetsen. Een liedeken vloeiend en
klaar. Vloeiend door smalle straatjes, langs
stokoude gevels en wegebbend over de kin
derhoofdjes. Hoor, de toren zingt: een
vriendelijk en ijl geluid langs vensters, waar
achter lampen branden, langs het café, de
haven en de Markt.
De herdertjes. Kleine lieve herdertjes, tin
kelend in Veere. Soms tweestemmig. De
herders naar Bethlehem gingen en vonden
Jezus daarEen zacht slotakkoord met
de luidklok als ondertoon. Veerenaren die
geluisterd hebben horen het slotakkoord
snel wegebben, vluchtig in de nacht.
Maar boven op de toren zinderen de klok
ken door. DAAR! DAAR! DA A A AT?
smijt de wind de klanken terug en drie
keer door de galmgaten. De bronzen stem
men bassen traag door, zingen de kerst
nacht vol. Broerse hoort het door het koude
open luik boven zijn hoofd. Het stuiptrek
ken van de geluiden, de wind.
Hij hoort zijn slotakkoord moeizaam weg
zakken in het donker; het maakt hem blij,
het maakt hem tevreden daar hoog op de
toren tussen al die klokken, tussen al die
verschillende bronzen stemmen die hij met
een tik van zijn pink laat spreken, laat
zingen!
Hij speelt door, een uur lang. Een uur lang
zijn eenzaam wild spel met de klokken en
de wind: het hoogste lied.
En Veere laat de klanken gelaten over zich
heenkomen, zoals het zich altijd gemakke
lijk schikt in een oud gebruik. De toren
zingt en Veere luistert: ernstig en aan^-rii-
tig. De tijd staat er bij stil.
groerse speelt: ernstig en aandach
tig. De kleine torenkamer is vol
van zijn geratel, vol van zijn flitsen
de handen en voeten. Zweetdruppels
parelen op zijn voorhoofd, de dra
den dansen, zot, maar vrolijk. Tot het
laatste slotakkoord. Tot de wind de
laatste klanken heeft weggevoerd
over land en water.
Broerse luistert er stil naar, hoort
ten slotte alleen nog de wind. Hij
staat op en doet het luik dicht. Dan
is het weer doodstil in de torenka
mer. Het feest is voorbij. Broerse
draait de lichten uit en tilt het luik
in de vloer op. Als het omhoog staat
leest hij de woorden in rode bloklet-
ters: „Denk om de luidklok". Hij
draait zich om, licht een van de toet
sen op. Hij maakt het haakje los en
geeft Veere daarmee de tijd terug.
|~\e kerstnacht is over Veere geval
len: als een kille donkere deken.
Zwarte rust op de kade, rond de
sombere dom en overal in de lucht.
Het water van het Veerse meer klotst
kil en onregelmatig tegen de haven
hoofden. Een meeuw krijst. Wind.
Geen stille nacht, geen sneeuw: geen
witte kerst. Geen verloren Veerse zo
nen die precies op kerstavond wijsge-
worden huiswaarts keren, geen oude
wilde vetes die in de kerstnacht on
der tranen worden bijgelegd. Wel het
hoogst gecompliceerd roestkleurig
raderwerk met zijn magische tiktak.
Maar dat staat er al lang. Al van
zestienhonderd zoveel en het tikt nog
steeds.
Het staat op de grote zolder van het
oude Veerse stadhuis met de wirwar
van houtwerk. Of liever, het hangt
ergens in de lucht op zware balken
waar onvaste ladderachtige trappen
naar toe leiden. Het hangt in de lucht
en het tikt. Een eeuwenoude goed ge
oliede tik, zacht en beschaafd. Veere
kan er stokoud bij worden. De ge
meentebode is geweest om het grote
tandwiel op te draaien. De kabel met
het gewicht eraan is vele malen om
de spil gedraaid en het oude uurwerk
kan weer een tijd lopen. Langzaam
zakken de gewichten aan kabels, via
katrollen ergens nauwelijks zichtbaar
bij de oude muren, dieper de kerst
nacht in.
De gemeentebode heeft de houten vloeren
onder zijn voeten horen kraken. Langs
het samenstel van balken, waar gloei
lampen schimmig licht tussendoor werpen
heeft hij naar het meer dan twee meter
hoge raderwerk gekeken. Hij heeft stil ge
luisterd naar de regelmatige tik van het
wiel met het pinnetje langs de telkens ver
springende glijbeugel. Regelmatig heeft hij
de lange slinger heen en weer zien gaan,
als een stille demonstratie, door de eeuwen
trouw. Hij heeft geluisterd. Goedkeurend.
Daarna is de kerstavond doodstil verder
gegaan in de donkere stadhuiskamers en op
de grote zolder. De gemeentebode heeft de
lichten uitgedraaid, zijn voetstappen zijn
ergens diep onderin het oude gebouw weg
gestorven.
Maar dan ineens gaat het gebeuren. Er
is een kleine verandering in het roest
kleurige raderwerk gekomen. Een
tandwiel heeft een zware stand een klein
stukje naar voren geduwd. Contactpunten
raken elkaar plotseling, een elektromotor
draait.
Er is geruis. Er begint iets te kraken: de
grote ijzeren trommel met talloze, onregel
matig verspreide pinnen gaat wentelen,
moeizaam aangedreven door een drijfriem
van de elektromotor. De uitstekende pinnen
lichten stangen op: ze wippen op en neer,
laten door tuimelende beugeltjes tientallen
draden dansen die hoog in de zoldering ver
dwijnen. Een wentelwiek als een vreemde
propeller klapwiekt ergens in een andere
hoek van de machinerie. Alle raderen
draaien, knarsen en kraken op de zolder.
Een grote magische speeldoos op onver
klaarbare manier onverwacht tot leven ge
komen als een vulkaan die zonder enige
aankondiging is gaan spuiten en koken. De
wentelwiek in de hoek laat tanden langs
een ratelende pin klappen. Gewichten aan
kabels zakken met hortende sprongen om
laag en het balken vlierinkje dat de machi
nerie draagt schudt en kraakt met de rade
ren mee.
En even plotseling als alles is begonnen,
valt de stilte weer in, slechts onderbroken
door de vriendelijke stokoude tiktak. Hoog
in de hoogte zweeft een zwakke nagalm
onduidelijk weg. Buiten was van de
machinerie niets te horen of te merken.
Buiten is de luisteraar het geknars van de
tandwielen ontgaan, de geluiden van de
wentelwiek en de grote roltrommel even
eens. Zo er iemand laat in deze koude kerst
nacht heeft geluisterd, heeft hij alleen elf
kale slagen over Veere kunnen horen
waaien.
Dun en breekbaar.
Maar heeft er iemand op gelet? Heeft er
iemand geluisterd naar deze indrukwekken
de prestatie van de oude machine? Ver
groeid met het vertrouwde geluid heeft
misschien geen enkele Veerenaar opge
merkt dat na al die jaren de antieke ver
zameling raderen opnieuw elf slagen heeft
geproduceerd. Elf slagen: de op een na
grootste prestatie van een uurwerk! De
grote krachtproef van twaalf slagen hoeft
het oude samenspel in deze kerstnacht niet
te leveren. In de kerstnacht hoeft het niet.
Dan staat de tijd in Veere een poosje stil,
zoals de tijd dat daar al eeuwen lijkt te
doen.
Want er is in deze zwarte koude nacht
een nieuwe verandering gekomen in
het onbewegelijke Veere. Over de
weg die naar Middelburg gaat is een klei
ne auto het stadje binnengereden. Het licht
van de koplampen heeft gedanst op de bob-
belkasseien van de Markt, scherend langs
oude gevels en bomen. Helemaal onderaan
het hoge stadhuis, waar de kille havenwind
om de antieke hoeken giert, staat de auto
stil. Er stapt een man uit. Hij rammelt
met sleutels, opent de zware stadhuisdeur
en verdwijnt naar binnen. Buiten in Veere
is de rust teruggekeerd. De straten zijn
leeg, liggen roerloos in de wind. Maar bin
nen in het stadhuis zijn nu geluiden van
de late bezoeker.
Lampen gloeien onverwachts op. Op trap
treden is gestommel van voetstappen, deu
ren knarsen open en dicht. Ineens stralen
alle smalle ramen van de dunne hoge toren
licht uit
De man moet hogerop. Steeds hogér, tot in
de top van de toren. Het is beiaardier Piet
Broerse. in de kerstnacht werker van het
elfde uur. De torentrap achterin het stad
huis is afgesloten met een donkereiken
deur onder een soort houten luifeltje. Op
nieuw rammelt Broerse met sleuteltjes en
dan begint hij zijn wentelende weg omhoog.
Van verdieping tot verdieping. Verdiepin
gen die volkomen identiek zijn: vier stenen
wanden met een houten vloer en een grap
pige zoldering van eiken kruisbalken.
Daartussen tientallen ijzerdraden met rin
getjes en vertakkingen als onderdelen van
een reusachtig spinneweb. Ze komen ge
woon door kleine gaatjes in de zoldering
naar beneden en verdwijnen even lakoniek
door kleine gaatjes in de vloer.
De smalle houten wenteltrap kronkelt zich
zo nauw langs de muur, onder een zware
constructiebalk door, dat Broerse bukkend
naar de hogere verdieping moet turnen.
Tot driemaal toe. Boven de eeuwen gladge-
ten zijn de balken door de eeuwen gladge
wreven door de jassen van de beiaardiers,
die er naar boven klommen om de toren te
laten zingen.