Hugo Claus: De Verwondering Succesprodukties in reprise DAN5-TAAL UIT EMOTIE 11 JJ IN EN OM HET THEATER zaterdagnummer Zaterdag 15 dec. 1962 „Neï, neï, nei zei hij en schommelde met zijn zwaar hoofd. Zij bette \;oorzichtig zijn mond". In deze verschrikkelijke en .'zeer treffende slotpagina is de kern vs/n dit boek ge vangen en is tevens de sfe<ir bepaald; van daar het uitvoerige citaat.. In ons gezapig, welvarend, oppervlakkig bestaan slaakt een man in nood een wanhoopskreet; de keurig verzorgde idioot hoort het niet en het scherm valt- Dodh de lezer heeft dan een heel boekenleven lang- (de roman is vrij omvangrijk) met De Rijckel verkeerd en ziet meer in hem dan zo maar een onbe duidende en bovendien geestelijk gestoorde leraar die in een zenuwinrichting verpleegd wordt. De Rijckel vertegenwoordigt iets van ons aller geweten, iet» van de Euro pese mens van deze tijd cïie bewust leeft, die de oorlog, de politieke' verwikkelingen en verwarringen heeft meegemaakt en voor zover mogelijk gepeild. De Rijckel, hoezeer ook een echte schepping, fictie als roman figuur, is Hugo Claus, eii Hugo Claus is in dit boek Vlaanderen, Vllaanderen op zijn best. Jeroen Bosch en Enaor worden op de flap genoemd, niet ten onrechte, maar ook Adriaen Brouwer en Tytgat gluren door deze pagina's, en Tijl. Wffflt er zijn grillig- absurde fantasieën in roue en zilverblauw (Mme Harmedam in het fotografisch ate lier), gruwelijke maskerades (het bal in Oostende met zijn telkens wisselende naam) maar ook zotte bberenherberg-ver- halen (over de herenboer en de beerbak) en allerhand snakerijen in lichter tint. Het geheel opgetild naar een niveau dat door weinige Nederlandstalige schrijvers wordt bereikt. We gewagen niet van een meester werk, we weten niet of dit boek het on- KAN HET EINDE VAN Hugo Clausboeiende en verbijsteren de roman „De Verwondering" lopen we, met de schrijver, langs de kade van Oostende. Wij, de anonieme Westeuropeanen, Belgen in dit geval. „Wij werken hard en worden in het buitenland graag ge zien, vraag het maar rond U, om dat wij soepel zijn in zaken en nij ver in elk bedrijf" „Wij kla gen niet meer dan nodig is. Omstandigheden zijn meestal, als U ons bezig hoort, het werk van an deren, van de Voorzienigheid, de regering, de vreemdelingen. Wij, wij doen ons best, maar de omstan digheden, nietwaar Soms gebeurt het dan, dat wij, wanneer wij keurig wandelen over de kade van Oostende, de konin gin der badsteden, een man zien die ons tegenkomt, en zijn gezicht is vervaarlijk, gekweld, gebrand merkt. Vaak schrijven wij dit toe aan een overmaat aan drank of vrouwen. Soms niet, soms, zonder dat die man daarom vies of onge schoren of in lompen, herkennen wij hem niet als een der onzen. Als iemand eerder die in de klem zit. Dit kennen wij niet. Wij zitten in geen klem. Wij houden niet van viezeriken, onverantwoordelijken, eenzamen. Wij eten, terwijl wij zo iemand tegenkomen, verder aan ons zakje frites of verse garnalen, denkend aan de verkiezingen die, terecht, de sterksten onder ons, de meest gewieksten onder ons aan de macht zullen brengen en dan, per- mettez, dan is het ergerlijk als zo'n mari, midden op de kade, met zijn handen in de heupen, met het ge zicht naar het beweeglijke water ge keerd, ineens een luide schreeuw geeft, zo maar zinloos en geweldig" De Rijckel, de hoofdpersoon uit het boek,. Ieraar in Engels en Duits, is zo een ge brandmerkte, hij zit in de klem. Dit zijn de slotregels van het boek: „Hij overzag het trillende vlak van de zee en gaf uit de volle kracht van zijn longen een gil. Die duurde. De wandelende gestalten hielden stil. Tegenover de dijk aan een terras zei een grijsharige moeder tot haar zoon: „Heb je dat gehoord, schat Haar zoon was volwassen, maar droeg een korte broek. Hij zat in een rolstoel en van zijn lippen droop kwijl over zijn behaarde roze dijen. Oef heeft tot 1954 moeten duren, voordat Nederland kon kennismaken met één van de belangrijkste figuren uit de moderne wereld van toneel en dans: Martha Graham, toen al 24 jaar wereldberoemd en in Amerika richtinggevend zo wel voor een nieuwe balletkunst als voor vernieuwing in het toneel en zelfs in de muziek. Het heeft daarna weer negen jaar moeten duren, voordat Nederland opnieuw Martha Graham en haar dansdramatisch gezelschap mocht ontvan gen. Slecht ontvangen! Want door de heersende schouwburg- nood kon dit unieke gebeuren slechts plaatsvinden in Heer len, Haarlem en Den Haag! danks zijn voortreffelijke eigenschappen uiteindelijk uit zal houden omdat we be twijfelen of iemand het ooit voor de twee de keer lezen wil, maar wel hebben we de grootste bewondering voor deze maitrise over de stof, deze nobele, hoge verteltrant, deze afstand tot het onderwerp, een af stand in kunstzinnig opzicht, want bewo genheid voelt men op elke pagina, cn voor dit vermogen tot scheppen. Hugo Claus is een even goed prozaïst als dichter. Een boek als „De Verwondering" is van een zo hoog niveau, dat een heel goede Vestdijk, een Hermans, er wat bloedeloos naast lij ken. Vele Vlaamse schrijvers bezitten van nature en door opvoeding een benijdens waardige eigenschap die de meeste Noord- Nederlanders missen: ze hebben een latijn- se inslag en een vleug zuidelijke cultuur meegekregen. Bij gelukkige versmelting met het eigene geeft hen dat een voor sprong. Iemand als Claus wortelt tot in de klassieken en staat daardoor Zo onwrik baar. Hij schrijft volkomen natuurlijk de prachtige zin (in een bevrijdingsscène, als een landverrader opgebracht wordt): „De bevolking stroomde voorwaarts. Een rim peling liep over de hoofden, zoals Poseidon in zijn ergernis de wijn-donkere zee be roert en stemmen gaven door: „Harme dam is er bij". En zijn lezer moet maar zo gelukkig zijn het te kunnen savoureren. Hij gaat nog verder terug. Van de oermens met al zijn driften en angsten af leeft er iets in dit boek. Vanaf de oermens tot aan de benauwde, gekwelde mens van heden op zijn smalle basis, de mens die geen weg meer weet en het uitschreeuwt temidden van de genoegzame menigte, het uit schreeuwt als Zadklnes beeld in Rotterdam. Een kreet van razende wanhoop voor een chaos, een onleefbare wereld, waarin we ingekapseld-welvarend-gereglementeerd, welwillend-glimlachend roddjachten, doend of er niets, helemaal niets aan de hand is- De schreeuwer, De Rijckel, stoort ons. Hij behoort voor de klas te slaan, de kinderen Engels en Duits te Ieren. En wanneer hij gaat schreeuwen op de boulevard en andere dingen doet die hinderlijk voor ons zijn of gevaarlijk voor onze zielerust en ons ge weten (want eigenlijk zouden we allemaal willen schreeuwen van wanhoop) dan ber gen we hem op in een inrichting, niet al te luxe, dat kan hij niet betalen, een beetje in een hok vol overtollige rommel, en we houden hem onder de ijskoude douche, tel kens als hij gilt, we spreken met zoet-drei- gende ondertoon over een shockbehande ling en geven als therapie voorlopig: schrijft U alles maar eens op, schrijf het maar eens van U af, helpt U ons eens. Daar in dat hok vol rommel, met behulp van een ongediplomeerde zoveelste rangs verpleegster zullen we U weer wel fatsoe neren. Zo is het schokkende, verwarrende, chaotische verhaal van en over De Rijckel ontstaan, het boek van Hugo Claus. De Rijckel, een jongen die zijn ijsje niet op tijd kreeg van de ijscomadam, een le raar die als enige gelooft het de ge schoeide hand van zijn directeur kreeg te drukken, de leraar, te onpersoonlijk voor een bijnaam. Maar in elk geval: een leraar die een schoolmeisje verleidde of door haar werd verleid en die zich na een jaar weer al van haar liet scheiden. En die de koers verder kwijt raakte, dronken een bal mas qué bezocht, daar Sandra, een buitenissige freule ontmoet en haar volgt, alles in de steek latend, naam, faam, werk. Aan de hand van een schooljongen, een leerling, volgt hij het spoor naar het kasteel. Die eerste tocht daarheen (hoever zijn we hier van Le Grand Meaulnes, en toch dringt de vergelijking zich op) behoort tot de mooi ste brokken -roza die- we kennen. Gran dioos, ook in de karakteruitbeelding van de leraar en de jongen. Het is één lange hal lucinatie, men komt niet meer aan de grond. Het demonische kasteel, omringd door talloze beelden die de verschillende zielestadia van een Oostfrontstrijder uit beelden, is bevolkt met een giftig en deer lijk beschadigd mensenslag dat de nage dachtenis van die SS-man, Crabbe geheten, heiligt. Samenkomsten vinden er plaats te zijner nagedachtenis, een nieuw fascisme bjoeit er. De Rijckel wordt er van impo- steur tot medeplichtige, een door Crabbe bezetene. De meest burleske buitelingen uitvoerend, gunt Claus ons hier als een su perbe clown een blik in de zielen van vol komen ontspoorde en ontredderde mensen. Doorsneden, flitsen, visioenen van geleden ellende aan het Russische front en in Polen, geëtst met het bijtendste zuur, wis selen af met bevrijdiiigsdrama's en met ta ferelen van De Rijckels onttakeling en me- cabere, krankzinnige fantasie. Het is groots, verbijsterend en afschuwe lijk, benauwend als een nachtmerrie. Er is ook geen oplossing. De idioot kwijlt en hoort niets, en De Rijckel wordt niet beter. Lafheid, wijsheid, we laten het in het mid den, maar we zullen dit grandioze boek wel nooit meer lezen. Hugo Claus: De verwondering. De Bij, Amsterdam. Martha Graham en Robert Cohan in fetter to the World" Een kleine 150 balletten heeft de nu zeventigjarige (en 30g immer met ere zelf optredende) choreografe gemaakt. Dat getuigt op zichzelf al van een wonderbaarlijke artis- ;ieke scheppingskracht. Maar belangrijker is haar stijl m techniek. Als danseres staat ze tegenover de „academi sche balletkunst" met zijn vastgelegde normen en houdin gen, uitgaande van de bekende en naar buiten gedraaide rijf voetposities. Graham is voortgekomen uit de „Vrije Stijl", op gang gebracht door Isodora Duncan, in Europa jroot gebracht door Laban, Wigman en Jooss. Maar wat in Europa na de bloeiperiode van het expres sionisme in de dertiger jaren vastliep in een emotioneel imateurisme, werd in Amerika bij Graham tot een nieuwe techniek, een nieuwe danstaal, beheerst, door de „emotie" als beweegreden. Een „emotie", een beleven van diepe ge voelens, die als het ware zelf de bewegings-expressie voortbracht, zoals schrik iemand de handen aan het ge zicht doet slaan of zoals verdriet iemand doet schokken en ineenkrimpen. Dit „natuurlijk bewegen" is echter door Martha Graham zozeer verfijnd, zozeer teruggebracht tot wezensken merken, dat het de „taal" kon worden voor haar groot en trancendent dichterschap. Bij haar is alle dans een diepzin nige, aan geen tijd gebonden schepping, waarin bewuste en onderbewuste symbolen worden versmolten en worden vervat in een dansgebeuren, dat in zijn acute beleving van „het moment" tegelijk de voorgeschiedenis en de toekomst omvat zoals in een Griekse tragedie de „helden" een bo ven- en buitenmenselijk symbool zijn: het gevoelspatroon en de levensvisie van de mensheid, teruggebracht tot oer typen en oer-elementen, en daarin „herkenbaar" ook zon der dat men „begrjjpt". Is Martha Graham als dichteres-in-beelden een unicum van dramatische en filosofische diepgang, tegelijk is zij een groot vernieuwster geweest met name in de Ameri kaanse theaterkunst. Vrijwel al haar balletten heeft ze ge maakt in nauwe samenwerking met veelal jonge, progres sieve componisten en decor-ontwerpers. Mede daardoor is er in haé.r werk een eenheid van klank, bewegen en kleur, die bij anderen ontbreekt, en die bevruchtend heeft gewerkt op de stijl bij de moderne opera zoals Menotti, bij het moderne toneel zoals van regisseur Joshua Logan, bij haar evenknie op het terrein van het academisch ballet, Balanchine, en zelfs in de musical, waar grote figuren als Agnes de Mille en Jerome Robbins mede-leerlingen zijn van ha&r en Balanchine. Een dansdrama als het nu door de filmwereld verbreide en beroemde West Side Story steunt geheel op de techniek en artistieke aanpak, die Graham „uitvond". De danstechniek van Graham is de meest-eisende van alle balletkunde. Toen haar grote leerlinge Pearl Lang bij het toch zeer doortrainde Nationaal Ballet een choreo grafie kwam zetten (het inmiddels befaamd geworden „Shira") hebben de betrokken dansers een maand krom gelopen van de spierpijn en heetten haar lessen in de wan deling „de rugbrekers". Grote bezinning op de oosterse danskunst, met name op de Hindoe-dans, en een enorme kennis van de anatonie hebben het Graham mogelijk ge maakt om letterlijk elke spier een functie te geven in de dramatische expressie. Daarmee schiep ze de „instrumen tale" voorwaarde voor/ haar stijl, waarin elke beweging niet slechts directe emotionele spanning bezit, maar tevens de drager kan zijn van filosofische of literaire argumen ten, die op zichzelf niet in de (immers woordeloze) dans kunst te vertalen zijn. De „schoonheid", die het academisch ballet als in hoofdzaak lyrisch gerichte kunst nastreeft, is Graham vreemd. Haar bewegingstaal is soms zelfs onesthetisch, verkrampt, aardgebonden. Maar het samengebald dichterschap in haar werk is zo groot en meeslepend, dat dit „onesthetische" een nieuwe en eigen „schoonheid" krijgt.: de soms gruwzame schoon heid van het waarlijk artistieke meesterwerk. ER IS EEN TEKORT aan to neelrepertoire. Dat wordt deze weken op nogal spectaculaire wijze bewezen in het teruggrij pen door verschillende toneelge zelschappen naar stukken, die nog maar enkele jaren geleden gespeeld zijn en die desondanks (nog) niet gerekend moeten worden tot de met korte tussen pozen terugkerende „klassieke" klassieken, zoals Shakespeare. „De Haagsche Comedie" heeft „Tocht naar het duister" uitge bracht. Vijf jaar geleden werd het gespeeld door „Theater". Het Haagse gezelschap komt op nieuwjaarsdag terug met „Venus bespied" van Christopher Fry. Het dient ter viering van het 15-jarig bestaan van het gezelschap. „Ensemble", dat tot dusverre al leen met Shakespeare's „Naar het U lijkt" een redelijk succes heeft behaald en drie moderne stukken vrijwel zag sneuvelen, brengt 15 december Toergenjew's „Een maand op het land". Het is enkele jaren na de oorlog gespeeld door „Comedia" het gezelschap van wijlen Cor Hermus. Het „Nieuw Rotterdams Toneel", dat tot dusverre met o.a. Williams „De nacht van de leguaan" en Weskers „De keuken" evenmin toneelgeschiedenis heeft gemaakt, begint medio december met een serie voorstellingen van Goldoni's „De leugenaar". In ongeveer de zelfde bezetting werd het vorig jaar gespeeld bij het toenmalige „Theater". Het opnieuw uitbrengen van succespro- duktie uit vorige seizoenen mag voort spruiten uit gebrek aan repertoire, te betreuren valt deze repertoirpolitlek niet. De huidige toneelstructuur haalt voorstellingen van het toneel, die vaak nog lang niet zijn uitgespeeld. Een ac tueel voorbeeld: De Haagse Comedie heeft op veler verzoek weer enkele voorstellingen gegeven van Anouilh's „Arme Bltos" cn zou het alleen al in ei gen stad nog geruime tijd kunnen spelen. Maar dan komt het gezelschap niet aan zijn verplichte aantal premières. Het is voor de echte toneelliefhebber, die net als de opera-enthousiast eenzelfde stuk vele malen kan zien, een buitenkans aan de hand van de Haagse versie van „Tocht naar het duister" weer eens bewezen te zien hoe eenzelfde tekst in een andere regie-op vatting (dan die van Richard Flink) een totaal andere emotie oproept. „Tocht naar het duister" ontstond toen O'Neil in 1941 geteisterd werd door reumatiek. HU dicteerde zijn vrouw toen zijn jeugdherinneringen. Het zijn barre herinneringen en O'Neill bepaalde dat 't stuk eerst veertig jaar na zijn dood zou mogen worden vertoond. De wacht tijd is niet aangehouden. O'Neill stierf in '53. In 1956 werd „A long day's jour ney into night" voor het eerste opge voerd. Het gebeurde in Stockholm. O'Neill droeg het stuk op aan zijn vrouw met de woorden: „Liefste, ik geef je het manuscript van dit stuk van oud ver driet, geschreven met tranen en bloed". Dit zijn de omstandigheden: de vader (O'Neil sr.) is altijd een beroemd Shakes peare-acteur geweest, maar hij heeft zich verkocht aan goedkoop succes. Nu leeft hij teruggetrokken, drinkend en bang dat hij zijn spaarcenten voortijdig zal verliezen- De moeder is een geteken de- Ze werd ziek na de geboorte van haar jongste zoon. Er mocht alleen maar een goedkope arts worden gecon sulteerd. Hij gaf naar morfine om er af te zijn. De vrouw werd morfinistc. De oudste zoon is een mislukt derderangs acteur, daarbij een drinker en een cy nische vrouwenjager. De jongste zoon (O'Neill zelf), een zoeker naar een ei- fen weg in het leven, blijkt t.b.c. te ebben. Hij moet naar het goedkoopste sanatorium dat te vinden is. De O'Neill's vormen een tragische gemeenschap van haat en verwijten. „Theater" speelde „Tocht naar het duister" als een uitbarsting van opge kropte onetnigheid. vooral gericht op de haat, op het onderlinge verzet. Een kei harde, gierige vader (Richard Flink) stond in deze regie-opvatting tegenover een moeder (Elise Hooman»), die al3 vlees geworden dramatiek door het huis sloop. Bij „De Haagse Comedie" is alles ver stild en wordt gespeeld op aanvaarding van het lot, op begrip. De vader is een vrek. dat wel. Ook als hij stomdronken is, klimt hij nog op tafel om de lampen, op één na, uit te draaien. Maar hij maakt er geen misbaar bij. Hij is een heer. Zijn gierigheid is logisch. Hij is immers opgeklommen uit de krotten en hij hecht aan de zekerheden, die hij bij elkaar heeft gespeeld- In de regie van Frans van der Lingen wordt ook de moe der een vanzelfsprekende figuur. Ze is geen verwilderde waanzinnige, maar een dametje, dat over haar toeren is. Ook dat is verklaarbaar. Ze kwam im mers regelrecht van de nonnenschool toen zij de beroemde acteur trouwde en wat zij zich als een droomwereld had voorgesteld bleek een leven te zijn dat zich afspeelde in steeds weer andere en schamele hotelkamers. Morfine is voor haar een middel om terug te keren in een broze droomwereld. De Arnhemse en de Haagse opvattingen leidden beiden tot sprekende voorstel lingen. In Den Haag znn met name Paul Steenbergen en Ida Wasserman, die met ragfijn spel, een sterke beklem ming oproepen. De Haagse Comedie" bracht als vijfde première van het seizoen Brecht's „Schweyk in de tweede wereldoorlog". Geplaatst naast Brecht's „Het leven van Gallileï", dat op het re pertoire staat van „De Nederlandse Comedie", is ook deze voorstelling een vergelijkende toneelstudie waard. Waar „Gallileï" een pleidooi is (voor geestelij ke vrijheid), is „Schweyk" een protest (tegen de dictatuur). In feite is het doel dus hetzelfde. Er worden echter tegengestelde bewijsmiddelen gebruikt. Andere verschillen: in „Gallileï" is Brecht de ideologische toneeldichter, in „Schweyk" de politieke agitator. In „Gallileï" kan er geen lach af. Bij „Schweyk" is de lach piet van de lucht. Schweyk, het slimsluwè hondenmepper- tje, waarop de machinerie van het ge zag geen vat heeft, is oorspronkelijk een figuur van de romanschrijver Ja- roslaw Hasek. Van diens boek „Die Abenteuer des braven Soldaten Schweyk" maakt Max Brod in 1927 een toneelbewerking, welke door Bert Brecht werd gespeeld. Hasek's Schweyk is ook de figuur die Heinz Rühmann twee jaar geleden op de film speelde. Bracht nam de figuur van Schweyk in 1943 van Hasek over en verplaatste hem van Berlijn naar Praag en van de eer ste naar de tweede wereldoorlog. Veel van de andere stukken, die Brecht schreef, zjjn eveneens ontleningen aan eerdere (toneel) literatuur. De „Kau- kasische Krijtkring" komt van Klabund en de „Dreigroschenoper" van de Engel se „Driestuivers opera". En zo ziet men het verfomfaaide hon- denmeppertje Schweyk weer terug, on nozel, maar slim. Met olijke oogjes en kinderlijke onschuld kijkt hij in zijn Praagse kroegje „De kelk" vergenoegd rond. Het leven is schoon. Wat verve lend van de Gestapoman, dat hij Swcyk's opmerkingen over een zekere heer Hitier niet op hun juiste waarde waardeert en er kritiek in vermeent te beluisteren. Wat vervelend dat Schweyk gevangen wordt genomen en mishan deld. Hoeveel meer begrip brengt dc SS-officier op, die Schweyk weer vrij laat met de opdracht hem de keeshond te leveren, die thans nog toebehoort aan Tsjech, die met de Duitsers collabo reert. Ook opde steppen rond Stalin grad, waar Schweyk ten slotte terecht komt, biedt het leven nog vele mogelijk heden. Niet voor Hitler, die er radeloos ronddoolt, omdat hij nergens meer naar toe kan, niet naar Stalingrad en niet terug naar Duitsland. Schweyk heeft zeer met hem te doen. „Schweyk in de Tweede Wereldoorlog" is niet Brecht's beste stuk. Het deel dat zich afspeelt op de Russische steppen is bepaald zwak. Het is ccn stuk regel recht politiek gebruikstoneel; geen af stand-nemende satyre zoals de in Praag spelende scènes. De onevenwich tigheid werkt ook door in de wijze waarop „De Haagsche Comedie" net stuk op de planken brengt. Het toneelseizocn gaf de afgelopen maand, behalve dc spraakmakende voorstellingen in Den Haag, nog twee andere opvallende premières te zien. Het zjjn „Maribel", een voorstel ling van „Centrum" en „De appel", een kwasi-8tulc gespeeld door „Studio". „Maribel" is een met aanstekelijk plezier geschreven komedietje van de Span jaard Miguel Mihura. Dona Paula ver loor zo'n vijftig jaar geleden haar ech- renoot. Ze heeft zich sindsdien terugge- rokken in haar Madrileense huis, dat vol negentiende eeuwse strengheid is. Maar nu zal er jonkheid in haar huis komen en om zich aan te passen leert Dona Paula hoe ze cocktails moet ma ken en ooks heeft een collectie moderne muziek aangeschaft: drie platen van Elvis Presley. De jonkheid is het meisje dat haar schuchtere neef, die op het platteland woont, kort tevoren ergens in een bar heeft ontmoet en die hij tot zijn vrouw wil maken. Als de bruid in spe, Maribel, bij Dona Paula en haar neef, plus moeder van de neef binnen treedt, weet ze niet wat haar overkomt. Maribel is nameljjk een meisje van ple zier. Ze is beroepshalve argwanend en kan maar niet begrijpen dat die lieve oude dametjes en die schuchtere jonge man, alleen maar het goede voorhebben en niets doorzien. Haar vriendinnen ver trouwen het allemaal nog veel minder, vooral wanneer blijkt dat de timide minnaar weduwnaar is van een vrouw, die na een kort huweljjk verdronken is. Deden de twee lieve dametjes niet even eens maar heel kort met hun echtgeno ten? Edoch, naiëve, maar oprechte goedheid wint het van argwaan. Maribel geeft zich gewonnen, wordt een heel ander meisje en gelukkig. Nell Knoop cn Sara Heyblom zijn kostelijke Arsenicum en Oude Kant-dametjes en Ina van der Molen (Maribel), Elisabeth Versluys, Ria Vroemen en Marie-Jose Nysten een vermakelijk en ook ontroerend stel licht geraakte, maar au fond hartelijke meis jes van de straat. Een allerplezierigste voorstelling van een stuk dat een kwart moraliteit is, een kwart thriller en voor de rest louter blijspel. Het dit jaar met zoveel elan gestarte „Studio" is na „Hartentwee, har tendrie", „Jeugdproces", „Planten zonder Wortels" en „Gelukkige dagen", die, hoewel op ander niveau, eenzelfde sterke serie zijn als de voorstellingen welke „De Haagse Comedie" tot dusver re heeft gegeven, terecht gekomen bij het plezier dat de nieuwe artistieke di recteur, Kees van Iersel, beleeft aan het zogeheten experimentele toneel. Het speelde „De appel" van de Amerikaan Jack Gelber. Tijdens een tournee in het voorjaar van een New Yorks avant-garde gezel schapje heeft Nederland kennis kunnen maken met Gelber's „The Connection", een stuk over marihuana-patiënten. Wie er gevoelig voor is kan ook in „De Ap pel" zijn plezier op- Het is zogenaamd geen toneelstuk, maar een improvisatie én, evenals in „The Connection", wordt verwacht dat het publiek meespeelt. In het onderhavige geval betekent het dat men aan de kassa te maken krijgt met ccn dronken vent die stampij komt ma ken. Enige tijd in de zaal gezeten merkt do bezoeker dat de man maar deed als of, want hij doet mee in het stuk. Voor dat het stuk begon is het publiek in middels vanaf het toneel aangesproken door enkele acteurs, die met koffie en frisdranken leuren, en tijdens de pauze wordt een op het toneel gemaakt schil derij bij opbod verkocht. Het is een grandioze bende. Het stuk zelf is intus sen eveneens niet meer dan dat. Het is een aaneenschakeling van los samen hangende 'scènes, die niet verstandelijk verklaard mogen worden, maar in serie een effect moeten oproepen. Het is de toneelversie van de schilde rijen die zijn verwekt uit lappen jute, resten van kinderspeelgoed, een stuk fietsband, een leeg garenklosje, de dek sel van een sigarendoosjc enz. De geest die erachter zit, is zo duister dat de een voudige sterveling er niet bij kan en niet verder komt dan een kjjken-naar. En het dan mooi vindt, of alleen maar gek, of afschuwelijk. Er wordt een epilepti cus het toneel opgedragen. Zijn begelei der kondigt aan: „Dit is mijn plaatsver vanger". Een andere acteur zegt: „Die heb je zeker op de toneelschool opge diept". De cultus van Jack Gelber is eer der macaber dan opwekkend. Op de foto: ,JIandelaar in honden" Schweyk en zijn vriend Baloun (rechts) hebben oog op de keeshond van de col laborateur. Een flirt met diens dienstmeisje moet do waakzaamheid doen verslappen. Van links naar rechts: Camille de Vries, Bob de Lange, Trins Snijders, Leo de Har- togh.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 12