Hugo Claus:
De Verwondering
Succesprodukties in reprise
DAN5-TAAL
UIT EMOTIE
11
JJ
IN EN OM
HET
THEATER
zaterdagnummer
Zaterdag 15 dec. 1962
„Neï, neï, nei zei hij en schommelde met
zijn zwaar hoofd. Zij bette \;oorzichtig zijn
mond".
In deze verschrikkelijke en .'zeer treffende
slotpagina is de kern vs/n dit boek ge
vangen en is tevens de sfe<ir bepaald; van
daar het uitvoerige citaat.. In ons gezapig,
welvarend, oppervlakkig bestaan slaakt
een man in nood een wanhoopskreet; de
keurig verzorgde idioot hoort het niet en
het scherm valt- Dodh de lezer heeft dan
een heel boekenleven lang- (de roman is
vrij omvangrijk) met De Rijckel verkeerd
en ziet meer in hem dan zo maar een onbe
duidende en bovendien geestelijk gestoorde
leraar die in een zenuwinrichting verpleegd
wordt. De Rijckel vertegenwoordigt iets
van ons aller geweten, iet» van de Euro
pese mens van deze tijd cïie bewust leeft,
die de oorlog, de politieke' verwikkelingen
en verwarringen heeft meegemaakt en voor
zover mogelijk gepeild. De Rijckel, hoezeer
ook een echte schepping, fictie als roman
figuur, is Hugo Claus, eii Hugo Claus is
in dit boek Vlaanderen, Vllaanderen op zijn
best. Jeroen Bosch en Enaor worden op de
flap genoemd, niet ten onrechte, maar ook
Adriaen Brouwer en Tytgat gluren door
deze pagina's, en Tijl. Wffflt er zijn grillig-
absurde fantasieën in roue en zilverblauw
(Mme Harmedam in het fotografisch ate
lier), gruwelijke maskerades (het bal in
Oostende met zijn telkens wisselende
naam) maar ook zotte bberenherberg-ver-
halen (over de herenboer en de beerbak)
en allerhand snakerijen in lichter tint. Het
geheel opgetild naar een niveau dat door
weinige Nederlandstalige schrijvers wordt
bereikt. We gewagen niet van een meester
werk, we weten niet of dit boek het on-
KAN HET EINDE VAN Hugo
Clausboeiende en verbijsteren
de roman „De Verwondering"
lopen we, met de schrijver, langs
de kade van Oostende. Wij, de
anonieme Westeuropeanen, Belgen
in dit geval. „Wij werken hard en
worden in het buitenland graag ge
zien, vraag het maar rond U, om
dat wij soepel zijn in zaken en nij
ver in elk bedrijf" „Wij kla
gen niet meer dan nodig is.
Omstandigheden zijn meestal, als
U ons bezig hoort, het werk van an
deren, van de Voorzienigheid, de
regering, de vreemdelingen. Wij,
wij doen ons best, maar de omstan
digheden, nietwaar
Soms gebeurt het dan, dat wij,
wanneer wij keurig wandelen over
de kade van Oostende, de konin
gin der badsteden, een man zien
die ons tegenkomt, en zijn gezicht
is vervaarlijk, gekweld, gebrand
merkt. Vaak schrijven wij dit toe
aan een overmaat aan drank of
vrouwen. Soms niet, soms, zonder
dat die man daarom vies of onge
schoren of in lompen, herkennen
wij hem niet als een der onzen. Als
iemand eerder die in de klem zit.
Dit kennen wij niet. Wij zitten in
geen klem. Wij houden niet van
viezeriken, onverantwoordelijken,
eenzamen. Wij eten, terwijl wij zo
iemand tegenkomen, verder aan
ons zakje frites of verse garnalen,
denkend aan de verkiezingen die,
terecht, de sterksten onder ons, de
meest gewieksten onder ons aan de
macht zullen brengen en dan, per-
mettez, dan is het ergerlijk als zo'n
mari, midden op de kade, met zijn
handen in de heupen, met het ge
zicht naar het beweeglijke water ge
keerd, ineens een luide schreeuw
geeft, zo maar zinloos en geweldig"
De Rijckel, de hoofdpersoon uit het boek,.
Ieraar in Engels en Duits, is zo een ge
brandmerkte, hij zit in de klem. Dit zijn
de slotregels van het boek: „Hij overzag
het trillende vlak van de zee en gaf uit de
volle kracht van zijn longen een gil. Die
duurde. De wandelende gestalten hielden
stil. Tegenover de dijk aan een terras zei
een grijsharige moeder tot haar zoon: „Heb
je dat gehoord, schat Haar zoon was
volwassen, maar droeg een korte broek.
Hij zat in een rolstoel en van zijn lippen
droop kwijl over zijn behaarde roze dijen.
Oef heeft tot 1954 moeten duren, voordat Nederland kon
kennismaken met één van de belangrijkste figuren uit de
moderne wereld van toneel en dans: Martha Graham, toen
al 24 jaar wereldberoemd en in Amerika richtinggevend zo
wel voor een nieuwe balletkunst als voor vernieuwing in het
toneel en zelfs in de muziek. Het heeft daarna weer negen
jaar moeten duren, voordat Nederland opnieuw Martha
Graham en haar dansdramatisch gezelschap mocht ontvan
gen. Slecht ontvangen! Want door de heersende schouwburg-
nood kon dit unieke gebeuren slechts plaatsvinden in Heer
len, Haarlem en Den Haag!
danks zijn voortreffelijke eigenschappen
uiteindelijk uit zal houden omdat we be
twijfelen of iemand het ooit voor de twee
de keer lezen wil, maar wel hebben we de
grootste bewondering voor deze maitrise
over de stof, deze nobele, hoge verteltrant,
deze afstand tot het onderwerp, een af
stand in kunstzinnig opzicht, want bewo
genheid voelt men op elke pagina, cn voor
dit vermogen tot scheppen. Hugo Claus is
een even goed prozaïst als dichter. Een
boek als „De Verwondering" is van een zo
hoog niveau, dat een heel goede Vestdijk,
een Hermans, er wat bloedeloos naast lij
ken. Vele Vlaamse schrijvers bezitten van
nature en door opvoeding een benijdens
waardige eigenschap die de meeste Noord-
Nederlanders missen: ze hebben een latijn-
se inslag en een vleug zuidelijke cultuur
meegekregen. Bij gelukkige versmelting
met het eigene geeft hen dat een voor
sprong. Iemand als Claus wortelt tot in de
klassieken en staat daardoor Zo onwrik
baar. Hij schrijft volkomen natuurlijk de
prachtige zin (in een bevrijdingsscène, als
een landverrader opgebracht wordt): „De
bevolking stroomde voorwaarts. Een rim
peling liep over de hoofden, zoals Poseidon
in zijn ergernis de wijn-donkere zee be
roert en stemmen gaven door: „Harme
dam is er bij". En zijn lezer moet maar zo
gelukkig zijn het te kunnen savoureren.
Hij gaat nog verder terug. Van de oermens
met al zijn driften en angsten af leeft er
iets in dit boek. Vanaf de oermens tot aan
de benauwde, gekwelde mens van heden op
zijn smalle basis, de mens die geen weg
meer weet en het uitschreeuwt temidden
van de genoegzame menigte, het uit
schreeuwt als Zadklnes beeld in Rotterdam.
Een kreet van razende wanhoop voor een
chaos, een onleefbare wereld, waarin we
ingekapseld-welvarend-gereglementeerd,
welwillend-glimlachend roddjachten, doend
of er niets, helemaal niets aan de hand is-
De schreeuwer, De Rijckel, stoort ons. Hij
behoort voor de klas te slaan, de kinderen
Engels en Duits te Ieren. En wanneer hij
gaat schreeuwen op de boulevard en andere
dingen doet die hinderlijk voor ons zijn of
gevaarlijk voor onze zielerust en ons ge
weten (want eigenlijk zouden we allemaal
willen schreeuwen van wanhoop) dan ber
gen we hem op in een inrichting, niet al te
luxe, dat kan hij niet betalen, een beetje
in een hok vol overtollige rommel, en we
houden hem onder de ijskoude douche, tel
kens als hij gilt, we spreken met zoet-drei-
gende ondertoon over een shockbehande
ling en geven als therapie voorlopig:
schrijft U alles maar eens op, schrijf het
maar eens van U af, helpt U ons eens.
Daar in dat hok vol rommel, met behulp
van een ongediplomeerde zoveelste rangs
verpleegster zullen we U weer wel fatsoe
neren.
Zo is het schokkende, verwarrende,
chaotische verhaal van en over De
Rijckel ontstaan, het boek van Hugo Claus.
De Rijckel, een jongen die zijn ijsje niet
op tijd kreeg van de ijscomadam, een le
raar die als enige gelooft het de ge
schoeide hand van zijn directeur kreeg te
drukken, de leraar, te onpersoonlijk voor
een bijnaam. Maar in elk geval: een leraar
die een schoolmeisje verleidde of door haar
werd verleid en die zich na een jaar weer
al van haar liet scheiden. En die de koers
verder kwijt raakte, dronken een bal mas
qué bezocht, daar Sandra, een buitenissige
freule ontmoet en haar volgt, alles in de
steek latend, naam, faam, werk. Aan de
hand van een schooljongen, een leerling,
volgt hij het spoor naar het kasteel. Die
eerste tocht daarheen (hoever zijn we hier
van Le Grand Meaulnes, en toch dringt de
vergelijking zich op) behoort tot de mooi
ste brokken -roza die- we kennen. Gran
dioos, ook in de karakteruitbeelding van de
leraar en de jongen. Het is één lange hal
lucinatie, men komt niet meer aan de
grond. Het demonische kasteel, omringd
door talloze beelden die de verschillende
zielestadia van een Oostfrontstrijder uit
beelden, is bevolkt met een giftig en deer
lijk beschadigd mensenslag dat de nage
dachtenis van die SS-man, Crabbe geheten,
heiligt. Samenkomsten vinden er plaats te
zijner nagedachtenis, een nieuw fascisme
bjoeit er. De Rijckel wordt er van impo-
steur tot medeplichtige, een door Crabbe
bezetene. De meest burleske buitelingen
uitvoerend, gunt Claus ons hier als een su
perbe clown een blik in de zielen van vol
komen ontspoorde en ontredderde mensen.
Doorsneden, flitsen, visioenen van geleden
ellende aan het Russische front en in
Polen, geëtst met het bijtendste zuur, wis
selen af met bevrijdiiigsdrama's en met ta
ferelen van De Rijckels onttakeling en me-
cabere, krankzinnige fantasie.
Het is groots, verbijsterend en afschuwe
lijk, benauwend als een nachtmerrie. Er is
ook geen oplossing. De idioot kwijlt en
hoort niets, en De Rijckel wordt niet beter.
Lafheid, wijsheid, we laten het in het mid
den, maar we zullen dit grandioze boek wel
nooit meer lezen.
Hugo Claus: De verwondering. De
Bij, Amsterdam.
Martha Graham en Robert Cohan in fetter to the World"
Een kleine 150 balletten heeft de nu zeventigjarige (en
30g immer met ere zelf optredende) choreografe gemaakt.
Dat getuigt op zichzelf al van een wonderbaarlijke artis-
;ieke scheppingskracht. Maar belangrijker is haar stijl
m techniek. Als danseres staat ze tegenover de „academi
sche balletkunst" met zijn vastgelegde normen en houdin
gen, uitgaande van de bekende en naar buiten gedraaide
rijf voetposities. Graham is voortgekomen uit de „Vrije
Stijl", op gang gebracht door Isodora Duncan, in Europa
jroot gebracht door Laban, Wigman en Jooss.
Maar wat in Europa na de bloeiperiode van het expres
sionisme in de dertiger jaren vastliep in een emotioneel
imateurisme, werd in Amerika bij Graham tot een nieuwe
techniek, een nieuwe danstaal, beheerst, door de „emotie"
als beweegreden. Een „emotie", een beleven van diepe ge
voelens, die als het ware zelf de bewegings-expressie
voortbracht, zoals schrik iemand de handen aan het ge
zicht doet slaan of zoals verdriet iemand doet schokken
en ineenkrimpen.
Dit „natuurlijk bewegen" is echter door Martha Graham
zozeer verfijnd, zozeer teruggebracht tot wezensken
merken, dat het de „taal" kon worden voor haar groot en
trancendent dichterschap. Bij haar is alle dans een diepzin
nige, aan geen tijd gebonden schepping, waarin bewuste
en onderbewuste symbolen worden versmolten en worden
vervat in een dansgebeuren, dat in zijn acute beleving van
„het moment" tegelijk de voorgeschiedenis en de toekomst
omvat zoals in een Griekse tragedie de „helden" een bo
ven- en buitenmenselijk symbool zijn: het gevoelspatroon
en de levensvisie van de mensheid, teruggebracht tot oer
typen en oer-elementen, en daarin „herkenbaar" ook zon
der dat men „begrjjpt".
Is Martha Graham als dichteres-in-beelden een unicum
van dramatische en filosofische diepgang, tegelijk is zij
een groot vernieuwster geweest met name in de Ameri
kaanse theaterkunst. Vrijwel al haar balletten heeft ze ge
maakt in nauwe samenwerking met veelal jonge, progres
sieve componisten en decor-ontwerpers. Mede daardoor
is er in haé.r werk een eenheid van klank, bewegen en
kleur, die bij anderen ontbreekt, en die bevruchtend heeft
gewerkt op de stijl bij de moderne opera zoals Menotti, bij
het moderne toneel zoals van regisseur Joshua Logan, bij
haar evenknie op het terrein van het academisch ballet,
Balanchine, en zelfs in de musical, waar grote figuren als
Agnes de Mille en Jerome Robbins mede-leerlingen zijn
van ha&r en Balanchine. Een dansdrama als het nu door
de filmwereld verbreide en beroemde West Side Story
steunt geheel op de techniek en artistieke aanpak, die
Graham „uitvond".
De danstechniek van Graham is de meest-eisende van
alle balletkunde. Toen haar grote leerlinge Pearl Lang
bij het toch zeer doortrainde Nationaal Ballet een choreo
grafie kwam zetten (het inmiddels befaamd geworden
„Shira") hebben de betrokken dansers een maand krom
gelopen van de spierpijn en heetten haar lessen in de wan
deling „de rugbrekers". Grote bezinning op de oosterse
danskunst, met name op de Hindoe-dans, en een enorme
kennis van de anatonie hebben het Graham mogelijk ge
maakt om letterlijk elke spier een functie te geven in de
dramatische expressie. Daarmee schiep ze de „instrumen
tale" voorwaarde voor/ haar stijl, waarin elke beweging
niet slechts directe emotionele spanning bezit, maar tevens
de drager kan zijn van filosofische of literaire argumen
ten, die op zichzelf niet in de (immers woordeloze) dans
kunst te vertalen zijn. De „schoonheid", die het academisch
ballet als in hoofdzaak lyrisch gerichte kunst nastreeft,
is Graham vreemd. Haar bewegingstaal is soms zelfs
onesthetisch, verkrampt, aardgebonden.
Maar het samengebald dichterschap in haar werk is zo
groot en meeslepend, dat dit „onesthetische" een nieuwe
en eigen „schoonheid" krijgt.: de soms gruwzame schoon
heid van het waarlijk artistieke meesterwerk.
ER IS EEN TEKORT aan to
neelrepertoire. Dat wordt deze
weken op nogal spectaculaire
wijze bewezen in het teruggrij
pen door verschillende toneelge
zelschappen naar stukken, die
nog maar enkele jaren geleden
gespeeld zijn en die desondanks
(nog) niet gerekend moeten
worden tot de met korte tussen
pozen terugkerende „klassieke"
klassieken, zoals Shakespeare.
„De Haagsche Comedie" heeft
„Tocht naar het duister" uitge
bracht. Vijf jaar geleden werd het
gespeeld door „Theater".
Het Haagse gezelschap komt op
nieuwjaarsdag terug met „Venus
bespied" van Christopher Fry. Het
dient ter viering van het 15-jarig
bestaan van het gezelschap.
„Ensemble", dat tot dusverre al
leen met Shakespeare's „Naar het
U lijkt" een redelijk succes heeft
behaald en drie moderne stukken
vrijwel zag sneuvelen, brengt 15
december Toergenjew's „Een
maand op het land". Het is enkele
jaren na de oorlog gespeeld door
„Comedia" het gezelschap van
wijlen Cor Hermus.
Het „Nieuw Rotterdams Toneel",
dat tot dusverre met o.a. Williams
„De nacht van de leguaan" en
Weskers „De keuken" evenmin
toneelgeschiedenis heeft gemaakt,
begint medio december met een
serie voorstellingen van Goldoni's
„De leugenaar". In ongeveer de
zelfde bezetting werd het vorig
jaar gespeeld bij het toenmalige
„Theater".
Het opnieuw uitbrengen van succespro-
duktie uit vorige seizoenen mag voort
spruiten uit gebrek aan repertoire, te
betreuren valt deze repertoirpolitlek
niet. De huidige toneelstructuur haalt
voorstellingen van het toneel, die vaak
nog lang niet zijn uitgespeeld. Een ac
tueel voorbeeld: De Haagse Comedie
heeft op veler verzoek weer enkele
voorstellingen gegeven van Anouilh's
„Arme Bltos" cn zou het alleen al in ei
gen stad nog geruime tijd kunnen spelen.
Maar dan komt het gezelschap niet aan
zijn verplichte aantal premières.
Het is voor de echte toneelliefhebber,
die net als de opera-enthousiast
eenzelfde stuk vele malen kan
zien, een buitenkans aan de hand van
de Haagse versie van „Tocht naar het
duister" weer eens bewezen te zien hoe
eenzelfde tekst in een andere regie-op
vatting (dan die van Richard Flink)
een totaal andere emotie oproept.
„Tocht naar het duister" ontstond toen
O'Neil in 1941 geteisterd werd door
reumatiek. HU dicteerde zijn vrouw
toen zijn jeugdherinneringen. Het zijn
barre herinneringen en O'Neill bepaalde
dat 't stuk eerst veertig jaar na zijn dood
zou mogen worden vertoond. De wacht
tijd is niet aangehouden. O'Neill stierf
in '53. In 1956 werd „A long day's jour
ney into night" voor het eerste opge
voerd. Het gebeurde in Stockholm.
O'Neill droeg het stuk op aan zijn vrouw
met de woorden: „Liefste, ik geef je het
manuscript van dit stuk van oud ver
driet, geschreven met tranen en bloed".
Dit zijn de omstandigheden: de vader
(O'Neil sr.) is altijd een beroemd Shakes
peare-acteur geweest, maar hij heeft
zich verkocht aan goedkoop succes. Nu
leeft hij teruggetrokken, drinkend en
bang dat hij zijn spaarcenten voortijdig
zal verliezen- De moeder is een geteken
de- Ze werd ziek na de geboorte van
haar jongste zoon. Er mocht alleen
maar een goedkope arts worden gecon
sulteerd. Hij gaf naar morfine om er af
te zijn. De vrouw werd morfinistc. De
oudste zoon is een mislukt derderangs
acteur, daarbij een drinker en een cy
nische vrouwenjager. De jongste zoon
(O'Neill zelf), een zoeker naar een ei-
fen weg in het leven, blijkt t.b.c. te
ebben. Hij moet naar het goedkoopste
sanatorium dat te vinden is. De O'Neill's
vormen een tragische gemeenschap van
haat en verwijten.
„Theater" speelde „Tocht naar het
duister" als een uitbarsting van opge
kropte onetnigheid. vooral gericht op de
haat, op het onderlinge verzet. Een kei
harde, gierige vader (Richard Flink)
stond in deze regie-opvatting tegenover
een moeder (Elise Hooman»), die al3
vlees geworden dramatiek door het huis
sloop.
Bij „De Haagse Comedie" is alles ver
stild en wordt gespeeld op aanvaarding
van het lot, op begrip. De vader is een
vrek. dat wel. Ook als hij stomdronken
is, klimt hij nog op tafel om de lampen,
op één na, uit te draaien. Maar hij
maakt er geen misbaar bij. Hij is een
heer. Zijn gierigheid is logisch. Hij is
immers opgeklommen uit de krotten en
hij hecht aan de zekerheden, die hij bij
elkaar heeft gespeeld- In de regie van
Frans van der Lingen wordt ook de moe
der een vanzelfsprekende figuur. Ze is
geen verwilderde waanzinnige, maar
een dametje, dat over haar toeren is.
Ook dat is verklaarbaar. Ze kwam im
mers regelrecht van de nonnenschool
toen zij de beroemde acteur trouwde en
wat zij zich als een droomwereld had
voorgesteld bleek een leven te zijn dat
zich afspeelde in steeds weer andere en
schamele hotelkamers. Morfine is voor
haar een middel om terug te keren in
een broze droomwereld.
De Arnhemse en de Haagse opvattingen
leidden beiden tot sprekende voorstel
lingen. In Den Haag znn met name
Paul Steenbergen en Ida Wasserman,
die met ragfijn spel, een sterke beklem
ming oproepen.
De Haagse Comedie" bracht als
vijfde première van het seizoen
Brecht's „Schweyk in de tweede
wereldoorlog". Geplaatst naast Brecht's
„Het leven van Gallileï", dat op het re
pertoire staat van „De Nederlandse
Comedie", is ook deze voorstelling een
vergelijkende toneelstudie waard. Waar
„Gallileï" een pleidooi is (voor geestelij
ke vrijheid), is „Schweyk" een protest
(tegen de dictatuur). In feite is het
doel dus hetzelfde. Er worden echter
tegengestelde bewijsmiddelen gebruikt.
Andere verschillen: in „Gallileï" is
Brecht de ideologische toneeldichter, in
„Schweyk" de politieke agitator. In
„Gallileï" kan er geen lach af. Bij
„Schweyk" is de lach piet van de lucht.
Schweyk, het slimsluwè hondenmepper-
tje, waarop de machinerie van het ge
zag geen vat heeft, is oorspronkelijk
een figuur van de romanschrijver Ja-
roslaw Hasek. Van diens boek „Die
Abenteuer des braven Soldaten
Schweyk" maakt Max Brod in 1927 een
toneelbewerking, welke door Bert
Brecht werd gespeeld. Hasek's Schweyk
is ook de figuur die Heinz Rühmann
twee jaar geleden op de film speelde.
Bracht nam de figuur van Schweyk in
1943 van Hasek over en verplaatste hem
van Berlijn naar Praag en van de eer
ste naar de tweede wereldoorlog. Veel
van de andere stukken, die Brecht
schreef, zjjn eveneens ontleningen aan
eerdere (toneel) literatuur. De „Kau-
kasische Krijtkring" komt van Klabund
en de „Dreigroschenoper" van de Engel
se „Driestuivers opera".
En zo ziet men het verfomfaaide hon-
denmeppertje Schweyk weer terug, on
nozel, maar slim. Met olijke oogjes en
kinderlijke onschuld kijkt hij in zijn
Praagse kroegje „De kelk" vergenoegd
rond. Het leven is schoon. Wat verve
lend van de Gestapoman, dat hij
Swcyk's opmerkingen over een zekere
heer Hitier niet op hun juiste waarde
waardeert en er kritiek in vermeent te
beluisteren. Wat vervelend dat Schweyk
gevangen wordt genomen en mishan
deld. Hoeveel meer begrip brengt dc
SS-officier op, die Schweyk weer vrij
laat met de opdracht hem de keeshond
te leveren, die thans nog toebehoort aan
Tsjech, die met de Duitsers collabo
reert. Ook opde steppen rond Stalin
grad, waar Schweyk ten slotte terecht
komt, biedt het leven nog vele mogelijk
heden. Niet voor Hitler, die er radeloos
ronddoolt, omdat hij nergens meer naar
toe kan, niet naar Stalingrad en niet
terug naar Duitsland. Schweyk heeft
zeer met hem te doen.
„Schweyk in de Tweede Wereldoorlog"
is niet Brecht's beste stuk. Het deel dat
zich afspeelt op de Russische steppen
is bepaald zwak. Het is ccn stuk regel
recht politiek gebruikstoneel; geen af
stand-nemende satyre zoals de in
Praag spelende scènes. De onevenwich
tigheid werkt ook door in de wijze
waarop „De Haagsche Comedie" net
stuk op de planken brengt.
Het toneelseizocn gaf de afgelopen
maand, behalve dc spraakmakende
voorstellingen in Den Haag, nog
twee andere opvallende premières te
zien. Het zjjn „Maribel", een voorstel
ling van „Centrum" en „De appel", een
kwasi-8tulc gespeeld door „Studio".
„Maribel" is een met aanstekelijk plezier
geschreven komedietje van de Span
jaard Miguel Mihura. Dona Paula ver
loor zo'n vijftig jaar geleden haar ech-
renoot. Ze heeft zich sindsdien terugge-
rokken in haar Madrileense huis, dat
vol negentiende eeuwse strengheid is.
Maar nu zal er jonkheid in haar huis
komen en om zich aan te passen leert
Dona Paula hoe ze cocktails moet ma
ken en ooks heeft een collectie moderne
muziek aangeschaft: drie platen van
Elvis Presley. De jonkheid is het meisje
dat haar schuchtere neef, die op het
platteland woont, kort tevoren ergens
in een bar heeft ontmoet en die hij tot
zijn vrouw wil maken. Als de bruid in
spe, Maribel, bij Dona Paula en haar
neef, plus moeder van de neef binnen
treedt, weet ze niet wat haar overkomt.
Maribel is nameljjk een meisje van ple
zier. Ze is beroepshalve argwanend en
kan maar niet begrijpen dat die lieve
oude dametjes en die schuchtere jonge
man, alleen maar het goede voorhebben
en niets doorzien. Haar vriendinnen ver
trouwen het allemaal nog veel minder,
vooral wanneer blijkt dat de timide
minnaar weduwnaar is van een vrouw,
die na een kort huweljjk verdronken is.
Deden de twee lieve dametjes niet even
eens maar heel kort met hun echtgeno
ten?
Edoch, naiëve, maar oprechte goedheid
wint het van argwaan. Maribel geeft
zich gewonnen, wordt een heel ander
meisje en gelukkig. Nell Knoop cn Sara
Heyblom zijn kostelijke Arsenicum en
Oude Kant-dametjes en Ina van der
Molen (Maribel), Elisabeth Versluys,
Ria Vroemen en Marie-Jose Nysten een
vermakelijk en ook ontroerend stel licht
geraakte, maar au fond hartelijke meis
jes van de straat. Een allerplezierigste
voorstelling van een stuk dat een kwart
moraliteit is, een kwart thriller en voor
de rest louter blijspel.
Het dit jaar met zoveel elan gestarte
„Studio" is na „Hartentwee, har
tendrie", „Jeugdproces", „Planten
zonder Wortels" en „Gelukkige dagen",
die, hoewel op ander niveau, eenzelfde
sterke serie zijn als de voorstellingen
welke „De Haagse Comedie" tot dusver
re heeft gegeven, terecht gekomen bij
het plezier dat de nieuwe artistieke di
recteur, Kees van Iersel, beleeft aan het
zogeheten experimentele toneel. Het
speelde „De appel" van de Amerikaan
Jack Gelber.
Tijdens een tournee in het voorjaar van
een New Yorks avant-garde gezel
schapje heeft Nederland kennis kunnen
maken met Gelber's „The Connection",
een stuk over marihuana-patiënten. Wie
er gevoelig voor is kan ook in „De Ap
pel" zijn plezier op- Het is zogenaamd
geen toneelstuk, maar een improvisatie
én, evenals in „The Connection", wordt
verwacht dat het publiek meespeelt. In
het onderhavige geval betekent het dat
men aan de kassa te maken krijgt met
ccn dronken vent die stampij komt ma
ken. Enige tijd in de zaal gezeten merkt
do bezoeker dat de man maar deed als
of, want hij doet mee in het stuk. Voor
dat het stuk begon is het publiek in
middels vanaf het toneel aangesproken
door enkele acteurs, die met koffie en
frisdranken leuren, en tijdens de pauze
wordt een op het toneel gemaakt schil
derij bij opbod verkocht. Het is een
grandioze bende. Het stuk zelf is intus
sen eveneens niet meer dan dat. Het is
een aaneenschakeling van los samen
hangende 'scènes, die niet verstandelijk
verklaard mogen worden, maar in serie
een effect moeten oproepen.
Het is de toneelversie van de schilde
rijen die zijn verwekt uit lappen jute,
resten van kinderspeelgoed, een stuk
fietsband, een leeg garenklosje, de dek
sel van een sigarendoosjc enz. De geest
die erachter zit, is zo duister dat de een
voudige sterveling er niet bij kan en niet
verder komt dan een kjjken-naar. En
het dan mooi vindt, of alleen maar gek,
of afschuwelijk. Er wordt een epilepti
cus het toneel opgedragen. Zijn begelei
der kondigt aan: „Dit is mijn plaatsver
vanger". Een andere acteur zegt: „Die
heb je zeker op de toneelschool opge
diept". De cultus van Jack Gelber is eer
der macaber dan opwekkend.
Op de foto: ,JIandelaar in honden"
Schweyk en zijn vriend Baloun (rechts)
hebben oog op de keeshond van de col
laborateur.
Een flirt met diens dienstmeisje moet
do waakzaamheid doen verslappen. Van
links naar rechts: Camille de Vries, Bob
de Lange, Trins Snijders, Leo de Har-
togh.